• No results found

de beginselen van het volkenrecht

In document COMMISSIE TOT HERVORMING VERSLAG (pagina 73-81)

Welnu, in die periode is de gemiddelde student—en op zijn aard en behoeften, niet op die van de allerbesten, behoort het academisch onderwijs

II. Het onderwijs in de 2de studieperiode (3 jaar) omvat:

14. de beginselen van het volkenrecht

§ 9. TITEL.

De Commissie oordeelt, dat aan hen, die het eindexamen hebben afgelegd, een titel moet worden toegekend, welke hen zal stempelen tot juristen, bevoegd om alle rechtskundige betrekkingen in den openbaren dienst te vervullen.

Deze titel, die de bekroning is van een meer op de praktijk gerichte studie, moet worden onderscheiden van den zuiver wetenschappelijken titel van Doctor in de rechtswetenschap, waaraan geen maatschappelijke gevolgen mogen worden verbonden. De samenkoppeling toch van den wetenschappelijken titel met benoembaarheid tot verschillende ambten en beroepen, — den z.g. effectus civilis — heeft ten gevolge, dat de weten-schap niet om haarzelve wordt beoefend, maar om de aan den titel verbonden maatschappelijke gevolgen.

Als van zelf beveelt zich daarvoor de titel Meester in de rechten aan, welke echter, aangezien deze thans reeds in de praktijk gedragen wordt door de aan een Nederlandsche Universiteit gedoctoreerden, te wijzigen ware in die van Meester in het Indisch recht.

Dit denkbeeld is, in de hoofdzaak geenszins oorspronkelijk. In het bo-venvermelde Utrechtsche verslag werd melding gemaakt van „verschillende

„adviezen die het standpunt innemen, dat de praktische bevoegd-h e i d van bevoegd-het doctoraalexamen (c.q. licentiaatsexamen) moet worden

„verworven, hetgeen een andere advies zóó uitdrukt, dat de wetenschap

„er onder lijdt, dat een ieder die zich slechts aan de praktijk »wil

„wijden, een doctoralen graad van noode heeft. Een hooggeplaatst

„magistraat stelt, dat de aangewezen weg om het doctoraat in zijn

„eer te herstellen is: daarnaast te scheppen den graad — of verschillende

„graden —van Meester of Licentiaat in rechtsgeleerdheid, welke praktische

„bevoegdheid zal geven. De doctorstitel ware dan alleen verkrijgbaar

„voor hen, die een diploma van wetenschappelijke vorming begeeren".

In dezelfde lijn beweegt zich het gevoelen van een Kamerlid, dat schrijft: „nu het aantal van hen, die zich aan de studie der rechtsgeleerdheid

„op de hoogescholen wijden schijnt te vermeerderen, lijkt mij het denkbeeld

„om een titel te scheppen die praktische bevoegdheid geeft, aantrekkelijk".

Wel is waar worde tevens melding gemaakt van één andere uitlating, van een jurist nl., die vreest: dat op die wijze de tegenwoordige meesters-titel zal worden gedegradeerd — „hij blijve de aanduiding van „een doctor

— 62 —

in de juridische faculteit" — maar deze adviseur stond blijkbaar geheel alleen en het is dus gerechtvaardigd om aan te nemen, dat de meerderheid der gezaghebbende rechtsgeleerden in Nederland, die zich over dit punt hebben uitgelaten, gestemd was voor het in het leven roepen, naast den titel van doctor, van dien van meester, als aanduiding van het bezit van de bevoegdheid om rechtskundige ambten te bekleeden en welke titel zal worden verleend na afgelegd doctoraal examen in de rechten. Wel is waar heeft de poging van den Minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen om in de toekomst de effectus civilis af te scheiden van het bezit vanden doctorstitel in de rechten en te verbinden aan het met goed gevolg afleggen van het doctoraal examen; schipbreuk geleden (Handelingen He Kamer 1918/19 blz. 681 e.V.). maar uit de rede door het Ie Kamerlid, professor van Embden in die Kamer gehouden (Handelingen Ie Kamer 1918/19 blz.

553 e.v.) blijkt, dat de rechtsgeleerde faculteiten van alle openbare en van de Vrije Universiteit eenparig het hierbovenbedoelde kamervotum hebben afgekeurd — en hebben aangedrongen alsnog op eene afscheiding als door den Minister bedoeld; terwijl de heer van Embden tevens, stellig ook in overeenstemming met die faculteiten, den Minister uitdrukkelijk verzocht in de wet vast te leggen, dat aan het met goed gevolg afleggen van het doctoraal examen de Meesters-titel zal worden verbonden.

