• No results found

Schets van een rooster voor lesuren en verdeeling der lessen onder de hoogleeraren

In document COMMISSIE TOT HERVORMING VERSLAG (pagina 85-105)

Op blz. 48 van het verslag betoogde de Commissie, dat zij er van afzag een rooster van lesuren in het verslag zelf opte nemen, maar dat zij het wel wenschelijk achtte een proeve van een rooster onder de bijlagen op te nemen, zonder aan die proeve een andere beteekenis toe te kennen,

dan dat een lesrooster zóó zou kunnen worden ingericht.

Een dergelijke schets toch geeft een overzicht van de verdeeling der stof over de verschillende jaren zonder welke allicht de indruk gevestigd wordt van een al te overladen program.

Buiten het lesrooster vallen de practische oefeningen, bestaande in het leveren van scripties en het verdedigen van stellingen en de door de professoren met belangstellenden te houden privatissima.

Bij de verdeeling der vakken over de verschillende hoogleeraren moet er —naar het oordeel der Commissie—rekening gehouden worden met de volgende omstandigheden:

1. De aan één persoon op te dragen vakken moeten zooveel mogelijk in dezelfde studielijn liggen.

2. Het aantal wekelijksche college-uren mag de 15 voor iederen hoog-leeraar niet te boven gaan.

3. De volle nadruk moet vallen op de hoofdvakken.

Voor de verplichte vakken, waarin geen examen wordt afgenomen moet omgezien worden naar buitenkrachten, hetzij men daarvoor benoeme buitengewone hoogleeraren, hetzij lectoren met het geven der lessen belasten wil.

4. De bijzondere vakken, als wijsbegeerte des rechts, zielkunde e.d. mogen nooit den doorslag geven bij de benoeming van hoogleeraren omdat hunne vervanging bij verlof te veel moeilijkheden zou opleveren.

5. Ook met het oog op het verlof moet de verdeeling zoo zijn, dat gemak-kelijke vervanging mogelijk zal zijn.

- 74 —

Het Rooster van lesuren kàn er als volgt uitzien:

V A K K E N

1. Algemeene Inleiding Rechtswetenschap . . .

2. Staatsrecht , 3. Koloniale

Staathuishoud-4. Burgerlijk Recht . . . . 4. Handelsrecht

6. Strafrecht

7. Burgerlijk procesrecht . . 8. Strafprocesrecht . . , . 4. Verg. koloniaal Staatsrecht 5. Wijsbegeerte . . . 7. Jav. taal en letterkunde . 8. Mal. taal en letterkunde . 9. Volkenkunde

0. Lat. taal en letterkunde . ( Ëxamenlessen . . . 'otaal \ Verplichte lessen. . ( Faculty lessen. . .

1) omvattend een alg. inl.

tot de rechtswetenschap en tot p r i v a a t r e c h t en tot s t r a f r e c h t . Vgl.

onder No. 1, 2 en 3 blz.

59/60rapport; van die7uur wordt dus reeds een goed deel besteed zoowel voor privaat- als voor strafrecht en dus kan het aantal lesuren hiervoor i/d 2de studieperiode worden in-gekort.

2) In de 2de periode is dit vak geen examenvak meer, maar kunnen capita selec-ta worden gegeven; het volgen der lessen is ech-ter wel verplicht.

3) zie hiervoor aant. 1.

4) geen examenvak, doch de lessen zijn verplicht.

5) deze lessen zijn facul-tatief.

De examenvakken nu zijn de volgende:

1. Algemeene Inleiding Rechtswetenschap, waarvoor 7 uren zijn uitge-trokken, omvat de onderdeden als genoemd op blz. 59/60 van het rapport.

De inleiding tot de studie der rechtswetenschap in het algemeen (1) en die van het privaatrecht (2) zullen 4 uren, die van het strafrecht (3) 3 uren in beslag nemen. Dit laatste onderdeel kan dus eventueel door den hoog-leeraar in het strafrecht gegeven worden; terwijl de 4 andere uren voor rekening van een ander kunnen komen.

75

-Bij de verdeeling zal met deze mogelijkheid rekening gehouden kunnen worden.

