• No results found

COMMISSIE TOT HERVORMING VERSLAG

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "COMMISSIE TOT HERVORMING VERSLAG"

Copied!
130
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

V E R S L A G

VAN DE

COMMISSIE TOT HERVORMING

VAN DE

INLANDSCHE RECHTSSCHOOL

(ingesteld bij G. B. van 4 Jan. 1919 No. 18).

BATAVIA, VERWACHTING

1920.

(2)

BIBLIOTHEEK KITLV

0083 9199

(3)

V E R S L A G

VAN DE

COMMISSIE TOT HERVORMING

VAN DE

INLANDSCHE RECHTSSCHOOL

(ingesteld bij G. B. van 4 Jan. 1919 No. 1.8).

BATAVIA, VERWACHTING

1920.

/ ' ' -•' *

(4)
(5)

INHOUD.

Biz.

AANBIEDINGSBRIEF VAN 21 JULI 1920 No. 6 VII

VERBETERINGEN IX HOOFDSTUK I.

Instelling en werkzaamheden der Commissie 1—14

§ 1. Instelling 1

„ 2. Vergaderingen 2

„ 3. Taak der Commissie 2

„ 4. Ter beschikking gestelde adviezen 3

„ 5. Voorstel tot opheffing van de Ie klasse der voor-

bereidende afdeeling 3

„ 6. Inzichten der Regeering betreffende het Middelbaar

en Hooger Onderwijs 4

„ 7. Indisch Middelbaar en Hooger Onderwijs . . . . 6

„ 8. Sub-commissies 12

„ 9. Verslagen der sub-commissies 12 HOOFDSTUK II.

School voor Recht en Administratie 14—45

§ 1. Inleiding 14

„ 2. Doel der school voor Recht en Administratie. . . 15

„ 3. Voor alle landaarden 15

„ 4. Opleiding tot welk ambt 15

„ 5. Aansluiting aan welke inrichting van algemeen

ontwikkelend onderwijs? 17

„ 6. Dagschool of avondcursus? 17

„ 7. Opleiding ook tot vrije beroepen? 18

„ 8. Kantoren niet enkel in 's Landsdienst maar ook

van den dienst der gedecentraliseerde kringen. . . 19

„ 9. Gemeenschappelijk leerplan voor het Ie jaar . . . 19

„ 10. Gezamenlijke opleiding voor Gouvernements- en

voor locale kantoren 20

„ 1 1 . Bezoldiging 21

„ 12. Leerprogram 23

„ 13. Bespreking der genoemde vakken 27

„ 14. Lesrooster 33

„ 15. Omschrijving van de leerstof 35

(6)

- IV —

Biz.

§ 16. Leerkrachten 38

„ 17. Commissie van Toezicht 40

„ 18. Internaat 41

„ 19. Aantal scholen 41

„ 20. Toelating van leerlingen 42

„ 21. Plaatsing der scholen 42

„ 22. Toekomstblik . 43 HOOFDSTUK 111.

Het Rechtskundig Hooger Onderwijs 45—68

§ 1. Inleiding 45

„ 2. Methode van Onderwijs 49

„ 3. Beperking van de vrijheid der studenten . . . . 51

„ 4. Studietijd, vacanties en examens . 52

,, 5. Leerplan 53 ,, 6. Latijn en Grieksch 56

„ 7. Het Romeinsche Recht 57

„ 8. Verdeeling der vakken over twee studie-perioden . 58

„ 9. Titel 61

„ 10. Effectus civilis 62

„ 1 1 . Leerkrachten 63

„ 12. Van de faculteit en het college van curatoren. . . 65

„ 13. Toelating 66 ., 14. Internaat 66

„ 15. Plaats van oprichting 67 HOOFDSTUK IV.

De gedragslijn t.a. van de tegenwoordige Inlandsche Rechts-

school 69 SLOTWOORD 72

SCHETS EENER ROOSTER VOOR LESUREN EN VER-

DEELING DER LESSEN ONDER DE HOOdLEERAREN. . 73 NOTA VAN HET LID Mr. C. C. v. HELSDINGEN jr. . . 77

BIJLAGEN: . . 9 3 - 1 1 5 I. Brief der Commissie van 25 Januari 1919 No. 1 aan

Z.E. den Gouverneur-Generaal, betreffende de opheffing der Ie. klasse van de voorbereidende afdeeling der Inl.

Rechtsschool 93 II A. Brief van den' lsten Gouvernements-Secretaris van 21

Mei 1919 No. 1381/IIIA2 over het onderwerp sub I . . . 95

(7)

— v

bl 116. Brief van den Directeur van O. en E. van 10 April 1919 No.

11735 aan Z.E. den Gouverneur-Generaal houdende beschou-

wingen en raad over het onderwerp sub I 96 lic. Brief van den Directeur van O. en E. van 15 Februari 1919

No. 5127 aan de Commissie van Toezicht der Inl. Rechtsschool

betreffende evenbedoeld onderwerp 99 III. Lijst van Autoriteiten uit de drie belangenkringen, aan wie de

circulaire betreffende de oprichting van een School voor Recht

en Administratie werd toegezonden 102 IV. Kort overzicht van enkele oordeelvellingen over het nut eener

school voor Recht en Administratie 103 V. Adviezen betreffende de aansluiting aan de Mulo-school. . 104

VI. Overzicht van de door geraadpleegde autoriteiten voorgestelde

eischen aan het program der school te stellen 105

(8)

i

(9)

WELTEVREDEN, 21 Juli 1920.

Aan

Zijne Excellentie den Gouverneur-Generaal van Nederlandsch-Indië.

De Commissie tot hervorming der inlandsche Rechtsschool, ingesteld bij besluit van 4 Januari 1919 No. 18 heeft de eer — onder aanbieding van nevensgaand verslag —, Uwer Excellentie haren dank te betuigen voor het in haar gesteld vertrouwen en in overweging te geven dit verslag met de bijlagen te doen open- baar maken.

Zij is ten volle bereid ten behoeve van die openbaarmaking de noodig geoordeelde medewerking te verkenen.

Op verzoek van den Directeur van Onderwijs en Eeredienst wordt hem — in de overtuiging dat Uwe Excellentie hiertegen geen bezwaar zal hebben — een afschrift van dit verslag toegezonden.

Namens de Commissie voornoemd:

(w.g.) ƒ. H. C ARPENT 1ER ALTING, Voorzitter, (w.g.) C. C. v. HELSDINGEN Jr.

Secretaris,

(10)
(11)

Verbeteringen.

Biz. 20 regel 15 37

51 60 61 62 64

7 3 2 4 5

v. o.

V. o.

V. o.

v. b.

16 v. o.

11 v. b.

23 v. b.

25 v. b.

3 v.o.

2 v.o.

15 v. b.

v. b. voor opleiding, leze men : opleidingen.

v. o voor 5 uren „ „ 6 uren.

,, schenke „ „ schenken.

„ aan de en zucht valle weg: en.

tusschen internationaal en en in te lasschen: interlocaal.

voor onverzicht te lezen: overzicht.

Indische „ „ medische, overhoopt „ „ onverhoopt,

bijdragen leveren te lezen : zelf bij te dragen, voor te lezen: in.

facultateif „ „ faculteit.

lessen „ „ leden.

71 „ 15 v. b. „ verwerpen „ „ verwerven.

74 bij No. 10 inlasschen: interlocaal.

74 regel 10 v.o. voor faculté, te lezen: facultatieve.

75 bij No. 10 inlasschen : interlocaal.

90 regel 8 v. b. voor zijn, te lezen : zij 115 „ 8 v. b. „ onder 1„ „ onder f.

(12)
(13)

HOOFDSTUK I.

Instelling en werkzaamheden der Commissie.

§ 1. INSTELLING.

Bij Gouvernements Besluit van 4 Januari 1919 No. 18 werd eene Commissie ingesteld welke tot taak zou hebben de Regeering te dienen van raad nopens de vraag, welke voorzieningen behooren te worden ge- troffen, in verband met de voorgenomen openstelling van de Inlandsche Rechtsschool en van mogelijk meerdere op te richten rechtsscholen ook voor anderen dan Inlanders.

Bepaald werd, dat deze Commissie zou worden genoemd „Commissie tot hervorming van de Inlandsche Rechtsschool."

In die Commissie werden benoemd : a. tot lid tevens voorzitter :

Prof. Mr. J. H. Carpentier Alting, President van het Hooggerechtshof;

sedert opgetreden als lid van den Raad van Nederlandsch-Indië ; b. tot lid tevens Secretaris :

Mr. C. C. van Helsdingen, leeraar aan de opleidingsschool voor Inlandsche rechtskundigen te Weltevreden;

c. tot lid:

Mr. F. J. H. Cowan, hoofdambtenaar ter beschikking van den Directeur van Justitie ;

Mr. A. Heyman, directeur van bovengemelde opleidingsschool ;

Mr. H. Jelgerhuis Swildens, raadsheer, sedert benoemd tot president van het Hooggerechtshof ;

Mr. A. Neytzell de Wilde, hoofdambtenaar ter beschikking van den Procureur-Generaal ;

Z. Stokvis, inspecteur van het middelbaar onderwijs, terwijl tevens onder meer werd bepaald, dat de Commissie hare verslagen of voorstellen rechtstreeks aan de Regeering mocht indienen, en dat de leden der Com- missie bevoegd zouden zijn bij de in te dienen verslagen of voorstellen te doen blijken van hun van het gevoelen der meerderheid afwijkende ziens- wijze, zoomede van de gronden waarop deze berust.

