• No results found

M META 1032 SHELF NUMBER MICROFORM:

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "M META 1032 SHELF NUMBER MICROFORM:"

Copied!
46
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

M:

A U OVO

M META 1032 SHELF NUMBER MICROFORM:

SG

C

Deze film is beschikbaar gesteld door het KITLV, uitsluitend op voorwaarde dat noch het geheel noch delen worden gereproduceerd zonder toestemming van het KITLV. Dit behoudt zich het recht voor een vergoeding te berekenen voor reproductie.

Indien op het originele materiaal auteursrecht rust, dient men voor reproductiedoeleinden eveneens toestemming te vragen aan de houders van dit auteursrecht.

Toestemming voor reproductie dient men schriftelijk aan te vragen.

This film is supplied by the KITL V only on condition that neither it nor part of it is further reproduced without first obtaining the permission of the KITL V which reserves the right to make a charge for such reproduction. If the material filmed is itself in copyright, the permission of the owners of that copyright will also he requiredfor such reproduction.

Application for permission to reproduce should be

made in writing, giving details of the proposed

reproduction.

(2)

cc

2340

+

KORTE EPI E K

I

.ID[~,[R({)~A~([~, [l[ffifI~[)[~,

======== W[ [R O1A [l [[ ~ • ~ %. -============

"",'Ieede r"eks oor

A G T H E Y . T

~ . w e verl c~ 103e doo JA' ~~ C ACr

j{ ',n

de.·~ -1~3'

(3)

c"" ... ,. '-. • , c j . , ".,

.. . , ~J h

KORTE EPI E K

; '

ID[~,~V~~~(IN,l[~I~ID[~,

============ \/J[ [R GH.. 6)JL rE ~ • [[ ~ %.,

Tweede reeks door

AUGUST HEYTING

met twee verluohtingen door JAN DE QUACK

IN HOlmERD ENUi. ERDE Ol I:RTEKENDE EXE:!, PLAR ~

Uitg.Trifos , Gr.Herto innelaan 81 den aag - 193

(4)

1.

•••••••••••••••••••••••••••

-0-0-

INHOUD

Bladzij 2 :3 4 7 7 9

10 11 12 13 15 15 19 21 23 25 27

28 29 32 35 39 45 47 47 54 55 59 61 53 55 58 69 75 78

• • 79

· .

· .

••

••

• • •

• ••

••

• ••

· ..

· . .

. . . .

·. · ..

· .

· .

· ..

· ...

••••

. ... .

...

. ...

• • • •

....

. . .. .. .

. .

. .

• •

...

... . . . . . . .. .. . .

••••••••••••••••

. . . .

. . . . ..

.. . . .

. ... . . .. . .. . . . . .. . . ..

• • • • • •• • • • •• •• • • • •• • V/oord vooraf •••••••...•.•..••

De speelman in Walpurgisnacht •••••••••••

De herder en de fee ••••••••••.••••••••••

Het spook in de linde ••••••.••••••••••••

De geitenhoedster ••.•••••.•.••••••••••••

Sprookbo s • . . . . Klopperling ••••••••••••••••

Het onverdraaglike ••••••••••••••••••••••

De sombere konde ••••••••••••••••••••.•••

De twee zusters •••••••••••••••••••••••••

Olof en de meervrouw •••••••.• • • • • • • • • • Nood schaft raad (met ill.) ••.••••••••••

De groene vrouw ••••••.•••••••• • .•••• ••••

Barend en Ysaetterkate ••••••• , ••••••••••

Giki, de reus Vogelballade

Ki ba Lori .

De moedervloek •••••••

Li bussa ••••••••

Zigeunerballade •••••••••••••..•.••••••••

Het eerherstel ••••••••••

De reus van -.~ontferland ••••••.•..••

De Bargabutz ••••••••..

Het BosV1i jf ••••••••.•.•••••.•.

De Ljeschie •••••

De zoon van Pan ••••••••••

Het betoverd oord ••••••.•.••..•.•.••••••

De he1lsbron ••••••••••••

Hoogste Gerechtigheid •••••••••••.

Het -{onäerpaard (met 111.) •.•••.•••

Vorst Bakah ••••••.•.•.•••••

Kjai Ketasinga •••••...

De Pastoor van Sint-Joris •••.•••..•..•••

De aanl(lacht .

Huzaren-charge

Tank-aanval .

(5)

2.

WOORD VOORAF

anvankelik had ik het voornemen om bij deze ver- zameling te voegen de korte epiek van mijn hand, wel- ke verspreid ligt in reeds gedrukte bundels, doch

hiermede zou zulk een aanwas ontstaan, dat ik ter wil- le van een niet te grote omvang van dit boek ervan af- zag. 'ocht er genoeg belangstelling blijken voor deze Tweede Reeks, dan kunnen wellicht die boven aangeduide gedichten later verenigd worden in een Eerste Reeks.

Voor het 0 enblik moet voor die·verzen verwezen naar mijn Verzamelde Gedichten, gepubliceerd in 1911, en naar mijn Groot-Liederboek, in het licht verschenen in 1926, Enkele komen in beide voor.

Moge de belangstelling zich inderdaad opdoen.

Den lezers heili

-0-0-

DE SPEELMAN IN \YALPURGISNACHT Zwervend in 'alpurgisnacht

Loopt een speelman langs de weg.

Hoesj, hoesj, hoesj, de .. ilde Jacht Nadert over hek en heg.

Hoor het zonderlin tumult, Groeiend warrelend geroer, Tot de luchten zijn vervuld Van bean stigend rumoer.

Huilend, krijsend stormt het aan, En het speelmanshart ontstelt:

TIaar te schuilen, waar te ontgaan Dit vervaarlike geweld?

Zie, een koningseik geducht

Staat vereenzaamd na bij 't pad, Best dat hij da rachter vlucht,

't Vege lijf nu bergt hij rad.

Een der wilde jagers stormt Naar de bOOL, giert onderwijl:

"Vorst van geesten en genormt, In u houw ik deze bijl!"

.~: een schrikke11ke slag

roet door speelmans rug geduld;

Van dat eigen tijdstip, ach, Draagt die arme een spitse bult.

'n Janr gaat om, de speelman stelt

~eder achter de eik zich op.

Hoor! Uit verre vert gesneld

Rijst het reeds met hoesj en hop.

't Bruist en zuelt tot volle kracht, Een orgie van zwaar geluid,

En de ontembre .:ilde Jacht

Stort zich door het duister uit.

't elfde nachtspook uit de schaar Rent ten eik en roept da r luid:

" 'k Hieuw mijn bijl hier 't vori jaar In, tans haal ik hem erui t!"

(6)

5.

Een geweldig harde ruk

Ditmaal speelmans ru er lijdt;

~a r wat blijdschap, wat geluk, Hij is heel zijn bochel kwijt!

De verlichte fiedelt op,

Zingt en springt als zot en dol,

~et de winden om zijn kop,

~n zijn streek is vast en vol.

Geen gewone speelman meer Is hij, maar der prinsen één, Die de schande weet en eer

En de vreugde en smart als géén.

Heia, die het alles d~ingt

Zo bekend als onbekend,

\:en maar eerst zijn speeltuig klinkt, Len oer-eigen element.

-0-0-

DE HERDER E DE FEE De zalige jonkvrouw welbemind, Zij is den mensen goedgezind.

Diep onder de bergen, vrol1k vrij,

~·.roont ze in e en prach ti ge zalenrij •

t s ~vonds, gekleed in smetloos wit, Op een dOlikere blauwe rots zij zit.

Daar zingt zij als een lieflike droom Lang onder de oude lorkenboom.

Di t hoort een herder, die er nog ]aat, Terwijl zij zingt, voorbij haar gaat.

Betoverd staat de jo lanen stil, .sn benden legt die zang zijn wil.

Hij zet zich neder op een steen,

Hij hoort, hij denkt aan haar alleen.

Hij luistert verrukt de ganse nacht, Totdat de ma n verlaat hare wacht.

De fee verd~ijnt, de herder trouw

Denkt tans eerst aan zijn huis en vrouw.

Zwaarmoedig wordt hij van af dees stond, Het woord valt karig uit zijn mond.

Des nachts vaak laat hij zijn vrouw alleen En gaat hij zonder spreken heen.

Hem drijft een onweerstaanbare drang Te luisteren naar der fee gezang.

Hij weet niet: ~at zou schoner zijn, Haar liederen of de maneschijn?

De zalige jonkvrouw welbemind

Vertrouwt hem eindelik als haar kind.

Zij neemt hem na r hare grotten mee En toont he trots haar edel vee.

Aan kribben, vree d ziet hij het aan, Gehele rijen van gemsen staan.

Hierop ook toont zij hem verheugd Een onbekende .. eiden-vreugd.

Daar dalen in r. uzi kale val

(lare beekjes door een verlaten dal.

Zij vlijen zich neer in bloemenpracht En kouten vriendelik heel de nacht.

De vrouw des herders, jong en fris, Ferkt hoe hi j va.ak af ~ezi is.

Zij ~enst te eten waar dat hij gaat, Bindt a n zi jn .ambuisknoop een draad.

Het kluwen houdt zi j slim terug

En volgt haar man stil achter zijn rug.

Zij volgt de draad, ter plaatse geraakt,

~aar hij met de fee de nacht doorwaakt.

