• No results found

“Op papier lijkt het niet eens zo’n zwak elftal”

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "“Op papier lijkt het niet eens zo’n zwak elftal”"

Copied!
84
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

“Op papier lijkt het niet eens

zo’n zwak elftal”

Een onderzoek naar de aandacht die de regionale dagbladen Nieuwsblad van het Noorden en Leeuwarder Courant hebben besteed aan voetbal en met name aan de clubs SC Heerenveen en FC Groningen in de periode 1954-2004.

Afstudeerwerkstuk Master Journalistiek, studiepad dagbladjournalistiek. Rijksuniversiteit Groningen.

Docenten: Drs. H. J. Wedman en dr. E.F.A.J. Ensink. Vakcode: LJX999M15

Lex Kloosterman S1267914

(2)

Voorwoord

“Op papier lijkt het niet eens zo’n zwak elftal.” Deze opmerkelijke woorden liet SC

Heerenveen-trainer Laszlo Zalai in de Leeuwarder Courant van zaterdag 27 september 1975 optekenen. Het artikel betreft een voorbeschouwing op de wedstrijd van SC Heerenveen een dag later tegen Wageningen. Voor deze scriptie heb ik een hoop artikelen over SC

Heerenveen en FC Groningen gelezen. Dit heb ik met veel plezier gedaan, al kostte het soms veel tijd en moeite. Deze quote staat dan ook symbool voor het plezier dat ik heb gehad in het lezen van de vele opmerkelijke artikelen die ik ben tegengekomen in het Nieuwsblad van het Noorden en de Leeuwarder Courant in de periode 1954-2004. Cynische verslaggevers, leuke citaten, oubollig taalgebruik, ouderwetse advertenties, mooie foto’s en een afwijkende paginaopmaak. Afwijkend van wat we tegenwoordig normaal vinden uiteraard. Het is een genot om in de kranten van vijftig tot zestig jaar geleden te neuzen.

(3)

Inhoudsopgave

Titelpagina

Voorwoord 2

Inhoudsopgave 3

Inleiding 5

1 De relatie tussen sport en media 10

1.1 Ontstaansgeschiedenis van de sport: van elitesport tot volksvermaak 10 1.2 Ontstaansgeschiedenis van sportjournalistiek 12

1.3 Sport is afhankelijk van de media 16

1.4 De media zijn afhankelijk van de sport 18 1.5 Conclusie: sport en media kunnen niet zonder elkaar 20

2 Ontwikkeling van de voetbalverslaggeving 22

2.1 Van wedstrijdverslag tot typisch sportverhaal 22

2.2 Amusement in een journalistiek jasje 25

2.3 Zelfbeeld van voetbaljournalisten 28

3 Een beeld van de clubs en de kranten 35

3.1 FC Groningen: Trots van het Noorden 35

3.2 SC Heerenveen: club van Abe 38

(4)

4 Een analyse van de kranten 48

4.1 Aandacht voor sport en voetbal in de krant 49 4.2 Aandacht voor FC Groningen en SC Heerenveen 53

4.3 De kranten in de loop van de week 57

4.4 De succesjaren 61

4.5 Ontwikkeling van verschillende genres op de sportpagina 65

4.6 Rol van de fotografie 67

4.7 Inhoud van de artikelen 69

Conclusie 75

Bibliografie 79

(5)

Inleiding

Er wordt vaak denigrerend gesproken over sportjournalisten. “Wie niets kan, wordt journalist – wie ook dat niet kan, wordt sportjournalist”, stelde oud-hoofdredacteur Sandberg van Het Parool vele jaren geleden.1 Sportnieuws wordt niet gezien als belangrijk nieuws, maar als amusement en is volgens sportsocioloog Ruud Stokvis lange tijd niet serieus genomen in Nederland.2

Ook binnen het krantenbedrijf geldt dit. Het is volgens David Rowe haast een clichébeeld geworden dat de sportredactie de ‘toy department of the newsmedia’ is. Sportjournalisten worden veel gelezen - uit onderzoek in Australië en Amerika blijkt dat sportjournalistiek de grootste subdiscipline binnen de journalistiek is - maar weinig

bewonderd.3 Sportjournalistiek wordt minder gewaardeerd binnen de krant dan de serieuzere subdisciplines en het loon is vaak lager. Dit wordt onderstreept door Giamatti, die stelt dat redacteuren de sportsectie links laten liggen: “They ignore it in the sense, and it is an important one, that the same set of editorial standards for accuracy, competence,

distinguishing fact from opinion, rewriting, and editing are simply not applied consistently or rigorously to sports sections as they are applied to other sections of the newspaper”.4

Sportjournalisten zitten binnen de krant vaak opgesloten in hun eigen wereldje. Ze worden bijna nooit redacteur bij een andere redactie, maar werken zich vaak omhoog binnen de eigen sportredactie of gaan bij een andere krant een hogere functie op de sportredactie bekleden.5 Sportjournalisten komen bijna nooit hogerop binnen de krant.6

Hoewel dit alles weinig positief overkomt en je je ambities om sportjournalist te worden bijna aan de kant zou willen schuiven, is het misschien toch beter om te stellen dat er vaak denigrerend over sportjournalistiek werd gesproken.

Anno 2007 is de hoeveelheid sportnieuws enorm gestegen. Er zijn veel -al dan niet literaire- voetbaltijdschriften op de markt gekomen en kranten besteden steeds meer aandacht aan sport, getuige de grote sportbijlage van het De Telegraaf en de onlangs gelanceerde aparte

sportkrant van het Algemeen Dagblad. Om over de hoeveelheid sportprogramma’s op

1

Ruud Stokvis, ‘Een genre in beweging. De ongemakkelijke verhouding tussen sport en journalistiek’, in Journalistieke cultuur in Nederland, ed. Jo Bardoel e.a. (Amsterdam: Amsterdam University Press, 2005), 204.

2

Ruud Stokvis, Sport, publiek en de media (Amsterdam: Aksant, 2003) 170 en 184.

3

David Rowe, Sport, culture and the media: the unruly trinity (Buckingham: Open University Press, 1999) 36 en 38.

4

Angelo Bartlett Giamatti, What’s wrong with American sports pages? Proceedings of the American society of newspaper editors (Washington: ASNE, 1988), 204.

5

Rowe, Sport, culture and the media: the unruly trinity, 41.

6

(6)

televisie nog maar te zwijgen. Veel sportjournalisten zijn bekende Nederlanders geworden doordat zij wekelijks hun mening op televisie verkondigen. De bekendste voorbeelden hiervan zijn Johan Derksen en Hugo Borst.

Volgens Stokvis zijn de sportrubrieken tegenwoordig zeer belangrijk voor de media in de strijd om de lezer7. Een goed gevulde sportsectie is voor vele lezers een pré bij het

aanschaffen van een krant. Sport op televisie zorgt voor hoge kijkcijfers.

De sportjournalistiek is flink veranderd in de vorige eeuw. Rond 1900 stond zij nog in de kinderschoenen. Er werd toen sporadisch over sport geschreven, van een aparte sportsectie was geen sprake. Hier kwam snel verandering in. Sport werd populair onder de bevolking en de kranten zagen in dat ze hier over moesten schrijven. De aandacht voor sport nam toe en al gauw hadden alle grote kranten in Nederland een aparte sportrubriek.

De hoeveel sportnieuws bleef in de loop van de eeuw alsmaar toenemen. De komst van de televisie speelde een belangrijke rol in de ontwikkeling van de sportverslaggeving. De kranten waren niet meer de eerste brenger van het nieuws en moesten hun berichtgeving aanpassen. Dit was te merken op de sportredacties: het wedstrijdverslag schoof naar de achtergrond. Er was meer ruimte voor interviews met spelers en trainers en er werd over meer geschreven dan alleen de wedstrijd.

Inhoud van de scriptie

In deze scriptie wil ik een beeld geven van de ontwikkeling van het voetbalnieuws in regionale kranten. Hiervoor zal ik onderzoeken hoeveel en welke aandacht de regionale dagbladen Leeuwarder Courant en Nieuwsblad van het Noorden hebben besteed aan voetbal in de periode 1954-2004 en met name aan de clubs SC Heerenveen en FC Groningen.

Hierbij gaat het vooral om de vraag welke ontwikkelingen er zijn te bespeuren in de mate waarin de kranten aandacht besteden aan voetbal en met name aan de clubs uit de eigen regio. Hoe verhoudt de hoeveelheid aandacht voor voetbal zich ten opzichte van de

hoeveelheid aandacht voor sport in het algemeen en ten opzichte van de rest van het nieuws? Hoe hebben verschillende genres als columns, analyses en interviews zich bij Leeuwarder Courant en Nieuwsblad van het Noorden ontwikkeld? Wat is de rol van de fotografie?

De scriptie is als volgt opgebouwd. In hoofdstuk 1 staat de relatie tussen sport en media centraal. Deze relatie is zeer hecht te noemen. Vanuit geschiedkundig oogpunt zijn het net twee vriendjes die samen zijn opgegroeid die, ook al zijn ze inmiddels volwassen, niet

7

(7)

meer zonder elkaar verder kunnen.8 De vriendschap kwam tot stand aan het eind van de negentiende eeuw. Nadat de industriële revolutie er voor zorgde dat mensen meer tijd voor zichzelf kregen, ontstond er meer aandacht voor zowel sport als media. Mensen sloten zich aan bij sportverenigingen en lazen steeds vaker de krant.