(14)

— 2 —

§ 2. VERGADERINGEN:

De Commissie vergaderde voor het eerst op 20 Januari 1919 in het gebouw van het Hooggerechtshof, — waar ook overigens alle vergaderingen werden gehouden — en vervolgens op de navolgende dagen:

24 Januari, 31 Maart, 25 October, 10—14 — 17 en 28 November, 1 en 3 December 1919 en 31 Mei 1920.

De reden van het groote hiaat tusschen de vergaderingen van 31 Maart en 25 October is te zoeken in het feit, dat veel tijd moest worden besteed aan den vôôrarbeid der door de Commissie ingestelde Sub-Commissies in het bijzonder der subcommissie voor de voorbereiding van een School voor Rechten Administratie.

§ 3. TAAK DER COMMISSIE.

Reeds in de eerste vergadering (van 20 Januari 1919) werd een ernstig punt van overweging, de vraag:

Welke grenzen aan de der Commissie verleende opdracht moeten ge- acht worden te zijn gesteld?

In het Gouvernements Besluit van instelling was de taak als volgt ge- formuleerd :

„de Regeering te dienen van raad nopens de vraag welke voorzieningen

„behooren te worden geiroffen in verband met de voorgenomen open- stelling van de Inlandsche Rechtschool en van mogelijk meerdere op

„te richten rechtsscholen ook voor anderen dan Inlanders".

Een enge. opvatting van deze taak zou meebrengen, dat de Commissie- uitsluitend had te overwegen:

lo. de mogelijkheid en wenschelijkheid van openstelling van de bestaande Inlandsche rechtsschool ook voor anderen dan Inlanders;

2o. de mogelijkheid van het oprichten van meerdere van dergelijke scholen- 3o. welke voorzieningen in verband met 1 en 2 behoorden te worden getroffen!

Na lange bespreking meende de Commissie zich daartoe nieUe mogen bepalen en besloot zij haar taak ruimer op te vatten, en wel in dezen zin, dat zij de regeling van het rechtskundig onderwijs hier te lande in vollen omvang op den grondslag van toegankelijkheid van dat onderwijs voor jongelieden van eiken landaard, aan hare beschouwing zou behooren te onderwerpen.

Zij meende daartoe gerechtigd en zelfs verplicht te zijn, omdat haar bij lezing van de schrifturen, die op de instelling van onze Commissie in- vloed hadden uitgeoefend, bleek, dat het uitgangspunt der overwegingen wel was geweest het rechtskundig onderwijs, voor zoover het bestond, dienst- baar te maken ook voor anderen dan Inlanders, niet echter elke uitbreiding en karakterverandering daarvan principieel uit te sluiten.

(15)

- 3 -

Des te eerder heeft de Commissie de grenzen harer bevoegdheid uitgebreid en- ook de organisatie van het Juridisch Hooger Onderwijs in haar arbeidssfeer getrokken.-

lo. omdat zij de eenîge door de Regeering ingestelde Commissie is voor de bestudeering van het rechtskundig onderwijs, waarnaast de Regeering niet ook een andere Commissie had ingesteld voor de bestudeering van het Juridisch Hooger Onderwijs;

2o. omdat bij besprekingen over de inrichting van het Middelbaar Rechts- kundig Onderwijs noodzakelijk het organisch verband, zoowel met het Middelbaar Onderwijs als met een eventueel in te richten Juridisch Hooger Onderwijs, in het oog moest worden gevat en voorstellen betref- fende het Middelbaar Rechtskundig Onderwijs, zonder het Hooger Onderwijs als sluitstuk, noodwendig een onvolledig karakter zouden hebben gedragen.

§ 4. TER BESCHIKKING GESTELDE ADVIEZEN.

Door de Regeering werden ter beschikking der Commissie gesteld de navolgende adviezen:

lo. van de Commissie van Toezicht over de Opleidingsschool voor Inland- sche Rechtskundigen van 28 Januari 1918 No. 8 met bijlagen.

2o. van den Directeur van Onderwijs en Eeredienst van 2 April 1918 No.

8716.

3o. van den Directeur van Justitie van 15 Juni 1918 No. 11693.

4o. van den Raad van Nederlandsch-lndië van 15 November 1918 No. XVII.

5o. van den President van het Hooggerechtshof, Prof. Mr. J. H. Carpentier Alting van 12 Juli 1918 No. 89/205.

§ 5. VOORSTEL TOT OPHEFFING VAN DE Ie KLASSE DER VOOR- BEREIDENDE AFDEELING.

Nadat in de eerste Vergadering door de Commissie zelve de omvang van haar taak was bepaald, werd na uitvoerige besprekingen als voorloopig resultaat vastgesteld, dat de Inlandsche Rechtsschool, zóóals zij thans is ingericht, opleidende tot speciaal, en uitsluitend voor Inlanders opengestelde ambten, niet meer past bij de komende unificatie der rechtspleging en het daarom gewenscht moest heeten zoo spoedig mogelijk de Ie klasse der voorbereidende afdeeling op te heffen, welke trouwens toch bestemd was om met de ontwikkeling van het Mulo-Onderwijs te vervallen.

Overeenkomstig die beslissing wendde de Commissie zich tot den Gouverneur-Generaal bij schrijven van den 25sten Januari 1919 No. I.

(zie bijlage 1).

(16)

~ 4 —

Bij brief van den lsten Gouvernements-Secretaris van 21 Mei 1919 No. 138/IIIA2 werd der Commissie echter medegedeeld, dat de Regeering het niet raadzaam achtte tot bedoelden maatregel reeds thans over te gaan, op grond van de adviezen van den Directeur van Onderwijs en Eeredienst, die meende: „dat bij de behandeling van dit voorstel niet zoo zeer de

„principiëele kwestie der opheffing van de voorbereidende afdeeling

„der Rechtsschool, als wel deze practische vraag op den voorgrond

„treedt: of het wel verantwoord kan heeten, om, ter wille van het door

„de Hervormings-commissie voor de opheffing aangevoerd motief, de

„kans te loopen, dat in 1922 aan de ^rechtskundige afdeeling der school

„geen of slechts een voor de behoefte onvoldoend sterke nieuwe klasse

„kan worden gevormd", (zie bijlage II).

De Commissie, hoezeer zich niet met deze beslissing der Regeering kunnende vereenigen, meende hierop niet nader te moeten terugkomen.

§ 6. INZICHTEN DER REGEERING BETREFFENDE HET MIDDELBAAR EN HOOGER ONDFRWIJS.

Bij schrijven van den lsten Gouvernements-Secretaris van 25 Juni 1919 No. 1716/11 werd de Commissie namens den Gouverneur-Generaal in kennis gesteld met de in het schrijven van den Directeur van Onderwijs en Eeredienst van 14 Juni No. 19021 voorkomende opmerkingen, betreffende de oprichting van instellingen van hooger onderwijs hier te lande, waar- mede — gelijk in het Regeeringsschrijven wordt medegedeeld — „Zijne Excel- lentie zich kan vereenigen en Hij mitsdien gaarne zal zien, dat Uwe Com-

„missie bij haar verderen arbeid rekening houdt met de mogelijkheid,

„dat in 1923 hier te lande hooger onderwijs in de rechtswetenschappen

„wordt ingevoerd".

Het aan onze Commissie gezonden uittreksel uit het schrijven van gemeiden Departementschef luidt als volgt:

„1. Bij enz.

„17. Het in hoofde dezes onder I omschreven voorstel van den

„Volksraad geeft mij voorts nog aanleiding tot de volgende opmerkingen.

„18. Dat voorstel beoogt „vervorming van de daarvoor in aanmerking

„komende onderwijs-instellingen tot inrichtingen van hooger onderwijs"

„en gaat dus — het blijkt ook uit de toelichting — uit van de voorop- stelling, dat laatstbedoelde inrichtingen zich geleidelijk uit de eerste

„moeten ontwikkelen en derhalve niet naast, maar in de plaats van

„de betrokken middelbare vakscholen moeten komen.

„19. Het behoeft nauwelijks gezegd te worden, dat deze vooropstel-

„ling niet zoo zonder meer te aanvaarden is. Vak voor vak zal nauw- keurig dienen te worden nagegaan aan welke soorten van werkkrachten

„voor 's Lands en particulieren dienst behoefte bestaat, om aan de

(17)

— 5 —

„hand van de uitkomsten daarvan den aard der benoodigde onderwijs- instellingen te bepalen. Is het geoorloofd dienaangaande thans reeds

„voorspellingen te doen, dan geloof ik, dat deze niet moeten gaan in de

„richting van hetgeen den Volksraad voor oogen stond, maar dat er

„meer grond is voor de verwachting, dat het op schier elk gebied,

„hetwelk hier voor beschouwing in aanmerking komt, een eisch van

„doeltreffend en economisch beleid zal blijken te zijn — uit personeel

„zoowel als financieel oogpunt — naast een betrekkelijk kleine kern van

„hooger gevormde werkkrachten een uitgebreid kader van hulpkrachten,

„waarvoor met middelbare vakopleiding volstaan kan worden, samen

„te «tellen. Eigenlijk zou bij voorbaat al met zekerheid gezegd kunnen

„worden, dat de reusachtige en snel toenemende behoefte aan medici,

„technici, juristen, diergeneeskundigen, land- en boschbouwkundigen

„enz. nooit bevrediging zal vinden, indien men daartoe alleen op

„instellingen van hooger onderwijs aangewezen ware, nog daargelaten

„de noodelooze geldverspilling waaraan men zich zou schuldig maken

„door werkzaamheden, welke gerust aan personeel met middelbare

„vakopleiding kunnen worden toevertrouwd, aan academisch gevormden

„op te dragen.