2. Staatsrecht waarvoor 7 uren zijn uitgetrokken. Voorts kunnen hierbij gevoegd worden het verg. kol. Staatsrecht (14) 2 uren, en het Volkenrecht (16) 1 uur; totaal 10 uren, waarvoor 1 hoogleeraar kan worden aangewezen.

3 Kol. Staathuishoudkunde, 3 uren; het komt gewenscht voor hiervoor geen afzonderlijken hoogleeraar aan te wijzen. De mogelijkheid bestaat, dat op iemand beslag kan worden gelegd, die volkomen in staat kan worden geacht dit recht te onderwijzen, maar daarom niet geschikt of genegen is • andere vakken te doceeren.

4. Burgerlijk recht, 8 uren; hiermede kan samengaan het doceeren in Burgert. Procesrecht (7) 4 uren en het Internat., Interlocaal en Intergentiel recht (10) 2 uren, totaal 14 uren.

5. Handelsrecht, 4 uren; hierbij kunnen gevoegd de 4 lesuren voor het gedeelte 1 en 2 van vak 1 (zie boven) en het volksrecht (No. 9)4 lesuren, totaal 12 uren. Waar hier 3 verschillende vakken aan één persoon worden opgedragen, is het niet ongewenscht als daartegenover het voordeel staat van een verminderd aantal lesuren.

6. Strafrecht, 8 uren, waarbij te voegen zijn de 3 uren voor No. 8: straf-procesrecht, en de 3 uren van het 3de onderdeel van No. 1, dus totaal 14 uren.

7. Burgerlijk procesrecht, zie hiervoor onder No. 4 boven.

8. Strafprocesrecht, zie onder No. 6 boven.

9. Volksrecht, zie No. 5 boven.

10. Interneen intergentiel recht, zie No. 4 boven.

11. Gerechtelijke geneeskunde (4 uren). Hiervoor een hoogleeraar aan te stellen is uitgesloten. De lesuren zouden eventueel zijn op te dragen aan een der leeraren (professoren) der Stovia.

12. Zielkunde (2 uren). Ook hiervoor kan geen afzonderlijke hoogleeraar benoemd worden. Mogelijk zou dit vak zijn te combineeren met de wijs-begeerte des rechts, omdat beide zich voor een deel (wat het wijsgeerige betreft) op hetzelfde gebied bewegen.

13. Dubbel boekhouden (2 lesuren). Deze lessen kunnen opgedragen worden aan een accountant of gediplomeerd boekhouder.

14. Verg. Koloniaal Staatsrecht (2 uren), zie onder No. 2.

15. Wijsbegeerte (2 uren) zie onder No. 12.

16. Volkenrecht (2 uren), zie onder No. 2.

17. Jav. taal en letterkunde, (3 uren) kan wellicht opgedragen worden aan een Javanicus als bg. hoogleeraar of aan een lector.

- 76

19.

20.

18. Mal. taal en letterkunde (3 uren) idem. Wellicht kunnen 17 en 18 en 19 gecombineerd worden en opgedragen àan 1 hoogleeraar.

Volkenkunde (3 uren), aan een buitenstaander, of zie onder 18.

Latijnsche taal en letterkunde (2 uren), zou zijn op te dragen aan den rector van de A. M. S. te Bandoeng (Westersch klassieke afdeeling.) We krijgen dus de volgende indeeling:

HOOGLEERAREN :

Alg. inleidino tot de studie (No. 1) a. der Rechtswetenschap 2 uren ) ___

I. hoogleeraar voor: 1.

1. Volkenrecht (No. 16) 1

en eventueel totaal Strafprocesrecht (No. 8) 2+1 Alg. inleiding t\d studie van het Strafrecht

(onder No. 1/3 blz. 59/60) totaal BUITENGEWONE HOOGLEERAREN OF LECTOREN, dan wel anderen belast met het doceeren van de vakken Gerechtet geneeskunde (No. 11) 2 uren

Zielkunde (No. 12) 2 uren

Dubbel boekhouden (No. 13) 2 uren en de overige vakken van 14 — 20.

