• No results found

Vraag nr. 200 van 21 mei 1996 van de heer LUDO SANNEN

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Vraag nr. 200 van 21 mei 1996 van de heer LUDO SANNEN"

Copied!
4
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Vraag nr. 200 van 21 mei 1996

van de heer LUDO SANNEN Grensmaasproject – Stand van zaken

De Stuurgroep Grensmaasproject heeft een tussentijd-se nota (Op weg naar ...) uitgebracht met een stand van zaken aan Nederlandse zijde betreffende de ontwikke-lingen in het Grensmaasproject.

In deze nota wordt een overzicht gegeven van de ont-wikkelingen en de evolutie in het denken over dit ject tot op vandaag. Het betreft de fasering van het pro-ject, de inspraak- en overlegprocedures, de betrokken-heid van diverse besturen en administraties, de stand van zaken rond het milieueffectenrapport (MER), de voorgenomen activiteiten per locatie en de knelpunten die men nog moet onderzoeken en oplossen en de uit-voering van de ontgrondingen, ook wat de financieel-economische aspecten en de sturingsmogelijkheden van de overheid betreft. Verder worden de aspecten van water- en natuurbeheer, landbouw, recreatie, toerisme en mobiliteit, wonen en werken, landschap en archeo-logie besproken en de te onderzoeken knelpunten aan-gegeven.

De nota biedt een overzicht van wat er te gebeuren staat aan Nederlandse zijde. Wij missen echter een soortgelijke nota aan Vlaamse zijde, evenals een zicht op inspraak- en overlegprocedures.

1. Welke besturen en administraties zijn aan Vlaamse zijde betrokken bij de uitwerking van het Grens-maasproject ? Voor welke deelaspecten zijn zij bevoegd ? Op welk niveau worden de onderhande-lingen met de Nederlandse projec tbegeleiders gevoerd en door wie ? Wie neemt aan Vlaamse zijde de uiteindelijke beslissingen ?

2. Tot nu toe zijn de Maasgemeenten niet betrokken in het overleg of de besluitvorming, in tegenstelling tot wat in Nederland gebeurt. De ruimtelijke impli-caties zijn aan Vlaamse kant echter minstens even groot als aan Nederlandse kant.

Worden de ruimtelijke bestemmingen vastgelegd in een structuurplan of is het de bedoeling een algehe-le gewestplanwijziging voor de regio door te voe-ren ? Wordt de gemeenten gevraagd bestemmings-plannen op te stellen op het BPA-niveau (bijzonder plan van aanleg) ? Waar zijn de inspraakmomenten gesitueerd op het Vlaamse niveau ?

3. Hoe ziet de fasering van het project eruit aan Vlaamse zijde ? In welke fase van ontwikkeling zit-ten we nu ? Welke onderzoeken werden reeds gedaan en wat zijn de conclusies die hieraan ver-bonden kunnen worden ? Welke onderzoeken wor-den nog gepland ?

4. Rond deze tijd zou de aanbesteding voor een haal-baarheidsstudie gebeuren, een studie die begin 1997 zou worden afgerond. De conclusies uit deze haal-baarheidsstudie zullen directe aanleiding zijn tot een bestemmingswijziging bijvoorbeeld in de vorm van een gewestplanwijziging. Het is bekend dat in de fase van een gewestplanwijziging inspraak zelden nog tot relevante wijzigingen leidt. Komen er in het kader van de haalbaarheidsstudie hoorzittingen met

de betrokkenen uit de regio en met de belangenor-ganisaties ?

5. In het kader van de Euregionale samenwerking is het bijna ondenkbaar dat de realisaties van de plan-nen aan Vlaamse en Nederlandse zijde niet op elkaar zouden worden afgestemd. Is er gedacht aan een globaal bestem mings -ME R voor het hele gebied ?

6. Hoe denkt men de uitvoering van de nabestemming te realiseren, met welke middelen en in welke tijd-spanne ? Wat leert de kosten-batenanalyse be-treffende de kosten voor de gemeenschap ?

7. In het grinddecreet werd een quotum van 60 mil-joen ton grind vastgelegd tot 2005, het moment waarop de grindwinning in het Maasland moet wor-den beëindigd. Wordt de grindwinning die vrijkomt bij de uit te voeren werken in Herbricht, Kotem en de Hochter Bampd beschouwd als behorende tot deze 60 miljoen ton, of komt deze grindwinning bovenop het vastgelegde quotum ?