„20. In ieder geval zal m. i. de Regeering bij een hernieuwde bereid-

„verklaring om, zoo spoedig als het practisch mogelijk is, over te gaan

„tot de stichting van de benoodigde hooger onderwijs-instellingen, zich

„nadere overwegingen moeten voorbehouden van de vraag of het mid-

„delbaar vakonderwijs, al dan niet gewijzigd, gehandhaafd dient te

„blijven.

„21. Terwijl deze vraag, wat het geneeskundig onderwijs betreft, bij

„opvolging van mijn desbetreffend voorstel deel zal uitmaken van de

„opdracht der hoogerbedoelde commissie, en voorts de behoefte aan

„middelbare technische scholen — naast de in 1920 te openen Tech- nische Hoogeschool — reeds in overweging is bij de Technische

„Onderwijscommissie, verdient het m. i. aanbeveling dat de bij het

„besluit van 4 Januari 1919 No. 18 ingestelde commissie voor de her- vorming der Rechtsschool in dier voege betrokken wordt in hetzelfde

„vraagstuk ten aanzien van de opleiding van rechtskundigen, dat zij

„uitgenoodigd worde bij haar verderen arbeid rekening te houden met

„de mogelijkheid, dat in 1923 — het jaar van het eerste eindexamen

„der Afdeeling AU van de A. M. S h. 1.1. hooger onderwijs in de , Rechtswetenschappen wordt ingevoerd.

„Op de voorbereiding van een instelling voor dat onderwijs zelf hoop

„ik te gelegener tijd nader terug te komen."

Kon het slot van dit schrijven weder twijfel doen rijzen of de Regeering ook het Hooger Rechtskundig Onderwijs binnen den kring der aan- dacht van onze Commissie gelegen achtte, de Commissie heeft gemeend

(18)

— 6 —

niettemin om de reeds aangegeven redenen haar eenmaal genomen besluit te moeten handhaven.

§ 7. INDISCH MIDDELBAAR EN HOOGER ONDERWIJS.

Uit bovenaangahaald Regeeringsschrijven met bijlage blijkt derhalve, dat de Regeering van oordeel is, dat Hooger Rechtskundig Onderwijs slechts noodig is voor de vorming van een betrekkelijk kleine kern van hoogere werkkrachten, terwijl het Middelbaar Rechtskundig Onderwijs moet dienen om een uitgebreid kader van hulpkrachten in het leven te roepen, dat door een middelbare vakopleiding voldoende wordt toegerust om zijn taak te vervullen. De Commissie kan hiermede gereedelijk instemmen. Het is alleen de vraag, waar de grenslijn behoort te worden getrokken. Dit is echter een kwestie van practische politiek.

Toch zal hierover wel dadelijk overeenstemming bestaan, dat de oplei- ding voor dat kader van middelbaar gevormde hulpkrachten nog niet is georganiseerd. Onder die hulpkrachten op rechtskundig en administratief gebied verstaat de Commissie dan dat heirleger van lagere ambtenaren, die zeer belangrijken arbeid verrichten moeten op de griffiën, de kantoren'der weeskamers, van Gouvernementsdiensten en locale ressorten, en die voor die taak slechts zeer onvoldoende zijn toegerust en tot de hoogere rangen van commies en hoofdcommies alleen geschikt worden door jarenlange routine, terwijl al te vaak de theoretische vorming geheel ontbreekt.

Wie ook maar eenigszins met den toestand der verschillende kantoren bekend is, zal onmiddellijk toestemmen, dat er een schreiende behoefte bestaat aan beter opgeleide hulpkrachten. Hij zal gaarne erkennen, dat veel- tijds nog zeer gewaardeerde arbeid wordt verricht door velen van die ambtenaren, die slechts de lagere school als vóóropleiding hebben gehad, of een diploma van het klein-ambtenaarsexamen hebben weten te verwerven, maar desniettegenstaande valt niet te loochenen, dat bijna over de geheele' linie het tekort aan deugdelijke vóóropleiding oorzaak is, dat veel werk, dat door bedoelde ambtenaren behoorde te worden afgedaan, aan hen niet kan worden toevertrouwd. Men denke hier bv. aan zoovele griffiers bij de land- raden, die hun taak niet naar behooren kunnen vervullen en een voortdurende bron van zorg leveren voor hunne voorzitters. Diezelfde ervaringen worden opgedaan bij de weeskamers, de notariaten, de kantoren der Gouvernements- diensten en locale ressorten.

Om nu in dien nood te voorzien heeft de Commissie ontworpen een onderwijsinstelling: „School voor recht en administratie", welke — naar haar oordeel — een deugdelijke opleiding zal geven aan de hier bedoelde hulpkrachten, die beter toegerust worden voor haar toekomstige taak. Voor de uitwerking van dit denkbeeld wordt verwezen naar het 11de hoofdstuk van dit rapport.

(19)

— 7 -

Bij de beantwoording der vraag of Hooger Onderwijsinstellingen hier te lande kunnen worden opgericht moet langer worden, stilgestaan:

In de 8ste vergadering van den Volksraad van 2 Juli 1919, deelde de gemachtigde der Regeering, de heer Muurling, mede dat de Regeering een telegram had ontvangen van den navolgenden inhoud:

„Door bekrachtiging wetsontwerp 281 kunnen vrijstellingen univer- sitaire examens krachtens art. 132 nieuwe hooger onderwijst-wet indi-

„vidueel verleend worden door onderwijsminister na ingewonnen advies

„senaat betrokken Universiteit. Rechtsgeleerde faculteit Leiden schrijft

„mij thans besloten te zijn verzoeken gediplomeerden Inlandsche Rechts- school om vrijstelling candidaatsexamen rechten gunstig adviseeren

„en geen oogenblik twijfelen advies zal door Senaat en minister over-

„genomen. Verzoeke ruime bekendheid geven".

Dit telegram moet beschouwd worden in verband met het verslag van de Commissie van advies inzake aanpassend Middelbaar (voorbereidend Hooger) Onderwijs in Nederlandsch-Indië, welke Commissie haar verslag uitbracht ten jare 1916.

Naar aanleiding van het bestaan der gelegenheid om via de school tot opleiding voor Inlandsche artsen te Batavia, den Nederlandschen artstitel te behalen '), stelde evengemelde Commissie op grond van d2 ver- kregen gunstige resultaten zich de vraag: „of niet ook aan Indische jonge-

„lieden, die in andere richting eene speciale vakopleiding in Indië genoten

„hebben, en die opleiding wenschen te bekronen met het behalen

„van aan onze Universiteiten en hoogescholen verkrijgbare titels , of graden, soortgelijke tegemoetkomingen zouden kunnen worden

„toegekend (Blz. 59)".

In 't bijzonder werd toen gedacht — en ook uitdrukkelijk uitgesproken,—

dat deze vraag „in de eerste plaats van belang (is) voor de Inlandsche

„Rechtsschool, waar Inlandsche jongelieden in een zesjarigen leergang,

„aansluitend aan de Europeesche lagere school, een degelijke opleiding

„ontvangen in het Nederlandsch-Indische recht".—

Ook werd gewezen op de vee-artsenij- en de middelbare land- bouw-school en de Commissie eindigde hare beschouwingen t. a. v. dit onderwerp met deze woorden (blz. 60):

„De Commissie zou het hoogst gewenscht achten, indien de Regee-

„ring ertoe zou kunnen besluiten tusschen deze vakscholen en het uni- versitair en hooger onderwijs hier te lande een gelijken band te leggen

„als tusschen de Indische medische scholen en de Nederlandsche arts-

') Het einddiploma dezer school verschaft, krachtens art. 1 alinea 2 van het K.B.

van 26 Maart 1895 Stbl. 37 (gewijzigd bij K.B. van 22 Juni 1904 Stbl. 123) toelating tot het afleggen van het theoretisch geneeskundig examen en stelt den bezitter derhalve vrij van het eerste en tweede natuurkundig examen, bedoeld in de artikelen 4 en 5 van de artsenwet.

(20)

— 8 -

„studie. Daardoor zou aan billijke verlangens van de door de bedoelde

„vakscholen afgeleverde rechtskundigen en landbouwkundigen en

„veeartsen worden tegemoet gekomen en een begrijpelijke reden tot

„teleurstelling en ontevredenheid bij de werkelijk begaafden onder

„hen worden voorkomen. Wat de rechtsstudie betreft1), zou de beoogde

„band hierin moeten bestaan, dat aan de gediplomeerden van de Inlandsche

„Rechtsschool toegang werd verleend tot de doctorale studiën en daarna

„tot het doctoraal examen en de promotiën in de faculteit der rechten.

„Een dergelijke maatregel zou ongetwijfeld op den duur aan de rechts-

„bedeeling in Indië zeer ten goede komen, aangezien het corps

„Nederlandsche juristen daardoor met uitnemend onderlegde Inlandsche

„krachten zou worden versterkt. Hetzelfde geldt voor de landbouw- kundigen en de veeartsen. Waar het op den duur steeds moeilijker

„zal blijken in de toenemende behoefte aan volledig opgeleide des- kundigen te voorzien door uitzending van Europeanen, is het van groot

„belang, dat getracht worde het dreigende tekort aan te vullen, door

„aan de meest begaafde in Indië opgeleiden de gelegenheid te geven in

„Nederland hunne kenivs uit te breiden en te verdiepen".