Waar nu naar de plannen van de Commissie het eindexamen van de Rechtshoogeschool in waarde overeen zal komen met het doctoraal examen in Nederland, ligt het dus voor de hand ook hier den meestertitel aan dat eindexamen te verbinden, een titel in aard en rechtskracht dus overeen-komende met dien van ingenieur van de Technische Hoogeschool, met dien van arts, die mogelijk aan de medische Hoogeschool zal kunnen verkregen worden.

Naar de Commissie meent, zal niet spoedig aan het verkrijgen der doctorale waardigheid belmefte bestaan, waar deze voor het civiel effect niet zal noodig wezen.

Mocht al vrij spoedig een meester in het Indisch recht naar de docto-rale waardigheid willen dingen, dan kan daarin door het verleenen van het jus promovendi aan de Rechtshoogeschool worden voorzien, al blijft het vooralsnog een bezwaar, dat Indië voorloopig nog niet kan beschikken over de overige hulpbronnen voor volledige wetenschappelijke vorming, nog niet over de weivoorziene bibliotheken van Nederland, en ook hier te lande nog niet het breede wetenschappelijke milieu bestaat, waarop Europa kan bogen, en dat daar — zij het indirect — tot die vorming in niet geringe mate bijdraagt.

§ 10. EFFECTUS CIVILIS.

Uit het vorengezegde volgt reeds, dat de Commissie zeer bepaald be-doelt, dat de graad van meester in het Indisch recht den toegang zal openen

63

-tot alle betrekkingen bij de rechterlijke macht, de balie, de onderscheidene kantoren en het onderwijs, waarvoor thans het doctoraat in de rechten ge-vorderd wordt, zoodat ten aanzien van het rechtsgevolg tusschen dat doctoraat en den meestersjraad geenerlei verschil besta. In geen enkel opzicht mogen dan ook in den Indischen dienst de Mrs. in het Indisch recht achter staan bij hen, die aan een Nederlandsche Universiteit den Dr.-titel hebben verworven.

Op dit beginsel mag geenerlei inbreuk worden gemaakt. Wordt toch hieraan getornd, dan voorziet de Commissie zeer ernstige ontevredenheid en zou de hoogere opleiding hier te lande zeer in gevaar worden gebracht.

Of den bezitters van dezen meestersgraad dezelfde salarieering moeten genieten als de Nederlandsche rechtsdoctoren, is geen vraag op zich zelve, maar maakt een deel uit van het geheele bezoldigingsvraagstuk. De Commissie mag zich zeker ervan onthouden daaromtrent hare meening te uiten, maar acht het niet ondienstig met klem erop te wijzen, dat een verschil in finantieele positie zijn grond niet mag vinden in een verschillende waardeering van den

verworven titel.

§ 11. LEERKRACHTEN.

Aan de Indische Rechtshoogeschool behoort onderwijs gegeven te worden, althans in de hoofdvakken, door hoogleeraren en buitengewone hoogleeraren, terwijl de andere vakken kunnen worden gegeven door lectoren.

De gewone hoogleeraren behooren als regel niet bevoegd te zijn tegelijk een ander bezoldigd openbaar ambt te bekleeden ; doch ook niet-bezoldigde openbare ambten en bezoldigde of onbezoldigde particuliere betrekkingen en beroepen zullen zij eerst mogen vervullen, na daartoe van het College van curatoren, de faculteit gehoord, vergunning te hebben verkregen.

De andere vakken kunnen worden onderwezen, zoo noodig door lectoren of wel door personen, buiten het personeel der Hoogeschool staande, aan wie enkele lessen kunnen worden opgedragen.

Voor zoover mogelijk en wenschelijk zullen ook privaat-docenten kunnen worden aangesteld, die onbezoldigd, doch met het recht om van hun leerlingen jaarlijksch cursusgeld te vorderen, onderwijs geven in een bepaald vak, aan hen, die van dat onderwijs genieten willen. Zij behooren echter niet tot het corps van docenten.