Aan het begin van de twintigste eeuw hadden mensen meer geld te besteden en meer vrije tijd. Sportwedstrijden werden als gevolg hiervan populairder, de stadions liepen vol. Toen de radio in Nederland opkwam, konden sportwedstrijden ook thuis gevolgd worden.9 Zowel het medium als de sport werden steeds populairder onder de bevolking.

Sport en de media bleven in de loop van de eeuw samen optrekken en doorgroeien. Op het moment dat de televisie zijn intrede deed, werd het bezoeken van sportwedstrijden nog populairder. Dit is volgens Boyle en Haynes een significante symbiose.10 Waar men eerst nog bang was dat televisie een negatieve invloed zou hebben – mensen konden nu alles vanuit hun luie stoel volgen – bleek het tegendeel het geval.

Anno 2007 zijn zowel de sport als de media doorgegroeid tot grote maatschappelijke deelsystemen. Zowel in de sport- als mediawereld gaan miljarden euro’s om. En nog steeds zijn ze elkaar van dienst. Sport op televisie is razend populair en zorgt voor hoge kijkcijfers. Aan de andere kant kan de commerciële sport niet bestaan zonder de aandacht van de media. Ze kunnen niet meer zonder elkaar.

De ontwikkeling van de voetbalverslaggeving komt aan bod in hoofdstuk 2. Wanneer aan het eind van de negentiende eeuw de eerste voetbalclubs in Nederland worden opgericht, komt ook de sportjournalistiek langzaam maar zeker opzetten. Voetbal wordt populairder, steeds meer mensen trekken naar de stadions. Dit leidt er bij kranten toe dat er aparte

sportredacties ontstaan waar voetbal in de loop van de twintigste eeuw in de meeste gevallen de boventoon voert. Voetbal is de grootste aandachtstrekker op de sportpagina’s en volkssport nummer één. Op de sportredactie overheerst het voetbal vrijwel altijd.11

In de loop der tijd is er een hoop veranderd op de sportredactie van de krant. Het concept van het aloude verslag met enkel het wedstrijdverloop als voornaamste onderwerp kon de prullenbak in door de komst van de radio en later de televisie. Mensen wisten al hoe de

8

Jan-Willem Navis, Als je wint, heb je vrienden (Doctoraalscriptie Geschiedenis, afstudeerrichting Journalistiek, 2006) 15.

9

Huub Wijfjes en Eric Smulders, Omroep in Nederland. Vijfenzeventig jaar medium en maatschappij (Zwolle: Waanders, 1994) 241.

10

Raymond Boyle en Richard Haynes, Power Play. Sport, the media and popular culture (Harlow: Pearson Education Ltd, 2000) 30.

11

(8)

wedstrijd was verlopen en wilden meer dan een standaard wedstrijdverslag. Hoe de kranten hierop inspeelden, zal ik uiteenzetten in de eerste paragraaf.

Verder komt in dit hoofdstuk aan bod of voetbalverslaggeving in de media eigenlijk wel als echt journalistiek werk gezien kan worden. De sportverslaggeving neigt steeds meer naar amusement en de vraag is of de objectiviteit niet teveel in het geding komt.

Tenslotte komt in de derde paragraaf naar voren hoe voetbaljournalisten tegen hun eigen professie aankijken. Zijn zij tevreden over hun werk? Hoe kijken zij tegen de toekomst van hun vakgebied aan?

In hoofdstuk 3 staan de kranten en de clubs centraal. Ik zal uiteenzetten hoe de geschiedenis van de kranten Nieuwsblad van het Noorden en Leeuwarder Courant en de voetbalclubs SC Heerenveen en FC Groningen eruit ziet en ik zal de aspecten die relevant zijn voor deze scriptie in dit hoofdstuk belichten.

Hoofdstuk 4 betreft de daadwerkelijke analyse. In dit hoofdstuk zal ik beschrijven hoe

ik te werk ben gegaan bij het analyseren van de kranten en de artikelen over de clubs SC Heerenveen en FC Groningen. In de eerste twee paragrafen komen twee kwantitatieve vragen aan bod. Paragraaf 4.1 behandelt de hoeveel aandacht beide kranten besteden aan sport en voetbal, paragraaf 4.2 hoeveel aandacht zij besteden aan de club uit hun eigen provincie. Ook zal ik bekijken hoeveel aandacht de kranten in de rest van de week besteden aan sportnieuws, aangezien de geanalyseerde edities op een enkele uitzondering na allemaal maandagedities zijn.

Vervolgens ga ik in op enkele uitzonderlijke edities die zijn geanalyseerd. In de onderzoeksperiode 1954-2004 zijn van iedere krant 22 edities geanalyseerd. Niet geheel toevallig heb ik ook naar edities van de krant gekeken na een succes van SC Heerenveen of FC Groningen. De clubs behaalden kampioenschappen, promoveerden of bemachtigden een plaats in de Champions League. Hoe schreven de kranten over de clubs in deze perioden van succes? Stond de krant vol met berichten over het kampioenschap of niet?

In de vijfde paragraaf staan de verschillende genres op de sportpagina’s centraal. Wat is er op dit gebied veranderd in de onderzochte periode? Stonden er columns, reportages of achtergronden in het sportkatern? Hoe ontwikkelden deze genres zich binnen de periode 1954-2004? Welke verschillen zijn er op dit gebied te vinden tussen de kranten? Hierna komt de fotografie aan bod. Hetzelfde type vragen als bij de genres zijn hierbij van toepassing.

(9)
(10)

Hoofdstuk 1

De relatie tussen sport en media

1.1 Ontstaansgeschiedenis van de sport: van elitesport tot volksvermaak

Wat is sport? Bell geeft de volgende definitie: “Certainly, all sports are games but equally not all games are sports. War games or diplomatic games are matters of analogy, not sports events. Sports are play in a closed universe, seemingly isolated from society’s other activities. More to the point, some play is a game, not a sport. Essentially sport is a repeatable,

regulated, physical contest producing a clear winner.”12

Tegenwoordig is sport niet meer weg te denken uit onze samenleving. Overal ter wereld wordt - al dan niet professioneel - sport beoefend. De definitie van Bell heeft

betrekking op de sport zoals we die nu kennen en die is ontstaan ten tijde van de industriële revolutie aan het begin van de negentiende eeuw. Machines namen deels het werk over van mensen, waardoor er meer vrije tijd ontstond. Arbeiders gingen rond de nieuwe fabrieken wonen, er ontstonden grotere steden.

Het is volgens Pijffers geen toeval dat de sport zich in deze tijd sterk ontwikkelde. Hij stelt namelijk dat sport altijd opbloeit wanneer het goed gaat met de economie en dus ook met de burgers. In tijden van voorspoed hebben mensen meer vrije tijd en meer mogelijkheden om te gaan sporten.13

Vooral in de Britse industriesteden werden veel sportverenigingen opgericht.

Nederlanders die naar Engeland reisden namen de Engelse sportopvattingen vervolgens mee naar ons land. Aanvankelijk was hier weinig interesse voor de onbekende sporten. Kennis was volgens de geleerden belangrijker dan lichamelijke oefening.14 Het was tot aan het begin van de twintigste eeuw vooral de elite die diverse sporten beoefende. Paardenrennen, zeilen, zwemmen en hardlopen waren populair. Het gewone volk was hierbij toeschouwer.

Het volksvermaak ontwikkelde zich in de tweede helft van de negentiende eeuw tot sport. Dit kan volgens Van Bottenburg gebeuren wanneer er spelregels worden gemaakt die algemeen geaccepteerd zijn. Tegenwoordig zijn alle sporten gestandaardiseerd. “De regels, sancties, spelersaantallen, veld- en doelafmetingen, kledingvoorschriften, rituelen en symbolen van iedere tak van sport zijn overal dezelfde.”15 Het voetbal ontwikkelde zich op

12

J. Bowyer Bell, To play the game: an analysis of sports (New Brunswick: Transaction Books, 1987) 2.

13

Bert Pijffers, Sport en maatschappij (Arnhem: Uitgeverij Angerenstein, 1998) 29.

14

Ibidem, 30.

15

(11)

deze manier halverwege de negentiende eeuw, net als vele andere sporten, en de amateursporten waren een feit.

Voor de standaardisering van de sport was het essentieel dat de culturele verschillen tussen mensen steeds kleiner werden. Door de opkomst van kranten en tijdschriften kregen mensen meer kennis van wat er buiten hun eigen regio gebeurde. Snellere vervoersmiddelen als trein, tram en fiets zorgden ervoor dat mensen zich gemakkelijker konden verplaatsen. Zo werd het mogelijk dat sporters uit verschillende regio’s, en later uit verschillende landen, tegen elkaar gingen strijden.16

Engeland was de bakermat voor het ontstaan en de ontwikkeling van vele sporten. Vooral op ‘public schools’ en universiteiten werd veel aandacht aan sport besteed. Aan het eind van de negentiende eeuw klaagden ouders zelfs dat er meer gesport dan geleerd werd.17 De sporten werden vanuit de scholen overgenomen door de lokale elite.