Deze beschouwingen gingen uit van de overweging, dat in afzienbaren tijd van een hooger onderwijs in Indië nog geen sprake zou kunnen zijn.

De Commissie sprak het onomwonden uit in haar rapport (blz. 60) waar te lezen staat:

„Rekening moest daarbij gehouden worden met de omstandigheid, dat

„die hoogere studie zelve, zooals de toestand nu is en nog geruimen

„tijd zal blijven, niet in Indie kan plaats hebben. Voor de stichting en

„instandhouding van eene Universiteit in den waren zin des woords

„is vóór alles noodig, dat in het land zelf kan worden beschikt over

„ „een reservoir van geestelijke krachten" "; die onmisbare ondergrond

„ontbreekt voorshands in Indië en zal eerst langzamerhand kunnen

„ontstaan, wanneer een voldoend aantal, uit de bevolking zelve voort- gekomen, wetenschappelijke mannen zal zijn opgestaan, waaruit de

„wetenschappelijke staf eener Nedeilandsch-Indische hoogeschool kan

„worden gevormd.

„Zoolang dit niet het geval is, ligt het op den weg van Nederland om,

„met erkenning van het recht zijner Indische staatsburgers op eene aan de

„behoeften van land en volk aangepaste vóóropleiding, aan de Indische

„jongelingschap in zoo ruim mogelijke mate de gelegenheid te schenken

„gebruik te maken van het voortreffelijk hooger onderwijs hier te lande"

De Commissie achtte dit „niet enkel een eisch van billijkheid en recht", maar tevens „een politieke eisch des tijds, een welbegrepen nationaal eigen- belang" en veroorloofde zich een aanhaling uit een schrijven van den Gou- verneur-Generaal Idenburg, die er op wees hoe door „het gebrek aan lenig-

1) Onze Commissie cursiveert.

(21)

- 9 —

heid in de regeling van ons onderwijs" vele buitenlandsche studenten, die onze Universiteiten wenschen te bezoeken verdreven worden ; wat van nog veel grooter beteekenis zou zijn, indien dientengevolge „pok onze Nederlandsen- Indische onderdanen elders hun heil gaan zoeken", waarvoor naar zijn oor- deel groote kans bestond.

De Commissie bewoog zich daarbij geheel in de lijn van den Minister van Koloniën Mr. Pleyte, die bij hare installatie het volgende zeide:

„Om aan het doel te kunnen beantwoorden, zal — en hier kom ik aan het

„tweede punt dat Uwe aandacht zal vragen - het getuigschrift van

„volbrachte studie aan deze Indische Middelbare school zoo ruim moge-

„lijk toegang moeten verschaffen tol de studie en de examens aan onze

„Universiteiten, de Technische Hoogeschool en andere inrichtingen van

„hooger onderwijs. Ook die takken van Universitair onderwijs, waarvoor

„thans eene klassieke vóóropleiding wordt vereischt, zullen hierbij in

„oogenschouw moeten worden genomen,

„Het streven zij erop gericht het desideratum te verwezenlijken, dat

„de Indische bevolking met het aan hare belangen en behoeften aan- g e p a s t middelbaar onderwijs een zoo ruim mogelijk veld van hoogere

„studie in Nederland voor zich opengesteld ziet. 1) 2).

Gevolg van deze opmerkingen van bedoelde Commissie is klaarblijke- lijk geweest het voorstel tot herziening der Hooger onderwijswet van 12 December 1918 No. 281, waarbij om. art. 132 als volgt werd gewijzigd:

„Na het afleggen van de in het vorige artikel bedoelde examens kan

„door onzen Minister, met de uitvoering van deze wet belast, nainge-

„wonnen advies van den Senaat der betrokken Universiteit geheel of

„gedeeltelijk worden vrijgesteld, de bezitter van een diploma of ge- tuigschrift, afgegeven door instellingen van onderwijs of onderzoek

„mits hij op het tijdstip, waarop het diploma of getuigschrift werd

„verkregen, geen ingezetene van het Rijk was.

„Van de voorwaarde, dat de bezitter van het diploma of getuig- schrift, waarop het werd verkregen, geen ingezetene van het Rijk was,

„kan door Ons in bijzondere gevallen vrijstelling worden verleend".

Deze wijziging werd verdedigd met een verwijzing naar een te ver- wachten grooteren toeloop van studenten uit den vreemde naar onze Uni- versitei:en en de practische bezwaren, die ondervonden werden bij het huidige stelsel: dat bij algemeenen maatregel van bestuur de instellingen moeten worden aangewezen, alsmede de diploma's en getuigschriften en de daaraan te verbinden vrijstellingen voor het afleggen van examens ter

1) Onze Commissie cursiveert.

2) Vgl. ook „Het onderwijs in Nederlandsen - Indië" door Mr. Creutzberg en Hardeman blz. 5 en vgl.

(22)

— 10 —

toelating tot de promotie door vreemdelingen hier te lande moeten worden omschreven. Iedere wijziging in de regeling van het onderwijs in het buiten- land noodzaakte tot aanvulling of verandering van het Kon, besluit. Daarom werd het aanbevelenswaardig geacht de regeling der materie bij algemeenen maatregel van bestuur te doen vervallen en aan de beslissing van den Minister, na ingewonnen advies van de betrokken instelling van hooger onderwijs, over te laten: of een bezitter van een of ander diploma geacht mag worden rijp te zijn voor toelating tot de Universitaire examens.

Wel werd in de Memorie van Toelichting gewaagd van het aanpassend middelbaar onderwijs hier te lande en werd art. 133 laatste lid gewijzigd met het oog op een beperkte gelijkstelling der diploma's der A. M. S. met die der H. B. S. en Gymnasium, maar van de Rechtsschool werd in de schriftelijke stukken in het geheel niet gerept; terwijl het wetsontwerp zonder verdere bespreking werd aangenomen.

Hoezeer onze Commissie de goede bedoelingen, die ongetwijfeld bij den Nederlandschen Wetgever voorzaten, weet te waardeeren, gelooft zij toch niet, dat op dien weg moet worden voortgegaan. De tijden hebben zich zeer snel gewijzigd. Èn de drang naar Hooger Onderwijs, in de Inland- sche bevolking steeds krachtiger zich openbarend, èn de nood der tijden, het gebrek ook aan hooger opgeleid personeel, maken het noodzakelijk om in de behoefte aan Hooger onderwijsinstellingen hier te lande zoo spoedig mogelijk te voorzien. Het uitzenden van Indische studenten om in Nederland hun opleiding te ontvangen, kan in deze tijden en omstandigheden niet meer worden gehandhaafd. Met dat stelsel moet naar het oordeel der Com- missie radicaal worden gebroken en er moeten hier te lande zelve de noodige onderwijsinstellingen in het leven geroepen worden, opdat hare afkome- lingen de steeds in aantal toenemende ambtelijke functies kunnen vervullen.

Er is thans een reden te meer om te verlangen naar de stichting van een eigen Rechtshoogeschool voor Indië, welke reden gelegen is in de opdracht door den Minister van Koloniën verstrekt aan de ien vorigen jare ingestelde Commissie voor herziening van de opleiding voor rechts-

kundige ambtenaren in Indië, welke gericht is op de schepping van een bijzonder Indisch rechtsdiploma, te verkrijgen aan een Nederlandsche Universiteit.

Onze Commissie is van oordeel dat het bijzondere Indische rechtsdoc- toraat of een ander bijzonder Indisch rechtsdiploma in Indië moet worden verkrijgbaar gesteld, omdat alleen hier te lande de onmiddellijke aanraking met de Indische maatschappij kan worden verkregen, die naast de studie den Indischen jurist vormen kan.

Het evengestelde wordt gezegd door een Commissie, die nagenoeg geheel bestaat uit in Nederland opgeleide juristen en mag dus wellicht

(23)

- 11 —

vreemd schijnen in hun mond. Zij echter zijn er wel het naast toe in staat om te verklaren, dat zij, vooral in de aanvangsjaren van hun verblijf in Indië. te kampen hebben gehad met gebrek aan bekendheid met de Indische samenleving en de deze samenstellende deelen, welk gebrek door geen onderwijs, hoe goed ook, kan worden verholpen.

Het Indisch rechtsdiploma, dat de minister zich voor oogen stelt, zal voorts uit den aard der zaak niet door zonen van in Nederland gevestigde ouders worden geambieerd; dezen zullen, al verlangen zij hunne toekomst in Indië te zoeken, toch een doctoraat begeeren, dat een loopbaan in Nederland niet uitsluit. Dientengevolge zal deze bijzondere opleiding alleen worden benut door studenten van Indischen huize. Om nu in deze tijden de Indiërs te dwingen een hooger juridische vorming in Nederland te ver- krijgen, acht de Commissie een verwerpelijke politiek.

Er is nog meer. Eene bijzondere Indisch juridische opleiding aan een Nederlandsche Universiteit zal, al is ze dan op een loopbaan in Indië gericht, min of meer slechts kunnen worden een variant van de gewone juridische opleiding, daarvan verschillend slechts door opneming van eenige speciale Indische vakken, met weglating dus van andere, en door tegemoetkoming aan het gemis van z. g. „klassieke" vooropleiding, maar ze zal niet zijn, niet kunnen zijn, een geheel op Indischen grondslag ingerichte opleiding welke slechts aan een afzonderlijke onderwijsinstelling, gevestigd, gelijk de Commissie reeds aanteekende, in Indië, te organiseeren is.

