• No results found

Straattaal in de Nederlandse literatuur

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Straattaal in de Nederlandse literatuur"

Copied!
98
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Straattaal in de

Nederlandse literatuur

Een verkennend onderzoek naar de receptie van

straattaal in de Nederlandse (jeugd- en adolescenten)

literatuur door de literaire kritiek.

Masterscriptie Nederlandse Taal & Cultuur geschreven door Trijnke Evink

(1824570) onder begeleiding van dr. S. van Voorst en dr. S.I. Linn bij de

(2)

Inhoud

1. Inleiding ... 3

2. Literatuuronderzoek ... 7

2.1 Introductie ... 7

2.2 De geschiedenis van straattaal ... 8

2.3 Wat is straattaal? ... 10 2.4 Waarom straattaal? ... 12 2.5 Straattaal en literatuur ... 14 2.6 De literaire kritiek ... 16 3. Receptieonderzoek ... 21 3.1 Introductie ... 21 3.2 Methode ... 22

3.3 Welke boeken bevatten straattaal? ... 25

3.4 Herkennen en benoemen recensenten straattaal? ... 33

3.5 Hoe omschrijven recensenten straattaal? ... 37

3.5.1 ‘Code groen’ ... 38

3.5.1 ‘Code geel’ ... 39

3.6 Wel straattaal/geen straattaal ... 45

De belofte van Pisa ... 46

Echt sexy ... 48

Sjeumig ... 49

De handelingen van Thomas ... 51

Om het nu ... 53

(3)
(4)

1. Inleiding

Taal is constant aan verandering onderhevig. Taalpuristen zien dat vaak als taalverloedering, anderen als een eigenschap die nu eenmaal hoort bij taal. En er zijn mensen die

taalverandering zien als een verrijking van de taal. Een recent en specifiek verschijnsel van taalverandering, straattaal, wordt in dit onderzoek onder de loep genomen.

Straattaal is een complex en diffuus begrip, dat in 1999 in de taalkundige

onderzoeksliteratuur is geïntroduceerd door de taalwetenschapper René Appel.1 Hij

omschrijft deze jongerentaal als een meertalig register van het Nederlands van jeugdige sprekers die Nederlandse woorden en uitdrukkingen vervormen of vervangen met behulp van materiaal uit een andere taal, zoals het Sranan, Papiamento, Marokkaans, Engels en

Kaapverdisch.2 Het fenomeen is in Nederland de laatste jaren ontstaan in de grote steden

met meerdere generaties allochtonen.3

In “Het verschijnsel straattaal: een verkenning” van Jolanda van den Braak is deze ‘nieuwe’, multi-etnische taalvariant gedefinieerd als een vorm van jongerentaal, waarvan de

sprekers geen duidelijk af te bakenen groep jongeren zijn.4 Wel is geconstateerd dat

straattaal een ‘in-group’ variëteit is waarin het Nederlands met andere talen wordt gemixt en dat de straattaalspreker vaak van niet-Nederlandse afkomst is en het Nederlands zijn of haar tweede taal is.5

Dit gegeven sluit niet uit dat straattaal ook door autochtone jongeren wordt

gebezigd. Voornamelijk in de Randstad is een grote verscheidenheid aan talen en culturen. Jongeren van Nederlandse afkomst maken, door hun contacten met allochtone jongeren, kennis met andere talen en dus ook met straattaal. Daardoor kunnen zij (bepaalde

elementen van) straattaal over gaan nemen.6 Ook door de invloed van muziek, social media,

reclames, en de laatste jaren ook in bepaalde literatuur, kunnen straattaalwoorden en straattaaluitdrukkingen bij het autochtone publiek terecht komen.

1

Leonie Cornips, “Straattaal: Sociale betekenis en morfo-syntactische verschijnselen,” in Taeldeman, Man van

de Taal, Schatbewaarder van de Taal, reds. Johan de Caluwe, Georges de Schutter, Magdalena Devos en

Jacques van Keymeulen (Gent: Academia Press, 2004), 3.

2

René Appel, “Straattaal. De mengtaal van jongeren in Amsterdam,” Toegepaste taalwetenschap in artikelen 62, (februari 1999): 39-56.

3 Stella Linn, “Het vertalen van straattaal,” 1. 4

Jolanda van den Braak, “Het verschijnsel straattaal: een verkenning,” Respons 5: Mededelingen van het

Meertens Instituut (juli 2002): 15.

5

Cornips, 1.

(5)

Van meet af aan wordt straattaal over het algemeen negatief gewaardeerd. Vaak wordt gedacht dat jongeren die straattaal spreken het Nederlands niet goed beheersen. Daarentegen zien de meeste taalkundigen straattaal als een interessante taalvariatie die duidt op een creatief taalvermogen en hangt deze volgens hen niet direct samen met een slechte beheersing van de Nederlandse taal. Appel heeft al in zijn onderzoek naar straattaal

aangetoond dat straattaalsprekers niet per se slecht Nederlands spreken.7 Ook volgens

Leonie Cornips en Vincent de Rooij, onderzoekers in de variatielinguïstiek, wordt straattaal meer gesproken door jongeren die het Nederlands goed beheersen dan door jongeren die

het Nederlands slecht beheersen.8

In disciplines als de taalkunde en de sociolinguïstiek is al veel onderzoek naar het verschijnsel straattaal gedaan. Wat wetenschappelijk onderzoek naar straattaal lastig maakt, is dat het een grillig en vluchtig verschijnsel is. De woordenschat is heel variabel: er komen geregeld woorden bij maar in de loop van de tijd verdwijnen er ook weer woorden en

bovendien kunnen woorden heel snel van betekenis veranderen.9

Wat betreft het onderzoek naar straattaal hebben onderzoekers zich voornamelijk beziggehouden met de morfologische, lexicale en semantische elementen en veranderingen die straattaal met zich meebrengt. Ook de sociale functie van straattaal en de relatie met de groepsidentiteit is object van onderzoek geweest. Wat echter nog een braakliggend

onderzoeksterrein is, betreft het onderzoek naar de opkomst van straattaal in de Nederlandse literatuur.

Stella Linn heeft geconstateerd dat het een heel recente ontwikkeling is dat straattaal ‘doorsijpelt’ in de literatuur. Hierbij gaat het niet alleen om werk van jonge allochtone auteurs die bekend zijn met straattaal, zoals Eus van Özcan Akyol (2012), maar ook om romans van autochtone schrijvers, bijvoorbeeld Alleen maar nette mensen van Robert

Vuijsje (2008).10 Aan de opkomst van straattaal in de literatuur is nog nauwelijks aandacht

7

René Appel, “Straattaal. De mengtaal van jongeren in Amsterdam,” Toegepaste taalwetenschap in artikelen 62, (februari 1999): 39.

8

Leonie Cornips en Vincent de Rooij, “’Kijk, Levi's is een goeie merk: maar toch hadden ze 'm gedist van je schoenen doen 'm niet’. Jongerentaal heeft de toekomst,” in Waar gaat het Nederlands naar toe? Panorama

van een taal, red. Jan Stroop (Amsterdam: Prometheus, 2003), 131-142.

9

Jacomine Nortier, Femke Conradie en Hester Dibbits, “De gasten die het Nederlands veranderen. 2. Leuk,” in

Cultuur en migratie in Nederland. Veranderingens van het alledaagse 1950-2000, reds. Isabel Hoving, Hester

Dibbits en Marlou Schover (Den Haag: Sdu Uitgevers, 2005), 63.

(6)

besteed binnen de (literatuur)wetenschap en daarom is het volgens haar relevant om dit verschijnsel ook binnen deze discipline te onderzoeken.

