• No results found

Het Rechtskundig Hooger Onderwijs

In document COMMISSIE TOT HERVORMING VERSLAG (pagina 57-62)

§ 1. INLEIDING.

Het behoeft geen breed betoog, dat de bestaande Inlandsche Rechts-school, met hoeveel waardeering gedacht mag worden aan het nut, dat zij heeft afgeworpen, niet meer kan worden gehandhaafd.

Opgericht, om aan kinderen der inheemsche bevolk>ng een rechtskundige opleiding te geven, die hen geschikt zou maken voor de bekleeding van ambten bij de Inlandsche magistratuur, past z ij niet meer in een tijd, waarin tot eenheid v^n rechtspleging voor alle bevolkingsgroepen in beginsel is

besloten.

Dientengevolge is ook het leerplan, dat met het oog op de behoeften der rechtspraak voor Inlanders was opgemaakt, niet meer voldoend te achten.

Als een ernstig euvel is bovendien in den laatsten tijd meer en meer gevoeld, dat, terwijl de rechtsschool voor Inlanders het voorrecht opent rechtsgeleerde scholing te verkrijgen, zij, in verband ook met haren opztt, voor Europeanen en Vreemde Oosterlingen gesloten blijven moest.

Vooral echter meent de Commissie te moeten wijzen op het onbe-vredigende, dat zelfs voor leden van de Inlandsche bevolking deze school kenmerkt, doordat zij niet den toegang opent tot ambten bij de magistratuur boven die van landraadsvoorzitter en landrechter en dit ook niet kan doen, omdat de afkomeiingen van de Rechtsschool met gegradueerde juristen niet op één lijn gesteld kunnen worden.

Deze laatste opmerking houdt in geen enkel opzicht kritiek in over het onderwijs, dat aan de Rechtsschool gegeven is en wordt. Het doelt immers uitsluitend op het gebrek aan vóóropleiding, waaruit voortvloeit, dat de Inlandsche rechtskundigen, — hoe goed ook menigmaal juridisch onderlegd, — wat algemeene ontwikkeling en ook hun maatschappelijke vorming betreft, de minderen zijn van hen, die aan een Universiteit hunne opleiding vonden.

Dat dit gebrek aan vóóropleiding en aan algemeene ontwikkeling niet zelden bij het onderwijs aan de rechtsschool den docenten als een hinder-lijke omstandigheid moet zijn voorgekomen, kan ook zonder verder bewijs worden aangenomen.

46

-De Commissie ontkent niet, dat sommige uitnemende ex-leerlingen der Rechtsschool, ondanks dit gebrek aan vóóropleiding, een hooger standpunt van èn algemeene èn juridische ontwikkeling deelachtig zijn geworden en gelooft, dat deze met vrucht gebruik zullen kunnen maken van de mogelijkheid, die voor hen is geopend, om met vrijstelling van het candidaats-examen, hunne studiën aan een Universiteit in Nederland te vervolgen om alsnog eerlang den doctoralen graad te verwerven. Niettemin meent zij, dat deze gevallen uitzonderingen zullen blijven en dat de meerderheid der Inlandsche rechtskundigen thans niet op een genoegzaam hoog standpunt staat om ten volle met den gegradueerden jurist te worden gelijk gesteld.

Kan op deze gronden aan een Inlandsche rechtsschool — zooals zij thans is ingericht — onder de gewijzigde omstandigheden een blijvend bestaan niet worden verzekerd, de vraag wat in de plaats van die instelling moet komen is niet twijfelachtig.

Noodzakelijk is de stichting in Indië van eene inrichting' voor hooger onderwijs in de Rechtswetenschap, met de rechtsgeleerde faculteit van de Universiteiten in Nederland staande op één lijn.

Het moet erkend worden dat de juistheid van deze conclusie niet dadelijk der Commissie ten volle voor oogen stond. Aanvankelijk werd in haar midden de gedachte verdedigd, dat het mogelijk zou blijken de bestaande rechtsschool te vervormen, het daar gegeven onderwijs uit te breiden, de opleiding te verlengen, de school open te stellen óók voor niet-Inlanders;

en dientengevolge verstrekte zij aan eene sub-commissie uit haar midden een opdracht om in dezen gedachtengang een leerprogram en reglement te ontwerpen voor een hoogere rechtsschool ; maar bij de overweging van het rapport door deze sub-commissie uitgebracht, bleek dat allengs de ideeën-gang in de Commissie zich gewijzigd had.

Karaktertrek van de Hoogere Rechtsschool, zooals ze dan aanvankelijk was gedacht, zou zijn dat zij, hoe ook uitgebreid, toch zou blijven wat de rechtsschool is: een vakschool, een opleiding voor bepaald aan te wijzen ambten bij de rechterlijke macht, in het bijzonder dus ingesteld op de behoeften van 's Lands dienst, een inrichting bovenal strekkende om aan de steeds groeiende eischen der rechtspraak te kunnen voldoen, met daar-naast de bedoeling om van lieverlede alle ambten der rechtspraak voor hier te lande opgeleiden open te doen stellen.