Volgens deze verdeeling der vakken zou de Rechtshoogeschool dus dade-lijk moeten beschikken over ten minste 4 hoogleeraren, terwijl aan een reeks van andere personen nog lessen moeten worden opgedragen.

— 77 —

NOTA VAN HET LID MR. C. C. V. HELSDINGEN JR.

In het eerste hoofdstuk van dit rapport werd door de Commissie me-degedeeld, dat, t. a. v. de inrichting van het Hooger onderwijs hier te lande geen algeheele eenstemmigheid werd verkregen, maar dat ondergeteekende zich het recht voorbehield gebruik te maken van de bij de instelling der Commissie aan de minderheid gegeven bevoegdheid, om haar afwijkend gevoelen afzonderlijk bekend te stellen.

Ik maak slechts noode van die bevoegdheid gebruik, maar zet ten slotte alle schroom op zijde, omdat het m. i. toch ook gewenscht is, dat de Regeering kennis krijge van de andere stelsels van Hooger onderwijs, welke aan het oordeel der Commissie zijn onderworpen geweest. Zoo wordt de Regeering in staat gesteld de zaak van verschillend standpunt te bezien en nog meer bewust een beslissing te nemen.

Het is alleen om die reden, niet omdat ik het door mij voorgestane stelsel onaantastbaar acht — al biedt het m. i. eenige belangrijke voordeden boven dat der Commisie—, dat ik hiertoe overga.

Bij den aanvang der besprekingen over de inrichting van het H. O. hier te lande, werd door mij aan de Commissie ter hand gesteld eene nota,waarin ik mijne inzichten had weergegeven en die hoofdzakelijk hierop neerkwamen:

1. De oprichting van hooger onderwijsinstellingen hier te lande is een noodzakelijke eisch des tijds.

2. Art. 75 R. R. kan t.a.v. dit onderwerp buiten toepassing blijven en dus is afwijking van het Nederlandsche stelsel van Hooger onderwijs geoorloofd'.

3. Evenmin dwingt het onvaste begrip Universiteit en Hooger Onderwijs tot een bepaalde organisatie.

4. Te minder bestaat er aanleiding om het Nederlandsche stelsel van H.

O. over te nemen, waar blijkt dat dat stelsel in den laatsten tijd ettelijke aanvallen heeft te verduren en er in de juridische wereld verscheidene stemmen opgaan voor een radicale herziening.

5. Een der voornaamste fouten in het Ned. stelsel, meende ik daarin te zijn gelegen, dat men, met voorbijzien van de nuchtere werkelijkheid, tweeërlei vorming nl. een wetenschappelijke en een praktische tracht samen te koppelen, hetgeen uitloopt op schade voor beide. Immers het blijkt wel, dat slechts een klein percentage wetenschappelijke studie — d. i. studie der wetenschap om de wetenschap zelve—wil en daartoe in staat is. Het grootste deel beoogt op de Universiteiten of Hooge-scholen een zoodanige opleiding te ontvangen, dat zij geschikt

78

-zijn voor die vele beroepen, die nu eenmaal een hoogere opleiding eischen dan de Middelbare school geven kan (bv. rechter, advocaat, directeuren van Naamlooze vennootschappen enz). Slechts een kleine 5% wellicht zal diep willen en kunnen doordringen in de diepste beginselen van het recht.

Toch is het H. O. in Nederland geheel ingericht voor die 5°/0 en valt de volle nadruk op het wetenschappelijk onderwijs ; wordt bij de benoe-ming van hoogleeraren alleen gevraagd, welke hunne wetenschappelijke beteekenis is en komt heelemaal niet aan de orde de vraag naar docent-kwaliteiten, terwijl toch zeker als onbetwistbaar kan worden aangenomen, dat 1° voor de Hoogere opleiding speciaal tot ambten en beroepen het vooral in de eerste plaats aankomt op docent-kwaliteiten; en 2° dat die beide hoedanigheden: hooge wetenschappelijkheid en docentkwaliteiten niet altijd samentreffen in een en denzelfden persoon.