8. Aan de afbouw van de grindwinning wordt in het grinddecreet de uitbouw van alternatieven gekop-peld. Wat is de stand van zaken betreffende het onderzoek naar alternatieven ? Wie is er betrokken bij de ontwikkeling van alternatieven ? Op welke manier worden de grindmaatschappijen hierin betrokken ? Zijn er vanuit de administratie onder-zoeksopdrachten gegeven met (of zonder) financie-ring vanuit het Grindfonds of andere fondsen (bv. voor wetenschappelijk onderzoek) ? Is er een kop-peling aan de werkgelegenheid in het Maasland om het verlies aan arbeidskrachten door de afbouw van de grindwinning te compenseren ? Mogen we hier-bij verwijzen naar de aanwending van vliegas als kunstgrind, een procédé dat in Nederland en Duits-land reeds wordt toegepast en een grondstof die in Limburg als afval van de mijnen aanwezig is ? 9. Naast de commissie die in het kader van het

grind-decreet de alternatieven onderzoekt, werden een reeks andere commissies opgericht. Graag kreeg ik per commissie een volledig overzicht van de stand van zaken en een lijst van de leden van de verschil-lende commissies.

N.B. : Deze vraag werd eveneens gesteld aan de heer Luc Van den Brande, minister-president van de Vlaamse regering, Vlaams minister van Buiten-lands Beleid, Eur opese Aangelegenhe den, Wetensc hap en Technologie, de heer Theo Kelchtermans, Vlaams minister van Leefmilieu en Tewerkstelling en de heer Eric Van Rompuy, Vlaams minister van Economie, KMO, Land-bouw en Media.

Antwoord

Vooreerst wil ik de Vlaamse volksvertegenwoordiger de voorgeschiedenis van het Nederlandse Grensmaas-project schetsen. Hierdoor zijn de antwoorden op de gestelde vragen in een bredere context geplaatst en is de Vlaamse aanpak ter zake in een juist perspectief te begrijpen.

(2)

Het Nederlandse Grensmaasproject omvatte oorspron-kelijk twee pijlers, enerzijds grindwinning, anderzijds natuurontwikkeling. Vandaar ook de benaming van het project "groen voor grind".

De grindwinning

Vlaanderen heeft met de moeizame goedkeuring van het grinddecreet gekozen om de laatste grindwinningen tot 2006 in de Maasvallei te lokaliseren in enkele welomschreven gebieden, de Boterakker in Kinrooi en de Meerheuvel in Dilsen-Stokkem.

Nederland, dat reeds met een enorm groot plassenge-bied wordt geconfronteerd, onder meer rond Roer-mond maar ook op andere plaatsen, zag geen mogelijk-heid meer om, ook met het oog op de laatste grindwin-ningen vóór afbouw, nog plassen aan dit reeds zo grote gebied toe te voegen. Daarom werd geopteerd voor een grindwinning in en aan de rivier, verspreid over de ganse lengte van de Grensmaas.

De natuurontwikkeling

De Grensmaas is het enige nog vrij afstromend gedeel-te van de Maas (van de stuw van Borgharen tot aan de brug van Maaseik is de waterstand nauwelijks beïn-vloed door een stuwpeil en is er geen "waterregelend" kunstwerk geconstrueerd). Nochtans zijn er in de loop van de voorbije eeuwen verbeteringswerken uitgevoerd aan de rivier, zodat mag worden gesteld dat de rivier toch in een keurslijf werd gevat. Nieuwe ontwikkelin-gen in "rivierbeheer", waarbij de rivier niet meer wordt beheerst maar opnieuw vrij kan afstromen, hebben ertoe geleid dat de vraag naar het vrijmaken van de Maas aan de orde kwam.

De vraag naar rivierontwikkeling en de vraag naar grindwinning hebben elkaar gevonden in het Nederland se Grensmaasproject. De opbrengsten van de grindwin -ning zijn er noodzakelijk om de natuurontwikkeling te financieren.

Het is begrijpelijk dat de geplande grootschalige grind-ontginning het bed van de rivier zal vergroten, zodat de rivier niet meer zo dikwijls het winterbed zal overstro-men. Naast de beoogde natuurontwikkeling en grind-winning was er bijgevolg een derde – dankbaar meege-nomen – effect, namelijk dat de waterstanden in de rivier zouden dalen.