Deze gedachte bevredigde op den duur de Commissie niet.

Zij meent, dat de Regeering eerst dan op afdoende wijze in het nijpend tekort aan voldoend juridisch onderlegd ambtenaarspersoneel zal kunnen voorzien, wanneer Zij besluit tot oprichting van een instelling, die beoogt hooger rechtsgeleerd onderwijs te geven, welke instelling echter ook open moet staan voor allen, die, zonder zich voor den Gouvernementsdienst te verbinden, zoodanig onderwijs wenschen te genieten. Het is te verwachten, dat deze laatsten niet gering in aantal zullen blijken te zijn.

47

-Niet ten onrechte wees de hoogleeraar Mr. H. Krabbe in het Jaarboekje over 1913/14 van de juridische faculteit der Leidsche studenten op het

„bekende feit, dat juristen voor een groote verscheidenheid van betrek-kingen bruikbaar zijn en ook een „meester in de rechten" bij de

„heterogeenste werkzaamheden, zelfs bij die, welke geheel liggen buiten

„het recht, een voorsprong heeft boven anders geschoolden", een feit hetwelk die hooggeleerde auteur toeschreef aan de „door de studie der

„rechten gegeven systematische ontwikkeling van het oordeel, en van

„scherpte van analytisch en synthetisch vermogen, waardoor het komt,

„dat vooral van juristen kunnen uitgaan de ideeën, de normen, die het

„maatschappelijk leven het nieuwe gareel verschaffen, waaraan het

„behoefte heeft".

Is deze motiveering misschien lichtelijk, in hare algemeenheid, overdreven, het door prof. Krabbe geconstateerde „bekende feit" is ontwijfelbaar juist, zooals de ervaring in steeds klemmender mate bewijst.

Dientengevolge is het te verwachten, dat velen der afkomelingen van een Rechtshoogeschool, wordt daar het onderwijs in de rechten gegeven, zóóals het moet, niet steeds hunnen werkkring zullen zoeken bij het Gouvernement.

De Commissie stelt zich dus voor, dat de Inlandsche Rechtsschool binnen afzienbaren tijd zal ophouden te bestaan. Dat het noodzakelijk zal zijn zoo spoedig doenlijk een einde te maken aan de opneming van nieuwe leerlingen, vloeit daaruit voort.

De Commissie acht het voorts mogelijk — beneden komt zij hierop terug — om de rechtsschool eerder op te heffen dan na ommekomst van den gezetten studietijd der thans in opleiding zijnde aanstaande rechtskun-digen, en wel door voor dezen den overgang van de rechtsschool naar de hoogeschool te vergemakkelijken.

Er worde dus ingesteld een Rechtshoogeschool aan welke het onderwijs zal worden gegeven, hoofdzakelijk, door Hoogleeraren, een school al dadelijk staande op één lijn met een rechtsgeleerde faculteit in Nederland, daaraan ten volle gelijkwaardig, zij het dan, gelijk dadelijk zal blijken, niet gelijkvormig.

Waar het hier geldt een volkomen nieuw instituut, acht de Commissie zich niet gebonden door eenig vaderlandsch voorbeeld en heeft zij er zich op toegelegd een plan te ontwerpen, dat — moge het in innerlijke waarde niet bij de Nederlandsche inrichting achterstaan — niettemin in tal van opzichten, zal blijken belangrijk daarvan af te wijken. Het resultaat echter, dat naar zij vertrouwt, bereikt zal worden, is dit: dat de geslaagde in het eind-examen aan de Rechtshoogeschool zeker niet ten achter staat bij hem, die in Nederland den doctorstitel na verdediging van stellingen zal hebben behaald.

Door de bovengeschetste verandering van inzicht kon de Commissie natuurlijk niet zonder meer het door de sub-Commissie ontworpen leerplan c. a., voor de hoogere rechtsschool in behandeling nemen, maar werd van

— 48

-den arbeid der sub-Commissie toch in zoover gebruik gemaakt, dat het door haar ontworpen plan, hetwelk in punten was geschetst, tot grondslag en handleiding der besprekingen heeft gediend.

De Commissie heeft ervan afgezien in het verslag zelf op te nemen een tot in details uitgewerkt leerplan, als door haar t. a. v. de school voor Recht en Administratie werd voorgesteld. Niettemin heeft zij ten einde de gedachten te bepalen, het nuttig geoordeeld als bijlage onmiddellijk na het verslag een schets voor een onderwijsprogram op te nemen, dat mogelijk door de Regeering zou kunnen worden gevolgd.

In het verslag zelf meent zij voor het overige te moeten volstaan met het bekendstellen van hare inzichten over de vereischlen, waaraan een instelling voor rechtskundig hooger onderwijs — men noeme haar een rechtshooge-school of rechtsgeleerde faculteit eener Universiteit — moet beantwoorden.

