• No results found

Zelfbeeld van voetbaljournalisten

Ontwikkeling van de voetbalverslaggeving

2.3 Zelfbeeld van voetbaljournalisten

Er zijn genoeg sportjournalisten die net als Onkenhout een duidelijke mening hebben over de inhoud van hun eigen vakgebied. Hoe kijken deze sportjournalisten tegen hun eigen professie aan? Zijn zij tevreden met hun werk? Wat is hun visie op hun eigen vakgebied? En hoe is dit in de loop van de tijd veranderd?

“Sports journalism is not easy. It does not pay well. The hours can be lousy, the travel even worse. Most writers grow weary of the aggravation, burn out, and leave the business. The stress can be just as bad, if not worse, for editors, especially those who work nights.”99 Christopher Walsh is jarenlang sportjournalist geweest en schetst in zijn boek een beeld van zijn carrière. Hij bevestigt dat veel mensen het beroep niet serieus nemen. Er is dan ook een groot verschil tussen het beeld dat het publiek van sportjournalisten heeft en het beeld

96

Bill Kovach en Tom Rosenstiel,, The elements of journalism: what newspeople should know and the public should expect (New York: Three Rivers, 2001) 149.

97

Van den Heuvel, Fascinerende beelden. De ontwikkeling van televisiesport in Nederland, 12.

98

Paul Onkenhout, ‘Een sneetje brood met pindakaas en een met komijnekaas’, De Volkskrant, 10-11-2007, 40.

99

dat sportjournalisten van hun eigen professie hebben. Het publiek denkt dat een

sportjournalist een luizenleventje heeft: hij kan gratis naar sportwedstrijden en schrijft hier een artikel over. Walsh spreekt dit tegen. “I can tell them that sixty hours is a short week for me, and, at times, I’ve been stressed as anyone I know.”100

Phil Andrews omschrijft dit verkeerde beeld dat mensen hebben van sportjournalisten in de volgende passage. “It’s the best job in the world, isn’t it? Travelling the globe, watching the big sporting events free from the best seats in the stadium, mingling with star players and athletes, seeing your byline in the the newspapers or broadcasting to millions on radio or television, and being paid a lot of money for the privilege. That’s the way many people see a sports writers job.”101

Sportjournalisten zelf ervaren hun beroep als zwaar, maar mooi. Velen zien het als een roeping en zouden niet willen ruilen met anderen. Zo zegt Walsh dat hij houdt van zijn beroep en dat hij niets anders zou kunnen doen. “I was destined to be a sportswriter. […]. For some of us, it’s the only way to go through life. Often, when thousands of people stand up and cheer, it nearly brings a tear to my eye. I love what I do for a living and the people I get to meet.”102

Steve Wilstein vat als volgt samen hoe hij naar zijn professie kijkt. “The sports writers’ challenge is to describe events with elegance and passion and wit, to make readers share their laughter or tears or rage, to entertain and inform, to break the news that no one else knows or describe a game that everyone has seen, to impart a feeling for what it was like to be there in the stands or on the field or in the locker room, to give the event meaning and put it in perspective. Oh, and the deadline is in 15 minutes.”103 Hiermee geeft hij aan hoe tegenstrijdig het beroep eigenlijk is. Je maakt een hoop mooie dingen mee en komt overal binnen, maar je hebt wel constant te maken met een grote werkdruk. Er zijn altijd deadlines te halen.

Opvallend is dat veel mensen met goede beroepen graag zouden willen ruilen met sportjournalisten, omdat het beroep hen zo’n mooi leven lijkt. Er zijn dan ook een hoop voordelen. Het is geen fysiek werk, je kunt vaak uitslapen en bezoekt grote

sportevenementen. Wilstein zegt hierover: “People often ask, only half jokingly, if they can carry my bag when they hear I’m off to the Olympics or the Super Bowl or the World Series.

100

Ibidem, 2.

101

Phil Andrews, Sports journalism: a practical introduction, (Londen: Sage Publications Ltd, 2005) 1.

102

Walsh, No time outs: what it's really like to be a sportswriter today, 1 en 3.

