• No results found

Gedragslijn ten aanzien van de tegenwoordige Inlandsche Rechtsschool

In document COMMISSIE TOT HERVORMING VERSLAG (pagina 81-85)

Reeds uit den inhoud van het eerste hoofdstuk bleek, dat de Commissie meent de bestaande Inlandsche Rechtsschool niet te moeten handhaven.

Daaromtrent worde voorts verwezen naar het schrijven der Commissie aan de Regeering, waarin zij bepleitte de onmiddellijke opheffing van de Ie klasse der voorbereidende afdeeling; welk voorstel zij ook thans weer met alle klem aan de Regeering voordraagt. Met te meer vrijmoedigheid kan zij daartoe overgaan, waar zij in dit rapport concrete voorstellen doet waardoor het bestaan der Inlandsche Rechtsschool ook geheel overbodig wordt, nl.:

Ie. de oprichting van de school voor Recht en Administratie welke beoogt de opleiding voor lager griffie-en weeskamerpersoneel e.a, 2e. de oprichting der hier bepleite Rechtshoogeschool.

Het spreekt natuurlijk vanzelf, dat de bestaande Inlandsche Rechtsschool moet àfloopen. Indien het volgend jaar (1921) begonnen wordt met de opheffing der Ie klasse der voorbereidende afdeeling, dan zal het einde van de Inlandsche Rechtsschool kunnen worden gesteld op 1927. Immers in 1922, 1923 en 1924 kunnen van de voorbereidende afdeeling en van de Muloscholen nog leerlingen tot de rechtskundige afdeeling worden toege-laten, die tot 1927 het rechtskundig onderwijs moeten volgen.

De afkomelingen der Inlandsche Rechtsschool moeten in de gelegen-heid gesteld worden om aan het eindexamen der op te richten Hoogeschool deel te nemen. Ook aan hen, die reeds in de praktijk zijn, moet de ge-legenheid worden geschonken hun titel van „Inlandsch Rechtskundige" om te zetten in den titel „Mr. ij h Indisch Recht". Hiertegen bestaat — mits het maar een tijdelijke maatregel zij — geen bezwaar.

Van een op landskosten zenden van Inlandsche Rechtskundigen naar Nederland om daar — met vrijstelling van het candidaatsexamen — den Mr.-titel te halen, mag natuurlijk geen sprake meer zijn. Bestaat eenmaal de Hoogeschool dan moet de opleiding der Indische jongelui, die hier hun toekomst zoeken, ook zooveel mogelijk hief geschieden en is zeker een studie in Nederland met eenige toelage dan niet meer toelaatbaar.

Het is zelfs mogelijk een oplossing te vinden, waardoor tegelijk met de oprichting van de Rechtshoogeschool in 1923 —wat met de wenschen der

70

-Regeering schijnt te strooken (zie Haar schrijven van den 25en Juni 1919 No. 1716/11) — debestaande Inlandsche Rechtsschool geheel wordt opgeheven.

De leerlingen der dan bestaande 3de klasse der rechtskundige afdeeling zouden vrijstelling van het candidaa'sexamen der Hoogeschool kunnen erlangen en dus onmiddellijk tot de studie voor het eindexamen worden toegelaten. De leer-lingen der 2de klasse zouden zonder eenig examen toegelaten kunnen worden tot de studie voor het candidaatsexamen, terwijl van de leerlingen, die de lste klasse zijn binnengetreden, en van hen, die dan de 3de klasse der voorbereidende afdeeling vormen, onderscheidenlijk nog een voorbereidende studie van 1 en 2 jaar kan worden gevorderd alvorens zij tot de Rechts-Hoogeschool worden toegelaten.

Hierbij wordt dan uitgegaan van de veronderstelling, dat van nu aan de toelating tot de voorbereidende afdeeling wordt stopgezet.

Tegenover het nadeel van de verlenging van den studietijd, staat het voordeel, dat zij zonder de betere vóóropleiding te hebben genoten, welke normaal voor de Hoogeschool wordt geëischt, daartoe zonder eenige ver-plichting, toelating erlangen en in staat worden gesteld den titel van Mr. in het Indisch Recht te verwerven langs den regelmatigen weg, een voorrecht dat hunnerzijds mag worden gewaardeerd, en dat dan ook alleen als over-gangsmaatregel voor een kleine groep van leerlingen kan worden gegeven.