Het door de Commissie voorgestane stelsel van H. O. — zooals dit hiervoren reeds werd uiteengezet — gaat uit van deze gedachte: dat er een voortdurend contact moet zijn tusschen docenten en leerlingen. Van den docent moet invloed uitgaan, niet alleen intellectueele doch ook moreele invloed. Meer nog dan uitnemende juridische kennis, hooge wetenschap-pelijke waarde, moeten bij den docent in de eerste plaats worden gezocht die eigenschappen, welke hem mogelijk maken zijn eigenlijke taak: doceeren,

64

-naar behooren te vervullen. Dat is toch, -naar het oordeel der Commissie, in de eerste plaats de taak van den hoogleeraar. Hij moet bovenal goed docent zijn, zijn hoorders kunnen boeien door zijn onderwijs, belangstelling wekken voor zijn vak, studiezin ontwikkelen.

De Commissie beseft ten volle, dat een vereeniging van de beide factoren, hoogwetenschappelijk standpunt en goede docentkwaliteiten, niet als vanzelf-sprekend bij elkaar hoorend moeten worden verondersteld. Integendeel komt de combinatie dezer hoedanigheden in één zelfden persoon slechts betrek-kelijk zelden voor en het zal dus moeilijk zijn een aantal van dergelijke personen voor de Hoogeschool te vinden.

MochtenAverhoopt dergelijke personen niet of in te gering aantal gevonden worden, dan is de Commissie van meening, dat bij de keuze en benoeming van een hoogleeraar de voorrang worde toegekend aan hem, die de docent-kwaliteiten in zich vereenigt, ook al zoude hij in wetenschappelijkheid bij een ander ietwat — zelfs veel ! — achterstaan, zoozeer acht de Commissie de benoeming van werkelijke docenten van belang.

Zij wenscht dit met nadruk vóór op te stellen om te voorkomen dat bij eventueele benoemingen meer op wetenschappelijke beteekenis, dan op het bezit van docent-kwaliteiten worde gelet.

Intusschen is te bedenken, dat die docenten toch hoogleeraren zijn en aan hen de eisch gesteld moet worden, dat zij hunne wetenschappelijke studie voortzetten, teneinde op de hoogte te blijven van de vorderingen der wetenschap — en zoo eenigszins mogelijk daartoe ook 2e£f *>% i e <&ra.§&w wat het aanzien der Hoogeschool ontegenzeggelijk ten goede zal komen.

Maar dan behooren zij iü*v die studie niet te worden belemmerd en moet bij het vaststellen van het aantal professoren rekening worden gehouden met het beginsel, dat hun, en dan nog met uitzondering van den rector-magnificus, die een belangrijk deel van zijn tijd ingenomen zal zien door het hem opgedragen beheer der Hoogeschool en toezicht op de studenten, ten hoogste 15 college-uren per week kunnen worden opgedragen. Hiermede zijn natuurlijk de 15 verplichte lessen bedoeld, terwijl de Commissie ver-wacht, dat zij boven deze lesuren ook nog uren beschikbaar zullen stellen voor privatissima, waarvan echter aantal en organisatie, geheel aan hen behoort te worden overgelaten.

Ten slotte behooren naar het oordeel der Commissie in de acte van aanstelling van een hoogleeraar de vakken, in welke hij onderwijs zal geven, uitdrukkelijk te worden vermeld. Hij mag niet tegen zijn wil met het onder-wijs in andere vakken worden belast. Intusschen blijve het aan het college van curatoren, de faculteit gehoord, overgelaten in de onderwijsverdeeling der vakken tusschen hare le^en, met instemming van belanghebbenden zoodanige wijziging te brengen, als haar gewenscht voorkomt.

— 65 —

§ 12. VAN DE FACULTEIT EN HET COLLEGE VAN CURATOREN.

De gezamenlijke gewone hoogleeraren vormen de faculteit. Buitengewone alsmede eervol ontslagen hoogleeraren hebben in'de faculteit zitting met raadgevende stem.

De hoogleeraar, die het voorzitterschap bekleedt draagt den titel van rector-magnificus.

Hij wordt telkens voor den duur van drie studiejaren door den Gou-verneur-Generaal benoemd uit een door de faculteit opgemaakte voordracht van 3 gewone hoogleeraren, waarbij de aftredende rector-magnificus buiten aanmerking blijft. De Rector-magnificus heeft bij staking van stemmen een beslissende stem, behoudens dat bij examens in dit geval de candidaat wordt geacht te zijn toegelaten.