Voetbal werd populair onder studenten van de kostscholen van Eton en Harrow en op de universiteit van Cambridge. De studenten speelden onderling wedstrijden en zetten de sport op. In het laatste kwart van de negentiende eeuw werd voetbal een echte volkssport. Vooral het feit dat de arbeiders op zaterdag de halve dag vrij waren, bood een mooie gelegenheid om te gaan sporten. Dit werd overigens gestimuleerd door de fabrieksbazen, opdat de werknemers niet de hele dag in het café zaten.18 Het niveau van de arbeidersteams steeg snel. Nadat de teams van (oud-)studenten in het begin nog de baas waren over de arbeiders, sloeg dit rond de eeuwwisseling om.19

In 1885 werd betaling in het voetbal door de Engelse voetbalbond toegestaan. In Nederland gebeurde dit pas in 1954. Het ging op dat moment slecht met het Nederlandse voetbal, omdat veel goede spelers voor het geld kozen en naar het buitenland vertrokken. De KNVB was tegen betaald voetbal en besloot profvoetballers te weren uit het Nederlands elftal. De kwaliteit van het voetbal werd zichtbaar minder en het publiek bleef weg. In 1954 was er voldoende draagvlak voor betaald voetbal en werd er een nieuwe voetbalbond opgericht naast de KNVB, de Nederlandse Beroeps Voetbal Bond (NBVB). Meerdere clubs sloten zich hierbij aan en de aandacht voor de competitie van de NBVB was groot. De KNVB zag in dat betaald voetbal niet meer te stoppen was en besloot ook over te gaan op

16

Van Bottenburg, Verborgen competitie. Over de uiteenlopende populariteit van sporten, 16.

17

Ibidem, 82.

18

Desmond Morris, Spel om de bal. Over tradities en rituelen, spelers en supporters in de fascinerende wereld van het voetbal (Utrecht: Scheffers, 1996) 30-32.

19

(12)

professionalisering van het voetbal. Vanaf juli 1954 gebeurde dit zonder de NBVB, maar al gauw besloten de beide bonden samen te werken.20

Er waren op dat moment al duizenden voetbalclubs in Nederland te vinden. Bij de totstandkoming van de sportverenigingen in Nederland speelde de maatschappelijke

verzuiling een grote rol. Afkomst en religie bepaalden vaak bij welke vereniging je aansloot. Er waren voetbalclubs voor bijvoorbeeld katholieken, protestanten, arbeiders en elite.21 Aan het eind van de eeuw, wanneer de samenleving is ontzuild, vervaagde de identiteit van de verenigingen en kozen mensen vaker een club op basis van kwaliteit of afstand.

Een ingrijpende ontwikkeling voor de sport in de twintigste eeuw wordt door Stokvis gekarakteriseerd als “de overgang van sport voor het plezier van de spelers naar sport voor het vermaak van het publiek”.22 De opkomst van de televisie, die in Nederland samenviel met de komst van het betaald voetbal, zorgde ervoor dat mediasport ontstond. De belangstelling voor sport was bij het publiek dusdanig groot dat de stadions goed bezocht werden en, belangrijker nog, dat mensen massaal sportwedstrijden via de radio en later via de televisie volgden.

1.2 Ontstaansgeschiedenis van sportjournalistiek

Terwijl het sportnieuws in Groot-Brittannië in 1800 ontstond met de verslaggeving van vrijetijdsporten van de rijken23, werd er tot het eind van de negentiende eeuw in Nederland slechts sporadisch over sport in de kranten geschreven. Wat er al werd geplaatst viel onder de algemene gebeurtenissen en de berichten werden meestal geschreven door ‘occasionals’: personen die in hun vrije tijd een artikel schreven. Van een sportredactie of een sportsectie in de krant was geen sprake. Ook werden er af en toe verslagen gemaakt door binnenland- en stadsverslaggevers die zelf aan een sport deden of hierbij nauw betrokken waren.24

Hoewel de kranten in deze tijd dus nauwelijks aandacht aan sport besteedden, was het niet zo dat er helemaal niets over sport te lezen viel. In 1882 verscheen namelijk De

Nederlandsche Sport, het eerste massamedium waarin sportevenementen centraal stonden. Het blad werd voor en door sportinsiders geschreven. Het was in Nederland vanaf 1882 toegestaan om te gokken op paardenraces en het blad was derhalve bedoeld om de scores van

20

Nico Swart en Paul Zweverink, Het Oosterpark. Een voetbalbolwerk (Bedum: Profiel Uitgeverij, 2005) 86, 87.

21

Pijffers, Sport en maatschappij, 34.

22

Ruud Stokvis, Sport, publiek en de media (Amsterdam: Aksant, 2003), 144.

23

Raymond Boyle, Sports journalism. Context and issues (London: Sage Publications Ltd, 2006), 31.

24

(13)

het paardenrennen bekend te maken. In de loop der jaren werden er echter steeds meer sporten behandeld.25

Langzaam maar zeker kwamen er andere sportbladen op de markt, zoals Het Sportblad in 1889, De Sportkroniek in 1901, De Sport in 1905 en Revue der Sporten, dat in 1907 als eerste geïllustreerde sportblad verscheen. Bonds- en clubbladen waren aan het begin van de twintigste eeuw de grote concurrent van deze sportmagazines.

Een verandering vond plaats rond de eeuwwisseling. Terwijl er in 1860 nog niets over sport werd geschreven, was dit in 1895 gestegen naar 0.7% en in 1930 naar 6.9%26. Sport begon steeds meer te leven in de samenleving. Het gewone volk kreeg belangstelling voor sportwedstrijden, iets dat in die tijd al door Zuiderhoff werd geconstateerd.27 Voetbalstadions liepen vol, waardoor kranten begonnen in te zien dat ze hierover moesten gaan schrijven.

Lezers wilden alles weten over sport. De kranten probeerden in deze stijgende vraag te voorzien door voltijd sportredacteuren aan te stellen. In 1902 had John Coucke de primeur. Hij werkte als sportredacteur voor De Telegraaf. H.A. Meerum Terwogt en G.J. Nijland volgden zijn voorbeeld in 1909 bij respectievelijk de NRC en het Algemeen Handelsblad.

In het eerste kwart van de twintigste eeuw namen de kranten definitief de positie van de sportbladen over als belangrijkste berichtgever van het sportnieuws. De vraag bij de lezers was groot, waardoor de sportrubriek van de krant steeds verder werd uitgebreid.28 Doordat veel mensen zich bij sportverenigingen aansloten, kwamen er in de loop der jaren steeds meer speciale sportbladen bij. In 1927 waren er al 58 op de markt. Elke krant besteedde aandacht aan sport.29

Dat de sportjournalistiek serieuzere vormen begon aan te nemen, bleek ook uit het ontstaan van de vereniging van ‘De Nederlandse sportpers’ (NSP) in 1933. Hiervoor hadden de Haagse sportjournalisten zich in 1930 al verzameld in de ‘Vereniging voor de Haagse sportpers’, gevolgd door hun Amsterdamse collega’s in 1932.30 Initiatiefnemer van de Haagse vereniging was sportverslaggever Max Koot, wie na enkele kritische uitlatingen over een Haagse club de toegang tot de wedstrijden werd geweigerd. Door gezamenlijk tegen

25

Stokvis, Sport, publiek en de media, 148.

26

Huub Wijfjes en Eric Smulders, Omroep in Nederland. Vijfenzeventig jaar medium en maatschappij (Zwolle: Waanders, 1994) 242.

27

B.J. Zuijderhoff (1900), ‘Voetbal’ in Het boek der sporten, ed. Jan Feith (Amsterdam: Van Holkema & Warendorf, 1900) 103.

28

Stokvis, Sport, publiek en de media, 173.

29

Wijfjes, Journalistiek in Nederland 1850-2000. Beroep, cultuur en organisatie, 171.

30

(14)

dergelijke clubs op te treden, door ze bijvoorbeeld in alle media te negeren, ontstond er een sterkere positie voor de sportjournalist ten opzichte van de clubs.31

In de daaropvolgende jaren steeg de hoeveelheid sport in kranten nog meer. Schaapman stelt zelfs vast dat tussen 1920 en 1980 de hoeveelheid aandacht voor sport in kranten alleen maar is gestegen.32 Deze stijging wordt significant beïnvloed door de opkomst van nieuwe media, allereerst door de komst van de radio en later van de televisie.

De bekende verslaggever Han Hollander had in 1928 de primeur om verslag te doen van een voetbalwedstrijd op de radio. Op 11 maart van dat jaar eindigde Nederland-België in 1-1. De radio ging vervolgens steeds meer aandacht aan sport besteden. Hoewel men in eerste instantie vreesde dat dit negatieve gevolgen zou hebben voor de kaartverkoop en de

krantenoplage, bleek het tegendeel het geval. Sport werd door de radio alleen maar populairder.

Overigens waren er genoeg problemen met de verslaggeving van sport op de radio. Zo wilden sommige Nederlandse omroepen vanwege hun ideologie geen sportverslagen

uitzenden, hoewel zij wel degelijk inzagen dat dit luisteraars zou gaan kosten. Zo meed de NCRV sportverslaggeving in het begin zoveel mogelijk.

Ook een gebrek aan samenwerking tussen de verschillende omroepen leverde voor de luisteraars soms vervelende situaties op. Na de Tweede Wereldoorlog hadden de meeste omroepen een eigen sportactualiteitenrubriek. Het gebeurde daarom regelmatig dat vier omroepen op zondagmiddag achter elkaar de voetbaluitslagen bekendmaakten. Pas vanaf 1966, met de komst van het nog steeds populaire radioprogramma Langs de Lijn, werd dit probleem opgelost.