(7)

6~

Zij ziet het lang en glinsterend haar Der zalige jonkvrouw glansen kla ar.

Zi j roept ver schr ikt : "Wat doet gi j daar?

\,'at doet gi j d ar beiden bij elkaar?

Dat God uwe mooie haren spaarl

Gij zijt tè schoon~ Wat doet gij daar?"

De herder zegt tot de fee in rouw

Zelf zeer verschrikt: "Het is mijn vrouw."

De jonkvrouw heft haar vinger hoog

En l:?preekt: "Straf komt aan wie bedroog.

Gij zeidet mij: ij hadt geen vrouw.

Nu staat zij hier. Is dit uw trouw?

En waar het niet om uw vrouwe goed, yoor uw leugen legde ik u op een boet.

Maak, dat gij naar uw woning keer' En toon u nimmer aan nij weer.

erraad aan niemand, waar ik verblijf, Het ing u anders aan uw lijf."

Daarop tot de vrouw in haar verdriet:

"Lieve, niets oneerbaars is geschied.

~w.man bemint der wildernis ta61,

1'!iJn liederen, en de nech tegaal.

Dat beiden gij goeds van mij behoudt,

Schenk ik dees schoen u, gevuld met goud."

Zij rijst met stralend aangezicht En lost zich op in het dromenlicht.

Het tweetal neemt afscheid van het 'oord En onderweg spreekt geen een woord.

De nacht i s vreemd en wonderbaar, De gouden schoen maakt alles waar.

-0-0-

7.

HEr SPOOK I~ DE LI IDE

Die eerst in de wijnkelder spookte Geheel naar zijn vroe eren aard:

In de machtige linde ebannen Is de geest v TI den bozen waard;

Heiheia! \7at nam hlj een vaart!

~en boomgat koos hij tot wonin·

En vaak zit hij 's nachts op een tak, Daar fiedelt hij lustig en lange, Al wordt ook ontbladerd zijn dak.

Heiheie! hij vindt zijn gema-.

Hoe scherper de sneeuwvlokken stuiven, Hoe feller dwarrelt de wind,

Hoe drifti er ook zijn tonen,

Hoe schoner het lied, dat hij vindt, Heiheia! die w0udmuziek mint.

Eens danste een vreesloze zanger

0, dit spel, tot hij omviel in 't zand, En d delik Herd de j onlanan

De vuardi ste danser van ' t land.

Heiheüu -:"te volgt dezen kwant?

-0-0-

oot: Deze ballade geeft gestalte aan de elementaire muziek (hier vertolking der woudr uziek), welke, ge-

lijk bij Paganini, als uit dronkenschap ontstaat.

DE GEITENHOEDSTER In de blanke berkenbos jes

Danst de wind en danst het lover, Dansen sierlik duizend trosjes, Danst de sch duw 1 et de zon;

't Is een onweerst unbre tover, ' t Is een steeds vernieuwde TIonn'.

Ei, hoe zacht is de muziek, Hoe bekoorlik ~ie ryt.:1iek~

(8)

Annemie schuilt in dees weelden, Spint het vlas en hoedt de geiten,

1, il zich graag daarbij verbeelden, Dat zij doet een kleine toer

Langs ebloemde lichttapijten f.iet de voet jes van de vloer.

Si, hoe zacht is de muziek, Hoe bekoorlik die rytmiek!

gie te noene komt zich tonen n een nis van klare glansen?

't Is de vrouw van 't woud, de schone;

"::i t en dun als spinnerag

Is haar kleed, en bloemen kransen Lokken, stralend als de dag.

Ei, hoe zacht is de muziek, Hoe bekoorlik die rytmiek!

't -"Ieisje vat ze en tilt ze teder, Danst ~et haar onvindbre kringen, Lichter dan een vogelveder,

"Jant geen halmpjen nijgt op zij.

Onder"ijl de vogels zingen oor een feestelik gelei.

Ei, hoe zacht is de muziek, Hoe bekoorlik d~e rytmiek!

Ronä haar tuimlen de kapellen, (irrewarren vonkendrommen, Schittertrillen de libellen;

Z tot zonne-ondergang,

- Bijtjes gonzen, hOnl,els brommen, - Dansen zij de iddag lang.

Ei, hoe zacht is de muziek, Hoe bekoorlik die rytmiekr

't Gaat aldus een drietal dagen, Telkens komt de zoete vrouwe Annemie haar dans indragen,

Zweeft met haar als licht en ind, Ja, dat geen verzuim kan rouwen, Ho heur rokken vol ze spint.

Ei, hoe zacht is de muziek, lioe bekoorlik die rytmiek!

~at gaat ze ~nne ie tans even?

't Is een klos nooit eindend garen, Alzolan men 't maar wil weven.

9.

~aannee vult z' haar zakken boud?

fet een tas van berkebIaren, Die verandren ras in goud.

Ei, hoe zacht is de muziek, Hoe bekoorlik die"'rytmiek!

- 0 - 0 -

SPIWOKBOS

Op het kerkhof van Storeheddinge

Stugge stompen staan:

Stronkig eikenbos.

Bomen zijn het slechts Overdag, maar 's nachts Krijgers koen en sterk, Elvenkonings schaar.

eteranen ruig,

Ruw gekwetst, geblutst, Onbeweeglik stram

Slapend her en der:

Op het kort bevel

Van den vorst terstond liegt de hele groep In volmaakt gelid.

In de maneschijn

Staat zij in ' t geweer;

Een onkenbaar VI 00rd

Suist hun snel het doel.

Stil vertrekt de troep, 1iemand weet waarheen, Doch een wonder blijkt Ergens ras verricht.

- 0 - 0 -

Noot: Storeheddinge ligt op het Deense eiland Seelend.

Een verdere uiteenzetting der betekenis van dit ge- dicht kan men vinden in mijn vlugschrift: "Over de oorsprong der Faustsage", bij drukkerij Drost,DenHmg.

(9)

10.

KLOPPERLING

Hebt gij nooit het eind vernomen Van het slot te Scchsenheim?

En hoe plots de slotvoogd omkwam, Zij het niet door gift of vlijm?

Ilopperling, zi jn kleine huisgeest , Schonk de meid, zo vaak zij kwam In de kelder, een goed geldstuk, Dat de ridder van haar namb

Toen ten slotte dees begérig En brutaal aan hem beval

Voortaan meer te brengen, voelde Klopperling voor ' t eerst zijn gal.

Hij verscheen terstond den dwaze Iet een eikblad in de mond,

Daaraan hing een driet 1 eikels, En dit bleek een boze stond.

Klopperling zag niemand weder, Hij verkoos een beter land;

~~ar de ridder, niet te redden, Is met zijn kasteel verbrand.

-0-0-

Noot: De drie eikels aan éénzelfde blad staan hier voor de Goddelike Drieeenheid, evenzeer als drie eiken in een driehoek geplant Wodan als Drie-eenheid voor- stellen: "'od n draagt als Drie-eenheid de namen:

Jafnhar (te vergelijken met Jahwe, Jahwe-Heer of God- Vader), Har (Heer of Verlosser, God-Zoon; het Sans- kritse woord voor lCrishna~ den Verlosser, is Hart; het Egyptiese woord voor den Zoon uit de Egyptiese myto1o- gie is: Horus) ; en als Derde: Thridi, te vergelijken met De Heilige Geest, die volgens de leer van Thomas van Aquino en de Rooms-Katholieke Kerk is uitgegaan Van Den Vader en den Zoon tezamen, dus de Derde is Van de Drie-eenheid; volgens de Grieks-Katholieke Leer is hij uitgegaan van den Vader alleen.

Dat Klopperling aan den ridder verschijnt met het eikblad in de mond, betekent, dat het oordeel der hoog- ste Godheid ( oden als Drie-eenheid) over den ridder zal worden ui tgesproken ....an den ridder is door de he-

11

meI steeds voorspoed gegund~ tans wil hij in zijn heb- zucht nog meer en daarom ~ ordt het vonnis over hem en zijn slot (geslacht) geveld,

Zijn de rie eikels zinnebeeld van de Goddelike Heersermacht, naderhand betekenen zij ook de aardse

heersermac~t \. elke ontsproten is aan de Goddelike.

In dit licht zij gelezen, ~at Gerh~ Krekelberg sch~

op blz. 204 van Eigen Volk, Jaar ang 1936, luidende:

"Op oude munton (der middeleeuwen) verschijnt nog de vorst met een eikontHijg met 3 eikels in de hand als teeken v n .Llee:1-mullt-heerli jkheid". Hier denke men ook even aan het ip- de Ie ende boven ge- noemde geldstuk ...

Verder: "Het ui tsche :tlee en het Ohd. (oud-hoog- duitse) Gleve ( apen) zljn de lelie in kruisvorm, welke ook "speerspit " beduidt. Oorspronkelijk be- teekende het te~ken de ntrijdwei, waar de godsoordee- len, de ordali~n, plaats vOlden. Het wordt ook met drie eikels aan de punten voorgesteld. Het is het beeld der wereldesch Yggdra8il (niet geheel juist, ma r als spruitende uit rie wortels, is Yggdrasil ook een Drie-eenheld A,H.). "Gleve" is het teeken der alomvattende hoogste h8erschersmacht, dus de hoog- ste rechts raakj d8 nacht over leven en dood (vgl.Le Souverain e la puissance du glaive d.i. de vorst heeft de mec.t over 1 ven ón dood), en wordt dien- volgens oole bi j onze naburen nog "Treff" (ons klave- ren) genoemd."