In dit onderzoek wordt het verschijnsel ‘straattaal in de Nederlandse literatuur’ dan ook onder de loep genomen. Daarbij wordt ingezoomd op de ontvangst ervan door

recensenten. Zoals eerder beschreven, wordt, in tegenstelling tot (taal)wetenschappers, straattaal door veel mensen als een negatieve ontwikkeling gezien. Dit heeft onder andere te maken dat men vaak een ander beeld van straattaal heeft dan de (taal)wetenschappers. Een vraag die rijst is hoe de literaire kritiek straattaal in de Nederlandse literatuur definieert, recenseert en waardeert.

Om deze vraag te kunnen beantwoorden zullen recensies over boeken met straattaal worden geanalyseerd. Het is daarbij belangrijk om naast de recensies van ‘gewone’

literatuur, ook boekbesprekingen van jeugd- en adolescentenliteratuur in het onderzoek mee te nemen. Dit genre is bij uitstek geschikt om straattaal in te verwerken, gezien het feit

dat straattaal een jongerentaal is en voor veel jongeren een cool imago heeft.11

Het doel van deze scriptie is het in kaart brengen van de receptie door de literaire kritiek van straattaal in de Nederlandse (jeugd)literatuur. Het onderzoek omvat een kritisch-refererend literatuuronderzoek, gecombineerd met een receptieonderzoek, dat uitgaat van de volgende vraagstelling:

Hoe is de receptie van straattaal in de Nederlandse (jeugd- en adolescenten) literatuur door de literaire kritiek?

In het kritisch-refererend literatuuronderzoek wordt een beschrijving gegeven van het verschijnsel straattaal en meer specifiek de Nederlandse straattaal. Er wordt een overzicht gegeven van wat er in de taalwetenschap, sociolinguïstiek en literatuurwetenschap is geschreven over het verschijnsel straattaal en over het verwerken van straattaal in

literatuur. In dit gehele onderzoek naar de receptie van straattaal in de Nederlandse (jeugd- en adolescenten) literatuur door de literaire kritiek, zal de sociolinguïstische benadering en definiëring van het verschijnsel straattaal worden gehanteerd.

11

Jacomine Nortier, “Tezz, wat is dat? Ik vind echt niet leuk ofzo! Murks en straattaal,” Levende Talen

(7)

In aansluiting op het literatuuronderzoek wordt een receptieonderzoek uitgevoerd. Aan de hand van een vooraf samengestelde lijst met boeken waarin straattaal is of lijkt te zijn verwerkt, wordt onderzocht hoe recensenten omgaan met straattaal in de (jeugd- en adolescenten) literatuur. Daarbij wordt ten eerste nagegaan of recensenten in hun artikelen de straattaal in de werken die ze bespreken, als zodanig herkennen en benoemen. Is dat het geval, dan wordt vervolgens geanalyseerd hoe recensenten de straattaal omschrijven. Ten slotte wordt gekeken hoe recensenten de straattaal in de boeken beoordelen.

Echter, de vraag rijst of recensenten dergelijk taalgebruik herkennen en definiëren als straattaal. Het kan zijn dat een deel van de recensenten niet op de hoogte is van het

(8)

2. Literatuuronderzoek

2.1 Introductie

Jongerentaal in zijn verschillende variaties lijkt er al zo lang te zijn als taal bestaat. Jacomine Nortier, specialist wat betreft onderzoek naar de relatie tussen taal, etniciteit en identiteit, noemt het mooie voorbeeld dat de Griekse filosoof Socrates meer dan tweeduizend jaar

geleden ook al klaagde over de onverzorgde manier waarop jongeren spraken.12

Niet alle jongeren spraken en spreken hetzelfde; er zijn verschillende subgroepen binnen de sociale groep jongeren te onderscheiden die allemaal hun ‘eigen taaltje’, zoals Cornips schrijft, bezigen. De term ‘jongerentaal’ is een verzamelnaam voor de verschillende manieren waarop jongeren zich door hun taalgebruik onderscheiden van de standaardvorm

van de meerderheidstaal.13 De diversiteit in onderscheidend taalgebruik onder jongeren

heeft volgens Cornips onder andere te maken met de woonplaats en de sociale situatie van de jongeren.14

Op een specifieke vorm van jongerentaal wordt in dit onderzoek nader ingegaan, namelijk straattaal. Sinds enkele decennia is straattaal een verschijnsel waaraan regelmatig aandacht wordt en is besteed in verschillende media. In het publieke debat en door

buitenstaanders wordt straattaal over het algemeen als iets negatiefs gezien. Zoals Cornips samenvat, vindt men straattaal een gebrekkig soort Nederlands, een taal ‘van de straat’, gesproken door sociaal afwijkende personen die het Nederlands niet als moedertaal spreken. Men ziet straattaal als een afgebakend taalkundig object, dat afwijkt van het

standaard Nederlands.15

Een bijdrage aan deze stereotiepe ideeën wordt soms geleverd door taalkundig onderzoek naar straattaal. Een voorbeeld hiervan is het artikel van Mieke Zijlmans in

Taalschrift (2004) over straattaal en haar sprekers. Ze omschrijft de taalvariëteit als een taal met ‘duistere’ en ‘onverstaanbare’ woorden die ‘luidkeels’ ten gehore worden gebracht. De sprekers zijn volgens haar hardhandig en bezorgen anderen een onveilig gevoel in openbare

12

Jacomine Nortier, Murks en straattaal (Amsterdam: Prometheus, 2010), 36.

13

Leonie Cornips, “Autochtone en allochtone jongeren: jongerentaal,” Respons: Mededelingen van het

Meertens Instituut (juli 2002): 20.

14

Cornips, 20.

15

Leonie Cornips, “Straattaal: Sociale betekenis en morfo-syntactische verschijnselen,” in Taeldeman, Man van

de Taal, Schatbewaarder van de Taal, reds. Johan de Caluwe, Georges de Schutter, Magdalena Devos en

(9)

ruimtes.16 Ook wordt in literatuur waarin straattaal zit verwerkt deze stereotypering van straattaalsprekers vaak bevestigd. Linn schrijft in haar artikel “Het vertalen van straattaal” het volgende over hoe straattaalsprekers in romans worden opgevoerd: “De meerderheid van de ‘hardcore’ straattaalsprekers beantwoordt aan het stereotype van armlastige of werkloze jongere uit een achterstandswijk, met hobby’s als boksen, rappen, rondhangen en

allerhande schimmige praktijken.”17 In een recensie uit Knack van 23-08-2006 van Een

verhaal uit de stad Damsko wordt straattaal door Herman Jacobs omschreven als “een

armoedig slang met een vooral op seks, geweld en geld ingerichte woordenschat.”18

Door de meeste (taal)wetenschappers wordt straattaal als een interessante taalontwikkeling gezien en de laatste paar decennia is straattaal steeds meer een object geworden van wetenschappelijk onderzoek. Zij zien straattaal als een vorm van creatief

spelen met taal.19 Ook blijkt uit onderzoek dat jongeren die straattaal bezigen niet per se

slecht Nederlands spreken of het Nederlands niet als moedertaal beheersen.20 Appel heeft in

zijn onderzoeken naar straattaal getoond dat er talige creativiteit voor nodig is om straattaal

te kunnen ontwikkelen en spreken.21 Ook volgens taalwetenschapper Folkert Kuiken is het

vaak juist zo dat jongeren die straattaal bezigen in veel opzichten bewuster en creatiever met taal omspringen dan jongeren die geen straattaal spreken. Dit komt volgens hem onder andere door hun meertalige achtergrond en de hiphopcultuur waarin zij opgroeien waarin

verbale vaardigheden een belangrijke rol spelen.22

2.2 De geschiedenis van straattaal

De jeugd is altijd creatief omgegaan met taal; een taalvariëteit als straattaal is dan ook geen ongewoon fenomeen. In Amerika komt straattaal, oftewel slang, in de grote steden al voor

16 Leonie Cornips en Vincent de Rooij, “Gefascineerd door Jongerentaal,” Neerlandia, (februari 2010), 35. 17

Stella Linn, “Het vertalen van straattaal,” 12.