In de opkomst van de televisie, in Nederland vanaf 2 oktober 1951, speelde sport een belangrijke rol. In de eerste jaren werd er veel sport uitgezonden om de televisie populair te maken bij een breed publiek. Ook nu was er de vrees voor een daling van het aantal

stadionbezoekers, en net als bij de opkomst van de radio was dit ongegrond. Er kwamen onderzoeken in het nieuws waaruit bleek dat sport op televisie juist een positieve werking had op het bezoek aan voetbalwedstrijden. De aandacht voor sport werd groter.33

Boyle geeft aan dat de sportverslaggeving in kranten moest veranderen door de komst van radio en televisie. De krant was nu niet meer de eerste brenger van het nieuws. Mensen

31

A. van Emmenes, ‘In Den Haag begon de Sport Pers-victorie’, De Journalist vol. 31(1980) 8: p. 20.

32

Kees Schaapman, De aanval op het woord. Een drama in drie bedrijven over de wording, de verdrukking en de overleving van het voetbalverhaal (Doctoraalscriptie Communicatiewetenschappen: Universiteit van Amsterdam, 1992) 70.

33

(15)

hadden de uitslag al gehoord via de radio en later de beelden al gezien via de televisie. Tot 1960 schreven de kranten vooral beeldend; ze gaven weer hoe de wedstrijd verliep. Na 1960 had de schrijvende sportjournalist meer interesse in de sociale, culturele en economische positie van de sport. Kranten konden door de komst van de televisie niet meer vertrouwen op wedstrijdverslagen en moesten op zoek naar achtergrondverhalen.34 Ook Charles Taylor, sportchef van De Telegraaf, benadrukte dat de rol van de kranten is veranderd. “Als

schrijvende pers ben je vandaag in dienst van het medium televisie”, zegt Taylor. “Je kunt het niet winnen van de tv. Schrijvende journalisten hebben een aanvullende rol. Vandaar dat wij in toenemende mate kiezen voor anticiperende en analyserende journalistiek.”35

Volgens Van Pelt is het logisch dat de sport anders benaderd moest worden. Hij geeft aan dat de werking van een oud medium altijd wordt veranderd door de komst van een

nieuwe. Een medium moet de eigen mogelijkheden zoveel mogelijk exploiteren, anders haken de lezers en adverteerders af. De krant moest volgens hem tot twee keer toe veranderen, ook op het gebied van sportverslaggeving.36

Vanaf de jaren tachtig werd sportjournalistiek steeds belangrijker voor kranten. Uit een onderzoek van Hargreaves in 1980 blijkt dat de Britse kranten gemiddeld ruim twintig procent van de beschikbare ruimte besteden aan sport en dan met name voetbal. Niet alleen de werkende klasse was geïnteresseerd, maar bijna elke lezer nam de sportpagina’s door.

Deze explosie van aandacht voor sport van kwaliteitskranten geeft aan dat sport, en voetbal in het bijzonder, een belangrijk mediaproduct is geworden.37 Het sportgedeelte is bij veel kranten het best gelezen katern.38

Er wordt over meer geschreven dan de wedstrijden alleen. “The media have space to fill, no matter what is going on, and they do so by whetting the appetites of their consumers with pieces building up to events, profiling the participants, and analysing performances, as well as with a steady flow of background news and features”, zegt Phil Andrews.39 Zaken rondom het voetbal en het privéleven van sporters - die meer en meer een sterrenstatus verkrijgen - komen in de aandacht van de media te staan. Er verschijnen steeds meer roddels en sensatienieuwtjes op de sportpagina om de krant maar vol te krijgen.40 Vooral de Britse tabloids zijn hier een goed voorbeeld van, maar ook in Nederland gebeurt dit. Als er in de

34

Boyle, Sports journalism. Context and issues, 36 en 40.

35

Peter Contant, ‘De sport, het geld en de media’, De Journalist vol. 47 (1996) 31: p. 15.

36

Herman Van Pelt, Stijlveranderingen in de sportjournalistiek (Antwerpen: Universiteit van Antwerpen) 11.

37

Boyle, Sports journalism. Context and issues, 48 en 52.

38

Jay Coakley, Sports in society. Issues and controversies (Boston: McGraw-Hill, 2003) 420.

39

Phil Andrews, Sports journalism: a practical introduction (Londen: Sage Publications Ltd, 2005) 3.

40

(16)

zomer weinig te melden is, staat er iedere dag een bericht in de krant over een transfer die al dan niet doorgaat. De overgang van Luis Suarez van FC Groningen naar Ajax in de zomer van 2007 is hierbij een treffend voorbeeld. De sportjournalist moet volgens Boyle haast wel over dergelijke zaken schrijven, omdat de druk steeds groter wordt.41 De lezer wil sportnieuws in de krant zien, waardoor de journalist gedwongen wordt de pagina te vullen, ook al is er geen ‘hard nieuws’.

1.3 Sport is afhankelijk van de media

Er gaat bijna geen dag voorbij zonder voetbal op televisie. En het is haast niet meer voor te stellen dat er een voetbalwedstrijd op televisie verschijnt zonder alle bijbehorende

herhalingen, slow motions en verschillende camerastandpunten.42 Op vrijdag zijn er samenvattingen van wedstrijden uit de eerste divisie en het vrouwenvoetbal, meestal voorafgegaan door een live-wedstrijd uit de eredivisie. Op zaterdag en zondag zijn er de samenvattingen van de eredivisie en het buitenlands voetbal. Door de week is er op dinsdag, woensdag en donderdag Europees of nationaal bekervoetbal. En dan zijn er natuurlijk nog de praatprogramma’s als ‘Voetbal Insite’ van RTL en ‘Studio Voetbal’ van de NOS.

De televisie is volgens Stokvis het hart van het sportmediasysteem geworden, waar andere media zich aan hebben moeten aanpassen. De televisie is dominanter en machtiger dan krant en radio vanwege de hogere mate van verspreiding, de intensiteit van de blootstelling aan het medium -‘zien’ heeft meer invloed op gedrag dan ‘horen’- en de actualiteit van de weergave.43

Als er ook wordt gekeken naar de berichtgeving op de diverse voetbalsites op internet en de radio en in de kranten, dan valt op dat er een enorme belangstelling voor voetbal is. Om over belangstelling voor andere sporten nog maar te zwijgen. In 2002 was er bijna 2500 uur sport op de Nederlandse televisie te zien.44 Hierbij moet wel aangetekend worden dat

schrikkeljaren beter scoren in verband met het plaatsvinden van de Olympische Spelen en het wereldkampioenschap voetbal.

Het zal dan ook niemand verbazen dat er een hoop geld omgaat in de sportsector. Het betaald voetbal is een miljoenenindustrie: voetbalclubs hebben begrotingen die in de tientallen

41

Ibidem, 9.

42

Rowe, Sport, culture and the media: the unruly trinity, 13.

43

Stokvis, Sport, publiek en de media, 146, 147 en 181.

44

(17)

miljoenen euro’s lopen. In 2005 heeft het voetbal een maatschappelijke waarde van 2.5 miljard euro, verdeeld over consumenten-, sponsor- en overheidsuitgaven.45

De media zijn hierbij van groot belang; zonder hen stroomt het geld niet binnen. Door de stijging van geld uit televisierechten kunnen sporters ook steeds meer gaan verdienen. De sportindustrie groeit en er gaan steeds grotere bedragen in om.46 Als de belangrijke

sportevenementen niet op televisie komen, zullen de sponsoren afhaken.

Een sport wordt volgens Coakley afhankelijk van de media wanneer het verwordt tot commercieel entertainment, wat het voetbal dat tegenwoordig is. Zonder de media-aandacht zou de populariteit van dergelijke commercieel aantrekkelijke sporten flink aangetast worden. Mensen willen namelijk na een sportevenement of wedstrijd discussiëren over bijvoorbeeld de statistieken, belangrijke spelers of de stand in de competitie. De media maken deze discussies mogelijk door over de sport te berichten. Hier is de sportwereld zich terdege van bewust. Journalisten krijgen goede plaatsen in de stadions, toegang tot het veld en de spelers en veel informatie.47 Zonder de media kunnen de grote publiekssporten niet het commerciële succes hebben zoals dat er nu is.

Sport is volgens Boyle en Haynes aantrekkelijk door de historie die het heeft. Voor zowel supporters als voor de media zijn de verhalen rondom de sport interessant en deze vormen een brug tussen het heden en het verleden.48 Waarom zijn Ajax en Feyenoord nog steeds de meest aansprekende voetbalclubs van Nederland, ondanks de betere prestaties van PSV? Omdat Ajax en Feyenoord een grotere historie hebben. Ook hierbij spelen de media een grote rol en zijn zij van belang voor de sport, aangezien zij de historie van clubs belichtten en naar voren brengen.

De opkomst van de radio en later van de televisie betekende een enorme groei voor de belangstelling voor sport. Het was volgens Boyle en Haynes geen toeval dat de opkomst van de televisie samenviel met hogere bezoekersaantallen in de stadions.49 Televisie maakte sport populair bij een groter publiek. Waar men eerst nog bang was dat de televisie er voor zou zorgen dat de stadions leeg zouden lopen, bleek juist het tegendeel waar: de televisie vergrootte de populariteit van sport alleen maar.50

45

Michel Briene, Arjan Koopman en Ferdi Goessen, De waarde van voetbal. Maatschappelijke en economische betekenis van voetbal in Nederland (Rotterdam: KNVB, 2005) 9 en 10.

46

Rowe, Sport, culture and the media: the unruly trinity, 18.

47

Coakley, Sports in society. Issues and controversies, 413.