==-===:.==

HET 0 WERDRU.GLIKE Rij aan rij

Eet glansende "'childen tonden cï.e marmen

Trots c.;>eslJh ard.

Daarop rep.d aan De machtige koning, Hij stelde zich Jp

oor ' t zw' jgencle leger, ntblootte zijn z a rd.

\;oedi~e noorden ond hij het tegen, hls 'alken vallen In spreeuwenz~~rmen

ielen zij eè.er

In de harte der krij ersu

(10)

12.

Heftig beten

Zijn luide verwijten.

Toen hield hij in}

Zijn lippen sloten zich, ors en veracht11k

Zag hij op ft leger.

Een morring liep ls brandingtrilling

Door de so bre eleedren:

lots traden de voorsten Gelijk op he, toe

~n sloegen hem neer.

Snel was ft gebeurd, Ten gronde lag hij Doch niet alléén.

-0-0-

DE SOMBERE KONDE

o

vrouw!

,"et zijn. ochtige schouders Lag hij verslagen

In het rode zand, Het edel elaat

Geerukt na r beneden.

Zijn harnas glinsterde

~ls een eteoor En trok van verre

Onze blikken tot zich.

Op het eerste ezlcht

~eenden we ontsteld Een draak te ontwaren.

~ij hieven hem op Onzen verheven, Vereerden meester En zagen een wonde Aan zijnen slaap,

De wonde eens zwaerds, Lafhartig ~etrokken,

~ant niet verweerd Had zich de heerlike De nooit verwonnen, G0vreesde kamp r.

Van zijn donkere lokken Ver lag de helm

~et den ierliken veder.-

13.

Duister verraad -:rierp hem ter aarde,

:ant niets van het kostbare Tooisel des vorsten

·,"las hem ontnomen.

Het allerduurbaarste, H t kloppend leven

:Jas het alleen.-

",ii j nu hieven hem Op en droegen hem Plechtig henen, Treurnis in ft hart;

~oede en treurnis IJverden hevig

In ft hart om de voorrang, Spijt en machtloosheid Voegden zich bij hen.

Zwaar was de gang }aar u, 0 vrouwel

7ij noden u ui t

Den held te schouwen Ten laatsten samenzijn.

~ij vragen ver iffenis Voor deze mare,

Voor deze noding, En bidden tot u In onze handen

Te leggen de pleite Van straf en wrake Op zijnen moorder.

Dit is ons woord.-

-0-0-

DE T7EE ZUSTERS Er leefde een koning in Engeland,

Die had twee dochters in jonkvrouwstand.

Eens stelde de ene de andere voor:

"Kom, laat ons ga n langs het meeuwenspoor."

De jongste was klaar elijk de zon,

Maar donker de oudste als een diepe bron.

De jongste ging voor, het haar in de wind;

Er achter de oudste, boosgezind.

(11)

---_._--

--- 15.

Heer Olof reed, zijn goudzadel vloot, _ eer Olof zonk in der eervrouw schoot.

Heer Olof zadelt zijn appel rauw paard,

~ar der zeevrouw hof de ridder vaart.

"Verbrijzel die harp! 0 felle smart.

Zij zong mij, 0 wee, de dood in het hart!"

2oLO"" EN DE IE.ffiVROlITl -0-0-

Op de ~erste slag kloeg haar stem dit uit:

"Mi jn roodgouden b nd draagt tans de bruid. 11

De derde klonk als eea jammer schreeuw:

''rliijn boze zuster stiet mi j in zee."

De tweede gulpte als druipend bloed:

lIEens as e brui om r. i jn lieveken zoet."

"".7elkom, wellcol1l, jon -Olof fier,

Reeds vijftien jaren wacht ik u hier.

Daar heb ilc nijn vader en daar mi jn 1l0eder, Daar heb ik mijn zuster en ook mijn broeder.

i1Van des keizers hof ben ik uitgereden;

Daar zi jn de hofl:lederen mi j e sneden.

Daar tel ik TIeide, daar tel ik veld, Daar staat mijn bruidsbed reeds besteld.

Daar 1:1jl t n:i jn bruid, zo trouw als lclaar,

~ et haar wil ik leven en sterven met haar."

"Ei hoor, ridder Olofl laat tans dit zlJn,

Drink eerst ~et mij 'n zilveren beker zoetwijn!

~aar zijt gij eboren, waar uit ereden,

"7a r zi jn uw hofklederen u gesneden?"

-oot: Vrij naar een oude, Zweedse Faro~r-ballade.

14.

De jongste ging voor, al lelge~oed,

Daar stiet h ar de valse plots in de vloed.

Toen hief de zoete haar sneeuwwitte hand:

"_eh, lieve zuster, ach, help mij aan land.

Ach, lieve zuster, ach, help mij aan land, Dan zal ik je geven mijn roodgouden band."

\'Je roodoouden band zal mij 1iet ontgaan, looi t zul je op de groene aarde meer staen. "

"Ach, lieve zuster, ach, re~d me uit de vloed, Ik bied je nijn gouden la-Olle goed."

"Je gouden !croon z 1 mij niet ontgaan,

IJooit zul je 0 à.e groene aarde meer staan.ft

" eh, zuster, voor 't laatst: te hulp mij kom, Ik laat je mijn jon en bruidegomf"

"jill nooi t meer help ik je aan het land, Je bruidego[ jong word t toch mi jn pand."

Uit roeiden de schippers nog voor de dag, Als licht la het lijk in de golvenslag.

Zij vonden de jonkvrouw, blank als sneeuw, En trokken haar zacht aan het strand der zee.-

~ij speelde in de koningszaal hun voor:

"0 hoor, r!li jn bruidI naar {e snaren hoor! ft Het borstbeen na~ hij zie tot gestel, Hoe liefelik klonk de harp, hoe hel!

En hij nam der jon~rrouw viilgertjes fijn, Die moesten tot schroeven der harp hem zijn.

Hij nan ook der jonkvrouw goudgeel haar, Die strekten hem tot der harp gesnaar.

De sierlike harp op de arm hij nam

En zo naar de burcht ter bruiloft ~am.

''''en speelman, die het pad langs kwam, De jonkvrouw tot ene harp zich nam.

(12)

15.

-

_ i"

laar zijt ge nu geboren? waar uitgereden?

-;:aar zijn je hofklederen toch wel gesneden?"

"Hier ben ik geboren, hi er uitgereden, Hier zi jn i jn hof (lederen mi j e sneden."

"Waar heb je nu v der? waar heb je je moeder?

~a r heb je je zuster en waar je broeder?

"Hier heb ik vader, hier heb ik moeder,

En hier heb ik zuster en hier mijn broeder."

"Faar heb je nu weide, waar tel je nu veld?

1aar staat je bruidsbed alreê besteld?

Waar wijlt je bruid, getrouwen blij, Met wie je wil leven en sterven bef?"

"Hier heb ik mijn weide, hier tel ik mijn veld,

!-ier staat TI ijn bruidsbed alreê besteld.

lier toeft mijn bruid, getrouwen blij;

: et jou wil ik leven en sterven bet."

-0-0-

Noot: Naar een Zweedse ballade. De meervrouw staat voor ~ater, stof, vrouw, zinnen, waarin verzonken de ridder, die staat voor: eest, man.

---

---

Bij dit gedicht illustratie door Jan de ~uack.

NOOD SCliAFT RAAD

o

de zwarte gruwelpest

dint ons dorp, oraarmt de mensen, Die ten dode snel verflensen, Telkens slinkt hun poovre rest.

je, aja, pest verdwijn, Laat uw lust ten einde zijn.

,aarom waart gij nimmer gast Van de fangen, rappe dwergen, Die zich in het ~oud verbergen?

,",ra rom sle.:: .. toS op ons 'e last?

Aja, ~û. pest ve,·-'l·;ïi,i:1..

Laat uw plear te~ elnde zijn~

Vetei1 zij e: t".j- '31) pest, m u heilz am v~r te bunnen

Vall hun ....inè 'ei1., vrcmven7 mannen?

Spoedia ster'~ va~ ons de lest.

ja, aja, 8.st) verdwij,!

~ie veT schaft ons edicijn?

Ik, boer Petur. g~ijp eei list Om dat grut SJ~.l1 te erkloeken, Om hun kennts te onuerzoeken, List. die ~ast S .e~ werking mist.

Aja,'a~aJ pest,ïerdw jn:

Fankjen, sch' f on~ m3dicij~!

Op eer 7ee~r8 s~eb in 't woud

Toont zich di}~Y'dl:J p,eï dier kleinen, 0il hij maa~ '0 r0m verschijnen,

'k Heb nvt hem een 0 erhoudo Aj; je, pe~t, ~drdrijn

Laat h t ans ge~i'~·od zijn!

Zo gezegd en z gedaan:

In de diGpe stee~holt Peter Giet Veltl'ne~, g&~n is beter, En ver.c uil~ 7.~ch achter bI n.

~~ja, aju~ P vt; v r ï..ijn!