De inrichting van het Ned. H.O.-stelsel brengt mede, dat in het algemeen de persoonlijke aanraking tusschen hoogleeraren en de studenten verloren gaat. Voorts is het al meer en meer in onbruik geraakt, dat de hoogleeraren de geheele stof doorgaan in den voor het examen bestemden tijd ; zij kiezen zich capita selecta, waardoor dus de geheele stof eerst in een groot aantal jaren geheel wordt behandeld. De hoogleeraren gaan uit van de gedachte, dat de degelijke ondergrond, die zij niet in een afgerond geheel geven, door den student door vrije studie der onderscheiden handboeken, wordt aange-vuld. Dit is een overschatting van de vrije studie aan de Universiteit.

Praktisch komt daar in het algemeen weinig van terecht. Daarvan ondervindt de hoogleeraar den terugslag, daar hij in zijn wetenschappelijke vlucht belemmerd wordt door de ervaring, dat hij niet zóó diep in de stof kan indringen als hij wel zou wenschen, omdat hij voelt dat de noodige ondergrond aan de studenten ontbreekt. En de student, die voor de bestudeering van verreweg het grootste deel van de examenstof de leiding van den hoogleeraar mist en voor diepe, vrije studie geen aanleg of lust ge-voelt, is gedwongen die leiding,—de viva vox—te zoeken bij repetitoren.

De methode van onderwijs voor de 5% wetenschappelijke studenten is ongeschikt voor de overige 95% der studenten. Deze behoeven een opleiding, die meer aansluit aan het schoolonderwijs; de vrije studie

is voor de overgroote meerderheid hunner ondeugdelijk; gewenschtis zoowel een verplichting tot college-bezoek en een nauwer contact maar vooral en niet het minst een degelijk overzicht van de geheele examenstof.

Dat de bestaande methode niet voldoet voor de praktische vorming is een zoo algemeen gehoorde klacht, dat daarbij niet lang behoeft te worden stilgestaan. Voor de praktijk — zooveel te minder voor een bepaald ambt — wordt de student niet opgeleid. Dat hebben zeer velen tot hun schade telkens en telkens weer ondervonden.

— 79 —

Deze samenkoppeling nu van de wetenschappelijke en praktische vor-ming, die uitloopt op schade voor beide, moet—meende ik—worden ver-gebroken. De wetenschappelijke opleiding moet worden gescheiden van de praktische opleiding. Wijl nu het praktisch Hooger onderwijs zich nauw aansluit aan het middelbaar onderwijs en m. i. ook zijn methode meer schoolsch moet zijn, zoodat de geheele leerstof onder leiding der docenten moet worden verwerkt, en er een nauwe band behoort te bestaan tusschen leerlingen en docenten, die niet alleen de praktische vorming, maar ook de zedelijke vorming hunner leerlingen zich ten doel moeten stellen, en het wetenschappelijk onderwijs, dus voor de 5%

der studenten, in wezen van geheel anderen aard is en toch evenzeer vooronderstelt een deugdelijke kennis van de geheele leerstof (examen-stof), maar overigens èn wat methode van onderwijs èn wat inhoud daar-van betreft, boven het praktische Hooger onderwijs behoort uitte gaan, verdedigde ik een 4-deelige indeeling van het onderwijs: het Lager, Middelbaar, Hooger en Universitair onderwijs.

Onder het Hooger Onderwijs versta ik dan dat meer praktisch opgezet, boven het middelbaar onderwijs uitgaand onderwijs, dat aansluit aan de eischen van het praktische leven, zonder dat het wordt vak-onderwijs in engeren zin. Het wordt gegeven aan Hoogescholen. Daar-boven komt dan als een soort Daar-bovenbouw het Universitair onderwijs te geven aan één zoo goed mogelijk ingerichte Universiteit. Deze gedachte is niet geheel nieuw en eigenlijk heeft de H. O.-wet reeds in beginsel deze splitsing aanvaard. Immers zij kent thans Hoogescholen naast Universiteiten. Het onderscheid tusschen beide wordt geacht te zijn gelegen in de classieke opleiding, die voor de Universiteiten noodig zou zijn en niet voor de Hoogescholen. Dat dit kenmerk niet juist kan zijn, blijkt reeds hieruit, dat ook voor de studie aan de Universiteiten, voor zooverre de medische en natuurfilosofische betreft, al meer en meer geen classieke opleiding noodig wordt geacht. En zelfs voor de juridische niet, waar immers aan de Leidsche Universiteit reeds Inl. rechtskundigen tot het doctoraat worden toegelaten.