48

Raymond Boyle en Richard Haynes, Power Play. Sport, the media and popular culture (Harlow: Pearson Education Ltd, 2000) 22.

49

Ibidem, 30.

50

(18)

De media maken de sport tot een commercieel succes door de aandacht die ze er aan schenken. Sport op de radio en later op de televisie trekt veel mensen naar de stadions en maakt de sport populairder. Zonder de aandacht van de media kan de huidige commerciële sport niet bestaan.

Ook de financiële inbreng van de media is van grote invloed, alleen al door de

televisierechten die ieder jaar per opbod aan de hoogste bieder worden verkocht. Zo betaalde John de Mol in 2004 voor de eredivisierechten bijna 70 miljoen euro51, geld dat voor een deel direct doorstroomde naar de clubs.

1.4 De media zijn afhankelijk van de sport

De liefde tussen media en sport komt van twee kanten. De media profiteren zelf ook van de steeds verder groeiende topsport. Mede dankzij de sport konden de media groter worden.52

De sport begon aan het eind van de negentiende eeuw een rol van betekenis te spelen voor de media. In de bioscoopjournaals waren regelmatig beelden van grote sportwedstrijden te zien. Met name in Engeland en de Verenigde Staten was dit het geval, waar paardenraces en bokswedstrijden werden vertoond. Waar de media-aandacht later wel zorgde voor een toenemende populariteit van de sport, was dit nu nog niet het geval. Maar de sport was al wel belangrijk voor de filmwereld: zij bleek bij uitstek geschikt om te experimenteren met nieuwe filmtechnieken. In de twintigste eeuw zette deze trend alleen maar door: steeds meer mensen gingen naar de bioscoop, waardoor er een grote vraag naar nieuwe films was. Sportfilms waren erg populair bij het grote publiek.53

Ook voor de radio is sport een interessant onderwerp. Vaak komt sport aan bod in de nieuwssegmenten, maar er wordt ook wel live verslag gedaan. Vooral lokale sporten zijn populair bij de radiozenders.54 In Nederland is met name het radioprogramma Langs de Lijn bekend geworden door de vele rechtstreekse verslagen. Voetbal is hierbij het meest geliefde onderwerp. Sport is voor de radio met name interessant door de doelgroep die met sport wordt aangetrokken: jonge mannen met een bovengemiddeld inkomen. Dit helpt radiozenders bij de verkoop van advertenties en reclame.55

Toch zijn het met name de krant en de televisie die het meest van sport afhankelijk zijn. Voor kranten geldt dat sport belangrijk is voor de verkoop. Ieder nieuwsbericht is voor

51

‘TV-rechten naar De Mol’, De Telegraaf, 22 december 2004.

52

Boyle en Haynes, Power play. Sport, the media and popular culture, 23.

53

Ibidem, 30 en 31.

54

Coakley, Sports in society. Issues and controversies, 419.

55

(19)

een krant handel. Om meer kranten te verkopen, is het plaatsen van sportartikelen interessant. Via de sportrubriek maakt de lezer kennis met de sprookjeswereld van topsporters, stelt John Linse.56 Volgens Stokvis zijn de sportrubrieken tegenwoordig zeer belangrijk voor de media in de strijd om de lezer.57 Een goed gevulde sportsectie is voor vele lezers een pré bij het aanschaffen van een krant.

Sport werd in de twintigste eeuw steeds populairder, waardoor er grote sportsecties in de kranten verschenen en speciale sportweekbladen op de markt verschenen. Sport is vaak het best gelezen katern van de krant. Dit maakt de sportsectie voor kranten van groot

commercieel belang. Ongeveer eenderde van de advertentie-inkomsten van een grote krant is te danken aan de sportsectie.58

Voor de televisie was sport in eerste instantie een goedkope manier om de zendtijd te vullen.59 Terwijl de sport profiteerde van de aandacht die door de televisie werd geschonken, profiteerde de televisie van de populariteit van sport. Ook werden sportwedstrijden door de televisieomroepen gebruikt om nieuwe technieken te testen. De eerste satellietbeelden die vanuit Azië de hele wereld over gingen, waren van de Olympische Spelen in Tokio, 1964.60

Er verscheen steeds meer sport op televisie en sportprogramma’s leverden de hoogste kijkcijfers op. In de top tien van best bekeken programma’s van 2006 stonden alleen maar sportwedstrijden. De top vijf werd gevormd door wedstrijden van het wereldkampioenschap voetbal in Duitsland. Meer dan acht miljoen mensen keken naar de uitschakeling van

Nederland tegen Portugal.

Wat opvalt aan de onderstaande tabel, is dat sport uitermate geschikt is voor televisie omdat het vaak in het weekend te volgen is. Acht van de tien programma’s uit de top tien van 2006 werden in het weekend uitgezonden. Coakley bevestigt dat het voor televisiezenders goed uitkomt dat sportwedstrijden in het weekend plaatsvinden. Sportwedstrijden zijn de meest populaire weekendprogramma’s, omdat veel mensen door de week geen tijd hebben.61

56

John Linse, ‘Sportreportage: Een inferieur ras’, in Journalistieke reportage. Het grote verhaal in de media, ed. Rinus Antonisse e.a. (Den Haag: Vuga uitgeverij, 1994) 127

57

Stokvis, Sport, publiek en de media, 185.

58

Coakley, Sports in society. Issues and controversies, 420.

59

Wijfjes en Smulders, Omroep in Nederland. Vijfenzeventig jaar medium en maatschappij, 242.

60

Toby Miller, Geoffrey Lawrence, Jim McKay and David Rowe, ‘Sports media sans frontières’, in Critical Readings: Sport, Culture and the media, ed. David Rowe (Glasgow, Bell & Bain Ltd, 2004) 89

61

(20)

Tabel 1:Top tien best keken programma’s 2006. 62

datum dag Programma/ evenement zender kijkers 1 25-06-2006 Zo WK Portugal-Nederland (2e ronde) Ned2 8.252.000 2 21-06-2006 Wo WK Nederland-Argentinië (poulefase) Ned2 7.667.000 3 16-06-2006 Vr WK Nederland-Ivoorkust (poulefase) Ned2 7.136.000 4 09-07-2006 Zo WK Italië-Frankrijk (finale) Ned2 6.551.000 5 11-06-2006 Zo WK Servië Montenegro- Nederland

(poulefase)

Ned2 5.442.000

6 19-02-2006 Zo Schaatsen OS 1000m dames Ned2 4.718.000

7 19-02-2006 Zo Schaatsen OS Ned2 4.601.000

8 18-02-2006 Za Schaatsen OS 1000m heren Ned2 4.493.000

9 12-02-2006 Zo Schaatsen OS 3000m dames Ned2 4.493.000

10 22-02-2006 Wo Schaatsen OS 1500m dames Ned2 4.096.000

Voor televisie geldt hetzelfde als voor kranten en radiozenders. De doelgroep is interessant voor adverteerders. Sportwedstrijden op televisie trekken vooral jonge, mannelijke kijkers aan. Reclames voor bier, levensverzekeringen, auto’s, computers, bankzaken en vliegreizen zijn voor adverteerders geschikt om tijdens sportwedstrijden uit te zenden.63

1.5 Conclusie: sport en media kunnen niet zonder elkaar

Uit het bovenstaande blijkt hoe belangrijk sport en media voor elkaar zijn. Zo belangrijk dat ze eigenlijk niet meer zonder elkaar kunnen: daarvoor zijn de wederzijdse belangen te groot geworden. Ze zijn zo afhankelijk van elkaar geworden, dat de hedendaagse commerciële sport en massamedia er compleet anders uit zouden zien als ze elkaar niet zouden helpen.

De basis werd al vroeg gelegd. Aan het begin van de twintigste eeuw konden de media experimenteren met het uitzenden van beeld en geluid van sportwedstrijden. Tegelijkertijd profiteerde de sport van de aandacht van de media en werd steeds populairder. Hand in hand groeiden sport en media samen op en werden groter en groter.

Zonder de media zou de sport niet zo wijdverspreid zijn als het nu is. Ter illustratie: de finale van het wereldkampioenschap voetbal wordt in vrijwel elk land uitgezonden. Overal ter wereld zorgen sportprogramma’s voor hoge kijkcijfers.

Door deze grote belangstelling stroomt het geld de sportwereld binnen. Sponsoren pompen jaarlijks miljoenen euro’s in de sportindustrie. Zonder de aandacht van de media

62

Stichting KijkOnderzoek. http://www.kijkonderzoek.nl/php/nieuws/902834750983/persberichtSKOjaar06.pdf, 22 oktober 2007.

63

(21)

zouden georganiseerde competitieve sporten een minder grote rol spelen in het dagelijks leven van vele mensen.

Ook de media zouden er anders uitzien zonder de sport. Kranten zouden waarschijnlijk een lagere oplage hebben, televisiezenders zouden minder kijkers trekken (met name in de weekenden). Doordat sport jonge lezers en kijkers met een bovengemiddeld inkomen aantrekt, stroomt het geld de mediawereld binnen.

Het moge duidelijk zijn: vooral in financieel opzicht betekenen de sport en de massamedia veel voor elkaar. Beide zijn onder invloed van elkaar enorm gegroeid. Coakley formuleert het wederzijdse belang als volgt: “Sport and the media have grown to depend on each other as both have become more important parts of cultures in many societies. They could survive without each other, but they would both be different than they are now.”64

64

(22)

Hoofdstuk 2

Ontwikkeling van de voetbalverslaggeving

2.1 Van wedstrijdverslag tot typisch sportverhaal

Kranten bepalen zelf waar ze over schrijven en welke onderwerpen hun prioriteit hebben. Ze worden hierbij echter wel beïnvloed door de vraag van de lezer. Het is voor een krant

belangrijk om te weten welke onderwerpen interessant zijn voor haar lezers.