Na het eerste extreme hoogwater van december 1993, dat sinds januari 1926 niet meer was voorgekomen, werd in Nederland de commissie Watersnood Maas opgericht, ook commissie-Boertien genoemd, naar haar voorzitter de heer Boertien. Deze commissie kreeg de opdracht om maatregelen voor te stellen om de over-stromingen in de Maasvallei zo veel mogelijk te beper-ken. Uit verschillende strategieën koos de commissie-Boertien de strategie 2b, een strategie die eigenlijk een versterkt Grensmaasproject inhield (samen met de bouw van een aantal kilometers kaden en het uitvoeren van een aantal bestuurlijke maatregelen). Om de waterstanden zo fors te doen dalen dat er geen over-stromingen meer konden komen, moest inderdaad wor-den gekozen voor een nog grotere grindwinning dan oorspronkelijk gepland. De waterstandsdalingen bij hoge afvoerdebieten vormen sindsdien de derde pijler van het project. Bovendien eiste het welslagen van de waterstandsverlagingen dat er ook aan Vlaamse zijde

van de Grensmaas drie ingrepen zouden gebeuren, met name aan de Hochter Bampd in Lanaken, in Herbricht in Lanaken en onder de viaduct van de E314 in Maas-mechelen.

Op dit ogenblik is er dus vanuit Nederland een dubbele vraag naar akkoord van België/Vlaanderen met het Nederlandse project, omdat :

1° het Nederlandse project slechts kan slagen als op Vlaams grondgebied werken worden uitgevoerd (de 3 bovengenoemde locaties) ;

2° het Nederlandsee project in ieder geval een goed-keuring van België/Vlaanderen moet krijgen. Inder-daad, het scheidingsverdrag tussen België en Neder-land van 1843 stelt zeer duidelijk dat geen Neder-land wer-ken mag uitvoeren aan zijn oever (door het verdrag van 1863 uitgebreid naar een zone van 150 m aan weerszijden van de thalweg) die de thalweg kunnen beïnvloeden, tenzij toestemming wordt gegeven door het andere land. (De thalweg is de opeenvol-ging van de diepste punten van de rivier en vormt de grens tussen België en Nederland in de Maas). De vraag van Nederland aan Vlaanderen resulteerde in de intentieverklaring van 1 juli 1994 waarbij van Vlaamse zijde onder meer de toenmalige ministers van Openbare Werken en van Leefmilieu met hun Neder-landse collega's afspraken maakten om een nieuwe structuurvisie over de Grensmaasvallei op te maken. Het is inderdaad van meet af aan duidelijk dat Vlaan-deren ook zal meewerken aan een nieuwe visie op de Maas, aan de beoogde natuurontwikkeling, enzovoort. Dientengevolge startte een overleg dat gevoerd wordt binnen de bestaande overlegstructuur van de Benelux Economische Unie (de BEU).

Op de gestelde vragen kan dan ook volgend antwoord worden gegeven.

1. Binnen het BEU-overleg bestaat er in het kader van het Grensmaasoverleg een projectgroep en een coördinatiecommissie. De projectgroep is een amb-telijk overlegniveau en bestaat aan Vlaamse zijde uit ambtenaren van de volgende administraties en afdelingen :

– de afdeling Coördinatie Beleidsvoorbereiding van het departement LIN (Leefm ilieu en Infrastructuur) ;

– de administratie Waterwegen en Zeewezen (afdeling Maas en Albertkanaal/afdeling Beleid Havens en Waterwegen) ;

– de administratie Milieu-, Natuur-, Land- en Waterbeheer (Aminal) (afdeling Algemeen Milieubeleid en afdeling Natuur) ;

– de administratie Ruimtelijke Ordening, Huisves-ting en Monumenten en Landschappen (Arohm Limburg) ;

– de administratie Economie, Werkgelegenheid, Binnenlandse Aangelegenheden en L and-bouw/afdeling Natuurlijke Rijkdommen en Energie) ;

– het Instituut voor Natuurbehoud ;

– de provincie Limburg (Studiedienst Ruimtelijke Ordening).

(3)

Aan Nederlandse zijde zijn het de leden van het projectbureau van het Nederlandse Grensmaaspro-ject die de proGrensmaaspro-jectgroep bijwonen (er zijn 4 voltijds hooggeschoolden + een secretariaat dat in Neder-land dit project uitwerkt). De Vlaamse leden van de coördinatiecommissie zijn vertegenwoordigers van de voormelde administraties, samen met vertegen-woordigers van de kabinetten van minister Balde-wijns en minister Kelchtermans en van de bestendi-ge deputatie van de provincie Limburg. De coördi-natiecommissie vormt het bestuurlijk kader binnen het project. De voortgang van de activiteiten wordt er gestimuleerd en de nodige middelen gegene-reerd. In de coördinatiecommissie zijn vanuit Nederland het projectbureau, de equivalente amb-tenaren van de Nederlandse ambtenarij en een gedeputeerde van de provincie Limburg bij het overleg betrokken.