103

Friends who are lawyers or doctors or executives wish they could trade jobs. Heck, even Richard Nixon once said that, all things considered, he’d rather have been a sports writer.”104

David Rowe beschrijft in zijn boek Sport, Culture and the Media verschillende kwantitatieve en kwalitatieve onderzoeken naar het zelfbeeld van sportjournalisten. Hieruit komen een aantal belangrijke constateringen voort. Zo voelen sportjournalisten dat hun professie lager wordt aangezien dan ‘serieuze journalistiek’, zoals bijvoorbeeld politieke berichtgeving. Omdat zij schrijven over onderwerpen die neigen naar entertainment en meer met het lichaam dan met de geest te maken hebben, trekken zij hun eigen professionaliteit af en toe in twijfel.105

Rowe beschrijft de mening van een jonge journalist, die op verschillende redacties heeft gewerkt. Deze journalist, Christopher genaamd, vindt “sport a bit of a dead end”. Een oudere Britse journalist geeft aan dat hij houdt van het reizen en rapporteren over grote sportevenementen, maar hij zegt ook: “We certainly are looked upon as rank old hacks by some other branches of journalism”.106 Sportjournalisten lijken erg bezig met het beeld dat anderen van hun professie hebben en raken er daardoor van overtuigd dat hun beroep lager wordt aangeschreven dan andere takken van journalistiek. Dit komt overeen met de definitie uit de vorige paragraaf blijkt dat sportnieuws amusement in een journalistiek jasje is.

Het niveau van de sportjournalistiek wordt naar beneden gehaald door oud-sporters die na hun carrière journalist worden, zo menen althans sommige sportjournalisten. Dit komt naar voren uit het onderzoek van Rowe en Stevenson uit 1995. “They might have been a great player who played a hundred times for Australia but whether they can string two words together is another matter, but they have been allowed to do that because of who they were”, zo verwoordt een Australische sportjournalist zijn mening hierover. Het gebeurt regelmatig dat mensen de sportjournalistiek inrollen zonder enige ervaring of opleiding of vanuit een ander vakgebied, waardoor de professionaliteit en de uitstraling van het vak in het geding komen.107

Een positieve constatering uit de onderzoeken is dat sportjournalisten over het algemeen tevreden zijn met hun beroep en lang op een plek blijven zitten, langer dan

collega’s van andere redacties. Ook ervaren zij minder stress. Sportjournalisten zijn tevreden over hun loon, de zekerheid van hun baan en de voordelen die er aan verbonden zijn.108

104

Ibidem, 7.

105

Rowe, Sport, culture and the media: the unruly trinity, 39 en 40.

106 Ibidem, 41 en 42. 107 Ibidem, 44 en 45. 108 Ibidem, 48.

Veel journalisten van de schrijvende pers zijn zich bewust van het feit dat hun beroep is veranderd door de dominantie van radio, televisie en internet. Rowe zegt hierover het volgende. “It is felt by many sports journalists that there needs to be a more critical and inquiring approach to sport, and, for the print journalists at least, this change of tack has been forced on them by the broadcast media’s seizing of much of their traditional territory of describing sports events.”109

De Vlaamse journalist François Colin concludeert hetzelfde in zijn boek over 25 jaar sportjournalistiek. Deze is volgens hem in die periode aanzienlijk veranderd, in tegenstelling tot de sport zelf. Hij meent dat er toen hij eind jaren zeventig als sportjournalist begon weinig goede sportjournalisten waren. Hij zag het vakgebied echter opbloeien, de journalisten werden steeds kritischer. Naast het geven van informatie en duiding werd er ook meer aan opiniering gedaan. Sportkranten werden veelzijdiger, alerter en meer nieuwsgericht. De kranten sloegen echter door naar de verkeerde kant: onbenullige details werden opgeblazen, nieuws werd zelf gemaakt. De Belgische journalistiek ging op de populistische toer. Colin onderschrijft de symbiose tussen journalistiek en amusement van de voorbije jaren. Volgens hem is dit logisch voor de televisie, maar de krant moet dat niet doen. Deze moet kwaliteit blijven leveren: inhoud, diepgang, analyse en commentaar.110

Om het werk goed te kunnen uitvoeren is het eerder genoemde onderhouden van contacten erg belangrijk. Dit ervaren sportjournalisten zelf ook. Een regionale Britse journalist legt uit dat de contacten met een trainer erg belangrijk zijn en dat het zijn werk ernstig bemoeilijkt als hij op slechte voet met hem staat. “[…] so if you criticize them a bit too heavily and, the following morning he says, ‘I’m not very happy with you’, and puts the phone down, then the job is made that much more difficult.” Rowe geeft aan dat er sprake is van een complexe relatie tussen een journalist en de sporter of trainer. Ze zijn afhankelijk van elkaar, waardoor de relatie verstoord kan worden wanneer een van de twee niet meer

meewerkt zoals de ander dat verwacht.111

Nederlandse sportjournalisten

Uit het bovenstaande komt een duidelijk beeld naar voren: sportjournalisten zijn tevreden over hun werk en minder over het beeld dat buitenstaanders van hun beroep hebben. Zij zien de toekomst van de sportjournalistiek positief in, mits deze kritisch blijft en niet teveel

109

Ibidem, 60.