De krantenlezer uit het begin van de twintigste eeuw ontwikkelde steeds meer

interesse voor voetbal. Dit zorgde ervoor dat kranten hier steeds meer over gingen schrijven, wat tot die tijd amper gebeurde. Voetbal was wat de werkende klasse, die steeds meer te besteden had, interesseerde.65

Sport, en met name voetbal, werd steeds belangrijker voor de krant. Mensen wilden alles weten over het wedstrijdverloop, de spelers en andere betrokkenen. Kranten kregen een aparte sportredactie, waarbij voetbal meestal centraal stond. Wignall formuleert het belang van sport- en voetbaljournalistiek voor de krant in het eerste kwart van de twintigste eeuw als volgt: “Football had a place of its own in the newspapers, and even test cricket was regarded as something that should not be mixed with politics or a readable murder. Sport, as this is composed, is probably the biggest thing in the land. It occupies the thoughts, and empties the pockets, of countless millions.”66

Er kwam steeds meer publiek naar de voetbalstadions. Kranten schreven daarom meer over de wedstrijden en namen de functie als eerste brenger van het nieuws over van de sport- en bondsbladen.67 In het begin werden er vooral feiten en statistieken aan de lezers

gepresenteerd, maar al gauw was de lezer veeleisender. “Het sterk groeiende sportpubliek was niet alleen geïnteresseerd in de droge actualiteiten, maar kreeg meer en meer belangstelling voor de ‘dramatische’ aspecten: men wilde exact weten wat zich op het veld afspeelde en vooral met welke intensiteit dit gebeurde.”68 De sfeer van de wedstrijden werd uitvoerig beschreven, waarbij vaak clichés werden gebruikt.

Stokvis omschrijft de journalisten uit deze periode (1900-1940) als ‘assistent-bestuurders’. De journalisten, afkomstig uit de wereld van de bondsbladen, waren volgens hem kritiekloos. Zij schreven louter positieve verhalen over de sport en voelden zich

65

Stephen Kelly, Back page football: a century of newspaper coverage (Londen: Queen Anne Press, 1988) 8.

66

T. Wignall. ‘Introduction’, in Daily express book of popular sports, ed. Knowles Hodder T. (Londen: Daily Express Publications, 1936) 6.

67

Stokvis, Sport, publiek en de media, 173.

68

(23)

verantwoordelijk voor de goede gang van zaken op sportgebied. Kritiek op de sportbestuurders was er vrijwel nooit.69

De tweede periode die Stokvis beschrijft, is van 1940-1965. Hij typeert de journalist uit deze periode als ‘pedagoog’. Er kwam meer concurrentie tussen de verschillende media. Onder invloed van de opkomst van de radio en later van de televisie ontstond het lyrisch proza in de krant, een mengvorm van feitelijke wedstrijdbeschrijvingen met meer analytische en beschouwende passages. De journalisten waren minder close met de belangrijkste

bestuurders. Zij zagen het als hun taak om informatie te verschaffen en commentaar te geven, maar ze wilden ook de publieke opinie ten aanzien van sport beïnvloeden. “Oplage- en kijkcijferoverwegingen waren bij de selectie van het sportnieuws minder belangrijk dan het maatschappelijk aanzien van de verschillende sporten en de invloed van de

sportbestuurders.”70

Volgens Linse veranderde de journalistieke weergave van voetbalwedstrijden in Nederland sterk vanaf de jaren zestig. Tot die tijd kreeg de lezer vooral een “getrouwe, chronologische weergave van de gebeurtenissen” voorgeschoteld, vol met clichés.71 De opkomst van de televisie bracht daar verandering in. De bestaande schrijvende media moesten zich hieraan aanpassen en konden niet meer hun oude, vertrouwde wedstrijdverslag brengen: de mensen hadden de wedstrijd immers al gezien.

De doorbraak werd halverwege de jaren zestig ingezet door de redactie van dagblad De Tijd. Zij lieten de sporters zelf aan het woord, alsmede de trainers en andere betrokkenen. Dit leverde het ‘typische sportverhaal’ op: een “merkwaardige mix van verslag, visie en de verbaal aanwezige coach en sporter”.72 Niet alleen in Nederland was dit het geval. Boyle schrijft dat vanaf 1980 hetzelfde in Groot-Brittannië gebeurde: de kranten waren gericht op citaten, de trainers en spelers kwamen meer centraal te staan. “Facts move to opinion”.73

Naast de veelvoorkomende wedstrijdverslagen besloten kranten meer

achtergrondverhalen te publiceren. De Brit Jeremy Tunstall schrijft in 1971: “Football reporting was well established in 1900, but confined largely to matches. By the 1950s Football journalism paid much more attention to personalities, tactics, and transfers. In the

69

Stokvis, Sport, publiek en de media, 173 en 174.

70

Ibidem, 175-178.

71

Linse, ‘Sportreportage: een inferieur ras’, 128.

72

Ibidem, 129.

73

(24)

1960s Football often led the sports pages of popular dailies six days a week – although the matches were concentrated on only two days a week.”74

Stokvis bevestigt dat de komst van de televisie de manier van schrijven van sportjournalisten definitief veranderde. Er was volgens hem steeds meer sprake van spelersbeschouwingen in plaats van wedstrijdbeschouwingen. De analyses werden steeds meer gemaakt op basis van quotes van spelers en trainers. Hij omschrijft de periode 1965-1989 dan ook als ‘toenadering tot sporters’. De Telegraaf was een van de eerste kranten die inzag dat het vermaken van het publiek een belangrijke functie van de sportjournalistiek was. Andere kranten, zoals De Volkskrant, distantieerden zich juist van deze “chauvinistische stijl” en “sensatiezucht”.75

Door de nieuwe opstelling van de journalisten ten opzichte van de sporters, werden zij steeds afhankelijker van hen. Voormalig speler, trainer, commentator en analyticus Hans Kraaij senior zei hierover: “Een groot aantal voetbaljournalisten is ‘starkisser’. Het enige waar ze in geïnteresseerd zijn, is de banen openhouden naar de bron van de vedetten. De vedetten worden niet aangepakt. Veel journalisten hebben een eigen aanspreekpunt in het elftal.”76

Hierop baseert Stokvis zijn vierde categorie journalisten, van 1989-heden: de ‘starkissers’. Het is voor journalisten belangrijk om toegang te hebben tot de belangrijke spelers, trainers en deskundigen. Hun mening staat tegenwoordig centraal. Kritiek vindt steeds minder plaats, omdat de journalisten de spelers te vriend moeten houden. Hiermee lijkt de objectiviteit van de journalist in het geding te komen. Een interview in de kleedkamer, zoals in de jaren zestig en zeventig nog wel gebeurde, is niet meer mogelijk. De contacten tussen topvoetballers en journalisten zijn allemaal contractueel vastgelegd. In Nederland moeten spelers na een wedstrijd de pers te woord staan, maar voor een interview buiten de wedstrijden om moet toestemming komen van de club, de manager en de trainer.77

Boyle bevestigt dat de relatie tussen journalist en sporter is veranderd. In de jaren zestig kon een journalist nog ongestoord met een speler een biertje drinken in het café en over de wedstrijd praten. Tegenwoordig is een dergelijk gesprek niet meer mogelijk. De spelers zijn sterren geworden, hebben mediatraining gehad en zullen niet meer informeel vertellen wat zij van de wedstrijd vonden.78

74

Jeremy Tunstall, Journalists at work (Londen: Constable, 1971) 88.

75

Stokvis, Sport, publiek en de media, 178, 179.

76

NRC Handelsblad, 13-6-1994.

77

Stokvis, Sport, publiek en de media, 181 en 182.

78

(25)

Het wordt derhalve steeds moeilijker om feit en opinie op de sportpagina van elkaar te scheiden. Onder invloed van de grote hoeveelheid voetbal op de televisie schuift de aandacht van de krant steeds meer op naar het verhaal achter de wedstrijd. Ook komen er roddels en sensatienieuwtjes in de krant, al geldt dit meer voor de tabloids dan voor de kwaliteitskranten. De druk wordt steeds groter voor de sportjournalist, die aan de wensen van de lezers wil voldoen.79

De hierboven geschetste ontwikkelingen geven een enigszins negatief beeld van de sportjournalist. Hij is kritisch noch objectief en loopt als een schoothondje achter de

sterspelers aan. Hij vult de sportpagina’s met roddels en achterklap, omdat dat is wat de lezer wil lezen.

Dit alles klinkt niet als serieus journalistiek werk, waardoor de vraag rijst: kunnen we de sportjournalistiek zien als een serieuze tak binnen de journalistiek of is er enkel sprake van amusement?

2.2 Amusement in een journalistiek jasje

Er wordt vaak denigrerend gesproken over sportjournalisten. “Wie niets kan, wordt journalist – wie ook dat niet kan wordt sportjournalist”, stelde oud-hoofdredacteur Sandberg van Het Parool vele jaren geleden.80 Sportnieuws wordt niet gezien als belangrijk nieuws, maar als amusement en is volgens sportsocioloog Ruud Stokvis lange tijd niet serieus genomen in Nederland.81 Hoe is dit ontstaan en moeten we de sportverslaggeving wel zien als een serieuze vorm van journalistiek? Is sportverslaggeving nieuws of amusement?