Peter \le~lst om medici jn.

't Is ee: blanh3 1-8"1 .schi jn, Die de vorTilen klaa::..~ komt duiden;

GeheimzL..n~g. eluië! eYl

Doen den omtrek Ie e~d zijn~

Aja, aju, po t, ve~d djn!

Pete:c haakt; ll<.:l8.r liedJcij • Eindlik ' t rappe farkje komt Ri tslend ui t Let rui.:::cnd dor ker, Speurt ten rota het Yood eflonker Van ue ~ljn en 1 orsto.d.

Aja) aja, pest~ verd~tjn.

Gru~lik i~ uw dODu·venijn.

' t .... ippl nu '. 3,nne1>:8'1. el"rteen

O~ te ·ore.n ' t v üc~J ~beurenl

(13)

18.

' t Snuift verwonderd lekkre geuren Op zijn dao se lievlingssteen.

Aja, aja, est, verd ijn net uw donker doodsvenijn.

Telkens bukt het naar beneên, Telkens wil het - 7ergjen snoepen,

~n dan angstig uit te roepen,

Zwa iend met zijn vinger,: "Neen!"

Aja, aja, pest, verdwijn, Laat u rij ten einde zijn!

"Neen, gi j overmoogt mi j ni et! "

Roept het fankjen. wat mag 't baten?

' t Kan 't ten slotte toch niet laten, 't Proeft en proeft en geen 't verbiedt.

Aj , ajs, pest, verdwijn!

Ras enordt ons medioijn!

"Ei, ei, ei, wut smaalt dit fijn!

Zelfs in de aangenaamste dromen Is mij zulks nooi~ voorgekomen Eet die vloeibre eurrobijn!"

Aja, aja, pest, verd~ijn!

7ij ontfutslen nedici "nI Lustig, lustig immermeer

Zuipt het vent jen, krom aen 't springen,

~lapt en kletst de zatste dingen En beseft het zelf niet meer.

Aja, aja, pest, verdwijn!

Tijd is 't voor de medicijn.

Zelfs het baas jen in de maan

Houdt zijn buikjen vast van 't schaatren Om het dwaze, rare teatren

Rond de rots 1let wijn belaAn.

Aja, aja, pest, verdwijn!

Hier is kans op m dicijnv

Uit zijn schuilhoek eter treedt, 'raagt beminlik aan het fankje Of het voor een gul bedankje Tegen pest soms middel weet?

~ja, aja, pest, verdwijn) Laat uw acht ten einde zijn.

(14)

19.

' t Antwoordt: "Raakt mi j uw verdriet?

Zeker kon ik ' t wel vertellen:

Everwortel, pimpernelle,

Maar ik zeg het rekker niet!"

Aja, aja, pest, verdwijn, Peter hoort de medicijn!

't Danst en huppelt van plezier:

"Everwortel, pimpernelle,

;~ar ik zal het nóóit vertellen~

Vraag maar op, het hel t e e n zier!"

Aja, aja, pest, verdwijn, Peter zoekt al medicijn!

Niemand in het dorp nog sterft Aan de afschuwlikste der kwalen:

Peter is go@-raad gaan halen En voor eeuwig dank verwerft.

Aja, aja, pest, verdwijn.

Peter veegt de luchten rein!

-0-0-

I·Toot: Men ziet op de tekening van Jan de Quack de pest in aftocht op het ogenblik, dat het fankje hem honend, en door boer Peter beluisterd, de naam van de medicijn toeroept, het geneeskrachtig y~uid in de hand houdend.

DE GROENE VBO

Och, de onnoozle hals Badaud!

In het woud van Andelot 1) Op de weg bij Pont d'Hery

Loopt de sukkel, krom van knie, Met een bundel vlas, gekocht Op de weekmarkt, veelbezocht, Loopt door 't warme d 1, tevreden Op zichzelf, de winst van heden, Acht zich tot ,at roots in staat, Zoemt een deur., die een verstaat,

~isselt dees voor vals gefluit, Plots •••• wat ritselt voor hem uit?

Ei, mag hij zijn oog vertrouwen?

' t Speurt de schoonste van de vrOUTIen Aan de ,egrand: fijne hand

1~akt een glinsterkouseband Vast aan been: 0 welk een lijn!

1) In het dal van Salins. De man in het volksverhaal heette Cousin, doch ·.~as bij, eno.o. d Badaud.

(15)

20 .•

ITuaier kan geen vrouwbeen zijn;

Haar figuur) ~-ar zou men 't vinden?

I~ar gelaat, wien ~ou ' t niet blinden?

Groen en lansend zijn haar lokken En, het lljkt: Jan geur doortrokken.

't I~ de groene vrou~, beroemd, Uit de grot van ' t oud voornoemd, In een kleed v,n rag en tover

Als doorschenen voorj arslover.

rield Badnu~: juist vijftig jaar, oelt zie' nog van zessen klaar, -eent haar goede hulp te bieden Als betaamt aBn puike lieden.

En de schone vrouw. de fee.

Neem 311 J n nn

i

em zelfs mee, ïJaar zij voor'laat wat te kuieren,

~at te vlindren~ wat te luieren, En Badawl in louie'ud vuur

-~pt in ' t lo.kend nvont~urï

"Kom!" zegt z:ij en ne(~!lt zijn arm, Drukt die stijf en drukt die warm, r:ant zl j ;-::laa?t hem zonder poze

"et z.i.ch .lee" TI eedogenloze , oort door dorenbos en h gen, Hekken: stekke~, stekellcragen.

Voert he- adg _loos door plassén, Grintkuil, bro .en en moerasseno

Hoe hij trac~t zich los te werken, Zij schijnt nlets daarvan te merken, Bn hij raakt geheel van zinnen.

"Laa t ons", zegt ze; "uw vlas gaan spinnen.r

~n voorwaar, de dorens kammen Enig vlas; aan t~kken, stammen Bli 'ft er telkenkee~ iet hangen;

7at) op ecr, k n meer verlangen Onze vrijer, hals Badaud,

Uit het woud 7an Andelot?

IJlende gedwe~ en trouw

Aan den arm der gro ne vrouw1

"Hier valt~i, zegt zij, "veel te winnen, Laat ons snel uw vlas toch spinnen."

En zij sleurt opnieuw hem voort Door het meest fschuwlik oord.

Bloedend en ve~3cheurd,. 'te spade, Smeekt hjj jammrend om genade.

Daarom 1 at ze uit uur ontfermen Hem in br lcnbossen .ermen,

Over stoppclrui~ten hotsen,

21.

Rennen over spitse rotsen.

"Ach, zou 'k iemand ooit zo minnen?"

Zegt ze, "laat uw '\Tlas ons spinnen."

Eindlik blijft er inderdaad Van het vlas geen enkle draad;

Had de bloed het losgelaten,

' t Had wellicht hem kunnen baten, '-aar nu heeft hi j, slecht bedeeld, Heel het treurspel uit.espeeld.

Plotsling is de furie weg,

Krachtloos stuipt hij op een heg •••••

Voor aan weet Badaud, in rouw,

~ie zij is, de groene vrouw.

-0-0-

BAREND EN YSAETTERKATE

Die verwaande botmuil Barend

T~ek gedraagt zich als een arend,

~en bergerend, stout en krachtig, eent zich minstens even machtig.

Echter hoor, - het zijn geen dromen _, -;-a t den dwaas moet overkomen:

. an de dis is hij gezeten, Heeft het avondbrood gegeten

et zi jn jo e en oude makkers, Allen taaiGepeesde rakkers, Die de weide Ysaetter maaien In het zomerzonnelaaien.

Moede zitten tans ze en rustig, Nochtans goedgeluimd en lustig.

Lach en kwinkslag als een veder Vliegen over, ketsen weder, Spot en grollen worden vaardig, De ene is bot en de ander aardig, Daarbij wondere verhalen

Doen de ronde in volkse tale.

Spoedig wordt in de ernst en ' t jokken Ook Ysaetter-Ka betrokken,

Bovenaardse vrouw, geduchte,

Die den koensten man doet vluchten, Daer haar aanblik al doet ijzen, Reeds haar enkle stap doet deizen.

Wien het lot haer doet ontmoeten,

Spreekt geen kw ad, hij zou dit boeten

~n zich sch nde en leed te s aren '

(16)

22.

]eet hij 't z~lJgen te bewaren.

Aomt dus weinig slechts ter oren, Des te liever wil men ' t horen.

Barend echter, puik der bluffers,

Pocht: ":at zijt gij toch voor suffers!

Kwam ik 't bergwijf op de weide

~aar eens tegen, 'k zou niet mijden Haar een fiks pak slaag te geven,

't ~elk haar heugt voor heel haar leven, Dat zij kindren en kindskindren

Zelfs in toekomst niet zou hindren, iant die dolle Ysaetter-Kate

Kan slechts ransel-kruidkoek baten!"

"Hoort den pra111hans! Jel, bij trouwe", Roept de ploeg, "dat zal je rouwen!"

Nauw heeft Barend uitgesproken, Wat komt achter hem gedoken?

Ras gerucht, geruis, hei! woedig Kwakt onzichtbre hand hem bloedig Klinkende oorvijg ter beloning:

Op spri~ t hij en naar zijn woning Zonder een sekond te wachten

~~holt zonder iets te achten, Op een stronk komt hij te vallen,

"."1pt omJl00g, nu lugst van allen.