Zoo valt dus alle oorspronkelijk onderscheid tusschen Hoogescholen en Universiteiten al meer weg.

Voor het technisch hooger onderwijs wordt nu in de H.O.-wet dit gezonde beginsel aangenomen: dat scherpe scheiding wordt gemaakt tusschen den practischen ingenieurs-titel en den wetenschappelijken Doctorstitel in de technische wetenschappen. De eerste geeft toegang tot alle ambten en beroepen waarvoor technische bekwaamheden — boven het middelbaar vak onderwijs gaande — worden verefscht. De Dr-titel heeft slechts wetenschappelijke waarde. Vergelijk ook de studie der theologen, die na hun candidaats-examen de praktijk ingaan, terwijl de Dr-titel slechts door betrekkelijk weinigen wordt

- 80 —

begeerd. Vroeger bestond ook in.de rechtsstudie iets dergelijks: het licentiaat, dat voor verschillende ambten den toegang opende, terwijl dan nog mogelijk was het behalen van den doctorstitel.

Ik acht daarom wenschelijk de oprichting van rechtshoogeschokn, die een opleiding geven meer gericht op de praktijk d. w. z. die geven een degelijke behandeling van het geldend recht over de geheele linie.

Deze ondergrond heeft de wetenschappelijke zoeker evenzeer noodig, om met vrucht de wetenschappelijke studie te voltooien. Daarom moet aan die afkomelingen van de Hoogeschool, die zich aan diepere weten-schappelijke studie wenschen te wijden, de gelegenheid daartoe geboden worden aan de Universiteit. Indië behoort dus, naarmate der behoefte, overdekt te worden door een net van Rechts-Hoogescholen en andere H-scholen, terwijl dan één centrum van Universitair onderwijs voldoende is voor dat betrekkelijke geringe aantal studenten, wien het te doen is om de wetenschap zelve.

8. Dat onderwijs aan de H. S. mag geen Vö/r-onderwijs worden in engeren zin. Het. kän dat ook niet, omdat niet tot een bepaald ambt of vak wordt opgeleid; het onderwijs moet zóó zijn ingericht, dat het waar-borg geeft — wat het Nederlandsche Universitair onderwijs niet doet — dat de afkomeling toegerust is met een groote degelijke kennis van de hoofdlijnen van het recht. Het onderwijs moet in den beginne nog schoolonderwijs zijn, maar langzamerhand moeten de studenten door het geven van meerdere vrije uren, geoefend worden — niet in het zelfstandig beoefenen der wetenschap — maar bescheidener: in het zelfstandig studeeren. In een bepaald aantal jaren (bv. 4) moet de te verwerken stof geheel onder leiding van den docent worden doorgegaan, zoodat als resultaat mag worden verwacht: een bezonken kennis van het geldend recht, waarmee de afkomeling de maatschappij kan ingaan.

Dit is geheel iets anders dan het africhten voor een examen, zooals door repetitoren wordt gedaan, die in 3 à 6 maanden de jongelui voor het examen klaar stoomen. De inrichting dezer H. S moet zóó zijn, dat er een voortdurend een nauw contact besta -tusschen studenten en lectoren. Niet alleen de intellectueele vorming, maar evenzeer de moreele karakter-vorming moet voortdurend op het eerste plan staan. Daarvoor is o. m. noodig het hebben van een klein aantal studenten. Groote collegezalen met honderdtallen studenten dat kweekt slechts een geleerd proletariaat en laat de mogelijkheid open voor allerlei

ongewenschte gistingen in de studenten-wereld.

In de eerste jaren vooral moet het schoolverband worden gehandhaafd, met langzame losmaking en organiseering der vrijheid om te studeeren.