18

Herman Stevens, “Alle vormen van dwalen,” Knack, 1 september 2006, Boeken.

19 Jacomine Nortier, “Tezz, wat is dat? Ik vind echt niet leuk ofzo! Murks en straattaal,” Levende Talen

Tijdschrift 3, 1 (januari 2002): 36.

20

Leonie Cornips, “Het Surinaams-Nederlands in Nederland,” in Wereldnederlands. Oude en jonge variëteiten van het Nederlands, red. Nicoline van der Sijs (Den Haag: Sdu Uitgevers, 2005), 134.

21

René Appel, “Straattaal. De mengtaal van jongeren in Amsterdam,” Toegepaste taalwetenschap in artikelen 62, (februari 1999): 39.

22

(10)

vanaf de jaren dertig.23 Pas in 1999 is het begrip straattaal in Nederland geïntroduceerd door Appel ter definiëring van de taalvariëteit die voornamelijk door (allochtone) jongeren wordt gesproken. Dat ook voor 1999 straattaal voorkwam in geschreven vorm blijkt uit een

voorbeeld van een roman doorspekt met straattaal: Hoezo bloedmooi van Hans Sahar uit 1995.24

Vaak wordt gedacht dat de invloed van migrantentalen in een taalvariëteit als straattaal iets nieuws is.25 In het artikel “Veranderingen in het alledaagse” wordt echter aangetoond dat veranderingen in de taal al sinds eeuwen in de hand gewerkt worden door

verschillende groepsvormingsprocessen waarbij migranten betrokken zijn.26 Zo hebben in de

zeventiende eeuw de vijfenzeventigduizend Franse Hugenoten die naar Nederland zijn gevlucht, bijgedragen aan de introductie van de Franse woorden in de Nederlandse taal. Vondel, Hooft en Bredero waren hier fel op tegen en gebruikten het Duits als alternatief voor het Frans waarbij ze zich bedienden van woorden als manhaftig, noodwendig en schransen.27

Een ander voorbeeld dat wordt aangedragen in het artikel is de invloed van de Jiddisch-sprekenden op het Nederlands. Woorden als ramsj, bajes, stennis, bonje en

kapsones zijn na de Tweede Wereldoorlog in het populaire volksregister terecht gekomen.28 Ook het koloniale verleden van Nederland heeft zijn sporen in de taal achtergelaten. Veel Nederlanders hebben een periode in het toenmalige Nederlands-Indië doorgebracht. Een heel aantal woorden uit Indonesische talen zoals pisang, nasi en toko is helemaal

ingeburgerd in het Nederlands.29

Volgens Nortier hadden Surinaamse hiphoppers in de jaren tachtig in Nederland al

een eigen omgangstaal gecreëerd waarin slang, Nederlands en Surinaams voorkwam.30 Van

den Braak schrijft dat het voor de hand ligt dat dit de directe voorloper is van de huidige

23

Laura Siegers, “Straattaal: ‘Praat gewoon hoe je bent’. Een empirisch onderzoek naar straattaal en sociale identiteit,” UvA, http://dare.uva.nl/document/214400, (geraadpleegd op 19-04-2014) 8.

24

Hans Sahar, Hoezo bloedmooi (Utrecht: De Arbeiderspers, 1995).

25

Lotte Vermij, “De sociale betekenis van straattaal. Interetnisch taalgebruik onder scholieren in Nederland,”

Pedagogiek 22, (maart 2002): 260.

26

Jacomine Nortier, Femke Conradie en Hester Dibbits, “De gasten die het Nederlands veranderen. 2. Leuk,” in

Cultuur en migratie in Nederland. Veranderingens van het alledaagse 1950-2000, reds. Isabel Hoving, Hester

Dibbits en Marlou Schover (Den Haag: Sdu Uitgevers, 2005), 68.

(11)

straattaal(varianten).31 Over de geschiedenis van straattaal is verder nog weinig geschreven maar volgens Nortier en anderen is het niet onwaarschijnlijk dat de oorsprong van de

huidige vorm van straattaal verder teruggaat naar het begin van de jaren tachtig.32

De jongerenvariëteit straattaal is in Nederland in de grote steden ontstaan met meerdere generaties allochtonen. Met de komst van de gastarbeiders in de jaren zestig kwam de immigratiestroom van buitenlanders naar Nederland op gang. Daarmee brachten zij allerlei talige elementen uit de verschillende migrantentalen mee. Later zijn voornamelijk

allochtone jongeren die talige elementen gaan mengen met het Nederlands en Engels.33

Deze nieuwe spreekstijl werd in Nederland door sommigen neerbuigend omschreven als ‘smurfentaal’. De blauwe stripfiguurtjes gebruiken voor nagenoeg alle werkwoorden het woord ‘smurfen’. Omdat het leek alsof jongeren voor bepaalde concepten steeds

buitenlandse woorden gebruiken die volwassenen niet kenden, werd dit taalgebruik

vergeleken met smurfentaal.34

Appel heeft in plaats van deze term in 1999 het begrip ‘straattaal’ in de Nederlandse taalkundige literatuur geïntroduceerd. Tijdens zijn onderzoek naar het taalgebruik van allochtone jongeren kwam hij erachter dat zij hun taalgebruik omschreven als ‘straattaal’. Deze term heeft Appel overgenomen, mede omdat de omschrijving ‘smurfentaal’ nogal denigrerend is en taalarmoede suggereert, terwijl Appel door zijn onderzoeken naar

straattaal heeft getoond dat dit fenomeen juist een zekere talige creativiteit en vaardigheid vereist.35

2.3 Wat is straattaal?

Kort samengevat is straattaal taalgebruik dat afwijkt van het Algemeen Beschaafd

Nederlands.36 Appel heeft in zijn onderzoek naar straattaal laten zien dat in het taalgebruik

31

Jolanda van den Braak, “Met andere woorden: straattaal in Amsterdam,” in Amsterdams. Taal in Stad en

Land, red. J.B. Berns (Den Haag, Sdu Uitgevers: 2001),

32

Jacomine Nortier, Femke Conradie en Hester Dibbits, “De gasten die het Nederlands veranderen. 2. Leuk,” in

Cultuur en migratie in Nederland. Veranderingens van het alledaagse 1950-2000, reds. Isabel Hoving, Hester

Dibbits en Marlou Schover (Den Haag: Sdu Uitgevers, 2005),72.

33

Stella Linn, “Het vertalen van straattaal,” 8.

34

Lotte Vermij, “De sociale betekenis van straattaal. Interetnisch taalgebruik onder scholieren in Nederland,”

Pedagogiek 22, (maart 2002): 260.

35

René Appel, “Straattaal. De mengtaal van jongeren in Amsterdam,” Toegepaste taalwetenschap in artikelen 62, (februari 1999): 39.