Berg het li.if! zo den_-t hij dapper, En hi j rent al r a per, rapper.

Achter he., wat schaatrend brullen Van die suffers-knullesullsn!

Zie ze gloeien rood en bollen Van pleizier, zij tollen, rollen.

Juist zo fluks zich de uil ging weren, Juist zo traag zij hUiswaarts keren:

~ie heeft ooit zo iets ervaren?

'Vie komt hierbi j tot bedaren?

Zeker 1s, dat al de dagen

Die nog volgen: wie zich wagen 'Op de Ysaetter, mans of vrouwen:

Barend ~, uen kan ' t vertrouwen.

En bij kindren en kindskindren il de lach er niet om mindren.

-0-0-

Noot: Het voorval speelt in l~rike (Zweden)

=====

23.

GIKI, DE REUS

Giki, de wildeman uit het woud, Goedige reus, geduldige bloed, Heel de zrn er de geiten headt Van het dcrp, ha r wis behoud.

In zijn hand als herdersstaf

~.eegt een zware den, daarmeê Elken avond terzelfde steê

Drijft hij de dieren en schut hen af.

Daar op een steen ligt voor hem gereed Een logge kaas, die vormt zijn loon;

immer nadert hij mens of woon, Iiemand zijne geheimen weet.

Telkens in 't woud weer Giki keert.

Zulk een wandel wekt stille nijd Bij de dorpsjeugd, die wil profijt

Van Giki's vangst, vergeefs geprobeerd.

Eindelik vinden zij toch de list, Die hem aan hen leveren moet;

~ant hij blijft een onnozel bloed, Sterk, a r die geen valstrik gist.

Uit tuee bronnentroggen pleegt Giki te drinken; met rode wijn Vult en den een, met brandewijn Vult men den ander; wat zal geleegd?

Giki stapt aan; verwonderd ziet Het purperen vocht hij en dan luid Roept voor zichzelf argwanend uit:

"Rodeli, gij verleidt mij niet!"

De andere trog biedt lafenis, ' t Lijkt: onschuldi water klaar;

Giki buigt zich: wat proeft hij daar?

Is het m,~ziek, die drinkbaar is?

Giki slobbert ten tue eden maal:

Zulk een vindinu is ongehoordl

En de reus slurpt iomer meer voort, Tot hij 01 rolt van het onthaal.

(17)

24.

Eakkelik daarop bil d t men hem, Sleept den ronkende ~rolik voort, Laat in zijn roes hem ongestoord, Tot hij ont aakt met dikke stem.

"Giki," joelt de sDringende jeugd,

"Als gi j '7el van uw vr i jheid houdt, Leer ons dal vlUE te maken goud, Dat verschaft aan ons allen vreugd."

Giki, verbaasd, vertoornd, verrast, Ziet zich in het geweld ebracht Van het verachtelik, klein ge'slacht, En hij antïoordt het ongepast.

"Giki," gilt men, "pas op, gij zijt Onze gevangene." en ver oed

Plaagt men den armen) onnozelen bloed, Tot hij klaa t en kermt van spijt.

"Giki," d dnbt de woelige bent,

"-:il t i j vrij zi jn, T:1aak een deel an de geheime middelen veel, ie gij weet, aan ons ekend."

.=..lndelik ant.'loordt Gild: "Top!

Kreegt gij mij hier ook door verraad, 'k Beloof u plechtig een gouden raad,

'~ekt mij dan los, eerst wil ik op."

En ook zelf het plagen moe Van zulk een ijzerharden reus, Acht men dit wel de beste keus, Vaakt hem los en luistert toe.

Giki raadt schelms: "Is het reder warm, Houdt snel uw bovenwambuis klaar,

Neemt dit mee! Maar stormt het zwaar:

Het is gelijk vat gij doet, och arm!" 1)

1) Vergelijk Zingerle 82, 129. Der wilde 'Iann vom W11- demannstein im Langtauferstal sah die kUnftige W1tte- rung voraus und verkUndete sie den Bauern. Bei schönem Wet ter und Sonnenschein stand er in seinen ~antel ge- hUllt und vom breitkrämpigen Hute beschattet da, als zittere er vor Frost, bei Regen und U~wetter sass er mit vergnUgtem Gesicht ohne Hut und '-antel auf dem Steine.

Zo had Giki's raad dus ~el dubbele waarde voor de mensen!

25.,

Giki draait zich lachende om,

Het dreunt in 't rond; hij toont zijn rug, Henen stapt hij, vast en vlug.

Ai, was die reus wel waarlik zo dom?

-0-0-

VOGELBALLADE

Ei, gij schijnt dit niet te weten?

Hoe zo werd te d az er stond Staartloos kwartelbaas en rond?

Zwart de kraai en de ekster bont?

Luister! Hoe kan men 't vergeten?

ja, vergeten?

Aan de rand der sparrebosjes Stond de roenvi~~ herbergier, Tapte van het lekkerst bier, Da r bedreef men veel plezier,

' t Ging er soms een tikje losjes, ja, wat losjes.

Eenmaal, aarde en hemel blonken, Hadden martel, ni euwbemaald, yjaai en ekster, wel etaald,

'n Assekruisjen zich ehaald,

't :oest naar le.nesgebruik verdronken, ja, verdronken.

u, zij lieten ft vocht zich smaken, 't ~erd er zelfs een groot gerucht, Deun en kwinkslag, klap en klucht

-varen nimmer van de luch t, Duchtig wisten ze 'm te raken,

ja, te raken.

Maar toen 't aankwam op betalen, Plots verstomde ' t luid gezang, Elk was gast op vriends verlang,

't erd een ruzie van bElang.

1aarvandaan ft elag te halen?

ja, te halen?

ft Drietal maakte schielik benen, Maar waard roenvink in die nood Greep de kwartel: in Zijl poot

(18)

26.

Bleef diens sta rt zo fraai als groot!

't ~as een smaad om van te wenen!

ja, te wenen!

In de ontstane konsternasie Doo de witkraai bang van zin Onbedacht de roetschouw in,

ond terstond een rijk gewin:

Z7art wierd hij van teen tot facie, ja, tot facie.

De ekster k am pardoes te vallen In de kolenbak, ontdekt

't Blanke jasje zwart bevlekt,

' t Helpt niet of hij kraakt en krekt

~ant hij wordt het zotst van allen, ja, van allen.

Zo heeft onze eester boven Boos op zulk een kwade trouw, Elk bedeeld met straf en rouTI,

' t Drietal kreeg een rare houw En het moest er aan geloven,

ja, geloven.

i:an t de kwartel bleef, hoe wakker, Sedert altijd zonder staart,

~ 'art de kraai gelijk een haard, De ekster bont gelijk zijn aard:

Zwart en wit gevlekte rakker!

ja, een rakker!

1erk nog steeds den groenvink pinken:

" 'k TJ.Til he t geld van 't bi er! ft Dan rad, Hoort de kwartel 't, zeer gevat

loept hij: liG' hebt 't al cehad!ft laar hij wil geen bier meer drinken!

nooit meer drinken!

-0-0-

Noot: Dit gedicht is gegrond op Brabantse folklore.

=====

27.

KIBA LORI

Kiba Lori, spreekt de fee, zo gij mij liefhebt,

Volg mij niet en zoek mij niet, z gij mij liefhebt.

Ga niet in dees hondsweek uit, zo gij mij liefhebt.

Kiba Lori, handelt ge anders, gij moet sterven,

Ook mijn liefd zoude u niet redden, gij moet sterven,

Duizend beden niet noch talrijke offers, gij moet sterven.

Kiba Lori woelt in koorts, hij kan niet wachten,

Zijne liefde, ach, is te groot, hij kan niet wachten,

Hij versmacht, hij welkt, hij zinkt, hij kan niet wachten.

Iiba Lori grijpt zijn boog, bestijgt de bergen, Rijk aan pijlen gast hij heen, bestijgt de bergen, Hij betreedt het pad der fee, dat stijgt ten bergen.

Kiba Lori speurt een vlakt met vele dieren, I immer zag een jager dringen zo veel dieren, Manen, horenbossen, keur van vele dieren.

En temidden dezer zit een schone vrouwe,

Lelkt in zilvren vat haar hertkoe 'n schone vrouwe, 't Is de lie~ste, die hij zoekt, de schone vrouwe.

Kiba Lori's naadring heeft haar plots verschrokken, ' t Volle melkvat werpt zij om, zo plots verschrokken,

Slaat vlak in 't gezicht haar minnaar, plots verschrokken.

Daadlik daarop roept zij luid in grote smarten:

Ach, nu moet gij sterven, lief, in grote smarten, In vier dagen sterven moet ge in grote smarten.

Echter schiet u eerst een koning uit mijn kudden, Dat geen jagersblaam u treff', kies uit mijn kudden,.

Niemand gispe uw handen leeg, schiet uit mijn kudden.

Kiba Lori doet een schot zoals zij zeide, Keert met een gebroken hart zoals zij zeide,

En hij sterft ten vierden dag juist als zij zeide.

-0-0-

Noot: De ballade speelt in Dardistan, gelegen tussen Hindoekoesj en Kaghan in Lahore,

(19)

28.