Het toezicht op het onderwijs aan de Rechtshoogeschool in vollen om-vang wordt opgedragen aan een college van Curatoren, welks karakter geheel behoort overeen te komen met dat van de curatoren-colleges van de Uni-versiteiten in Nederland, zoodat de bepalingen van de Nederlandsche Wet op het Hooger onderwijs, die colleges betreffende, geheel voor het college van Curatoren van de Rechtshoogeschool kunnen worden nagevolgd.

De Curatoren zijn dus bestemd de tusschenpersonen te vormen tusschen de faculteit en de Regeering; hun hoofdtaak is het de belangen der Hoo-geschool bij de Regeering voor te staan en te behartigen; daaronder behoort ook de behartiging van de stoffelijke belangen der instelling, voor zoover het belang van het onderwijs dat medebrengt.

Hoogleeraren en lectoren worden op hunne voordracht benoemd, de inrichting der colleges behoeft hunne goedkeuring.

Terwijl de handhaving der tucht onder de studenten aan den Rector Magnificus is opgedragen, zal eene beslissing, houdende ontzegging van het recht om verder de lessen aan de Hoogeschool te volgen, niet dan met goedkeuring van Curatoren, dan wel behoudens beroep op hen, mogen worden genomen.

Curatoren waken overigens voor eene getrouwe naleving van de wet-telijke, de Hoogeschool betreffende voorschriften.

In hoeverre de door de Regeering benoemde leden van het College van Curatoren der Technische Hoogeschool in gelijke functie bij de Rechts-hoogeschool zouden kunnen worden aangesteld, is een vraag, die te harer tijd zeker door de Regeering in overweging zal worden genomen.

Aan Curatoren worde een bezoldigd, op hun voordracht benoemd, secretaris toegevoegd, die zijn vaste woonplaats heeft in de stad, waar de Hoogeschool is gevestigd, en aldaar op geregelde dàgen en uren kantoor houdt.

Ook omtrent de functies van dezen secretaris gelde hetzelfde, wat omtrent zijne ambtgenooten in Nederland is bepaald.

Het administratieve werk, het beheer der Hoogeschool, worde door hem verricht.

66

-§ 13. TOELATING.

De Hoogeschool is uit den aard der zaak toegankelijk voor een ieder, onverschillig van welken landaard of welke kunne. Voor het richtig kunnen volgen der lessen moeten de studenten natuurlijk voldoen aan de gestelde eischen van vóóropleiding.

1. Als normale vóóropleiding denkt de Commissie zich de A. M. S.-afdeeling Au (Westersch klassieke afdeeling).

Hiermede worden gelijkgesteld zij die voldaan hebben aan : 2. het eindexamen A of B van een Gymnasium in Nederland;

3. de in Nederland voorgeschreven examens ter verkrijging van een ge-tuigschrift van bekwaamheid tot de studie in de faculteiten der letteren,

rechten en godgeleerdheid, dan wel in die van de genees-, wis- en natuurkunde (dus de z.g. staatsexamens A. en B.) ;

4. het eindexamen van een lyceum-afdeeling Gymnasium in Nederland;

Voorts zullen, totdat daaromtrent anders zal worden bepaald, alsnog worden toegelaten, zij die hebben afgelegd:

5. het eindexamen der A. M. S. afd. Al en B.

6. het eindexamen eener H. B. S. in Nederland of Nederlandsch-Indië met 5-jarigen cursus,

Mits voor zoover betreft de examens sub 5 en 6, deze zijn aangevuld door een academisch aanvullingsexamen in het Latijn, hetwelk moet worden afgelegd alvorens toegelaten te worden tot het candidaatsexamen.

Om eene geregelde bijwoning der lessen te bevorderen en te zorgen dat zooveel mogelijk de studenten ook het geheele leerplan kunnen volgen, moet als regel de toelating tot de Hoogeschool slechts éénmaal 's jaars opengesteld worden en wel tegen den aanvang van het nieuwe schooljaar.

De Commissie erkent echter, dat ten behoeve van personen die mogelijk, uit Nederland komende, hier hunne studiën willen voltooien en ook met het oog op eventueel terugkeerende verlofgangers, de mogelijkheid moet worden opengesteld, dat, om gewichtige redenen in bijzondere gevallen, de faculteit ook tijdens het cursusjaar toelating verleent.

§ 14. INTERNAAT.