36

Jacomine Nortier, “Tezz, wat is dat? Ik vind echt niet leuk ofzo! Murks en straattaal,” Levende Talen

(12)

van jongeren met een allochtone afkomst een duidelijke etnische component aanwezig is, die in zowel het woordgebruik als op fonologisch, prosodisch en morfosyntactisch niveau

naar buiten komt.37 Hij omschrijft straattaal als “een soort mengtaal met Nederlands als

basis waarin allerlei woorden, uitdrukkingen en korte zinnetjes uit andere talen zijn

gevoegd.”38 Die talen betreffen voornamelijk migrantentalen zoals het Sranan, Papiamento,

Marokkaans-Arabisch, Turks, Berber, Engels en Kaapverdisch.39 Verder blijkt uit het

onderzoek van Appel dat sprekers van straattaal over het algemeen ouder zijn dan twaalf

jaar en een goede beheersing van het Nederlands hebben.40 Lotte Vermeij schrijft dat door

straattaalgebruikers soms een niet-Nederlandse uitspraak wordt gehanteerd en dat

bepaalde taalfouten opzettelijk worden gemaakt.41

Appel kwalificeert straattaal als een register en hij schrijft hierover het volgende: “Een register is een typische gebruiksvariëteit van de taal, die sommige sprekers hanteren in bepaalde situaties. Een voorbeeld van een dergelijk register is de jongerenvariëteit of

jeugdtaal. Dit register wordt vooral door jongeren onder elkaar gebruikt, en het wordt vooral gekenmerkt door eigen woorden en uitdrukkingen (…) Straattaal is (…) te beschouwen als

een meertalige variant van jongerenvariëteit”.42 De meeste jongeren die straattaal spreken

kunnen omschakelen van ‘gewoon’ Nederlands naar straattaal en vice versa. Het gebruik van straattaal wordt over het algemeen in een hiërarchische situatie, bijvoorbeeld met oudere

familieleden of leraren, vermeden.43

Ook uit een onderzoek van Nortier blijkt dat straattaal wordt gesproken in etnisch gemengde groepen, dat straattaal ontstaat en wordt doorgegeven door taalcontact met elkaar bevriende leden van verschillende (taal-)groepen en dat straattaal grotendeels de

woordenschat van de sprekers betreft.44 Net als het onderzoek van Appel laat deze studie

zien dat straattaal zich niet alleen van het standaard Nederlands onderscheidt wat betreft

37

Folkert Kuiken, “De meertalige stad,”UvA, http://cf.hum.uva.nl/dsp/nederlandsetaalkunde/NTKonderzoek-kuiken.pdf (geraadpleegd op 10-04-2014), 2.

38 René Appel, “Straattaal. De mengtaal van jongeren in Amsterdam,” Toegepaste taalwetenschap in artikelen

62, (februari 1999): 52-53.

39

Leonie Cornips, “Autochtone en allochtone jongeren: jongerentaal,” Respons: Mededelingen van het

Meertens Instituut (juli 2002): 21.

40

Jacomine Nortier, Murks en straattaal (Amsterdam: Prometheus, 2010), 31.

41

Lotte Vermeij, “De sociale betekenis van straattaal. Interetnisch taalgebruik onder scholieren in Nederland,”

Pedagogiek 22, (maart 2002): 260.

42

Appel, 40.

43

Stella Linn, “Het vertalen van straattaal,” 2.

44

Jacomine Nortier, “Tezz, wat is dat? Ik vind echt niet leuk ofzo! Murks en straattaal,” Levende Talen

(13)

het woordgebruik, maar dat er ook verschillen op fonologisch, prosodisch en morfosyntactisch niveau zichtbaar zijn.

Omdat er bij straattaal verschillende talen worden gemengd, is er sprake van code-switching: het wisselen van taal binnen een taaluiting. Linn geeft in haar artikel ‘Het vertalen van straattaal’ hiervan een voorbeeld uit de roman Een verhaal uit de stad Damsko van Hassan Bahara: “Een paar chickies uit de brugklas naaien, dronken worden en je weet toch,

ruïna veroorzaken.”45 Ook code-switching werd aanvankelijk vooral als een gebrek aan

vaardigheid in één of beide talen gezien maar later bleek uit onderzoek dat ook code-switching juist een zekere vaardigheid in die talen vereist.46

Verder is kenmerkend voor de Nederlandse straattaal de overgeneralisatie van het lidwoord en het persoonlijk voornaamwoord ‘de’ c.q. ‘die’: de huis of die mooie meisje. Het lidwoord en het onderwerpaankondigend ‘er’ wordt ook vaak weggelaten. Tevens kan het onderschikkend ‘dat’ wegvallen in combinatie met een verschuiving van bijzin naar hoofdzin: ‘Hij denkt hij is de man’. Stilistische kenmerken van de Nederlandse straattaal zijn metaforen en overdrijving, creatieve verkortingen afkomstig uit de social media met al dan niet bewust

verkeerde spelwijze (egt, van8) en populaire afkortingen met het suffix -o (Mokro).47

Uit verschillende onderzoeken blijkt dat jongeren voornamelijk straattaal spreken tussen hun twaalfde en zeventiende levensjaar. Naarmate ze ouder worden en meer deel gaan uitmaken van de gevestigde samenleving verdwijnen langzamerhand kenmerken van straattaal in hun taalgebruik. Wel kunnen sommige woorden en uitdrukkingen blijven

hangen en zo een generatiekenmerk worden.48

2.4 Waarom straattaal?

Jongeren hebben verschillende motieven om hun eigen taalvariëteit te spreken. De belangrijkste motieven hebben te maken met de samenhang tussen taal en

(groeps)identiteit. Volgens Vermeij kunnen mensen met taal uitdrukking geven aan hun eigen identiteit en aan de identiteit van de groep waartoe ze (willen) behoren. Een (groeps)

45

Hassan Bahara, Een verhaal uit de stad Damsko (Amsterdam, Van Gennep: 2008).

46 Folkert Kuiken, “De meertalige stad,”UvA,

http://cf.hum.uva.nl/dsp/nederlandsetaalkunde/NTKonderzoek-kuiken.pdf (geraadpleegd op 10-04-2014), 3.

47

Stella Linn, “Het vertalen van straattaal,” 7-8.

48

Jacomine Nortier, “Tezz, wat is dat? Ik vind echt niet leuk ofzo! Murks en straattaal,” Levende Talen

(14)

identiteit bepaalt dus in hoge mate het taalgebruik van een persoon.49 De taal van diverse sociale groepen in de samenleving onderscheidt zich van de standaardvorm van de

meerderheidstaal door een kenmerkende uitspraak, een afwijkende grammatica of het

gebruik van specifieke woorden, aldus Vermeij.50 Ze schrijft hierover het volgende:

“Taalgebruik dat afwijkt van de standaardvorm van een taal, wordt ook door waarnemers gelinkt aan groepslidmaatschap.”51

Jongerentaal, en meer specifiek straattaal, is een voorbeeld van een taal van een sociale groep. Hoppenbrouwers geeft een aantal redenen waarom jongeren een eigen taalvariëteit ontwikkelen. Volgens hem kunnen ze zich daardoor identificeren met de eigen leeftijdsgroep of generatie en kunnen ze zich in hun woordgebruik onderscheiden van de

ouderen.52 Volgens Cornips en De Rooy zijn kort samengevat de symbolische functies van

straattaal het insluiten van mensen die behoren tot de sociale groep en het uitsluiten van mensen die geen lid (mogen) zijn van diezelfde sociale groep. Door lexicale innovatie en ontlening uit het Engels en migrantentalen creëert men een soort ‘geheimtaal’ en houdt men de standaardtaal op afstand en daarmee symbolisch ook de sprekers van de

standaardtaal.53

Net als Vermeij schrijft Cornips dat jongeren straattaal gebruiken “om zichzelf als lid van de eigen groep te bestempelen en om negatieve attitudes of competitie uit te drukken

naar die individuen of groepen die niet tot die eigen groep behoren”.54 Uit haar onderzoek

blijkt ook dat jongeren die straattaal spreken, vinden dat straattaal de taal van de grote stad

is en dat ze over het algemeen Nederlandse jongeren uitsluiten.55 Wanneer Nederlanders

straattaal spreken, wordt dat over het algemeen door de allochtone jongeren niet gewaardeerd. Nederlanders die wel straattaal ‘mogen’ spreken zijn zij die tot de eigen

vrienden- of kennissenkring behoren.56

49

Lotte Vermeij, “De sociale betekenis van straattaal. Interetnisch taalgebruik onder scholieren in Nederland,”

Pedagogiek 22, (maart 2002): 261.