In verband met het bovenstaande kan het oordeel der Commissie t.a.v.

de door de Regeering in haar besluit van 4 Januari 1919 No. 18 gestelde vraag betreffende de mogelijkheid om meerdere rechtsscholen op te richten, ook voor anderen dan Inlanders, niet anders luiden dan aldus: dat — waar de Inlandsche Rechtsschool bestemd is om slechts tijdelijk voort te bestaan en een langzamen dood te sterven — er geen enkele reden is om meerdere der-gelijke scholen met zoodanigen beperkten opzet en doel op terichien.

Wat de 2de daarin voorkomende vraag betreft : „welke voorzieningen

„behooren te worden getroffen in verband met de voorgenomen openstelling .,van de Inlandsche rechtsschool ook voor anderen dan Inlanders", diene het volgende:

Uit de der Commissie door de Regeering ter beschikking gestelde be-scheiden, inhoudende adviezen van verschillende autoriteiten betreffende voornoemde vraag blijkt, dat vrijwel allen van meening zijn, dat de Inlandsche Rechtsschool met haren beperkten opzet en het tegenwoordig doel, geen plaats behoort te bieden voor andere landaarden.

Immers de voordeelen, die in de deelneming van Inlandsche rechts-kundigen aan de rechtspleging over eigen rasgenooten werden gezien, nl.:

1°. kennis van de taal;

2°. kennis van het gemoedsleven van den Inlander; welke eenigermate moesten opwegen tegen het gemis van de toch stellig ook niet te onder-schatten voordeelen van een rechtskundige opleiding aan eene Hoogeschool

— 71 —

— t.w. veel uitgebreider en op een breedere vóóropleiding berustende rechts-kennis, dan de rechtsschool aan haar leerlingen bedoelt bij te brengen — die voordeelen zou de jurist van anderen landaard missen en deze zou dus de leemten èn van den Inlandschen jurist èn van den academisch gevormden jurist in zich vereenigen (vgl. schrijven van den Directeur van Onderwijs en Eeredienst van 2 April 1918 No. 8716).

Met deze adviezen zou de Commissie zich ook stellig hebben vereenigd en dus geadviseerd hebben tegen de openstelling der huidige Int. Rechts-school voor de andere landaarden, indien niet tusschentijds de gewichtige wijziging in de Ned. H.O.-wet was afgekomen, waarover in Hoofdstuk I § 7 reeds gesproken werd. Hierdoor toch wordt de zaak heel anders.

Door deze beslissing zijn de beperkte vooruitzichten der Inl. Rechts-school ver buiten hunne oorspronkelijke grenzen gebracht. De Inlandsche Rechtsschool is nu een middel geworden om — via haar — den Nederland-schen doctoralen graad te verwerven. Daarmede zijn aan de afkomelingen der Inl. Rechtsschool buitengewone voordeelen toegekend, die naar het oordeel der Commissie niet mogen en ook niet kunnen worden onthouden aan de overige landaarden, zonder groote ontevredenheid te verwekken.

De Java-Bode van 12 Januari jl. hield een bericht uit Holland in, dat de Chin. Vereeniging Chung Hwa Hui in een breedvoerig toegelicht rekest den Ministers van Koloniën en Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen verzocht te willen mogelijk maken, dat zij, die in het bezit zijn van het diploma eind-examen eener Indische hoogere burgerschool (5-jarigen cursus) toegelaten worden tot het afleggen der academische examens in de rechts-wetenschap, zoo noodig met de reserve, dat de op dergelijke basis verkregen academische graad alleen rechten en bevoegdheden geeft in Ned.-Indië;