Dit overleg heeft enkel de opdracht een nieuwe grensoverschrijdende ruimtelijke structuurvisie op de ganse Grensmaasvallei uit te werken. Zo wordt momenteel een nota voor de Vlaamse regering voorbereid, waarbij de aanvraag met betrekking tot Interreg II-subsidies ter goedkeuring wordt voorge-legd. De beslissing over de grensoverschrijdende ruimtelijke structuurvisie zal in de coördinatiecom-missie worden genomen, zij het dat de formele uit-werking dient te gebeuren volgens de wettelijk bepaalde procedures (gewestplanwijziging) waar opnieuw de beslissing op een politiek niveau zal worden genomen.

2. Bij het bepalen van de samenstelling van de project-groep en coördinatiecommissie is eraan gedacht om de vijf Maasgemeenten erbij te betrekken. Dit idee is losgelaten omdat dit het aantal leden met vijf zou verhogen en omdat het aan de provincie Limburg was toebedacht om de binding met de Maasge-meenten te verzorgen. Overigens zijn er reeds ver-schillende mogelijkheden geweest voor de Maasge-meenten om van het project kennis te krijgen en er inspraak over te hebben. Er werd voor de Maasge-meenten reeds op 12 juni 1995 een voorlichtingsver-gadering gehouden in het centrum De Wissen in Dilsen-Stokkem. Ook werden de Maasgemeenten onlangs nog, op 10 mei 1996, mee uitgenodigd op een studienamiddag over de Maas in Hasselt, waar het Grensmaasproject uitvoerig werd besproken en toegelicht.

Er zijn natuurlijk ruimtelijke implicaties, ook aan de Vlaamse oever van de rivier, maar veel beperkter dan aan Nederlandse zijde. Inderdaad, aan Vlaamse zijde zijn geen grindwinningen voorzien, slechts enkele nevengeulen en enkele winterbedverlagin-gen en zomeroeverafplattinwinterbedverlagin-gen. Het voornaamste gevolg van het project zal de herbestemming van de gronden zijn. Landbouwgronden zullen natuurge-bied worden en waar landbouw blijft, zal er van intensieve naar extensieve veeteelt moeten worden overgeschakeld. Wanneer de aan weerszijden van de grens lopende onderzoeksopdrachten afgerond zijn en er een meer concrete invulling kan worden gegeven aan de nieuwe grensoverschrijdende ruim-telijke structuurvisie, zal verdere informering en bevraging van de betrokken gemeenten gebeuren. Waar nodig zullen gewestplanwijzigingen moeten

worden doorgevoerd, waarbij de geëigende proce-dures zullen worden gevolgd. Deze proceproce-dures ver-zekeren de nodige inspraak.

3. Ik wil vervolgens de evolutie schetsen van het Vlaamse project "levende rivier", dat als tegenhan-ger van het Nederlandse project kan worden beschouwd.

In Vlaanderen werd door Aminal vooreerst een inventariserende studie opgezet waarbij vanuit het aspect "ecologie" voorstellen werden geformuleerd voor een meer natuurlijke inrichting van het Grens-maasgebied. Deze studie, uitgevoerd door Lisec (Limburgs Studiecentrum voor Ecologie), resulteer -de in drie scenario's, waarbij het mid-denscenario "levende rivier" in aanmerking werd genomen door de coördinatiecommissie. De administratie Water-wegen en Zeewezen ging akkoord met dit scenario op voorwaarde dat het veiligheidsaspect positief zou blijken te zijn. Dit was niet duidelijk zonder er diep-gaande rivierkundige en morfologische onderzoe-ken over te doen. Deze onderzoeonderzoe-ken zijn onder meer bezig in het kader van het Nederlandse MER. V erder onderzoek en nadere detaillering van natuurontwikkelingsmogelijkheden per deelgebied gebeuren in het kader van een vervolgstudie (in uit-voering bij de Universitaire Instelling Antwerpen ; einde gepland tegen 31 juli 1996).