Hierbij mag nog gewezen worden op de groote nadeelen, die voor kinderen van Indischen huize aan eene verplichte opleiding in Nederland verbonden zijn; als daar zijn: de verre verwijdering van hunne familie, de zedelijke gevaren, waaraan zij in Europa bloot staan, het geringe weer- standsvermogen tegen het Nederlandsch klimaat, de grootere kosten welke met een verblijf in Nederland gemoeid zijn, de kans bovendien dat zij — gewoon rakend aan het Westersch leven — voor Indië zullen verloren gaan.

Al deze overwegingen, met welke de leden der Commissie in meerdere of mindere mate zich konden vereenigen, leiden er toe, dat de Commissie met volle overtuiging der Regeering in overweging geeft: een Rechts-

hoogeschool in het leven te roepen, die t. h. t. in eene Universiteit de plaats

van faculteit der rechtsgeleerdheid zal kunnen innemen.

Zij juicht dan ook zeer toe de mededeeling der Regeering, vervat in haar schrijven van 25 Juni 1919 No. 1716/11 dat het mogelijk is „dat in 1923 hier te lande hooger onderwijs in de rechtswetenschappen wordt ingevoerd".

De Commissie heeft daarom de oorspronkelijke gedachte aan een vak-

opleiding (een hoogere rechtsschool), waartoe zij zelfs een sub-commissie

had ingesteld, laten varen en heeft in Hoofdstuk III van dit rapport een

organisatie van het Hooger Rechts-Onderwijs hier te lande voorgesteld.

(24)

— 12 —

§ 8. SUB-COMMISSIES.

Intusschen was reeds op de vergadering van 24 Januari 1919 besloten tot de instelling van een twee-tal sub-commissies voor de samenstelling van een leerplan :

1. voor een Hoogere Rechtsschool; bestaande uit de heeren Mrs. Cowan en Heyman ; waarbij men uitging van deze overweging: dat het leerplan der huidige rechtsschool, in verband met de a.s. unificatie, zoowel van straf- als later van burgerlijke rechtspleging, niet meer voldoende kon worden geacht en het op hooger peil moest worden gebracht, ten einde de leerlingen bekwaam te maken voor de vervulling van hoogere amb- ten bij de rechtsspraak dan thans voor de Inlandsche rechtskundigen open staan ;

2. voor een School voor Recht en Administratie, bestaande uit de heeren Mrs. Jelgerhuis Swildens en Van Helsdingen, welke had te overwegen, de mogelijkheid der oprichting van een gecombineerde twee-jarige opleiding, aansluitende aan de Mulo-school (onderbouw der Algemeene Middelbare School), ter voorziening in het groot tekort aan goed onder- legd lager personeel, zoowel voor de kantoren voor de rechtsspraak en overige min of meer juridische kantoren, als voor de bureaux der Gou- vernements-diensten en locale raden.

§ 9. VERSLAGEN DER SUB-COMMISSIES.

In de maand Juli kwamen achtereenvolgens de verslagen der beide sub- commissies binnen.

Op de vergadering van 25 October d.a.v. werd het eerst in behandeling genomen het rapport der sub-commissie voor eene School voor Recht en Administratie, dat behoudens enkele kleine wijzigingen en aanvullingen, de instemming der Commissie kon verwerven, zoodat met algemeene stemmen de inrichting en opzet dier school werd goedgekeurd en vastgesteld.

Dit onderdeel vormt het onderwerp van het 2de hoofdstuk van dit verslag.

Het verslag van de sub-commissie voor het Hooger Rechtskundig Onderwijs werd in de vergaderingen van 10, 14,17, 23 November en 1 en 3 December 1919 besproken, terwijl op de vergadering van 31 Mei 1920 het verslag werd vastgesteld. Daarbij werd, zooals reeds boven is medegedeeld van den oorspronkelijken opzet : een Hoogere Rechtsschool (een vakschool), afgeweken en besloten, in stede daarvan de stichting van een Rechtshooge- school bij de Regeering aan te bevelen.

De Commissie betreurt het, dat zij t. a. v. dit gewichtige onderdeel niet tot algeheele eenstemmigheid heeft kunnen komen. Het lid tevens secretaris Mr. C. C. van Helsdingen, meende zijne van de meerderheid der Commis.

(25)

- 13 -

sie afwijkende opinie niet te mogen prijs geven en behield zich daarom het recht voor gebruik te maken van de bij de instelling aan de leden toege- kende bevoegdheid „bij de in te dienen verslagen of voorstellen te doen blijken van hun van het gevoelen der meerderheid afwijkende zienswijze, zoomede van de gronden waarop deze berust."

Het verslag van de meerderheid der Commissie betreffende het juridisch hooger onderwijs vormt het onderwerp van Hoofdstuk III, terwijl de afwij- kende meening van vorengenoemd lid in eene afzonderlijke nota wordt toegevoegd.

Ten slotte heeft de Commissie in hoofdstuk IV hare denkbeelden ont- wikkeld over de vraag: welke overgangsbepalingen voor de bestaande Rechts- school moeten worden in het leven geroepen, waarbij tegelijkertijd beant- woord worden de in het Gouvernements Besluit van instelling gestelde vragen, "betreffende :

1. de openstelling der bestaande rechtsschool ook voor andere landaarden;

2. de eventueele oprichting van meerdere dergelijke scholen.

(26)

HOOFDSTUK II.

School voor Recht en Administratie.

§ 1. INLEIDING.

Betreffende de oprichting van eene School voor Recht en Administratie werd het wenschelijk geacht, het oordeel in te winnen van verschillende autoriteiten, van wie verwacht mocht worden, dat zij der Commissie het beste zouden kunnen inlichten over de vraag, of de oprichting van een school, zooals zij die beoogt, met instemming zou worden begroet en welke vakken op een dergelijke inrichting zouden moeten worden onderwezen, ten einde haar zooveel mogelijk aan haar doel te doen beantwoorden, n.1. : de opleiding van lagere ambtenaren bestemd :

a. voor de griffies van rechtbanken en voor de weeskamers enz., dus

kantoren met een op rechtskundig gebied liggenden werkkring;

b. ter vervulling van de verschillende administratieve ambten op de onder-

scheidene Gouvernements- en administratieve kantoren;

c. idem voor de kantoren der locale raden.

Het drie-ledige doel, dat werd beoogd, noopte als vanzelf tot het zoeken van voorlichting bij autoriteiten, behoorende tot de belangenkringen, waarvan hierboven werd gesproken.

Vandaar dat bij rondschrijven van 27 Januari 1919 No. 4 aan verschillende autoriteiten voorlichting werd gevraagd over hetgeen naar hare meening op het program van deze school zou moeten voorkomen, wil de opleiding vol- doen voor de ambtenaren, die zij voor hare kantoren zouden noodig hebben, (zie bijlage III).

De sluitingstermijn van de in te wachten antwoorden was gesteld op 1 April 1919.

Van de meeste der bedoelde autoriteiten werd bericht en voorlichting ontvangen, terwijl ook velen te kennen gaven in hoeverre de oprichting hunne instemming mocht wegdragen.

Als een gelukkige omstandigheid mocht verder gelden, dat de Veree- niging voor Locale Belangen in hare Mededeelingen (No. 38) eenige ont- werp-reglementen publiceerde voor een:

1. voorbereidend examen voor de locale administratie in Nederlandsch-Indië ;

(27)

- 15 -

2. examen ter verkrijging eener akte van bekwaamheid in de Locale administratie ;

met welke ontwerpen door de Commissie rekening is gehouden,

§ 2. DOEL DER SCHOOL VOOR RECHT EN ADMINISTRATIE.

Zooals boven reeds werd opgemerkt is het doel om in het nijpend gebrek aan goed onderlegd lager personeel der bovengenoemde instellingen te voorzien. De Commissie was zóc doordrongen van de wenschelijkheid, om in het gebrek aan een goede opleiding te voorzien door de stichting eener school als door haar kortelijk werd geschetst, dat zij in haar circulaire reeds vooronderstelde, dat haar voornemen algemeene instemming zou ontvangen; het heeft haar dan ook zeer teleurgesteld, dat dit niet bij allen onvoorwaardelijk het geval bleek, maar dat nog door sommigen het nut der instelling werd in twijfel getrokken of ontkend, (zie Bijlage IV).

§ 3. VOOR ALLE LANDAARDEN.

Hoewel het in den tegenwoordigen tijd, waarin juist zoo sterk wordt gestreefd naar het wegnemen van rascriteria, ook en niet het minst bij het onderwijs, bijna niet anders te verwachten was, stemt het toch blijde, te mogen ervaren, dat geen der adviseurs ook maar eenig bezwaar heeft inge- bracht tegen het reeds dadelijk door de Commissie ingenomen standpunt, dat de op te richten school behoort open te staan voor alle landaarden, en dus ook de vervulling van alle ambten, welke voor de afkomelingen dezer inrichting worden opengesteld, voor geen enkelen landaard behoort te wor- den onmogelijk gemaakt. .

§ 4. OPLEIDING TOT WELK AMBT.

Verschillende voorlichters deden aan hunne gewaardeerde adviezen eenige opmerkingen voorafgaan, die afzonderlijk moeten worden besproken.

Bezwaar werd gemaakt, dat de door de Commissie bedoelde school overeenkomstig haar rondschrijven ook zou opleiden tot het ambt van referendaris.