50 Vermeij, 261. 51

Vermeij, 263.

52

Cor Hoppenbrouwers, Jongerentaal. De tipparade van de omgangstaal (Hoogezand: Uitgeverij Stubeg, 1991), 15.

53

Leonie Cornips en Vincent de Rooij, “Gefascineerd door Jongerentaal,” Neerlandia, (februari 2010), 34.

54

Leonie Cornips, “Straattaal: Sociale betekenis en morfo-syntactische verschijnselen,” in Taeldeman, Man van

de Taal, Schatbewaarder van de Taal, reds. Johan de Caluwe, Georges de Schutter, Magdalena Devos en

Jacques van Keymeulen (Gent: Academia Press, 2004), 180.

55

Cornips, 180.

56

Cornips, 179.

(15)

Daarnaast heeft straattaal voor de sprekers ook een ludieke functie. In een onderzoek van Cornips en anderen is gevraagd aan straattaalsprekers waarom ze dit taalgebruik bezigen. Volgens hen gaat het ook vaak om het spel; men vindt het leuk om nieuwe woorden en uitdrukkingen te verzinnen. Bovendien wordt het door jongeren als

stoer gezien om straattaal te spreken.57 Dit is tevens de reden waarom sommige autochtone

jongeren straattaal gaan spreken.58 Kort samengevat gebruiken jongeren straattaal om de

interne cohesie van de groep te nadrukken, zich af te zetten tegen de ‘outsiders’ en gaat het

hen om het spel en het stoere imago.59

2.5 Straattaal en literatuur

Voor zover bekend is er nog geen onderzoek gedaan naar het voorkomen van straattaal in de Nederlandse literatuur. Wat straattaal betreft gaat het voornamelijk om een gesproken taalvariëteit, maar Linn heeft geconstateerd dat het verschijnsel de laatste jaren ook steeds meer in geschreven vorm opkomt. Zij noemt social media, songteksten bij Youtubeclips van voornamelijk rappers en in filmondertiteling. Ook lijkt er een voorzichtige opkomst te zijn van straattaal in literatuur.60

Linn heeft onderzoek gedaan naar straattaal in de Franse literatuur en welke

vertaalproblemen dit met zich mee kan brengen. Volgens haar komt straattaal voor in twee typen romans: romans van jonge allochtone schrijvers van de tweede of derde generatie immigranten die bekend zijn met het straatmilieu en dit in hun romans verwerken en werken van doorgaans hoogopgeleide autochtone auteurs waarin straattaalsprekers een

(meestal weinig ‘glorieuze’) rol spelen.61 Voor deze twee typen romans hanteert zij in haar

onderzoek het begrip ‘straatliteratuur’.62

Linn beschrijft enkele paradoxen die ontstaan wanneer straattaal wordt verwerkt in literatuur. De temporele paradox betreft het vluchtige en dynamische karakter van

straattaal; er verdwijnen geregeld woorden maar er komen ook weer woorden bij. Ook

57

Jacomine Nortier, Femke Conradie en Hester Dibbits, “De gasten die het Nederlands veranderen. 2. Leuk,” in

Cultuur en migratie in Nederland. Veranderingens van het alledaagse 1950-2000, reds. Isabel Hoving, Hester

Dibbits en Marlou Schover (Den Haag: Sdu Uitgevers, 2005), 65.

58

Jacomine Nortier, “Tezz, wat is dat? Ik vind echt niet leuk ofzo! Murks en straattaal,” Levende Talen

Tijdschrift 3, 1 (januari 2002): 32.

59

Stella Linn, “Het vertalen van straattaal,” 3.

60

Linn, 2.

61

Linn, 11.

(16)

kunnen woorden van betekenis veranderen. Daarnaast kan door het tijdsverschil tussen het schrijven en publicatie de straattaal in een boek op het moment van publicatie alweer verouderd zijn.63

Daarnaast is er nog de inherente paradox. Een functie van straattaal is onder andere om buitenstaanders, de gevestigde orde, buiten te sluiten. Echter, de meeste mensen die literatuur lezen zijn geen straattaalsprekers, maar hoger opgeleide volwassenen, en dan voornamelijk vrouwen. Er bestaat volgens Stella Linn het risico dat deze groep lezers, als ze dan al overgaat tot de aanschaf van een dergelijk boek, grote moeite heeft met het

doorgronden van de code van straattaal.64

Linn constateert dat schrijvers zich vaak wel bewust zijn van het probleem dat het lezerspubliek niet alle straattaaluitingen zal begrijpen en dat schrijvers daarom verschillende strategieën gebruiken om hun met straattaal doorspekte discours toe te lichten. Als

voorbeeld noemt ze het boek van Hassan Bahara Een verhaal uit de stad Damsko waarin achterin het boek een woordenlijst is opgenomen om straattermen als ‘fittie’, ‘omin’ en ‘ruïna’ uit te leggen.65 Volgens Linn lijkt het erop dat uitgevers niet staan te springen om ‘straatliteratuur’ uit te geven omdat de auteurs vaak slechts een marginale positie in het literaire veld innemen en daarbij ook nog eens in hun boeken taalgebruik hanteren dat

ingaat tegen de standaard taalnormen.66

Toch lijkt hier een voorzichtige kentering in te komen. Geleidelijk aan verschijnen er steeds meer boeken met straattaal die goed verkopen zoals Alleen maar nette mensen en Eus. Bij de aanprijzing van het boek Sjeumig van Pepijn van Lanen heeft uitgeverij

Ambo|Anthos het zelfs over “een nieuwe stroming in de Nederlandse literatuur, waarin een vocabulaire van nederhop en straattaal met gemak zal samensmelten met de hedendaagse literatuur”.67 Het is plausibel dat de vraag naar ‘straatliteratuur’ “met het opgroeien van nieuwe generaties ingeburgerde allochtonen in de multiculturele samenleving, de komende

jaren zal toenemen,” aldus Linn.68 Het zou ook kunnen dat schrijvers en uitgevers van

boeken met straattaal een nieuwe lezersmarkt proberen aan te boren, namelijk die van de hippe, jonge lezer.

63

Stella Linn, “Het vertalen van straattaal,” 12.

64 Linn, 12. 65 Linn, 13. 66 Linn, 13. 67

Kees van Unen, “Vrij schrijven,” Het Parool, 14 november, 2013, Boeken.