Een volgende stap is de haalbaarheidsstudie die op 9 mei 1996 werd aanbesteed. Voor twaalf locaties langs de Grensmaas in Vlaanderen wordt nagegaan wat de gevolgen zijn van de beoogde ingrepen op alle milieucomponenten, de mens, de landbouw enerzijds en het riviersysteem anderzijds. Ontwik-keling van alternatieven, onder andere voortvloei-end uit de effectbepaling, vormt een belangrijk onderdeel van de studie. Tegen eind april 1997 zal deze studie vermoedelijk afgerond zijn.

Dan zullen bij de planmatige implementatie van de resultaten van de uitgevoerde studies ook keuzen kunnen worden gemaakt over de locaties en kan een coherent plan door de projectgroep worden opgemaakt en voorgesteld.

Nadat beslist is welke locaties in aanmerking wor-den genomen, zal er voor deze locaties een gewest-planwijziging moeten worden doorgevoerd, zullen één of meerdere MER's moeten worden uitgevoerd en zullen bouwvergunningen moeten worden aan-gevraagd.

4. Zoals reeds in het antwoord op vraag 2 vermeld, wordt een inspraakmoment naar de gemeenten en de bevolking van het Grensmaasgebied gepland na het beëindigen van de haalbaarheidsstudie en het daarop aansluitende bepalen van de grensover-schrijdende ruimtelijke structuurvisie. In de begro-ting voor 1997 worden de nodige budgetten vastge-legd voor een uitgebreid communicatieplan met als doelstelling voorlichting en inspraak van de bevol-king.

5. In het kader van de Euregionale en Europese samenwerking is er nog geen procedure voor een grensoverschrijdend MER. Er moet dus apart wor-den gewerkt. Het is natuurlijk zo dat er permanent afstemming is van de beide projecten, enerzijds het

(4)

Nederlandse Grensmaasproject en anderzijds het Vlaamse project "levende rivier", zodat thans reeds gesproken wordt van het project "levende Grens-maas". In de twaalf locaties die thans in Vlaanderen in studie zijn, werden bijvoorbeeld de drie locaties opgenomen die N ederland nodig heeft om de beoogde waterstandverlaging mogelijk te maken. Het is ook zo dat, eens de nieuwe ruimtelijke struc-tuurvisie bepaald is, de effecten van de daarbijho-rende ingrepen aan weerszijden van de grens in één globale studie moeten worden ingeschat.

6. Aangezien nog geen beslissing is genomen over wat er zal worden uitgevoerd, zijn deze vragen nog niet aan de orde geweest. Ze vallen ook buiten de opdracht van de werkgroepen die thans de nieuwe structuurvisie uitwerken. Het begin van de concrete uitvoering van de structuurvisie is gepland voor ten vroegste 1999-2000.

7. 8. en 9. Het antwoord op deze vragen behoort tot de bevoegdheid van de Vlaamse minister van Eco-nomie, KMO, Landbouw en Media.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Op die manier worden deze leerlingen verplicht het secundair onderwijs te starten in het eerste leerjaar B en daar het getuigschrift Basisonderwijs te behalen, om dan het

: Deze vraag werd eveneens gesteld aan de heer Theo Kelchtermans, Vlaams minister van Leef- milieu en Tewerkstelling, de heer Eddy Balde- wijns, Vlaams minister

Door de aanleg van de weg door woongebied (vol- gens gewestplan) zijn een aantal percelen direct ontsloten door de noord-zuid. Mogen deze percelen rechtstreeks worden ontsloten

Door de toename van recreatieve vliegers, het gebruik van helicopters en ULM'S, het inzetten van aftandse vliegtuigen, onder andere uit Rusland (N.B. : deze toestellen

De tegemoetkoming in de vervoerskosten van de leerkrachten is geregeld bij besluit van de Vlaamse regering van 22 juli 1993 betreffende de tegemoet- koming van de werkgevers in

De recreatieve luchtvaart veroorzaakt – door toe- name van de activiteiten en door het aantrekken van buitenlandse vliegtuigen, waaronder zeer lawaaierige Russische toestellen –

De vergunning werd verleend voor een termijn eindigend op 1 juni 1997 (inclusief eindafdek). Bij die uitspraak in beroep past de minister de vergunningstermijn aan en verlengt deze

Wanneer een vastbenoemd personeelslid wegens familiale omstandigheden (bv. sterfgeval en nieuw huwelijk) dient te verhuizen naar een andere regio en geen mogelijkheden heeft om