-0-0-

---- - - -

290

LIBUSSA

Toen ontzette bleek de moeder, urong de handen in ge een;

Rouwend riep zij: Ach; veel beter Een gevallen kind dan een!

Gunstling zijt g1J van de goden,

o

Libussa, want zij schonken U een wijzen vorst tot vader, Een bemind, rechtvaardig heerser, U heeft hij gelijk U7 zusters Onderricht in toverkunsten,

En gij zijt van 't hoge drietal, Ja van al u tijd enoten

De aller ijste, zijt de grootste Toveresse, profetesse,

Begenadigd boven allen,

~ant gij jongsty der drie dochters, tiddelpunt van tien geleidsters,

~érdt door tt heilslot aangewezen Voor de troon van uwen vader, En zo heerst gij, hertoginne Van het schone land Bohemen,

Reeds in vrede een twaalftal jaren.

kaar wat wa gt ij, wat verricht gij?

Durft gij te enover trotse

Krijgers tt reine recht te spreken?

Een voornamen e dling hebt gij, Zij het ooy. naar recht en rede, In geschil ecn veld ontnomen, Hebt dit goede veld zowaar nog

'n Armen landman toegeuezen.

lijze vrouw, voorzag uw blik niet, Hoe dit eedlinf,s wrok moet wekken?

Luide smaalt hij, in misnoegen Over zulk een rokre éring, En beweegt den gansen adel Op uw huwlik aan te dringen.

Fluks al naadren ' 5 adels oudsten Om het algemeen verlangen

Zij tt met eerbied~ u te konden.

Noot: De ballade speelt bij l~lllstadt in Karinth1~.

DI Th EDERVLOEK

Hare lokken werden lovers En haar huid een ruwe bast;

Aldus stond ze als een ahornboom, Droeg der eders wissellast.

Zie, een speelman kwam genaderd, jilde èen twijg zich voor een stok:

Ai, daar bloedde tt uit de wonde n zijn argloos oog verschrok.

Echter treurig suisde een stemme Uit de boom: Wat zijt gij doend?

r

enst cij, speelman, soms een str1 jkstok?

Snijd! mijn bloed is al verzoend.

i ' vervloekte hare dochter, Zij verwenste ze in een boom, En eilacie: in vervulling

ing die vloek, een boze droom.

tt Lijf van 't tere kind verstijfde, Hare beide borstjes blij

~erden knoesten; armen, vingers , erden takken velerlei.

Speel tot dank voor mij een graf11ed, Ga dan ginds naar tt blekershuis, Daar zult gij mijn moeder vinden,

Zeg haar: 'k Breng van 't kind wat thuis.

eg haar: tk Sneed mij deze strijkstok Uit de ahorn. Dan speel haar tn lied;

'k Zal daarin welsprekend leggen

"r.i jn herinrin , mi jn verdriet.

En de speelman ging ter woning Van de moeder: zijn viool

Zong en klaagde als nooit voorhenen, Smart en angst en liefde t s dool.

ft Was een vaderloos jong meisje, Dat beminde een koen soldaat

:.:et onstuimig hart, de moeder

Scheen tt een onherstelbaar kwaad.

(20)

30.

Maar gij, hertogin Libussa,

Vreest geen mannen, vreest geen adel, Gij bestelt hen de andre morgen,

~ant gij dient in zo gewichtig Ra dsbesluit toch eerst de goden . e on~ervragen. De andre norgen Stromen hoog en laag tezamen, Vol van on eduld, om ' t ant oord.

Edelen in stilte hopen,

~at op en uw keuze valie;

Zijt ij liet be erenswaardig

~ee&s alleen al door uw schoonheid, Ln daarboven door uw zetel?

tioe zo dwaas is zulk ver~achteni

Hebben zij geen reeks van jaren

U Ol~iringd? zi jn zy u vreemden?

Neen, gij kent hen, geen van dezen Zal Bohemens troon beklimmen.

In uw stralende kledije

Tans verschijnt gij, hertoginne, Brengt de weldaên in herinring Van u oederlik bewind:

eed het niet aan ieder landskind Recht weervaren, bracht het alom Liet de vrede, lust en welvaart?

Stil hoort men u aan en schaamt zich.

aarop meldt gij, dat de goden U een echtgenoot, Bohemen

Enen vorst beschoren hebben.

Dus welaan, hun wens voldoet gij.

"Kiest een tiental uit uw midden", S reekt ij, "laat hen in den ochtend Vroeg opbreken en mijn witte

Rijpaard volgen, want het zal hen Leiden naar een man, die maaltijd Op een ijzren tafel nuttigt

En Premysl heet; zij zullen Dézen et het purper kleden, Op mijn schonen schimmel heffen

n naar Vysehrad mij brengen."

Zo geschiedt, ~ant op de derde Van de mooie lIeime.and laat men

Los het ros, het kiest zijn richting Noord aarts, vijftigduizend schreden

aar 't dorp St dicz, waar het stilstaat Voor een landman, daar aan ft ploegen

31.

\;et trlee sterke, wi tte st~eren~ .

't ~:ijgt zi jn loofd en bUlgt Zl Jn voorste Knieën neer ten voetval. Daadlik

Treedt de roe, v n afgezm1ten, Schoon ver~onderd, tOC3 beraden, Tot den kloeken land an nader, De tien groet n hem als bruigom Van Lihuss8, als toekor.. tig Heerser van Bohe~en. ~en nu

-un verzoek veruaasd de . loe er,

~en handvaste en diepe denker, Heeft ernor:en, ""'n zichzelven

Onderzoekend, hG ft be7illigd:

àm keert hij zijn ploeg en legt dan Op de ploegscha r brood en ka sneer Voor zijn laatste maal ten akker, Biedt dit d'onverwachten asten.

?lots verschijnt zo de yzren tafel,

~aar Libussa van gewaagd heeft, En verbazing volgt verbazing.' . Ook zijn naAm blij't juist Gekondlgd.

üeze si,nel ook zijn spijze, Onuitnutlik bie-t zijn TIoord hun :!i jsh~ids honing, die zi j ga .rne Zielversterkend tot zich nemen.

{et het vorsteli. e purper

Tens bekleedt den man men ~aerdig,

Heft hem op het keuzekundig Ros en voert in blijde staatsie

-~ ter bruid in ysehrad,

~aar met ootse feestlikheden Ras het huwlik uordt voltrokken,

~aar bi· ' t schallen der klaroenen Premysl wordt uitgeroepen

Tot den herto van Bohemen.

Daarop spreekt gij, herto~inne,

Elkeen dank: "r.:ijn orders hebt gij

t~l volvoerd, ~ijn keus bevestigd, ,djs gevolgd de wil der goden.

Om een landman is ft begonnen En onbillike wrok des adels,

~a8r het recht ga t boven de adel.

Ziet tans nevens .ij u leerser, Landman eveneens, gij zult hem Un geloft 'an troun inlossen Tot het welzijn val ohe~en,

(21)

32.

~iant een rijl{szuil is de landman, O. die zuil ~ijn troon evestigd, En 0 de eenvo d van zijn lerkploeg staat ons aller beste spijze,

Ik bel Lin z1 jn ij zren t fel."

Dacrop spreekt de nieuwe hertog Rustig: "r:Ioo ' geen adel vrezen,

. ant 1'.lijn t ennenskundige handen:

Bouwen kunnen zij het land, maar bouwen Ook het rijk, dit zult eervaren,

En gij z lt als sterke stieren

.•oedi de i jzren ploeg mi j trekken."

Ni mer gaf uw keuze reden U tot rouw, Libussa, nimmer Aan Bohemen, 't is gelukkig

~"enig goede wet te ontvangen.

'7i j st gi j, hoge helderziende rouw, de schatten in de bodem an het rijkgezegend land:

U e eal is slotenstichter, Stedenstichter, is de vester Van 't alom béroemde Praag.

-0-0-

ZIGEUNER BALLADE

. an Jonkvr. ·r.illyka Hetsyey de Makkoshetsye.

o prinsesjenl 0 prinsesjen!

In een blanke roos veranderd

Heeft zich ft allerschoonst prinsesjen,

~ilde niet met vader, moeder, Wilde niet met broeder, zuster lftens zijn en in 1 t mensenleven Alle smart en blijdschap smaken Van de ~isselende wereld,

~ilde lachen niet noch dansen, Rijden, zingen, vreugd bedrijven,

tilde spelen niet noch weven,

~ilde niet de liefde winnen

Van een sterken, rappen jongling, Zelfs niet een vorstinne worden, Koningin noch keizerinne,

Vilde niet van alle maee den,

Alle vrouwen zijn de liefste En der lereld hulde ontvangen.- In des konin~s rozent7earde, In zijn stille bloe en narde

~eeft ze een struik zich uitverkoren, Hechtte zich in scherpe doornen

Aan de struik als blanke roze, Als de blankste en schoonste roze, Die de wereld ooit zag flonkren Li jk een droom Yan dauw betogen.

Groot en schoon is deze roze, Glansen drijven uit haar krone Als het licht welt uit de mane En reeds uit de verten blinkt zij Den vervonderden bezoeker

Van de rijk Baarde tegen;

Vol ontstromen haar de geuren En doordringen heel den omtrek

~et een onbesc rijfbre zoetheid.