De vraag of aan de Hoogeschool een internaat moet worden verbonden, heeft de Commissie geruimen tijd bezig gehouden.

Van de onmisbaarheid van een internaat hier te lande — óók voor een hoogeschool — is de Commissie overtuigd. De bijzondere toestanden maken het zeer zeker wenschelijk de studenten, hetzij in een internaat onder te brengen, hetzij bij goede gezinnen te plaatsen.

67

-In het laatste geval zal er voortdurend.toezicht moeten worden uitge-oefend op de huisgezinnen, waarin de studenten zijn ondergebracht.

Met het algemeen toezicht, door den Rector Magnificus uit te oefenen, kan althans niet worden volstaan.

De Commissie ontveinst zich niet, dat dat toezicht op de gezinnen echter groote moeilijkheden met zich zal brengen en geeft daarom de voor-keur aan het oprichten van een of meerdere internaten, hetzij door particu-lier initiatief of door het Gouvernement.

Deze gelegenheid voor huisvesting zal vooral door de Inlandsche stu-denten op prijs worden gesteld. Zij verkiezen over het algemeen een onder-dak in een internaat boven de huisvesting bij particulieren.

De Commissie meent dan ook der Regeering te moeten adviseeren om reeds van den aanvang af of zelf een dergelijk internaat in het leven te roepen of wel door krachtigen steun het aan particulieren mogelijk te maken tot de oprichting van dergelijke inrichtingen over te gaan.

Het behoeft geen betoog, dat de internaten niet voor iederen tak van Hooger Onderwijs afzonderlijk moeten worden opgericht. Integendeel zou het zelfs toe te juichen zijn, indien de studenten van verschillende Hooge-scholen (faculteiten), in dit geval van de Technische en Rechtshoogeschool, door elkaar kunnen worden gehuisvest.

Aan het hoofd van dergelijke internaten moeten worden gesteld perso-nen van hoog zedelijk gehalte, waarvan mag worden verwacht, dat van hen moreel overwicht op de inwonende studenten zal uitgaan, tegen wie de studenten op zullen zien. Eerst dan zullen die internaten aan hun doel

beantwoorden. Van een materieele verzorging zonder meer — hoe wensche- • lijk en noodig ook op zich zelf, mag hier geen sprake zijn. De zedelijke

opvoeding in het internaat moet met de intellectueele vorming op de Hooge-school tezamen vormen één harmonisch geheel.

Aangeteekend worde intusschen, dat de Commisie niet voorstelt opne-ming in een internaat voor de studenten verplicht te stellen. Voldoende is, dat er gezorgd worde de internaten zóó goed in te richten, dat het verblijf aldaar aanlokkelijk wordt gemaakt, zóó dat behalve voor kinderen van ter plaatse gevestigde gezinnen, de opneming daarin als vanzelf sprekend wordt beschouwd.

De internaten behooren in den regel open te slaan voor studenten van eiken landaard en eiken godsdienst. Met volkomen eerbiediging van elks geloof, worde het internaat-leven, overigens op Europeesche wijze ingericht.

§ 15. PLAATS VAN OPRICHTING.

Naar het vrijwel algemeen oordeel der Commissie moet de Rechtshoo-geschool worden opgericht te Bandoeng; niet alleen met het oog op het voor de studie zoo uitnemende klimaat, hetwelk beter dan dat in een der

kustste-— '68 kustste-—

den, ook te Weltevreden, gelegenheid geeft tot meer intensieven hersen-arbeid, maar ook met het oog op het reeds gevestigd zijn aldaar van de Technische Hoogeschool.

Wel is waar heeft, naar verluidt, de Commissie voor het Medisch Hooger Onderwijs voor de vestiging eener Medische Hoogeschool haar keuze gevestigd op Batavia, vermoedelijk èn omdat deze inrichting dan gebruik kan maken van het i.ieuwe gebouw der S.T.O.V.l.A. èn omdat de groote ziekenhuizen te Batavia meer gelegenheid voor praktische studie bieden dan elders, maar dergelijke redenen komen voor de keuze van den zetel der Rechtshoogeschool niet in aanmerking en de Regeering zal dus volkomen vrij zijn die plaats te kiezen, welke met het oog op het klimaat de beste kansen voor het welslagen van studiën biedt.

HOOFDSTUK IV.

Gedragslijn ten aanzien van de tegenwoordige

In document COMMISSIE TOT HERVORMING VERSLAG (pagina 73-81)