(17)

2.6 De literaire kritiek

Of de vraag naar boeken met straattaal daadwerkelijk zal toenemen, hangt af van meerdere factoren. In de literatuurwetenschap beziet men, uitgaande van de institutionele

benadering, het literaire veld als een wisselwerking van verschillende actoren. Die verschillende actoren zijn onder andere: literaire critici, uitgevers, auteurs, juryleden van literaire prijzen, presentatoren van literaire televisieprogramma’s, tijdschriftredacteuren,

boekverkopers, lezers, het onderwijs, bibliotheekmedewerkers etcetera.69 De kans dat een

werk van een auteur in de markt gezet wordt, goede oplagecijfers haalt en aandacht van recensenten krijgt, is vanuit dat gezichtspunt afhankelijk van de wisselwerking van de

verschillende actoren in het literaire veld op dat bepaalde moment.70

In De productie van literatuur: het Nederlandse literaire veld 1800-2000 wordt door Kees van Rees, Susanne Janssen en Marc Verboord gesteld dat “voor veel literaire

manuscripten geldt dat het succes ervan in de meeste gevallen onvoorspelbaar is en in de

praktijk uitblijft.”71 Uiteraard moet een manuscript voldoen aan een bepaalde literaire

kwaliteit en moet het ‘iets bijzonders’ hebben, wil het door een literaire uitgeverij worden uitgegeven. Met betrekking tot boeken waarin straattaal zit verwerkt zou onder dat ‘iets bijzonders’ de schrijfstijl kunnen worden verstaan, namelijk ‘een vocabulaire van nederhop

en straattaal’, zoals Kees van Unen schrijft in een recensie over Sjeumig in Het Parool.72

Maar vanaf het moment dat een boek is uitgegeven, is het succes ervan overgeleverd aan de grillige effecten van de actoren binnen het literaire veld.

Een van die actoren binnen het literaire veld, waarop in dit onderzoek wordt ingezoomd, is de literaire kritiek. Eerder is beschreven dat straattaal door diverse groepen binnen de samenleving verschillend wordt gewaardeerd. Een interessant vraagstuk betreft de receptie van straattaal in de Nederlandse (jeugd)literatuur door de literaire kritiek. In De productie van literatuur wordt gesteld dat volgens Pierre Bourdieu de kritiek van

doorslaggevende betekenis is “voor de maatschappelijke erkenning van culturele producten als legitieme vormen van cultuur.”73 De literaire kritiek heeft dus in zekere zin invloed op het

69

Nelleke Moser, De strijd voor rhetorica: poëtica en positie van rederijkers in Vlaanderen, Brabant, Zeeland en

Holland tussen 1450 en 1620. Proefschrift VU (Amsterdam: University Press, 2001), 15.

70

Gillis J. Dorleijn en Kees van Rees, red., De productie van literatuur (Nijmegen: Vantilt, 2006), 15-16.

71

Dorleijn en Van Rees, 255.

72

Kees van Unen, “Vrij schrijven,” Het Parool, 14 november 2013, Boeken.

(18)

beeld en de attitude van het publiek met betrekking tot straattaal. In het verkennende en beschrijvende receptieonderzoek wordt geïnventariseerd hoe de literaire kritiek reageert op straattaal in de Nederlandse (jeugd)literatuur.

Volgens van Rees heeft de selectie van critici wat betreft het wel of niet bespreken van een werk invloed op het (verkoop)succes van een werk: “Ontbreekt die aandacht voor nieuw uitgekomen werk, dan dreigt dit al snel in vergetelheid te geraken. Wanneer een werk wel object van aandacht van de kritiek wordt, dan impliceert deze aandacht de toekenning

van een zekere mate van kwaliteit.”74 Het oordeel van critici heeft volgens Van Rees ook

invloed op het verloop van de carrière van schrijvers, de aanschafbeslissingen van selectoren van openbare bibliotheken, de beslissing van leden van een jury om een literaire prijs aan een auteur toe te kennen, de boekhandelaren om het boek in te kopen en uiteindelijk het

lezerspubliek om het werk te gaan lezen.75

Van Rees schrijft dat critici bevoegd zijn om eigenschappen en kwaliteit aan een werk toe te kennen. In zekere zin bepalen zij of een boek ‘goed’ of ‘slecht’ is en op basis van hun

uitspraken wordt betekenis aan een werk toegekend.76 In dit onderzoek gaat het dan ook

nadrukkelijk om de perceptie van de recensenten van het verschijnsel straattaal. Wanneer zij bepaald taalgebruik in boeken typeren als straattaal, of juist niet, dan is dat volgens hen zo. Dat dit beeld kan verschillen met wat men in de taalwetenschap onder straattaal verstaat, is van ondergeschikt belang in dit onderzoek.

Een interessante kwestie is wat precies wordt verstaan onder ‘de literaire kritiek’. Een eerste kantekening in dit onderzoek met betrekking tot de literaire kritiek is dat, in navolging van Van Rees en Dorleijn, onderscheid wordt gemaakt tussen journalistische kritiek, essayistische kritiek en academische kritiek.77 De journalistische kritiek betreft de recensenten, wiens aandachtsgebied nieuw uitgekomen titels zijn. Dit is de eerste vorm van kritiek die over een nieuw verschenen werk wordt gegeven. De essayistische en

academische kritiek komt pas later aan de orde, wanneer een boek interessant genoeg blijkt te zijn om meer aandacht dan een recensie aan te besteden. Een werk wordt dan steeds

74 Kees van Rees, “Consensusvorming in de literatuurkritiek,” in De regels van de smaak. Geredigeerd door

Robert Anker en Hugo Verhaasdonk (Amsterdam: Podium, 1985), 65.

75

Van Rees, 66.

76

Van Rees, 65.

(19)

gedetailleerder onder de loep genomen en besproken, waardoor de symbolische waarde van een boek groeit.78

Meestal blijft het echter bij de journalistische kritiek.79 Dat is ook het geval met de boeken uit het onderzoekscorpus. Daarom wordt in dit onderzoek ingezoomd op de journalistieke kritiek: de recensenten. Dit is tevens het meest relevant voor dit onderzoek omdat het gaat om de receptie van boeken waarin straattaal zit verwerkt door recensenten, die hiervan doorgaans verslag doen in recensies. Volgens Van Rees proberen recensenten vier taken na te komen. Dat is ten eerste het opmerken en selecteren van een nieuw

verschenen uitgave, ten tweede een beschrijving geven van het betreffende werk, ten derde het interpreteren van de nieuwe uitgave en ten vierde het evalueren van het betreffende

werk.80 Een recensie bevat dus een combinatie van beschrijvende, interpretatieve en

evaluatieve uitspraken.81

Een tweede kanttekening in dit onderzoek met betrekking tot de literaire kritiek betreft de aard en kwaliteit ervan. Eerder is al beschreven dat critici de bevoegdheid hebben om eigenschappen en kwaliteit aan een werk toe te kennen. De mate en invloed van de bevoegdheden verschilt echter per criticus, wat alles te maken heeft met reputatie van de betreffende recensent in het literaire veld. Van Rees schrijft dat de mate van bevoegheid van het kwalificeren van teksten tot hoge of lage literatuur (en alles wat daar tussenin zit), het relatieve gewicht van een recensent is. Hij noemt een aantal factoren die het relatieve gewicht van een criticus bepalen: “zijn vooropleiding en zijn beroepsmatige activiteiten naast die van recensent; de frequentie waarmee hij publiceert en de tijd gedurende welke hij als recensent actief is (beginnend versus ervaren); het belang van het blad waarin hij publiceert; de breedheid van zijn repertoire; bovenal, de al of niet expliciete bijval voor zijn uitspraken door collegacritici.”82

In dit onderzoek is de prestige van elke recensent in het literaire veld niet nader bepaald, ter afweging of hij of zij tot ‘de literaire kritiek’ kan worden gerekend. Afgezien van het feit dat dit al een onderzoek an sich behelst, is het ook lastig te bepalen omdat het een abstract gegeven, en dus niet kwantitatief meetbaar is. Door Van Rees en anderen wordt

78

Kees van Rees, “Consensusvorming in de literatuurkritiek,” in De regels van de smaak. Geredigeerd door Robert Anker en Hugo Verhaasdonk (Amsterdam: Podium, 1985), 64.