En zij pr~ lt er lente en zomer, Herfst en vinter zonder pozen, Onvermoei en onbederflik Wet h ar zachte tere bladen

_Is ewev n uit de stralen Van de volle voorjaarsmane

En zi' is de bloem der bloemen.

Vorst en snee~w en wind en hagel paren haar aanbeden luister, Laten 0 ;erent haar krone,

Door haar schoonheid gans betoverd.

~n zi' bloöit er jaar op jaren On estoord en immer mooier,- Alzolang het mensenleven

Duurt, zal ook àe roze bloeien In de tuin) omkweeld van vooglen, Die verrukt haar liedren zingen;

Slechts de grote, bonte vlinders Durven siddrend van verlangen Haar te naadren, haar bezoeken, En zij z~ij len cp haar boezem, Die dees tere hemelkindren

Voedt met zoete, gouden honing.

Doch de konin. en zijn gade Treuren mn hun lieve dochter, Trachten vrucht loos 7ele malen De verloorne te bewcben

Weder mens en m~ Gd te worden,

~eder hun heminde dochter;

(22)

34.

En zij pogen tever eefs ook TelkenlTIaol h ar los te rukken Van h~ar t ij met felle dorens, Rijten zich aen bloed de handen, Doch zij hoort niet naar hun beden, Blijft de mijmerende roze,

Die .ontvlucht i s a n de mensen)- -erk ha r broeder smeke~, dreigen, Zie haar allerzoetste zuster

Biddend knielen .voor de bloe e, Hare rijne vin crleden

Rood ~an ft rukken aan de dorens, Heur satijnen kleed besmeurend.- Schouw van minne krank de page, Die niet waagt de bloem te kussen, Steels haer trac1ten te bevrijden,

~aar vergeefs, een hand is machtig Van haar zetel haar te scheiden, 'i:'ant haar droom blijft immer sterker Dan 't verlangen van de mensen.-

Na~r.het lied dor nachtegalen

Luistert zij des nachts, de reine,

\r.aar een heim'··~ee roept het vlakker.

an de frisse moroenparels Blinkende bcdr~pen taat zij, Ho rt de vroubdezan~ der merels, Hoort der lijsters volle. schater, Hoort de pri mend fij geslepen

ubel van het mezenvolkje, .Hoert de duizend jo estemmen

Van de scle ping rond zich ruchten, Hoort het ruisen van de blaodren, Hoort het fluistren van de winden, Doch blijft kuis en ~1ep verzonken In onwereldse ge.einze~.-

Tot op zeekre dag een vreemdling, Zwerver zonder haard cf stede, Een zwart-o ig. z.1 eUller~

Die Y~ijmoedig in áe hof treedt, Haar verbaasd reeds ui de verten Tussen al ft ebloeIT.te ontwaart en

ol verrukking tot h ar nadert.

Ner ens in de wiJde r~reld,

Vanwaar de uchtend aan de kimmen Rijst tot in het verre westen.

Heeft hij in zi jn zwerversleven

Ooit een bloem) een roon een roze Bli jde aanbliktJ a31 hao:.:- eli jkbaar,

35.

In der wouden schamerhallen, In de vruchtba rheid der dalen, Op de boeze~ van de lantren Leeft geen schonere herinnrin • En die nerCens rust kon vinden:

Hier wil voortaan ik vertoeven Tot het einde mijner dagen,

Spreekt ontroerd hij in zijn binnenst, Vlijt zich aan de voet der roze,

rijpt zijn teergeliefde vedel n begint als nooit zo hevig Van de goddelike, grille Uaanzin der muziek bevangen,

Heel zijn ziel en heel zijn voelen, Heel zijn avontuurlik leven,

"teel de kracht van honderd verre, Vreemde landen en hun heimwee, Van hun zee~n en rivieren,

an hun bossen en hun ber~en,

Van hun eren en hun vlakten, Van hun kinderen, hun rijsaards, Van hun jon elingen, maaoden, Van hun vrouwen en verstootnen, Van hun koningen, hun beedlaars, Van hun helden, martlaars, doden, Van hun dromen, . innen, denken, Van hun dansen en hun drijven,

an hun vreu~den en hun ~ee~n,

Van hun roezen en hun razen, Van hun kon en en v8rdwi jnen

~oor de onmetelike ruimten

Van dees wereld, uit te storten;

Al zijn ei~en eelden, lijden, 1 de VIic:::5 1valli~:heden

Van zijn bont ziceunerleven Toovren op uit zijne snaren;

En het klaa t, het schreit, het jubelt.

Zingt en mijmert, vleit en reidanst, Toornt en vl ekt en krijt en zegent, Dat de speler zelf zijn vedel

Niet herkent in deze stormen

En dees wonderlike snikken Van evoel en zielsverukking.

Zie, ai zie, wat nooit eschiedde, Zie, ai zie, de tranen wellen

In de schoot der blanke roze, Zie, ai zie: besc_reide parels Hui vren in de bl nlèe roze.

(23)

36

En te 'idden ven zijn spelen

st~ t voo den ebruinden zwerver Plots de schoonste der prinsessen

id~rend over heel haar lichaam:

!31apk, gehuld in blanke sluiers,

~n haar ka k is overtogen

Van het schaamro01 van de liefde Voor den "ilden, koenen zwerver,

n. haar zwijmlende ogen stralen Van der heemlen diepe glansen:

Wanklend v i t zij in zi ja armen.

Zo, zo pluJcte hij de roze:

De ene won de wijde ä~rde,

De andere de zuivre he lel.

-0-0-

HET EERHERSTEL

~del is Obesslik, moedig, i!aar helees vol c1:rift,

En dit eakt zijn daad te bloedig, Brandt zijn deugd tot ,ifto

oor een oord is hij veroordeeld;

~n z~jn zielenood

Bidt hij, dat men hem bevoordeelt . :et de keus dier dood

Niet als bloodaard wil hij sterven, Nutloos en veracht,

r:a I' tot slot no lof ver erven Zelfs bij 't nageslacht.

Gans ;:oravi~ is in beven Voor een felle~ draak,

Die verschoont geen enkel leven, :7are hellewraaK.

.Vaar hi j toeft, -erdorren bossen;

Onheil voert hij ee,

Doodt de ridders, doodt de rossen

,

yreet zo man als veeQ

Tegen dezen wil hij strijden In een laatst probeer,

Kun hij 't land ook nIet bevrijden Toch: hij redt zijn eer~ ,

3?:

Gaarne wordt het toegeslagen;

l:en belooft gent:,

Goud zoveel hij nie kan dragen, Echter: hij versla!

Schielik trekt hij zonder vrezen ' t Ondie~ teGe~oGt,

Aan zijn zijde een scherp geprezen Sloozva rd 001'10 -~oed.

Arm aail schild, heL gans bedekkend, Spiegelblank en bol,

Op zijn rug, verwondrin \ekkend,

~alfsvel, puilend vol.

Spoedi op een drassi e eide

~ordt h'j 't beest gewaar,

Dat~ bij ' t hol ;erold, zich vlijde In de zonne klaar, .

Reeds komt hij het ronster storen ,Iet zijn stouten tred,

' t Heeft ziel op dit drei-end horen Daadlik schr~~ ezet.

' t likt zijn eigen vreeslik wezen In vervo~nend vlek.

i'omt nog driftiger' opgerezen In zijn schobben jak •

Gri mio n~u_ zi'n tegenstander Schuifelt het nu vlug,

Even ·rimmig beeld wijkt de ander onderlino terug.

Altijd verder ga n de beiden:

' t ICronkelstaa_ tig pak;

Plotsling ploft iets tussenbeiden:

Ha: de kalverzak •

Katersnel klimt onze rakker In een ranke pijn,

Kijkt omlaag en waakt er wakker, oe zal de uitgang zijn?

Welke list) nat n:eC'Gterfoppen Zon de loze schL.lk?

del, in ' t kc.lfsvel ging hi j stoppen

On,~eblu:J e l'olk,

(24)

38.

Gretig hapt het monster, slikt het Onbedachtzaam door,

Loo t ten boom; tans zweept het, wrikt het Achteren en voor.

"et zijn tanden, staart en klauwen

;~elt het, haal op haal;

{aar zijn woede gaat verflauwen Door ' t erslonden maal.

Droogte gloeit zijn ingewanden, Blaakt zijn wilden borst;

1. ar e beek, voor ' t schriklik branden, IJlt het, lest zijn dorst,

i{aor nu, toppunt aller rampen,

;~rdt de kalk geblust;

't Ondier rolt in rUïelkrampen, terft en ••••••• hijgt tot rust.

Obesslik la t zich nanr onder,

"ilt den lan en draak,

En hij steey. de huid ~ls wonder

• 11 een ho st~ak.

O"!"l een .-loeken kle"!per trekt hij

~oor de ~cu~en o~,

on erenden jubel wekt hij In ele dich te dra •

'. ar .. en hem v6ór enkle dagen l.epte met geweld:

OlmUtz ordt hij ingedragen

~ls een weerbaar held.

Hoofd en schou6ers dragen kransen, Heerlik is de huld,

Rond hem reien blijde dansen, .. oepen: tt i s vervuldi

Ach, hoe lieflik schijnt de zonne:

Uit der misdaad ban

Heeft hij zich bevrijd vol wonne, Een herboren ;1anI

En zijn roem blijft altijd leven, Een geslacht van rots

Grondt hij, en zijn verre neven

;oe en hem TIet trots.