In de negentiende eeuw is de (sport)verslaggeving volgens McQuail nog voor een groot deel gebaseerd op de aloude journalistieke opvatting van het scheiden van feit en opinie. Later gaan de kranten zich volgens hem meer richten op een breder publiek en brengen zij meer sensationeel nieuws en human interest.82 Het handhaven van de objectiviteit blijkt een groot probleem voor de sportjournalistiek. Stokvis meent dat er vanaf het begin van de sportverslaggeving weinig afstand bestaat tussen de visie van de journalist en de dominante visies op sport.83

Ieder medium is volgens hem meer of minder geschikt voor de verschillende genres van de sportjournalistiek en er bestaan per genre verschillende maatstaven. Wat betreft het 79 Ibidem, 44 en 46. 80 De Journalist, 12-4-1979, 16. 81

Stokvis, Sport, publiek en de media, 170 en 184.

82

Denis McQuail, Mass communication theory. An introduction (Londen: Sage Publications Ltd, 1989) 12 en 13.

83

(26)

sportverslag geldt dat de verslaggever zich in de wedstrijd moet inleven en het

wedstrijdverloop moet combineren met het overbrengen van de sfeer. Dit overbrengen van de sfeer door middel van de beleving van de verslaggever is per definitie subjectief. Bij

interviews en analyses is dit minder aanwezig, maar ook deze genres van de sportjournalistiek kunnen door de schrijfstijl meer of minder amusant zijn. Het grootste probleem is volgens Stokvis daarom niet de tegenstelling tussen informatie en amusement, maar “het handhaven van afstand en objectiviteit ten aanzien van de sportwereld”.84

Deze objectiviteit staat ter discussie door de eerder genoemde nauwe contacten die journalisten onderhouden met belangrijke spelers en trainers. Veel journalisten hebben ‘lijntjes’ naar belangrijke mensen in de sportwereld.85 Journalisten hebben er belang bij om deze contacten te vriend te houden en zullen zich misschien minder kritisch uitlaten over hen. Het is voor een journalist belangrijk om deze contacten te onderhouden, omdat het volgens Boyle steeds moeilijker is om informatie te verkrijgen en spelers te benaderen. Doordat de sport commerciëler is geworden, zijn er meerdere belangen in het spel.86 Spelers worden afgeschermd door de clubs, waardoor ze moeilijk te bereiken zijn.87 Wanneer je een bron binnen de club hebt, is het voor een journalist dus lucratief om deze te vriend te houden.

Boyle noemt het gebrek aan afstand van de journalist tot de sportwereld “travelling too close to the circus”.88 De journalist verliest zijn objectiviteit doordat hij geen afstand meer kan bewaren. Hij komt bij de grote sportverenigingen over de vloer en praat met de sterspelers, waardoor hij beïnvloed kan worden ten gunste van die bepaalde club. Maar als de objectiviteit niet gegarandeerd is, kan er dan gesproken worden van een serieuze vorm van journalistiek of is voetbal in de media dan toch puur amusement?

Van den Heuvel geeft aan dat een voetbalwedstrijd op televisie volgens hem een vorm van journalistiek is, omdat de uitslag niet vaststaat en verrassend kan zijn. Een live-wedstrijd heeft volgens hem altijd nieuwswaarde.89 Wijfjes en Smulders stellen dat sportjournalistiek op radio en televisie zeker een amusementswaarde heeft, maar dat het toch de informatie en het nieuws zijn die de grootste aantrekkingskracht hebben op het grote publiek. “Uitslagen, tussen- en eindtijden, records, het verloop van een wedstrijd, het zijn allemaal gegevens die op een journalistieke manier worden gepresenteerd, omdat kijkers hierover geïnformeerd

84 Ibidem, 171 en 172. 85 Ibidem, 182. 86

Boyle, Sports journalism: context and issues, 4.

87

Stokvis, Sport, publiek en de media, 182.

88

Boyle, Sports journalism: context and issues, 15.

89

(27)

willen worden.” Ze onderschrijven wel dat de amusementswaarde steeds belangrijker wordt, met name voor de televisie. “Mede als gevolg van de toenemende commercialisering en de slag om de kijkcijfers is sport voor de media een keihard verkoopargument geworden.”90

Deze commercialisering heeft ook bij kranten plaatsgevonden. Mensen willen steeds meer sportnieuws lezen, en de kranten voldoen hier aan omdat ze hun product aan de man moeten brengen. Hierdoor dreigt het gevaar van vermenging van entertainment en informatie, stelt Van de Berg. Er is volgens hem een duidelijk “gevaar van versluiering van de objectieve informatie door een overmaat aan showelementen”.91 Ook Boyle geeft aan dat de

“tabloitisation” in de sportjournalistiek heeft toegeslagen. Entertainmentachtig nieuws wordt steeds belangrijker, vooral vanaf de jaren negentig. De vraag naar sportnieuws wordt steeds groter en je moet als journalist toch ergens over schrijven.92

Sportnieuws is echter niet alleen amusement of entertainment, omdat de sociale functie van sport heel belangrijk is. Mensen willen op hun werk of in de kroeg mee kunnen praten over het laatste nieuws op voetbalgebied. “Het praten over sport neemt een belangrijke plaats in bij sociale contacten”, zeggen Wijfjes en Smulders.93 Het zegt genoeg dat Nederland tijdens een WK voetbal massaal voor de buis hangt. Sport is belangrijk voor mensen en daarom nieuwswaardig.

Sport- en met name voetbalverslaggeving in welke vorm dan ook kan misschien het beste worden omschreven als amusement dat op een journalistieke manier kan en moet

worden gebracht. Hierbij is er een tegenstelling tussen hoe sportjournalisten over sport denken en hoe het publiek er naar kijkt. Sport is voor het publiek een grote bron van amusement en dat is iets wat sportjournalisten moeilijk kunnen verkroppen. “Sport is sport en geen

amusement”, is een bekende uitspraak van journalist Mart Smeets.94 Hoewel hij natuurlijk niet de mening van alle sportjournalisten vertegenwoordigt, geeft het wel aan dat dit een issue is. Sportjournalisten moeten beseffen dat sport voor het publiek in de eerste plaats een

amusementsfunctie heeft, of zoals Stokvis het iets minder cru zegt: een recreatieve functie. “Lezen, luisteren en kijken zijn voornamelijk recreatieve activiteiten”.95

90

Wijfjes en Smulders, Omroep in Nederland. Vijfenzeventig jaar medium en maatschappij, 262.

91

De Journalist, 12-4-1979, 16.

92

Boyle, Sports journalism. Context and issues, 9.

93

Wijfjes en Smulders, Omroep in Nederland. Vijfenzeventig jaar medium en maatschappij, 262.

94

De Journalist, 11-09-1989, 19.

95

(28)

Sportnieuws heeft dus in de eerste plaats een amusementsfunctie, maar dit sluit niet uit dat er ook een -voor journalisten- meer prestigieuze informatieve functie is.96 Van den Heuvel gebruikt treffend de term ‘infotainment’, een versmelting van informatie en entertainment.97 Sport- en voetbalverslaggeving zijn beide vormen van amusement die op een goede,

journalistieke wijze benaderd moet worden. Dat sommige media hierin doorslaan en zoveel nieuws brengen dat er sprake is van ‘tabloitisation’ zorgt ervoor dat de aandacht wordt afgeleid van het goede journalistieke werk op sportgebied dat door veel kranten en tijdschriften wordt geleverd.

Paul Onkenhout, sportjournalist van de Volkskrant, zegt in een column het volgende over dit onderwerp. “[…] dat het voetbal steeds nadrukkelijker opschuift naar de

amusementsindustrie. Het is geen toeval dat in de roddelbladen deze week grote stukken te lezen waren over Wesley Sneijder en Jaap Stam: voetballers, maar ook artiesten; althans, daar beginnen ze steeds meer op te lijken.” Onkenhout geeft in zijn stuk aan dat de werelden van sport en amusement steeds dichter bij elkaar komen. Er wordt steeds meer over bijvoorbeeld bekende spelersvrouwen geschreven, nieuws dat ook door de kwaliteitsmedia wordt opgepikt. Onkenhout: “Dit nieuws (over Estelle Gullit, red.) werd onder meer gemeld op de sites van Trouw en NOS, waarmee ik maar wil zeggen dat de grenzen vervagen. Van mij had de Volkskrant het ook mogen doen, want ik lees ze graag, dit soort berichten.” 98

2.3 Zelfbeeld van voetbaljournalisten

Er zijn genoeg sportjournalisten die net als Onkenhout een duidelijke mening hebben over de inhoud van hun eigen vakgebied. Hoe kijken deze sportjournalisten tegen hun eigen professie aan? Zijn zij tevreden met hun werk? Wat is hun visie op hun eigen vakgebied? En hoe is dit in de loop van de tijd veranderd?

“Sports journalism is not easy. It does not pay well. The hours can be lousy, the travel even worse. Most writers grow weary of the aggravation, burn out, and leave the business. The stress can be just as bad, if not worse, for editors, especially those who work nights.”99 Christopher Walsh is jarenlang sportjournalist geweest en schetst in zijn boek een beeld van zijn carrière. Hij bevestigt dat veel mensen het beroep niet serieus nemen. Er is dan ook een groot verschil tussen het beeld dat het publiek van sportjournalisten heeft en het beeld

96

Bill Kovach en Tom Rosenstiel,, The elements of journalism: what newspeople should know and the public should expect (New York: Three Rivers, 2001) 149.

