Vraag nr. 303 van 2 augustus 1996
van de heer LUDO SANNEN
NV Smeets en Zonen (Peer) – Uitvoering arrest hof van beroep
Op 30 juni 1988 werd klacht neergelegd tegen de toen-malige PVBA Smeets en Zonen, Bedrijfsstraat 15, 3990 Peer. Het bedrijf maakte zich schuldig aan overtredin-gen van de wet op de ruimtelijke ordening en de milieuwetgeving in landschappelijk waardevol agrarisch gebied en periferie van de vallei van de A-beek. In de zitting van 10 juni 1993 veroordeelde het hof van beroep te Antwerpen de strafrechtelijke verantwoorde-lijke evenals de huidige NV Smeets en Zonen tot het herstellen van de plaats in de vorige staat, binnen het jaar na het in kracht van gewijsde gaan van het vonnis. Het hof besliste dat het college van burgemeester en schepenen in het herstel van de plaats kan voorzien op kosten van de beklaagde, indien het vonnis niet ten uit-voer werd gelegd. Dit vonnis heeft kracht van gewijsde sinds 15 december 1993.
Tot op heden is dit arrest niet uitgevoerd.
Integendeel, in plaats van het vonnis uit te voeren, heeft het bedrijf nog een uitbreiding gedaan.
1. Welke stappen kunnen er worden ondernomen ter uitvoering van het vonnis ?
2. Welke initiatieven zijn er ter zake genomen ? 3. Mochten er geen initiatieven zijn genomen, wat zijn
dan de redenen daarvoor ? Antwoord
De uitvoering van afbraakvonnissen/arresten is een oud zeer. Uit de praktijk blijkt dat de veroordeelden veeleer zelden gevolg geven aan het rechterlijk bevel om de plaats te herstellen in de oorspronkelijke staat, zodat alles in veel gevallen bij het oude blijft.
Momenteel wordt er door de gemachtigde ambtenaren van het Vlaams Gewest, wanneer zij een vordering tot herstel van de plaats in de oorspronkelijke staat inlei-den bij het bevoegde parket van de procureur des konings, telkens een dwangsom gevraagd, teneinde de vrijwillige uitvoering van de afbraakvonnissen/arresten te garanderen. Vroeger gebeurde dit slechts sporadisch. Hierbij moet wel worden opgemerkt dat deze dwang-som, ook al wordt zij steeds gevraagd, niet altijd door de rechter wordt toegekend.
De praktijk leert ons dat de dwangsom een vrij efficiënt instrument is en dat nagenoeg alle rechterlijke bevelen tot herstel waaraan een dwangsom werd gekoppeld, na verloop van tijd door de veroordeelden worden uitge-voerd. Meestal moet zelfs niet tot invordering van de dwangsom worden overgegaan en volstaat het simpele feit dat ze door de rechter werd opgelegd om de betrokkenen tot handelen aan te zetten. Met andere woorden : de recentste afbraakvonnissen/arresten vor-men niet echt de kern van het probleem. Resten nog die vonnissen en arresten waaraan geen dwangsom werd gekoppeld, zoals in casu.
In de eerste plaats dient te worden gewezen op het feit dat de gemachtigd ambtenaar (als vertegenwoordiger van het Vlaams Gewest) en het college van burgemees-ter en schepenen gelijkelijk bevoegd zijn om een afbraakvonnis/arrest ambtshalve uit te voeren, mocht blijken dat de veroordeelde zulks niet doet. In dit ver-band blijkt dat de gemeentebesturen zelden of nooit geneigd zijn hun verantwoordelijkheid op te nemen en de bal doorspelen naar het Vlaams Gewest.
Mede op basis van deze vaststelling wordt er door de administratie momenteel een inventaris gemaakt van de niet-uitgevoerde afbraakvonnissen/arresten. Deze inventaris zal dienen als uitgangspunt voor de ambts-halve uitvoering door het Vlaams Gewest. De resulta-ten van deze inventarisatie worden momenteel ver-werkt. Afhankelijk van het feit of er aan het vonnis of arrest een dwangsom werd gekoppeld en afhankelijk van de ligging van het kwestieuze goed, zal er dan een volgorde worden opgemaakt van die rechterlijke beve-len die prioritair door het Vlaams Gewest dienen te worden uitgevoerd.