110

François Colin, Vijfentwintig jaar topvoetbal (Antwerpen: Houtekiet) 12.

111

overhelt naar het amusement. Dit beeld is echter gebaseerd op de mening van buitenlandse journalisten. De vraag is nu dan ook hoe Nederlandse sportjournalisten over hun eigen beroep denken.

Johan Derksen, hoofdredacteur van het weekblad Voetbal International, stelt dat onafhankelijke sportjournalistiek tegenwoordig niet meer kan bestaan. “Ik kan het me niet permitteren dat Ajax, Feyenoord, PSV niet ‘on speaking terms’ zijn met Voetbal

International”, zo geeft hij aan in een interview in De Journalist. Zijn lezers willen interviews met spelers van de topclubs lezen, uit onderzoek is gebleken dat ze daarvoor zijn blad kopen. “Dus ik kan niet meer als een olifant door de Ajax-porseleinkast rennen”, aldus Derksen.112

Rob van den Dobbelsteen geeft aan dat Nederlandse sportjournalisten vaak mopperen op hun werk en zeggen dat ze er niet hun hele carrière mee door willen gaan. Toch doen ze dit meestal wel.113 Sportjournalisten zijn blijkbaar dusdanig verknocht aan hun werk, dat ze ondanks het gemopper en gezeur genieten van hun werk. Rowe stelt vast dat sportjournalisten bijna nooit naar een andere redactie verhuizen. Als ze zich omhoog proberen te werken, doen ze dat meestal binnen de eigen sportredactie. Gemiddeld genomen zijn sportjournalisten dan ook tevredener over hun werk dan journalisten uit andere disciplines.114

Het mooie van de sportjournalistiek is volgens Gerrit Overdijkink, voormalig chef sportredactie van Het Parool, dat het werk van een sportjournalist erg veelzijdig is. “Een sportjournalist leert alles. Hij maakt reportages, interviews, columns, hij is vaak zijn eigen bureauredacteur, zijn eigen chef nieuwsdienst, hij maakt vaak pagina’s op en hij weet de weg in het buitenland. Ik bedoel, hij kent alle mogelijkheden om zijn verhaal toch op tijd in de krant te krijgen. Een gewone verslaggever zal in Soerabaja nog wel eens met zijn handen in het haar staan, een sportverslaggever niet. Die vindt wel een weggetje.”115

Sportjournalisten die wél zijn gestopt met hun werk, geven in de meeste gevallen aan dat ze dit doen vanwege de eenzijdigheid van het beroep. Ze zijn bang “een zielenpoot te worden, die op zijn vijftigste nog bij de kleedkamers stond op te schrijven wat de heren voetballers allemaal probeerden te zeggen” (oud-sportjournalist Rob van Dijk) of “dat het ‘tunneltje’ waarin hij zich als sportverslaggever al bevond steeds nauwer wordt” (Gerrit

112

Theo Dersjant, ‘Onafhankelijke sportjournalistiek bestaat niet’, De Journalist vol. 47 (1996) 9, p. 19.

113

Van den Dobbelsteen (1974). ‘Journalisten taaien af’. In: Het krankzinnige kwartiertje, 123.

114

Rowe (1999). Sport, culture and the media: the unruly trinity, 41

115

Rob van den Dobbelsteen, ‘Sportjournalisten taaien af’, in Het krankzinnige kwartiertje, ed. Nico Scheepmaker (Bussum: De Gooise Uitgeverij, 1978) 126.

Overdijkink). Ook noemt Van den Dobbelsteen de “onzedelijke werktijden” als reden om te stoppen als sportjournalist, “het altijd maar op reis zijn terwijl je gezin alleen achterblijft”.116

Mensen worden vaak sportjournalist omdat ze zelf sporten of op zijn minst van sport houden. Misschien dat ze daarom vaak blijven hangen op hun eigen redactie en hun beroep jarenlang trouw blijven. Van den Dobbelsteen stelt in dit verband vast dat bijna geen enkele gestopte sportjournalist de sport definitief afzweert. Ze blijven actief in de sportwereld of volgen ‘het wereldje’ nog steeds op de voet.117