en dat, ingeval aan het diploma eind-examen Inlandsche Rechtsschool de bevoegdheden om aan Nederlandsche Universiteiten doctoraal examens in de rechtswetenschap af te leggen, verbonden mocht worden — ook Chi-neezen in Indië, en in het algemeen niet-Inlanders, tot het afleggen van het eind-examen Inlandsche Rechtsschool zullen worden toegelaten, in afwachting, dat de thans nog uitsluitend Inlandsche rechtsschool voor stu-denten van alle rassen zal worden opengesteld. Reeds thans heeft een Chinees, iri het bezit van een diploma 5-jarige H.B.S, en het eerste deel van het notarisexamen krachtens bijzondere vergunning toelating verkregen tot het eindexamen der Inl. Rechtsschool — in welk examen hij ook is ge-slaagd —, met het eenig doel, om van de vrijgevige Nederlandsche bepa-lingen gebruik te maken, ten einde den doctors-titel te halen.

Op zichzelf zouden deze omstandigheden de Commissie niet voor de toelating ook van andere landaarden hebben warm gemaakt, waar zij voor zich — zooals zij boven reeds onvoorwaardelijk uitsprak —, deze oplossing van het H.O.-vraagstuk afkeurt en van meening is, dat een dergelijke studie in Nederland zeker niet moet worden aangemoedigd. Doch voor die toelating pleiten nog andere redenen. Immers waar de door de Commissie ontworpen

— 72

-Hoogeschool op breeder standpunt staat en de afkomelingen der Inl. Rechts-school in de gelegenheid moeten worden gesteld om in een overgangsperiode aan die Hoogeschool den Mr-titel te halen, zou het evenzeer een onbillijk-heid zijn deze gelegenonbillijk-heid te onthouden aan de andere landaarden.

Om deze beide redenen, adviseert de Commissie om in dit overgangs-tijdperk, totdat de Inlandsehe Rechtsshool zal worden opgeheven, haar ook open te stellen voor andere landaarden dan den Inlandschen, echter met dit voorbehoud, dat aan deze afkomelingen geen vooruitzichten mogen worden geopend om toegelaten te worden tot de specifieke ambten thans voor Inlanders geopend, maar dat hun eenig vooruitzicht behoort te zijn, dat zij langs dezen weg met vrijstelling van het candidaatsexamen, tot de doctoraal-colleges aan de Nederlandsche Universiteit worden toegelaten en later eveneens tot het eindexamen der Hoogeschool hier te lande.

De toelating der niet-Inlanders behoort overigens onder dezelfde voor-waarden van ouderdom, examens, goed gedrag, verklaringen van hoofden van scholen enz, te geschieden, als in Staatsblad 1909 No. 93 voor Inlanders is omschreven.

SLOTWOORD.

Met het bovenstaande meent de Commissie aan haar opdracht te hebben voldaan. Zij is ervan overtuigd, dat aan haar arbeid gebreken zullen kleven en vooral hare voorstellen betreffende de organisatie van het Hooger Onderwijs kritiek zullen uitlokken. Ook van vele Inlanders, die een Hooger-onderwijsinstel-ling eerst dan volwaardig zullen achten, indien zij geheel gelijkvormig is aan de Nederlandsche en die maar al te zeer geneigd zijn een dergelijke inrichting, welke op een eigen basis staat en een geheel eigen, aan de Indische behoeften aanpassend karakter draagt, reeds bij voorbaat te verwerpen.

De Commissie heeft gemeend aan dezen geest van „afkijken" niet te moeten toegeven en heeft zich beijverd eigen paden te bewandelen, het goede uit het Nederlandsche Universiteitssysteem overnemend en het minder goede en voor Indië minder geëigende, weglatend.

Met vrijmoedigheid durft zij hare voorstellen aan de Regeering aan te bieden, de hoop uitsprekend, dat haar arbeid niet tevergeefs zal zijn geweest en vooral : dat Indië binnen afzienbaren tijd een Rechtshoogeschool rijk moge zijn, die aan Indië's zonen, van welk ras of welke groep ook, de gelegen-heid zal geven om na welvolbrachte studie een eervolle plaats in de magistra-tuur zoowel als in andere takken van 's Lands dienst en in de maatschappij in te nemen.

Schets van een rooster voor lesuren en verdeeling

In document COMMISSIE TOT HERVORMING VERSLAG (pagina 81-85)