1. De Directeur van Onderwijs en Eerediensi merkte op, dat het niet in de bedoeling zal liggen om de thans voor den rang van referendaris geldende benoembaarheidseischen te doen vervallen. Die eisenen gaan toch veel verder dan bereikt kan worden met een Mulo-school en een daarop volgende twee-jarige vakopleiding. Voor de abituriënten der school zal dus z.i. de referendaris-rang niet zonder meer beschikbaar

(28)

— 16 -

zijn en zal voor hen die daarvoor in aanmerking komen een persoonlijke dispensatie van die eisenen noodig blijken.

2. Een dergelijke opmerking maakte de Directeur van Financiën die meende dat het ambt van referendaris - althans bij een Departement van Algemeen Bestuur - niet kan worden gerekend tot de lagere bureau- betrekkingen, zoodat het hem „ter voorkoming van misverstand

„gewenscht lijkt, dat bij eene eventueele uitvoering der plannen op

„den voorgrond wordt gesteld een opleiding voor de commies-betrek-

„kingen. Zeer licht toch zal de opvatting ingang kunnen vinden, dat het

„doorloopen hebben van de school, later min of meer aanspraak zal geven

„op eene benoeming tot referendaris". De practijk zal moeten uitwijzen in hoeverre de abituriënten in aanmerking zullen kunnen komen voor de betrekking van referendaris, waaraan hoogere eischen worden be- steld.

Voor het welslagen van den cursus achtte hij het dan ook van belang de verwachtingen niet al dadelijk te hoog te spannen en hij meende dat de school reeds ten volle aan haar doel zal beantwoorden als het mogelijk blijkt de kantoren van goed onderlegd lager personeel te voorzien.

3. Ook de Directeur van Justitie maakte hetzelfde bezwaar, maar meende uit het rondschrijven te mogen lezen, dat een opleiding tot het ambt van referendaris toch eigenlijk ook niet door de Commissie was bedoeld.

4. De Burgemeester van Batavia merkte op, dat de hoogere ambtenaren (referendarissen) bekwaam moeten worden gemaakt voor het meer organiseerend werk, en hunne opleiding dus niet in één adem mag worden genoemd met die van de lagere ambtenaren, waarom hij dan ook betwijfelde of die opleiding tot organiseerend werk zelfs in een twee- jarigen cursus kan worden gegeven.

De hier gemaakte bezwaren moeten worden beaamd. Inderdaad zijn de eischen voor referendaris hooger dan wat de school beoogt te geven.

Doch vergeten mag niet worden, dat de referendaiissen vaak voortkomen uit de rangen der commiezen en hoofdcommiezen en dat, indien de opleiding dezer laatsten — die thans niet zelden uitsluitend als vóóropleiding hebben genoten de lagere school, met klein-ambtenaarsexamen als sluitstuk — in den door onze Commissie bedoelden zin wordt verbeterd, de keuze voor referendaris uit die aldus gevormde commiezen en hoofdcommiezen zooveel gemakkelijker zal zijn, zij het ook, dat men dan dispensatie zal moeten verleenen, zooals door den Directeur van Onderwijs en Eeredienst werd opgemerkt.

Hoewel dus benoeming van referendarissen uit de kringen der hoofd- commiezen niet onmogelijk, zelfs waarschijnlijk zal blijken, is het toch zeer

(29)

- 17 -

gewenscht rekening te houden met de opmerking van den Directeur van Financiën en derhalve niet te spreken over een opleiding tof het referen- daris-ambt, om teleurstellingen en misverstand te voorkomen.

§ 5. AANSLUITING AAN WELKE INRICHTING VAN ALGEMEEN ONT- WIKKELEND ONDERWIJS?

In het algemeen juichte men ten zeerste toe, dat de Commissie de school wil doen aansluiten aan de Mulo-school. Door een enkelen voorlichter werd zelfs de Mulo-opleiding voldoende geacht en voor de vervulling van een ambt aan het onder zijn leiding staand kantoor, bijzondere kennis van recht en administratie niet noodig geoordeeld (zie Bijlage V ).

De Commissie acht het niet noodig op deze laatste opmerking diep in te gaan, nu ze blijkbaar door niemand anders werd gedeeld.

De Commissie mag dus aannemen, dat zij een goede keuze heeft gedaan met de School voor Recht en Administratie te doen aansluiten aan de Mulo-school. In hoeverre voorloopig uit hoofde der tijdsomstandigheden van dezen eisch zal moeten worden afgeweken, komt hieronder ter sprake, maar h.i. behoort de Regeering bij de vaststelling van de opleiding en het program der Rechts- en Administratieschool uit te gaan van de gedachte, dat zij aansluite aan de Muloscholen, dan wel aan een daarmede gelijk te stel- len opleiding, als een noodzakelijke vóóropleiding voor deze school.

§ 6. DAGSCHOOL OF AVONDCURSUS ?

De Directeur van Justitie deed het voorstel dat geen dagschool, maar avondcursussen zullen worden geopend. Hij ging uit van -de overweging, dat het lagere personeel gerecruteerd wordt uit degenen, die het klein- ambtenaarsexamen hebben afgelegd, die zoo spoedig mogelijk wenschen te verdienen, en hij wenschte avondlessen om deze categorie van amb- tenaren in de gelegenheid te stellen hunne kennis te vermeerderen en zich daar te bekwamen voor de hoogere rangen.

Een avondcursus zal echter naar het oordeel der Commissie nooit voldoende verbetering kunnen brengen in het gehalte van het personeel.

Die is alleen te vinden in een verbeterde vóóropleiding en met hetconsta- teeren van het feit, dat op het oogenblik nog uit gebrek aan beter, het lager personeel wordt gerecruteerd uit hen, die het klein-ambtenaarsexamen heb- ben afgelegd, wordt nog niets beslist over de vraag of dit ook in de toe- komst zoo behoort te blijven. En op die naaste toekomst behoort toch allereerst het oog gericht te zijn. En dan kan niet anders gezegd worden, dan dat een avondcursus geen afdoende verbetering brengen kàn, alleen al om deze reden, dat na een volbrachte dagtaak een extra avondcursus te veel van de physieke en psychische krachten der leerlingen en leeraren

(30)

— 18 —

vraagt. Het bezoek van den avondcursus is bovendien veel ongeregelder, het aantal absenten veel grooter, hetgeen begrijpelijk is, wanneer men bedenkt, hoevele avonden men meestal moet offeren aan een dergelijken cursus, zoodat van een sociaal medeleven met de omgeving gedurende een of twee jaren vrijwel geen sprake is.

Het komt der Commissie dan ook noodzakelijk voor, dat de school moet zijn een dagschool, die tot de bedoelde betrekkingen opleidt.

Of daarnaast voor de verdere opleiding van het reeds in dienst zijnde bureaupèrsoneel een of meerdere avond-cursussen in het leven moeten worden geroepen, of reeds bestaande — als die van den Bond van niet-ge- diplomeerde ambtenaren, thans overgenomen door de Gemeente Batavia — moeten worden ondersteund, is een geheel andere vraag, die met de betrekkelijke plannen der Commissie niets uitstaande heeft, maar welker bevestigende beantwoording ook door haar billijk Wordt geacht, geheel in overeenstemming met de desbetreffende adviezen van den Commandant der Zeemacht en den Voorziiter van den Gewestelijken Raad van Soerabaia en met den wensen, uitgesproken door den Burgemeester van Batavia. Avond- cursussen liggen geheel in de lijn van de voorstellen der Vereeniging voor Locaie Belangen, die—als reeds boven werd gezegd-reglementen ontwierp voor examens tot verkrijging van een akte, door de vereeniging uit te reiken. Infusschen worde er de nadruk op gelegd, dat het bestaan van dergelijke avondcursussen in geen enkel opzicht te kort doet aan de wen- schelijkheid van eene afzonderlijke school als door onze Commissie wordt voorgesteld en dat de gedachte, — b.v. geuit in het jaarverslag 1918—1919 van den cursus voor den bureaudienst te Batavia blz. 26 e.v. — alsof met avondcursussen zou kunnen worden volstaan, niet gerechtvaardigd is.

§ 7. OPLEIDING OOK TOT VRIJE BEROEPEN?

De Commissie stelt op den voorgrond, dat het hier voorgestelde type van scholen bestemd is in het bijzonder om goede ambtenaren op te leiden — ambtenaren zoowel voor gouvernementeele als voor gedecentraliseerde dien- sten. Bedoeling is te voorzien in het groot tekort aan ambtenaren.

Dit neemt niet weg, dat vrije toelating d.i. toelating van hen, die niet voornemens zijn ambtenaren te worden, niet behoeft te worden buitengesloten.

De Commissie acht een oplossing van dit vraagstuk als voor de N. I. A. S.

te Soerabaia is gevonden de meest gelukkige. Beide categorieën van leerling- en, zoowel a.s. Gouvernements-ambtenaren als vrije beroepswilligen zijn daar vereenigd. Zij, die gebruik maken van de door het Gouvernement beschik- baar gestelde toelagen, moeten echter een overeenkomst aangaan, waardoor zij zich voor den Gouvernementsdienst gedurende een zeker aantal jaren verbinden.

Een dergelijke regeling zou ook hier getroffen kunnen worden, met dien verstande echter, dat met het oog op het beperkte aantal leerlingen der klassen

(31)

— 19 —

en vooropstellende het doel der scholen, slechts een betrekkelijk gering aantal plaatsen voor vrije beroepswilligen beschikbaar gesteld kan worden.