Over de toekomst van de sportjournalistiek is niet iedereen positief. Zo schreef Ruud Verdonck, oud-sportjournalist van Trouw, dat de gedrukte media in de marge terecht zullen komen. Mensen lezen steeds minder, de oplagen van de kranten dalen. Het probleem is

volgens hem dat de televisie tegenwoordig zoveel beelden uitzendt, dat de krant steeds minder toevoegt. “Maar gaandeweg in de jaren negentig hebben de kijkers de indruk dat ze alles wat er op sportgebied een beetje toe doet, kunnen zien en horen, steeds vaker ook rechtstreeks. Ze krijgen de wedstrijd, met alle herhalingen, ze krijgen de commentator erbij, de deskundige, en na afloop de belangrijkste betrokkenen met hun inzichten.” Dit probleem was er volgens hem bij de komst van de televisie nog niet. De beelden waren niet altijd even goed en het ‘moment suprême’ werd regelmatig gemist.118 De krant was volgens hem toen meer een toegevoegde waarde dan dat zij nu is of kan zijn.

Ook Johan Derksen is niet positief over de huidige sportjournalistiek. Hij noemt deze “heel matig”. “Voetbaljournalistiek in Nederland is heel erg in stukjes aan het vallen van partijen die weer bij partijen horen. Journalisten die voor Cruijff zijn en journalisten die tegen Cruijff zijn. Daardoor krijg je heel ongenuanceerde verhalen. Relaties worden zo belangrijk in de sportjournalistiek dat journalisten zich steeds meer vastklampen aan belangrijke mensen en soms als een soort pr-functionaris voor zo’n partij gaan functioneren.”119 Hij geeft hiermee aan dat de objectiviteit van het vakgebied in het geding komt.

Joop Niezen, oud-hoofdredacteur van Voetbal International en Sport International, vindt dat er tegenwoordig te weinig diepgravende interviews of serieuze wedstrijdanalyses worden gemaakt. Het draait volgens hem teveel om onbenullige interviews met spelers. “Het babbelt maar door en niemand lijkt zich te realiseren dat er nog maar zelden iets gezegd wordt.” Hij vindt tevens dat programmamakers spelers vaak alleen maar interviewen omdat het format dat vereist. “Dat is de aanpak van de programmamaker: die denkt niet vanuit de 116 Ibidem, 127 en 133. 117 Ibidem, 133. 118

Ruud Verdonck, ‘De teloorgang van de sportjournalistiek’, De Journalist vol. 105 (2000) 7, p.45.

119

journalistieke noodzaak, maar vanuit de programmaformule. Er hoort nu eenmaal nog een interviewtje gemaakt te worden.”120

Ben de Graaf, oud-redacteur van de Volkskrant, haakt hierop in door te stellen dat niet alleen programmamakers steeds vaker de trends volgen en zich aanpassen aan wat de kijker. Ook de schrijvende pers maakt deze fout volgens De Graaf regelmatig. Hij zag bij de

deelredacties van zijn eigen krant vaak de neiging om zich aan te passen aan de trends. Hij vindt dat je je echter nooit moet laten leiden door wat de lezer wil.121

Zowel Niezen als De Graaf geven aan dat ze de sportjournalistiek niet zullen gaan missen. Ze hebben na al die jaren alles al gezien, zijn bij alle grote sportevenementen aanwezig geweest. De Graaf: “Jaren geleden zat ik eens aan de bar met een oudere

sportjournalist die te die te kennen gaf dat-ie er allemaal geen zin meer in had. Nu pas begrijp ik hem. Als je acht Olympische Spelen hebt meegemaakt, altijd haast, altijd stress, dan komt er een moment dat je daar niet meer naar terug hoeft te verlangen.”122

Deze mening komt bij sportjournalisten vaak bovendrijven aan het einde van hun carrière. Ze hebben jarenlang met plezier hun beroep uitgeoefend, omdat ze gek zijn van sport. Daarom blijven ze vaak hangen bij de sportredactie en zijn ze tevreden over hun werk. Maar na dertig, veertig jaar is het mooi geweest en zijn ze blij dat het gedaan is. Wat betreft de toekomst van de sportjournalistiek zijn veel Nederlandse sportjournalisten negatief gestemd. De berichtgeving van kranten en tijdschriften is niet kritisch genoeg en de Nederlandse sportpers is niet onafhankelijk. Door de centrale rol van de televisie in de sportverslaggeving heerst de vrees dat de rol van de schrijvende pers steeds verder zal ondersneeuwen.

120

Cors van den Brink, ‘Al die citaten van spelers, het babbelt maar door’, De Journalist vol. 47 (1996) 14, p. 21.

121

Idem.

122

Hoofdstuk 3