(20)

gesteld dat het systeem om culturele producten te classificeren de laatste jaren steeds onbevooroordeelder is geworden. Door de commercialisering en digitalisering binnen het literaire veld zijn de grenzen tusen hoge en lage literatuur vervaagd: de literatuurcategorie is

sterk verruimd.83 Daarmee samenhangend kan men stellen dat er ook sprake is van een

nivellering van grenzen tussen ‘hoge en lage’ literaire critici: “De hogere statusgroepen richten zich niet langer exclusief op cultuurvormen die traditioneel in hoog aanzien stonden,

maar participeren tevens in voorheen als lager beschouwde culturele praktijken.”84

Uit het voorgaande blijkt dat ‘dè literaire kritiek’ in zekere zin een relatief begrip is; een classificatie als ‘dè literaire kritiek’ kan worden bezien als een sociale constructie, waarvan de betekenis naar tijd en plaats verandert. Bovendien kunnen er verschillende argumenten worden aangevoerd waarom iemand wel of niet een (gezaghebbende) criticus is, waarbij het ook weer uitmaakt wie de persoon is die de argumenten aanvoert. Vanwege de ambiguïteit van het begrip ‘de literaire kritiek’ is het van belang dat er duidelijkheid is, omtrent wat in dit onderzoek onder ‘de literaire kritiek’ wordt verstaan.

Ten eerste is gekeken of een artikel voldoet aan de kenmerken van een recensie en of deze dus beschrijvende, interpretatieve en evaluatieve uitspraken over een boek bevat. Ondanks dat de prestige van elke recensent binnen het literaire veld in dit onderzoek buiten beschouwing wordt gelaten, is een tweede criteria dat een recensie wel uit een degelijke landelijke of regionale krant of tijdschrift met aandacht voor literatuur (of van een literaire website) moet komen. Een derde criteria is dat een recensie daadwerkelijk geschreven moet zijn door iemand met gedegen kennis van zaken en/of die vaker recensies publiceert. Hoe die kennis van literatuur is verkregen, is in dit onderzoek minder relevant. Het is niet

belangrijk of de recensie is geschreven door een literatuurliefhebber die recensies publiceert als nevenactiviteit of een erkend literatuurcriticus. Doorslaggevend is dat een recensie beschrijvende, interpretatieve en evaluatieve uitspraken moet bevatten die weloverwogen en onderbouwd zijn.

Naast de traditionele media zijn voor dit onderzoek ook recensies van de boeken uit het onderzoekscorpus op het internet verzameld. Ook voor deze recensies zijn de hierboven beschreven criteria eveneens van toepassing: (1) voldoet een recensie aan de kenmerken van een recensie, (2) is deze afkomstig van een website die bedoeld is als literair platform en

83

Gillis J. Dorleijn en Kees van Rees, red., De productie van literatuur (Nijmegen: Vantilt, 2006), 281.

(21)

(3) is het geschreven door iemand die vaker recensies publiceert en/of kennis heeft van literatuur? De laatste jaren wordt het internet door literaire critici steeds meer gebruikt om

boekbesprekingen te publiceren. Websites als www.recensieweb.nl, www.8Weekly.nl,

www.LiterairNederland.nl en www.tzum.info zijn veelbezochte onlineplatforms waarop veel recensies worden gepubliceerd. De literaire kritiek is allang niet meer het exclusieve domein van literatoren en taalkundigen. Door de komst van het internet is het voor

literatuurliefhebbers veel gemakkelijker geworden om recensies te publiceren en een portfolio op te bouwen.

Hoewel de waarde van deze vorm van literaire kritiek door sommige critici als een bedreiging wordt gezien voor de traditionele literaire kritiek en ter discussie wordt gesteld, zijn er genoeg argumenten aan te voeren waarom online literaire kritiek de moeite waard is om mee te nemen in dit onderzoek. Gezien de digitalisering die zijn intrede heeft gedaan in het boekenvak en de journalistiek, is het eigenlijk niet meer dan een logisch gevolg dat ook recensies steeds meer op het internet worden gepubliceerd. In een artikel uit NRC

Handelsblad van 12 juni 2007 schrijft Herman Stevens dat lezers zich steeds minder laten leiden door de traditionele dagbladcritici en net zo lief recensies op internet lezen. Hoewel hij traditionele recensies prefereert boven internetrecensies, ontkent hij niet dat

internetrecensies waarschijnlijk de boventoon zullen gaan voeren. Ze zijn namelijk

gemakkelijk terug te vinden via Google, terwijl de kranten en dagbladen hun recensies lang niet altijd op het web zetten, aldus Stevens.85

In dit onderzoek zijn zoveel mogelijk recensies uit verschillende media, met behulp van de hiervoor beschreven criteria, verzameld over de boeken uit het onderzoekscorpus. Deze zijn vervolgens geanalyseerd op beschrijvende, interpretatieve en evaluatieve

uitspraken met betrekking tot (schrijf)stijl en vervolgens met betrekking tot straattaal. Ook zijn recensies waarin bepaald taalgebruik in een boek wordt gedefinieerd als straattaal, terwijl dat gezien de sociolingïstische definitie van straattaal niet het geval is, meegenomen in dit onderzoek. In het volgende hoofdstuk zal verder verslag worden gedaan van de werkwijze die in dit onderzoek is gehanteerd.

(22)

3. Receptieonderzoek

3.1 Introductie

In het literatuuronderzoek zijn verschillende facetten van het verschijnsel straattaal belicht. De ontstaansgeschiedenis van de jongerenvariëteit is uiteengezet, de belangrijkste

kenmerken van de Nederlandse straattaal zijn beschreven, de functie van straattaal is toegelicht en tot slot is ingegaan op het voorkomen van straattaal in de literatuur en de literaire kritiek.

In aansluiting op het literatuuronderzoek wordt een verkennend en beschrijvend receptieonderzoek uitgevoerd naar de ontvangst van straattaal in de Nederlandse

(jeugd)literatuur door de literaire kritiek, waarvan op de komende pagina’s verslag wordt gedaan. Het doel van dit onderzoek is het in kaart brengen van hoe recensenten omgaan met straattaal in de Nederlandse (jeugd)literatuur. Er wordt onderzocht of ze het begrip in hun recensies noemen, hoe ze het omschrijven en wat voor oordeel ze erover vellen. De vraagstelling die centraal staat in dit onderzoek is:

Hoe is de receptie van straattaal in de Nederlandse (jeugd- en adolescenten) literatuur door de literaire kritiek?

Om tot een beantwoording te komen van bovenstaande vraagstelling zijn vier deelvragen opgesteld. In paragraaf 3.3 wordt antwoord gegeven op de eerste deelvraag, namelijk in wat voor literatuur straattaal zoal voorkomt. Daarbij wordt inzicht gegeven in de criteria met betrekking tot de totstandkoming van de lijst met boeken die voor dit onderzoek is samengesteld.

Paragraaf 3.4 geeft antwoord op de tweede deelvraag: ‘Herkennen en benoemen recensenten het verschijnsel straattaal?’ In deze paragraaf wordt beschreven of de literaire kritiek straattaal in de betreffende boeken als zodanig herkent en benoemt. Daarbij wordt onderscheid gemaakt in het herkennen en benoemen door recensenten van straattaal in boeken waarin volgens de sociolinguïstische definitie straattaal is verwerkt en het

(23)

nemen in het onderzoek kan worden nagegaan welk beeld van straattaal recensenten schetsen.

Vervolgens wordt aan de hand van de beantwoording van de derde deelvraag in paragraaf 3.5 verslag gedaan van hoe recensenten straattaal omschrijven. Daarbij wordt gekeken naar citaten uit recensies waarbij de critici het begrip straattaal letterlijk benoemen en naar citaten waarin het begrip niet letterlijk wordt benoemd maar is omschreven in andere bewoordingen of wanneer één of meer aspecten en/of kenmerken van het verschijnsel zijn beschreven.