Voor de overige plaatsen kunnen studie-beurzen worden ingesteld, die een rechtvaardigingsgrond scheppen voor het eischen van acten van verband.

Regel behoort dus te zijn, dat de studie geschiedt tegen een toelage, maar dat een zeker aantal plaatsen beschikbaar blijft voor leerlingen, die zich niet wenschen te binden aan den Gouvernementsdienst.

Uitwerking van deze gedachte tot in bijzonderheden, acht de Com- missie verder onnoodig. Het bedrag der hier bedoelde studie-toelage worde op denzelfden leest geschoeid als bij overeenkomstige scholen geregeld is

§ 8. KANTOREN NIET ENKEL IN 'S LANDS DIENST MAAR OOK VAN DEN DIENST DER GEDECENTRALISEERDE KRINGEN.

De vraag of het op den weg der Regeering ligt om in deze ook de belangen der Locale ressorten te behartigen en of dit niet veeleer aan de bemoeienis dier ressorten zelf behoort te worden overgelaten, meent de Commissie in eerstgemelden zin te moeten beantwoorden. Afgezien van het feit, dat de lokale ressorten nog lang niet voldoende georganiseerd zijn, om als het ware coöperatief een dergelijke opleiding in het leven te roepen, acht de Commissie, dat het hier bij uitstek een landsbelang geldt. Immers waar de Regeering van zins is de decentralisatie zeer snel over de geheele linie door te voeren, ligt het ook op Haar weg om met kracht de opleiding van ambtenaren voor den dienst der gedecentraliseerde kringen aan te vat- ten, om te zorgen, dat de taak, die zij aan die ressorten opdraagt, naar behooren kan worden ten uitvoer gebracht. De Commissie ziet niet over het hoofd, dat'er gevaar bestaat, dat öe gedecentraliseerde kringen door hoogere bezoldigingen de Gouvernements-ambtenaren kunnen overhevelen. Die mogelijkheid is echter een gevolg juist van het groote tekort aan geschikte ambtenaren. De oprichting van deze school, waardoor een grooter aantal goed opgeleide ambtenaren voor Gouvernements- en voor gedecentraliseerde diensten beschikbaar komt, zal de scherpe concurrentie tusschen beide verminderen.

De opleiding der ambtenaren, die voor de gedecentraliseerde kringen bestemd zijn, kan door die kringen worden bekostigd en aangemoedigd bv. door het beschikbaarstellen van studiebeurzen. Voor die kringen kan zoo noodig een zeker aantal plaatsen worden gereserveerd. De overheveling van de ambtenaren bestemd voor de Gouvernements- kantoren naar die der gedecentraliseerde kringen kan verder worden tegengegaan — althans worden belemmerd — door het scheppen van een verband tusschen het Land en de opgeleiden.

§ 9. GEMEENSCHAPPELIJK LEERPLAN VOOR HET Ie JAAR.

In haar rondschrijven van 27 Januari 1919 No. 4 schetste de Commissie de opleiding aan de School voor Recht en Administratie in grove trekken als volgt :

(32)

- 20 -

„De opleiding zou. kunnen bestaan in een 2-jarigen dagcursus; na

„een gezamenlijke opleiding voor den duur v a n , l jaar, waarin de ,,gemeenschappelijke vakken zouden zijn te onderwijzen, zoude de twee- d e jaarcursus in twee afdeelingen gesplitst kunnen worden, waarin dan ,,in de eene meer het onderwijs kan worden ingericht op de toekomst

„aan de griffieën en aanverwante kantoren en in de andere het onderwijs

„meer rekening kan houden met de eischen voor de administratie; niet

„het minst voor die der gedecentraliseerde kringen."

In hoeverre heeft deze gedeeltelijke gemeenschappelijke opleiding in- stemming of afkeuring ondervonden?

Over het algemeen werd dat plan klaarblijkelijk zonder meer mogelijk geacht. Slechts van één kant vond deze gezamenlijke opleiding voor de 3 hiergenoemde categoriën van ambtenaren bestrijding.

De Voorzitter van den Gewestelijken Raad te Semarang n.1. meende, dat de opleiding^voor beide categoriën van adspirant-ambtenaar — in het schrijven der Commissie genoemd — van den beginne af gescheiden dienen te worden gehouden, aangezien de eischen, aan elke categorie te stellen, geheel verschillen.

„Alleen de algemeene elementaire beginselen van het recht, waarvan de

„behandeling toch zeker geen jaar in beslag zal nemen zouden aan

„beide categoriën gezamenlijk onderwezen kunnen worden. Daarna

„zullen de griffie-ambtenaren zich bijkans geheel hebben te wijden aan

„burgerlijk en~ strafrecht, de secretarie-ambtenaren aan staatsrecht en

„hun verdere vakopleiding."

Het komt der Commissie voor dat dit advies te eenzijdig is. De Voor- zitter van den Gewestelijken Raad verliest h.i. uit het oog, dat behalve de door hem bedoelde algemeene inleiding in de elementaire beginselen van het recht, ook en vooral het Nederlandsch doorloopend een ernstig beoefend vak moet blijven, zoodat ook daarvoor gezamenlijke opleiding mogelijk is en voorts nog verder gemeenschappelijk kunnen worden gegeven Maleisch, Land- en Volkenkunde, practische oefening in het lezen van wetten, in de samenstelling van brieven, conceptverslagen, samenvattingen en dergelijke, algemeene bureau-correspondentie, beginselen van boekhouden e.a., die hier- onder bij de bespreking van het leerprogram nader aan de orde zullen worden gesteld. De Commissie blijft daarom van meening, dat zeer wel voor de hier genoemde categoriën van ambtenaren een gemeenschappelijke opleiding is te regelen, die een vol jaar in beslag neemt.

§ 10. GEZAMENLIJKE OPLEIDING VOOR GOUVERNEMENTS- EN VOOR LOCALE KANTOREN.

Van een geheel anderen aard is de opmerking van den Burgemeester van Batavia. In zijn schrijven van 4 April 1919 No. 1552 erkent hij de

(33)

- 21 —

mogelijkheid van een éénjarige gemeenschappelijke opleiding, doch bestrijdt de gezamenlijke opleiding van de ambtenaren voor Gouvernements-kantoren en van die voor de locale diensten, daar z.i. »te weinig rekening werd gehouden

„met de verschillende eischen, welke onderscheidenlijk zijn te stellen

„aan ambtenaren voor Gouvernements- en Gemeentelijke kantoren.

„Het kan natuurlijk niet ontkend worden, dat alle ambtenaren of

„toekomstige ambtenaren, welke Uwe Commissie in één cursusverband

„zou willen vereenigen, aan eenige eischen moeten beantwoorden welke

„(afgezien nog van de theoretische kennis in het eerste cursusjaar aan

„te brengen) als . algemeene eischen kunnen worden gekwalificeerd,

„eischen van taal en ambtelijken stijl, logischen gedachtengang e.d.,

„maar het is, naar het mij wil voorkomen, uitgesloten, dat een cursus,

„welke tevens op parate kennis wil zijn ingericht, tegelijkertijd de

„eischen kan bevredigen, welke in dit opzicht voor den Gouver- nements-en den Gemeente-ambtenaar zoo verschillend zijn."

Ja, de Burgemeester gaat zoover te zeggen, dat zelfs aan een afzon- derlijke opleiding van gemeentelijk administratief personeel aan de hervormde rechtsschool naar zijne meening bezwaren zijn verbonden. Hij meent daarom in ieder geval te moeten voorstellen voor de gemeente-ambtenaren een afzonderlijken cursus in te stellen in aansluiting op het eerste gemeenschap- pelijke studiejaar.

Voor de gegrondheid van deze bezwaren valt inderdaad veel te zeggen.

Bij nadere beschouwing toch zijn de eischen aan de ambtenaren der Gouver- nements-kantoren te stellen andere dan aan die van de gedecentraliseerde kringen. Immers voor de laatste komt het vooral aan op een zoo grondig mogelijke kennis van de decentralisatie-wetgeving, terwijl deze kennis voor de Gouvernements-ainbtenaren niet zóó diep behoeft te gaan en andere eischen voor dezen meer op den voorgrond zullen komen — hetgeen echter niet wegneemt, dat wellicht toch nog enkele vakken gezamelijk kunnen worden gegeven. Dit komt echter ter sprake bij de behandeling van het leerprogram.

De Commissie meent daarom dat aan het verlangen van de Burgemeester van Batavia kan worden voldaan en na de algemeene opleiding van 1 jaar de school gesplitst kan worden in 3 af deelingen: 1. voor kantoren van rechts-

kundigen aard, 2. voor Gouvernements-kantoren en 3. voor de gedecentrali- seerde kringen.

§ 1 1 . BEZOLDIGING.

Hoezeer men ook een betere opleiding voor het lager personeel wen- schelijk achtte, niet onduidelij-k werd door verschillende voorlichters te kennen gegeven, dat de school geheel haar doel zou missen, indien niet tegelijkertijd een „grondige en onbekrompen herziening van de huidige

„tractementsregeling der lagere ambtenaren" hiermede gepaard gaat — een

opmerking die trouwens ook reeds gemaakt was door de Commissie zelf.