39.

Ter herinnering nog fonkelt Op hun helm en schild

De esmerauden worm, ge ronkeld In lazuren veld.

Noot: Het is E'm kkelik in te zien, dat achter het in deze ballade,behaldelde verha 1 een simboliese bete- kenis schuiit. De.leld veroorzaakt zijn bevrijding door zijn la er ik t~ doden, den draak in zich, den drift, èie he tot moord heeft gebracht. Hi j zet dit la er ik het ei en lelik s9iegelbeeld voor, den held zelf tans beveili ,ende zelfkennis, en vernietigt het ondier in zich door schijnvoedsel, door het een dode- like proef op te ~egben. Het verhaal geeft dus in werelds kleed voorgedr Gen -ijsheid.

-0-0-

DE REUS Vi\.N mNTFERLAND Er leefden eertijds reuzen

~n een ve~geten land, Zij droegen erote neuzen,

:aar hadden kleen verstand.

ij ademden wat hoger, -:iat ~{ouder en wat droger, Of voelden heter brand.

~~nneer zij moesten niezen, .ls tt h\.1.11 de kilte de~,

Dan (wa en er verliezen Van schepen op de zee;

En ~ls zij gineen blazen, Dan meest men zich verbazen,

Jat veenrook dat er ~le~!

Nu moet e verder weten:

·,at ZUlK een reus verteert?

Zen 1 nd wordt kaalüevreten En toch no meer be eerde

1en moet het hun ver even;

Hoe kleine rensen leven,

;erd nooit 1n hen geleerd.

Dat ras io uitGestorven, Onze aard' leek hun te in;

u worat niets neer bedorven, et is ons oot Gewin,

(25)

40.

Dus in de laatste jaren, Dat er nOb reuzen waren, estond er oeen reuzin.

~en zeekre reuzenjongen tand zulk Jemis niet aan.

lJ eent, door nood gedrongen, Om vrijsters uit te gaan.

us stapt door zee en schepen (Hebt gij de ranp be epen?)

'n •••••kolt op GELRE aan.

Hoe kan hij vrijsters vinden, :·aar geen reuzinnen zi jn?

:Iij aat het ra n verslinden En wandelt alles fijn.

-~astelen, bos en steden Hebben nooit zo geleden In watersnodenpijn.

Des vonds moet hij rusten Als een ·ewone man,

Ons zou het net zo lusten, 1 ij zoekt een warme pan:

Dus drukt hij liefst de dalen Zo plat als eierschalen,

eschrijve 't, wie het kan!

"Daar moog de duivel werken!tt

:0

huilt oeheel het land, 2n smekend in de kerken

·'erdringt zich alle stand.

Geroerd door 't angstig bidden Springt dapper in hun midden Een paterken ter hand.

"Ik moet de mensen redden", Dus meent de pater kloek,

"Die nieuwe reuzenbedden

~ijn erger dan een vloek.

Ik wil den abt niets vragen, Maar onverschrokken wagen,

't Is slimheid, die ik zoek".

Hierop is hij geslopen

Naar 't sluimrend reuzehoofd, Is in zijn oor oekropen

:::::n heeft een mars beloofd.

41.

aar wordt het een mirakel, Hij hoort een groot spektakel

~n zit eerst half verdoofd.

";/ie murmelt in mijn oren?"

Dus aapt de rote man,

""iat komt mij zo bekoren?

Die woorden doen mij an."

Hij opent bet zijne ogen En springt gans opgetogen Van onzen kleinen jan.

De pater rijpt twee.~aren

A n e afgrond van z~Jn oor, Als kabels stevig zwaren, Hij roept er dapper door;

De äarde ging verdwijnen, de felle sterren schijnen Hij knipperoogt er voor.

Hij gaat den reus bekeren, 'en heiden roen als gras, En levenswijsheid leren Aan ' t olif nties ras.

:r-ij raakt niet van zijn stukken,

~~jn ~oelee vil oelukken, Dat kon t hem straks van pas.

"Dat zal ik niet vergeten", Zo snreekt de lompe bouw,

"Da.t- ik te veel wil eten, Daarvoor draa~ ik u rouw.

~erva rde moet ij dopen, Dan zal ik verder lopen, Zoek een ge aste vrouw.

Gij niet te ziene vromen

Zijt diertjens naar mijn geest, Nog nooit mij voorgekomen

In ' t dolste dromenfeest.

Gij miert jen in .ijn oren :'ijt lieflik om te horen".

lij lacht als een tempeest.

Daar moet hij dondrend niezen, De pater valt haast flauw, En voelt zi h haast bevriezen Hoo in et cetherbl uw.

(26)

4,;:,.

Hij hangt aan een der haren In duizlende ~everen

Als aan een arendsklauw.

"1'or., broeder' , roept àe herder,

" :l i et mi . naar e liijn,

Slec. ts éne schrede erder, God zal. uw peet daar zijn."

e reus treedt zeer voorzichtig,

~n tra t daarbij, gewichtig, Slechts twinti hut en fijn.

Hoe moet het et het dopen?

De pater is te klein.

De reus blijft onbedropen 'n vree t: Hoe zal het zijn?

""'-ï

j hebben ene keuze,

<i jn zoon, ai, steek uw neuze andachtig in de Ri jn".

Hij ziet het Rijnlinu blinken In blauwe schemerhal,

De p ter voelt zich zinken In satanssnelle val,

l.u zic~ de reus gaa t bukken

~ijn neus erin te drukken, Dat is een raar eval.

aar klotst het in het ~ater,

De priester slaat een kruis, En maar twee tellen later

Is 't wijd en zijd niet pluis.

Ochl heel de Beekse heide Is overstroomd, de eide Van 't ~aeefse land inkluis.

In 't klooster van den pater, Dat op een weiland grondt, ',ieergalmt een wee-getater Uit aller vro en mond.

21' zwemmen in de cellen,

'~en trekt de klokkebellen, Het water wijkt terstond.

De pater s~reekt de woorden Der zonden assin luid.

Twe e koll~en di e"J omboorden e knieën van dÊm ui t.

.43.

'~od moo ' 't u, dwerg, vergelden, Hoe mij de duivels kelden,

Dat s reekt mijn tong niet uit.

Ik Til een klooster bouwen :1.n 't oude reuzenland.n

"pat zal u nooit berouwen, Gij vers bekeerde klant."

"I;aar nergens zi jn reuzinnen, :lat moeten wi j beginnen?"

"1

ies 00 den priesterstand."

""ielaan, nu moet ik henen En weer. naar huis toe gaarl;

De jongen moet haast wenen, Zo is hi; aangedaan.

"Ile hang als aan een toren, Leg eerst u op uw oren, Dan kru.ip ik hier vandaan."

$i, denkt èe brave pater, Juist bij zijn laatste stap, Ik red van 't winter~ater

. 'i jn klooster nu no rap:

" ij moest mi' even helpen Een heuvel op te stelpen Voor 't heili~ broederschap.

De s oren uwer voeten

Vindt ge in het schemerlicht.

Om deugdzaa. af te boeten Help mij en mijn Jesticht.

Breng ons een hoopjen aarde, Bij 's Heerenberg, mijn waarde, Vindt gij elie voor ons licht."

Dus vroeg bij 't ochtendgloren Stapt onze reus terug

Gepast ~n de o~~e s oren, 't Gaat on elooflik vlug, Hij vult zijn beide zakken,

~eemt nog wat hi janpakken, Een de~lino ordt de rug.

=ilacie, onèer 't lo.en Voelt onze jonrye kwant

Zich weer van vaak bekroperr, Nu strooit hij norgens land.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Voor 't uiterlijk bleef alles 't zelfde, alleen werd hun verloving in den familiekring, met een be- scheiden feestje, herdacht en kwam Gonne op meer

en staarten voorwaarts, naar het spoorwegstation. Van der Made was weer een interessante h6tel- herinnering rijker en een paar vrienden, goede beste menschen, armer. Zoo

met eenige vriendjes te kijken en te praten. Zij hadden 't natuurlijk over de school. zamerhand witte kinderen en slaven van den Witten Heer.. 't Was bijna

Toen Biroeang terug kwam met Sim op zijn rug, en Ketjil en Timon elk aan een kant, hoorden ze dat klaaglijk gemiauw, ze begre- pen, dat Matjan in gevaar was en haastten zich naar

Wij gaan onszelf verzwijgend door het leven, maar als Uw stille hand de gamelang speelt beeft uit dit hart, om breed U toe te zweven, het heimwee naar Uw stem, die eeuwig

Deze film is beschikbaar gesteld door het KITL V, uitsluitend op voorwaarde dat noch het geheel noch delen worden gereproduceerd zonder toestemming van het KITLV.. Dit

Deze film is beschikbaar gesteld door het KITLV, uitsluitend op voorwaarde dat noch het geheel noch delen worden gereproduceerd zonder toestemming van het KITLV.. Dit

tig! Eindelijk eens een sa c het, waarnaar ik zoo lang verlangd heb, en kijk eens, juffrouw Herms, hoe beeldig van kleur en wat keurig gemaaktl&#34; Ook het groene