97

Van den Heuvel, Fascinerende beelden. De ontwikkeling van televisiesport in Nederland, 12.

98

Paul Onkenhout, ‘Een sneetje brood met pindakaas en een met komijnekaas’, De Volkskrant, 10-11-2007, 40.

99

(29)

dat sportjournalisten van hun eigen professie hebben. Het publiek denkt dat een

sportjournalist een luizenleventje heeft: hij kan gratis naar sportwedstrijden en schrijft hier een artikel over. Walsh spreekt dit tegen. “I can tell them that sixty hours is a short week for me, and, at times, I’ve been stressed as anyone I know.”100

Phil Andrews omschrijft dit verkeerde beeld dat mensen hebben van sportjournalisten in de volgende passage. “It’s the best job in the world, isn’t it? Travelling the globe, watching the big sporting events free from the best seats in the stadium, mingling with star players and athletes, seeing your byline in the the newspapers or broadcasting to millions on radio or television, and being paid a lot of money for the privilege. That’s the way many people see a sports writers job.”101

Sportjournalisten zelf ervaren hun beroep als zwaar, maar mooi. Velen zien het als een roeping en zouden niet willen ruilen met anderen. Zo zegt Walsh dat hij houdt van zijn beroep en dat hij niets anders zou kunnen doen. “I was destined to be a sportswriter. […]. For some of us, it’s the only way to go through life. Often, when thousands of people stand up and cheer, it nearly brings a tear to my eye. I love what I do for a living and the people I get to meet.”102

Steve Wilstein vat als volgt samen hoe hij naar zijn professie kijkt. “The sports writers’ challenge is to describe events with elegance and passion and wit, to make readers share their laughter or tears or rage, to entertain and inform, to break the news that no one else knows or describe a game that everyone has seen, to impart a feeling for what it was like to be there in the stands or on the field or in the locker room, to give the event meaning and put it in perspective. Oh, and the deadline is in 15 minutes.”103 Hiermee geeft hij aan hoe tegenstrijdig het beroep eigenlijk is. Je maakt een hoop mooie dingen mee en komt overal binnen, maar je hebt wel constant te maken met een grote werkdruk. Er zijn altijd deadlines te halen.

Opvallend is dat veel mensen met goede beroepen graag zouden willen ruilen met sportjournalisten, omdat het beroep hen zo’n mooi leven lijkt. Er zijn dan ook een hoop voordelen. Het is geen fysiek werk, je kunt vaak uitslapen en bezoekt grote

sportevenementen. Wilstein zegt hierover: “People often ask, only half jokingly, if they can carry my bag when they hear I’m off to the Olympics or the Super Bowl or the World Series.

100

Ibidem, 2.

101

Phil Andrews, Sports journalism: a practical introduction, (Londen: Sage Publications Ltd, 2005) 1.

102

Walsh, No time outs: what it's really like to be a sportswriter today, 1 en 3.

103

(30)

Friends who are lawyers or doctors or executives wish they could trade jobs. Heck, even Richard Nixon once said that, all things considered, he’d rather have been a sports writer.”104

David Rowe beschrijft in zijn boek Sport, Culture and the Media verschillende kwantitatieve en kwalitatieve onderzoeken naar het zelfbeeld van sportjournalisten. Hieruit komen een aantal belangrijke constateringen voort. Zo voelen sportjournalisten dat hun professie lager wordt aangezien dan ‘serieuze journalistiek’, zoals bijvoorbeeld politieke berichtgeving. Omdat zij schrijven over onderwerpen die neigen naar entertainment en meer met het lichaam dan met de geest te maken hebben, trekken zij hun eigen professionaliteit af en toe in twijfel.105

Rowe beschrijft de mening van een jonge journalist, die op verschillende redacties heeft gewerkt. Deze journalist, Christopher genaamd, vindt “sport a bit of a dead end”. Een oudere Britse journalist geeft aan dat hij houdt van het reizen en rapporteren over grote sportevenementen, maar hij zegt ook: “We certainly are looked upon as rank old hacks by some other branches of journalism”.106 Sportjournalisten lijken erg bezig met het beeld dat anderen van hun professie hebben en raken er daardoor van overtuigd dat hun beroep lager wordt aangeschreven dan andere takken van journalistiek. Dit komt overeen met de definitie uit de vorige paragraaf blijkt dat sportnieuws amusement in een journalistiek jasje is.

Het niveau van de sportjournalistiek wordt naar beneden gehaald door oud-sporters die na hun carrière journalist worden, zo menen althans sommige sportjournalisten. Dit komt naar voren uit het onderzoek van Rowe en Stevenson uit 1995. “They might have been a great player who played a hundred times for Australia but whether they can string two words together is another matter, but they have been allowed to do that because of who they were”, zo verwoordt een Australische sportjournalist zijn mening hierover. Het gebeurt regelmatig dat mensen de sportjournalistiek inrollen zonder enige ervaring of opleiding of vanuit een ander vakgebied, waardoor de professionaliteit en de uitstraling van het vak in het geding komen.107

Een positieve constatering uit de onderzoeken is dat sportjournalisten over het algemeen tevreden zijn met hun beroep en lang op een plek blijven zitten, langer dan

collega’s van andere redacties. Ook ervaren zij minder stress. Sportjournalisten zijn tevreden over hun loon, de zekerheid van hun baan en de voordelen die er aan verbonden zijn.108

104

Ibidem, 7.

105

Rowe, Sport, culture and the media: the unruly trinity, 39 en 40.

(31)

Veel journalisten van de schrijvende pers zijn zich bewust van het feit dat hun beroep is veranderd door de dominantie van radio, televisie en internet. Rowe zegt hierover het volgende. “It is felt by many sports journalists that there needs to be a more critical and inquiring approach to sport, and, for the print journalists at least, this change of tack has been forced on them by the broadcast media’s seizing of much of their traditional territory of describing sports events.”109

De Vlaamse journalist François Colin concludeert hetzelfde in zijn boek over 25 jaar sportjournalistiek. Deze is volgens hem in die periode aanzienlijk veranderd, in tegenstelling tot de sport zelf. Hij meent dat er toen hij eind jaren zeventig als sportjournalist begon weinig goede sportjournalisten waren. Hij zag het vakgebied echter opbloeien, de journalisten werden steeds kritischer. Naast het geven van informatie en duiding werd er ook meer aan opiniering gedaan. Sportkranten werden veelzijdiger, alerter en meer nieuwsgericht. De kranten sloegen echter door naar de verkeerde kant: onbenullige details werden opgeblazen, nieuws werd zelf gemaakt. De Belgische journalistiek ging op de populistische toer. Colin onderschrijft de symbiose tussen journalistiek en amusement van de voorbije jaren. Volgens hem is dit logisch voor de televisie, maar de krant moet dat niet doen. Deze moet kwaliteit blijven leveren: inhoud, diepgang, analyse en commentaar.110

Om het werk goed te kunnen uitvoeren is het eerder genoemde onderhouden van contacten erg belangrijk. Dit ervaren sportjournalisten zelf ook. Een regionale Britse journalist legt uit dat de contacten met een trainer erg belangrijk zijn en dat het zijn werk ernstig bemoeilijkt als hij op slechte voet met hem staat. “[…] so if you criticize them a bit too heavily and, the following morning he says, ‘I’m not very happy with you’, and puts the phone down, then the job is made that much more difficult.” Rowe geeft aan dat er sprake is van een complexe relatie tussen een journalist en de sporter of trainer. Ze zijn afhankelijk van elkaar, waardoor de relatie verstoord kan worden wanneer een van de twee niet meer

meewerkt zoals de ander dat verwacht.111

Nederlandse sportjournalisten

Uit het bovenstaande komt een duidelijk beeld naar voren: sportjournalisten zijn tevreden over hun werk en minder over het beeld dat buitenstaanders van hun beroep hebben. Zij zien de toekomst van de sportjournalistiek positief in, mits deze kritisch blijft en niet teveel

109

Ibidem, 60.

110

François Colin, Vijfentwintig jaar topvoetbal (Antwerpen: Houtekiet) 12.

111

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Waar dus op allerlei wijze de mensch zoekende is naar rust en vertrouwen en op dien weg aan alle kanten zijn Geloof terugvindt, naast zijn blijvende bewustheid van de Rede, ben ik

[r]

Ook al moet ik gaan door het water met Hem, Maar ik maak me geen zorgen ook al zink ik

De ernstige bedreiging die de vooropgestelde werken en het daarmee samenhangen- de grondverzet vormen tegenover het mogelijk aanwezige archeologische erfgoed, zijn immers van die

Blijkt de problematiek van het gezin zich op meerdere leefgebieden af te spelen (en is er nog geen hulp in het gezin aanwezig), dan gebruikt de wijkpedagoog en/of voorlichter

Want alleen had ik het niet meester gekund.” Op zijn oprit zijn duidelijke sporen te zien van de gebruikte brand- versneller.. “Ik heb nochtans niets spe-

Omdat artikel 13 lid 4 Zvw niet toestaat dat de vergoeding voor niet-gecontracteerde zorg wordt gedifferentieerd naar de financiële draagkracht van de individuele verzekerde, zal

1 De Centrale Raad van beroep stak een stokje voor deze ‘innovatieve’ praktijk, omdat de daarvoor vereiste wettelijke basis ontbreekt.. 2 De Raad trekt daarbij een vergelijking met