Daarom geen vrijheid om de lessen al dan niet te volgen. Evenmin het begrip van vrije studie als aan de Nederlandsche Universiteiten wordt gehuldigd. Het onderwijs drage aanvankelijk een schoolsch karakter.

—tt-~

Dit onderwijs op de rechts-hoogescholen worde dan gegeven doof lectoren of onderprofessoren en niet door hoogleeraren, die alleen voor de Universiteit moeten worden benoemd. En dit wel :

lo. uit eerbied voor den naam hoogleeraar : dat zijn immers die door God begenadigden, die afdalen in de diepe mijnen der wetenschap.

Hun aantal is steeds klein. Men zie hoe in Nederland voortdurend geklaagd wordt over de moeilijkheid om de vacante leerstoelen te bezetten, hoe men zelfs bij het buitenland te gast moet gaan.

Deze hoogleeraren nu mogen niet worden geplaagd met vele lesuren, waarin jaar in jaar uit hetzelfde onderwijs gegeven moet worden, dezelfde stof moet worden verwerkt. Zij hooren thuis op de Universiteit, waar zij slechts enkele colleges behoeven te geven en overigens volle vrijheid om te studeeren, te scheppen. De onder-professoren of lectoren moeten allereerst goede docenten zijn. Bij

een professor moet gelet op hooge wetenschappelijkheid. De onderprofessoren of lectoren hebben beperkter taak, wat het intel-lectueele betreft, maar een zeer belangrijke, wat de moreele vor-ming aangaat. Daarom moeten daarvoor gekozen mannen moreel hoogstaande, met paedagogischen zin;

2o. uit finantieële overwegingen. Indië zal in betrekkelijk korten tijd vele van dergelijke H.-scholen noodig hebben. Daaraan allemaal professoren te verbinden zou de Indische gemeenschap op zeer hooge kosten brengen; een professor moet nu eenmaal belangrijk zwaar-der betaald worden als een onzwaar-derprofessor of lector:

3o. om praktische redenen; hoogwetenschappelijke en docent-kwaü-teiten gaan niet altijd samen; reeds daarom zal de keuze moeilijk

zijn. Nog meer door het geringe aantal der aldus begenadigden.

De onderpro lessor en — bij wien dus niet op hoog'wetenschap-pelijke kwaliteiten in de eerste plaats wordt gelet — kunnen wor-den gekozen uit de vele en zich steeds vermeerderende leeraren in de rechtswetenschap aan scholen tot opleiding voor Inl. amb-tenaren, scholen van Recht en Administratie (als door de Com-missie ontworpen), H. B. S. en A. M.-scholen. Uit dezen kan een zorgvuldige keus gedaan worden. Van hen kan men leeren kennen de docent-kwaliteiten, vooral indien een te verwachten rechtskundig-onderwijs-inspectie zal zijn ingesteld. Aan deze per-sonen kan het onderwijs aan de H. S. zeer goed worden opge-dragen en van hen kan worden gevergd, dat zij de te geven examenstof jaarlijks opnieuw verwerken.

Om verder alle vak-school-karakttr aan de H. S. te ontnemen, zal het wenschelijk zijn nog andere vakken te onderwijzen als:

Staatk. geschiedenis van N. I. en Nederland, gerechtelijke genees-kunde enz., vakken waardoor het algemeen peil stellig zal worden verhoogd.

- 82 —

9. Dit onderwijs aan de H. S. moet bekroond worden met een diploma dat recht geeft op een titel: den Meesterstitel, waarvan het bezit de betrokkene benoembaar maakt tot alle ambten en bedieningen, waar-voor thans een Dr-titel in de rechtswetenschap wordt vereischt.

Ook in Nederland is meermalen het denkbeeld geopperd om den Mr-titel te gebruiken voor de praktische opleiding, terwijl de Dr-titel alleen beschikbaar zou moeten zijn voor hen, die een zuiver weten-schappelijken graad (waaraan geen effectus civilis verbonden is) wenschen te halen.

10. Deze laatste titel zou hier te lande kunnen worden verkregen na het

10. Deze laatste titel zou hier te lande kunnen worden verkregen na het

In document COMMISSIE TOT HERVORMING VERSLAG (pagina 85-105)