(34)

— 22 —

De President van den Raad van Justitie te Batavia wiens woorden hier- boven werden aangehaald, wees er nadrukkelijk op, dat „thans reeds de

„geschikten onder het griffiepersoneel, verlokt door de veel betere

„bezoldiging, zoodra zulks mogelijk is, naar de handelskantoren over- g a a n , zoodat de voorspelling niet gewaagd is, dat zonder een belangrijke

„verhooging van de salarissen de overigens zeer prijzenswaardige

„maatregel tot verbetering van het gehalte dier ambtenaren zal blijken

„meer ten profijte van de handels- en industriëele lichamen te zijn, dan

„van de griffiën en administratieve bureaux in welker belang hij

„oorspronkelijk in het leven was geroepen."

De Directeur van Onderwijs en Eeredienst gaf als zijn meening te kennen, dat het aan de vakschool op te leiden personeel bij de kantoren in dienst moet treden „op ongeveer gelijke bezoldigingsvoorwaarden als zullen gelden

„voor de afkomelingen van een 5-jarige H. B. S. of van een algemeen

„middelbare school (bovenbouw). De nieuwe instelling zal toch geven

„een 2-jarige vakopleiding voor hen, die de Muloschool (onderbouw der

„A. M. S.) met vrucht hebben doorloopen, zoodat de opleidingsduur in

„aanmerking genomen, voor een gunstiger bezoldigingsregeling geen

„reden bestaat. Te minder is dat het geval, waar de geschiktheid voor

„kantoorwerk, ook van hen die een vakopleiding genoten hebben — al

„geeft deze betere kans van slagen — toch eerst in de practijk kan

„blijken".—

Pleit dus de President van den Raad van Justitie te Batavia voor een betere bezoldiging dan thans, de Directeur van Onderwijs en Eeredienst bestrijdt dit niet, maar waarschuwt slechts voor een te hooge opvoering der salarissen van de afkomelingen dezer school, waardoor het geheele salaris- stelsel van het Gouvernement, dat eenigermate rekening houdt met den duur der opleiding, in gevaar zou worden gebracht. De waarheid van deze laatste opmerking erkennende, moet intusschen reeds dadelijk door de Commissie op den voorgrond worden gesteld, dat er nog een zeer groote afstand blijft tusschen de bestaande bezoldigingen voor het hiergenoemd personeel en de afkomelingen van de 5-jarige H.B. Sen, en dat zeer stellig de school haar doel — de vorming van bruikbare ambtenaren — geheel zcni missen, indien niet reeds van den beginne af de salarissen der afkomelingen en hunne toekomstige positie op bevredigende wijze worden geregeld. Doet de Regeering dat niet, stelt men niet reeds dadelijk de positie der afkome- lingen aan de verschillende kantoren op bevredigende wijze vast, dan valt te voorzien, dat de handel en nijverheid — bij het bestaande gebrek aan per- soneel ook in die kringen - van de school zullen profiteeren, terwijl het Gouvernement achter het net vischt.

De regeling der positie moet dan ook reeds dadelijk met klem op den voorgrond worden gebracht.

(35)

— 23 -

§ 12. HET LEERPROGRAM.

Op de vraag der Commissie om te willen melden, wat naar de meening der autoriteiten, wier voorlichting werd gevraagd, op het program van bedoelde instelling(en) moet voorkomen, werd zeer verschillend geantwoord.

Enkelen volstonden met een eenvoudige verwijzing naar het leerplan van den avondcursus van den Bond van niet-gediplomeerde ambtenaren.

Anderen gaven zich bijzondere moeite om de Commissie zoo volledig mogelijk voor te lichten.

In verband met de verschillende eischen die gesteld worden aan de ambtenaren voor ieder der 3 belangengroepen komt het der Commissie gewenscht voor, voor ieder van haar eerst vast te stellen, wat op het leer- program zal moeten worden gebracht.

Voor de meer uitgewerkte opgaven zie men Bijlage VI.

Hier is het voldoende een samenvatting te grven van de eischen, welke de gevraagde autoriteiten meenden te moeten stellen t.a.v. de opleiding voor I. griffie-, weeskamer- en notariaatspersoneel.

II. Gouvernementskantoren. (Departementen van Algemeen Bestuur — bij- zondere kantoren — afzonderlijke diensttakken — gewestelijke kantoren).

lil. Locale ressorten. (Gemeente-, gewestelijke en plaatselijke en regent-

schaps-raden).

(36)

— 24 —

I. Korte samenvatting van de door de adviseurs gestelde eischen t. a. v. de opleiding voor griffie-, weeskamer- en

notariaatspersoneel :

Overzichtelijk gerangschikt verkrijgt de Commissie de volgende orde der voor deze afdeeling gevorderde vakken.

Landraden.

1. Overzicht Rechterlijke Organisatie.

2. „ Burgerlijk Wetboek.

3. Rechtsvor- dering.

4. Overzicht Strafwetbk.

5. ,, lnlandsch reglement.

6. Nederlandsche taal.

7. Moderne taal.

8. Inlandsche taal.

9. Beginselen Neder- landsch en Nederl.- Indisch Staatsrecht.

10. Beginselen van boek- houden.

Raden van Justitie *).

1. — 2. —

3. Theoretische en prak- tische kennis van for- maliteiten (combina- tie van rechtsvorde-

Weeskamer.

1.

als noodig voor het notarieel examen Ie gedeelte.

ring).

en strafvorde- 4.

5.

6.

4.

5.

6.

-7.

8.

9.

10.

11. Administratief Recht, Zegelordonnantie c. a., tarieven.

12. goed en vlug schrij- ven.

13. Machineschrijven.

14. Algemeene beginse- len van het recht.

) De in de 2de en 3de kolom aangehaalde nummers zonder verdere vermelding beteekenen, dat de betrokken autoriteiten die vakken, welke onder hetzelfde nummer in de Ie kolom voorkomen, ook als leervak wenschten. De niet-overge nomen nummers wijzen erop, dat die vakken door hen niet zijn genoemd terwiil

andere door hen werden gewenscht. '

(37)

— 25 -

II. Korte samenvatting van de door de adviseurs gestelde eischen t. a. v. de opleiding voor het personeel

der ondervolgende kantoren : Ha. II b.

Departementen van Bijzondere Algemeen Bestuur. kantoren.

1. Staats- en Administra- 1.

tief Recht.

2. Rechtsencylopaedie.

3. Oefeningen ambtsbrief- wisseling.

4. Nederlandsche taai. 4.

5. Maleische taal.

6. Bepalingen strafrecht en 6.

strafvordering..

7. Bepalingen Burgerlijk 7.

recht en Handelsrecht.

8. Geschiedenis van Ne- derlandsch-Indie.

9. Land- en Volkenkunde.

10. Boekhouden. 10.

11. Handelsrekenen.

12. Comptabiliteit.

13. Onderricht Stenographie.

14. Machine- schrijven.

15. Practische oefening in 't maken van notulen enz.

16. een moderne taal (Eng.).

He.

Afzonderlijke diensttakken.

1.

4.

5.

lid.

Gewestelijke kantoren.

1.

3.

4.

5.

10. 10.

16.

17. hanteering Staatsbladen.

18. Vrije- en Or- deoefeningen.

19. Kennis Stati- stiek enz.

20. Pract. hantee- ring v. Stbl., Regeerings- almanak, Bij- bladen enz.

(38)

— 26 —

III. Korte samenvatting van de door de Adviseurs gestelde eischen t. a. v. de opleiding voor het personeel

der Locale ressorten:

III c.

Vereeniging van Locale Belangen.

1.

2.

3.

4.

5.

6.

7.

1.

2.

3.

4.

5.

6.

7.

8.

9.

Ill a. III b.

Gemeenteraden. Gewestelijke Raden.

Staatsrecht v. Nederlandsch- 1.

Indië.

Staatsrecht v. Nederland. 2.

Hoofdzaken Burgerlijk recht. 3.

Ontwerpen van brieven, ad- 4.

viezen, rapporten enz.

Hoofdzaken strafrecht. 5.

Nederlandsche taal. 6.

Beginselen van dubbel boek- 7.

houden.

Globaal inzicht op sociaal politiek terrein.

Praktische oefening in het ontwerpen van besluiten enz.

10. Staathuishoudkun- de.

II. Maleische taal.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Voor zover de aanvragen voor een omgevingsvergunning betrekking hebben op een bouwactiviteit, kunnen deze worden voorgelegd aan de commissie Stedelijk Schoon Velsen.

Burgemeester en Wethouders van Velsen maken met inachtneming van artikel 139 Gemeentewet bekend dat de raad van Velsen in zijn vergadering van 9 september 2010 heeft besloten:. -

En geld is nu eenmaal nodig voor een Stadsschouwburg, die niet alleen een goed gerund be- drijf dient te zijn maar tevens dienst moet doen als culture-. le tempel en

De Koninklijke Nederlandse Bil- jart Bond (KNBB), vereniging Carambole, zoals dat met in- gang van 1 januari officieel heet, heeft besloten om voor het eerst met deze

Burgemeester en Wethouders van Velsen maken met inachtneming van artikel 139 Gemeentewet bekend dat de raad van Velsen in zijn vergadering van 9 september 2010 heeft besloten:. -

Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot de in het eerste lid bedoelde kennisgeving, waaronder de wijze waarop de kennisgeving

12 Maar God zeide tot Abraham: Laat het niet kwaad zijn in uw ogen, over den jongen, en over uw dienstmaagd; al wat Sara tot u zal zeggen, hoor naar haar stem; want in Izak zal

Toch, als we hem dan opnemen, moet dat wel met grote wijsheid geschieden, want ook deze gehandicapte, en zeker diegene die 'alleen maar' blind is, zal overgevoelig