Vraag nr. 229 van 4 juni 1996
van de heer LUDO SANNEN
Beleid ruimtelijke ordening – BPA-praktijken
Gelet op de nieuwe decreten en ministeriële besluiten, op de trendbreuk die de minister in het ruimtelijke-ordeningsbeleid wil realiseren en op recente uitspraken van de minister, zou ik graag antwoord krijgen op vol-gende vragen.
1. Past het wijzigen van een woonreservegebied door een BPA (bijzonder plan van aanleg) in een zone waarbij een handvol individuele bouwkavels wor-den gerealiseerd, in het beleid van de minister ? Gaan dergelijke beleidskeuzes niet in tegen recente evoluties in de ruimtelijke ordening ?
2. Kan het dat een gemeente door het opstellen van een BPA gratis een terrein verwerft en in ruil daar-voor, bij wijze van betaling, een aantal bouwkavels creëert ten bate van de eigenaar van dit terrein door middel van de techniek van een BPA ?
3. Kunnen dergelijke praktijken in de beleidsvisie van de minister ? Werden dergelijke BPA's reeds aan de administratie Ruimtelijke Ordening voorgelegd en zo ja, hoe werd erop gereageerd ?
Antwoord
1. Reservegebieden voor woonwijken zijn als aanvul-lend stedebouwkundig voorschrift slechts opgeno-men in de gewestplannen Ieper, Roeselare-Tielt, Antwerpen en Hal le- Vilvoorde-A sse. Enkel e detailverschillen naargelang gewestplan buiten beschouwing gelaten, bepaalt dit voorschrift in essentie :
"De gebieden die als 'reservegebieden voor woon-wijken' zijn aangeduid, kunnen op initiatief van de gemeente worden bestemd voor de aanleg van woonwijken die als een stedebouwkundig geheel zijn opgevat. Daarin zijn toegelaten sociale en mid-delgrote woningen, kleine landeigendommen, groe-ne ruimten en socio-culturele inrichtingen alsmede voorzieni ngen voor handel, dienstverlening, ambachten en diverse kleinbedrijven die voor het normaal functioneren van de woonwijk nodig zijn. In woonwijken mag de bouwdichtheid 25 woningen per hectare niet overschrijden, zijn slechts gebou-wen met ten hoogste twee bouwlagen toegelaten en moet de globale oppervlakte van de openbare groe-ne zogroe-ne een bepaald minimum aantal m2per
inwo-ner of per woning bedragen.
Die goedkeuring wordt maar gegeven nadat de gemeente de inventaris van de nog niet bebouwde bouwgronden heeft opgemaakt overeenkomstig de richtlijnen van de minister tot wiens bevoegdheid Stedebouw behoort en voor zover zij aantoont dat de nieuwe bestemming aan een werkelijke behoeft beantwoordt."
Het aansnijden van een woonreservegebied zal dus zeker moeten passen in een gemeentelijke woonbe-hoeftenstudie die m.b.t. de uitgangspunten getoetst
wordt aan de visie van het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen.
2. Een BPA geeft in eerste instantie een gedetailleer-de bestemming weer met voorschriften betreffengedetailleer-de grootte, plaatsing en welstand van gebouwen, afslui-tingen, binnenplaatsen en tuinen. Het BPA is der-halve in eerste instantie geen middel voor het ver-werven of ruilen van gronden. Het staat de gemeen-te evenwel vrij om, in het kader van haar gemeengemeen-te- gemeente-lijk ruimtegemeente-lijk en huisvestingsbeleid, overeenkom-sten af te sluiten met grondeigenaars en de realisa-tie van dit beleid ook mede te regelen via een BPA. Wanneer dit BPA evenwel betrekking heeft op een woonuitbreidingsgebied of een reservegebied van woonwijken, dan zal mijn administratie steeds een woonbehoeftenstudie vragen en deze beoordelen op basis van de visie van het Ruimtelijk Structuur-plan Vlaanderen.
3. Aangezien deze praktijk niet behoort tot de inhoud van een BPA, heeft mijn administratie geen kennis en/of overzicht van deze geplogenheden.