Voorop werden door de meerderheid der Commissie de volgende beginselen gesteld:

1. de op te richten instelling voor rechtskundig hooger onderwijs moet — als boven reeds opgemerkt — hoewel niet gelijkvorming, dan toch geheel

• gelijkwaardig zijn aan het H. O. in Nederland ;

2. bij de organisatie van het H. O. hier te lande moeten echter de fouten, die, naar het oordeel der Commissie, aan het Nederlandsche Univer-siteitsstelsel kleven, worden vermeden en moet voortdurend rekening gehouden worden met de bijzondere behoeften, die de Indische Maat-schappij heeft, met dit gevolg, dat noch t.a.v. het leerplan, noch t.a.v. de onderwijsmethode, klakkeloos het Nedenandsche stelsel mag worden overgenomen;

3. in het bijzonder moet — meer dan in Nederland het geval is — de stu-die aansluiten aan en gericht zijn op de praktijk, in stu-dier voege, dat zij die met succes hun diploma hebben behaald, met een degelijke positieve kennis van de geheele examenstof, het maatschappelijke leven kunnen ingaan — zonder dat daartegenover van een enge vakopleiding kan worden gesproken.

De in Nederland algemeen gehoord wordende klacht: dat de opleiding der Universiteiten, die beoogt een opleiding tot maatschappelijke beroepen en tevens tot wetenschappelijke vorming, in geen van beide opzichten ten volle voldoet, moet hier worden ondervangen, meer dan de zuiver wetenschap-pelijke vorming, moet op den voorgrond staan de opleiding tot maatschap-pelijke beroepen, waarvoor een degelijke kennis van het hedendaagsche positieve recht noodig is.

Eéne opmerking nog ten slotte.

Een volkomen ingerichte Rechtshoogeschool zal op den duur zeker ook gelegenheid moeten geven voor de studie der staatswetenschap. Voorshands echter stelt de Commissie deze studie buiten haar program. Aanvankelijke

beperking is, dat gevoelt zij, voorwaarde voor welslagen.

_ 49 —

§ 2. METHODE VAN ONDERWIJS.

Hoewel de methode van het hooger rechtsonderwijs — wil het werke-lijk wetenschappewerke-lijk zijn — noodzakewerke-lijk min of meer aan het subjectief oordeel der betrokken hoogleeraren behoort te worden overgelaten, heeft de Commissie het noodig gevonden toch enkele algemeene lijnen omtrent die methode te schetsen, lijnen die naar haar overtuiging door de hoog-leeraren ten aanzien van het onderwijs in de verplichte, de eigenlijke examen-vakken, behooren te worden gevolgd en die dan ook in vaste regelen moeten worden neergelegd.

Zij zijn de volgende:

Ie. Behandeling der examenstof als een afgerond geheel.

Elk verplicht vak behoort als afgerond geheel binnen den tijd van een normalen academischen leergang te worden gedoceerd, zij het dan dat niet elk onderdeel daarvan even diep behoeft te worden behan-deld.

Meer nog misschien dan in Nederland zal het onderwijs hier te lande eenigszins schoolsch moeten blijven. Trouwens ook daar te lande geldt ten aanzien van de groote meerderheid van de studenten, dat zij niet in staat zijn door eigen studie het juiste inzicht in den bouw van eenig rechtsonder-deel volledig te verkrijgen en er is geen reden om te denken, dat de stu-denten hier te lande in dat opzicht hen zullen overtreffen.

De ervaren hoogleeraar legge er zich dus in de eerste plaats op toe zijn studenten het geheele hem opgedragen vak te doen kennen; eerst als aan dien eisch is voldaan kan er aan gedacht worden meer wetenschappelijk af-zonderlijke onderdeelen te behandelen, om daardoor de studenten ook in te wijden in de methode van wetenschappelijk onderzoek.

Een andere methode van onderwijs-geven te volgen is in meer dan één opzicht gevaarlijk. Vooreerst loopt de student gevaar niet dan met zeer onvolledige positieve kennis de hoogeschool te verlaten, een onvolledigheid die in de drukte van het volgend leven niet dan met moeite kan worden ingehaald. Ten andere ontstaat het gevaar, dat zich hier — evenals in Neder-land—waarschijnlijk het instituut van repetitoren zou ontwikkelen, hetwelk principieel daarom onjuist is, omdat het de feitelijke opleiding van den student in plaats van aan den benoemden hoogleeraar op den zelf-gekozen repetitor overbrengt en omdat het onwillekeurig er op gericht is den student bloot

„klaar te stoomen" voor zijn examens, zonder allereerst aandacht te schen-ken aan de werkelijke juridische vorming.

Het is daarom, dat de Commissie met zooveel klem er op aandringt, dat de hoogleeraar de examenstof als een afgerond geheel afwerke en daartoe de eerste 3 jaren van de studie gebruike, terwijl in 't algemeen alleen in het vierde jaar van een diepere behandeling der stof in den vorm van capita selecta sprake mag zijn.

— 50

-2de. Bevordering van onderlinge aanraking tusschen hoogleeraren en studenten.

Het behoeft, gezien de methode van doceeren, die in Nederland in de

In document COMMISSIE TOT HERVORMING VERSLAG (pagina 57-62)