In paragraaf 3.6 wordt ingezoomd op de discrepantie die er kan bestaan tussen wat de literaire critici onder straattaal verstaan en wat sociolinguïsten definiëren als straattaal. Ten slotte geeft de vijfde deelvraag antwoord op de vraag hoe recensenten de straattaal in boeken waarderen. Dit wordt beschreven in paragraaf 3.7. In de volgende paragraaf zal eerst verslag worden gedaan van de werkwijze die in dit onderzoek wordt gehanteerd.

3.2 Methode

Hoewel er de laatste paar decennia een voorzichtige opmars lijkt te zijn aan boeken waarin straattaal is verwerkt, is het onderzoekscorpus niet heel omvangrijk. Straattaal is immers in de eerste plaats een taalvariëteit die nog maar enkele decennia bestaat, zoals in dit

onderzoek is gedefinieerd. Bovendien kan het problematisch zijn om straattaal, hetgeen eigenlijk spreektaal is, te transformeren naar schrijftaal, mede door het veranderlijke karakter van straattaal.86

Cornips, De Rooy en Van Reizevoort hebben geconstateerd dat het begrip straattaal verschillend kan worden geïnterpreteerd. Volgens hen is er voornamelijk de laatste jaren “sprake van een complexe wederzijdse beïnvloeding van de betekenissen die onderzoekers,

media, onderwijs en sprekers van ‘straattaal’ aan de term ‘straattaal’ geven.”87 Dat blijkt

ondere andere uit het feit dat sommige recensenten bepaald taalgebruik in boeken

definiëren als straattaal, terwijl dat niet het geval is, wanneer de sociolinguïstische definitie van straattaal wordt gehanteerd en vice versa.

86

Stella Linn, “Het vertalen van straattaal,” 12.

87

(24)

In totaal zijn van zeventien boeken recensies verzameld en geanalyseerd. Twaalf van de zeventien boeken bevatten straattaal volgens de sociolinguïstische definitie en in die mate dat het relevant voor dit onderzoek is. De overige vijf boeken zijn door (sommige) recensenten gedefinieerd als boeken met straattaal, terwijl dat, volgens de sociolinguïstische definitie, niet of sporadisch het geval is. Toch is het interessant om die boeken en recensies ook mee te nemen in dit onderzoek, omdat het in dit onderzoek gaat om het beeld dat recensenten van straattaal hebben en de wijze waarop zij het verschijnsel omschrijven. Bovendien kan op die manier worden aangetoond dat de literaire kritiek soms een ander beeld van straattaal schetst dan taalwetenschappers.

Het merendeel van de recensies is afkomstig uit Literom. Dit is een databank met recensies en auteursinterviews over Nederlandstalige literatuur. Deze bevat ruim 60.000 Nederlandse en Vlaamse recensies vanaf 1900, uitgegeven door de Ned. Bibliotheek en

Lektuur Centrale vanaf 1995.88 De overige recensies zijn verkregen via diverse

internetbronnen. In totaal zijn 153 recensies geanalyseerd.

In al deze recensies is door middel van een inhoudsanalyse nagegaan of critici iets hebben geschreven over de straattaal die in de boeken voorkomt. Inhoudsanalyse is een selectieve en systematische vorm van lezing van het materiaal vanuit een bepaalde

vraagstelling om waarnemingen te doen. Teksten worden systematisch geanalyseerd door

middel van (een) vooraf vastgestelde categorie(ën).89 In dit onderzoek zijn alle recensies ten

eerste geanalyseerd op citaten met betrekking tot (schrijf)stijl, om zo te kunnen achterhalen of recensenten daarbij (aspecten en/of kenmerken van) straattaal benoemen. Wanneer er in de recensies citaten met betrekking tot straattaal voorkomen, wordt vervolgens gekeken naar hoe de straattaal in de boeken door de literaire kritiek is omschreven en gewaardeerd.

Bij elk boek uit het onderzoekscorpus is een tabel gemaakt waarbij in de linkerkolom een overzicht staat van de brongegevens van alle recensies die van het betreffende werk zijn verzameld en in de rechterkolom alle citaten met betrekking tot de (schrijf)stijl van het boek zijn weergegeven. Op deze manier is goed na te gaan of de literaire kritiek uitspraken heeft gedaan over straattaal. Die citaten zijn vervolgens in twee categorieën ondergebracht.

In de eerste categorie zijn citaten uit recensies ondergebracht waarin het begrip ‘straattaal’ letterlijk wordt genoemd en beschreven wordt in overeenstemming met de

88

Literom, http://literom.knipselkranten.nl/IndexJs? (geraadpleegd op 10-04-2014).

(25)

sociolinguïstische definitie van straattaal. Deze citaten zijn in de analysetabellen groen gemarkeerd. Er is niet alleen gekeken of het begrip ‘straattaal’ letterlijk is genoemd maar ook of het wordt omschreven in andere bewoordingen of dat er één of meer kenmerken en/of aspecten worden beschreven. Deze citaten zijn ondergebracht in de tweede categorie, die in de analysetabellen geel zijn gemarkeerd.

Met behulp van deze inhoudsanalyse en categorisatie van citaten kan er structuur worden aangebracht in de wirwar van recensies en citaten. Op deze manier kan antwoord worden gegeven op de vragen of recensenten het verschijnsel straattaal herkennen en benoemen, hoe recensenten straattaal omschrijven en hoe zij straattaal in boeken waarderen.

Ook zijn zo veel mogelijk recensies van de vijf boeken verzameld en geanalyseerd waarin recensenten bepaald taalgebruik typeren als straattaal, terwijl dat volgens de sociolinguïstische definitie niet het geval is. Deze titels zijn in de analysetabellen onderstreept. De citaten zijn op dezelfde manier gecategoriseerd als de citaten van de boeken waarin straattaal volgens de sociolinguïstische definitie zit verwerkt. Aan de hand van deze citaten kan worden aangetoond dat critici soms een ander beeld van straattaal hebben dan de taalwetenschappers en sociolinguïsten. Bovendien zijn deze citaten ook bruikbaar bij het beantwoorden van andere deelvragen omdat ze ook iets zeggen over de wijze waarop critici straattaal herkennen en benoemen en hoe zij straattaal omschrijven en waarderen.

Wat betreft de gele categorie van deze vijf boeken zijn, in tegenstelling tot wat betreft de citaten van de twaalf boeken mèt straattaal, enkel en alleen de citaten

opgenomen waarin duidelijk naar voren komt dat de recensent straattaal bedoelt. Wanneer het taalgebruik van een meisjesboek als Echt sexy, waarvan het taalgebruik door sommige critici wordt gedefinieerd als straattaal terwijl dat volgens de sociolinguïstische definitie niet het geval is en dit door een recensent wordt getypeerd als bijvoorbeeld ‘jongerentaal’, ‘tienertaal’ of ‘turbotaal’, zijn die citaten niet geel gemarkeerd. Dit betreft dan immers zeer waarschijnlijk geen omschrijving van straattaal in andere bewoordingen, simpelweg omdat in het boek strikt genomen geen straattaal voorkomt, maar een typering van het betreffende taalgebruik.

(26)

recensenten om het taalgebruik te definiëren, zijn die citaten wel geel gemarkeerd omdat het bij deze boeken wel om straattaal gaat. Het is aannemelijker dat de recensent dat ook heeft geconstateerd wanneer hij/zij het betreffende taalgebruik omschrijft in termen als ‘jongerentaal’, ‘tienertaal’ of ‘turbotaal’, dan bij een boek als Echt sexy.

De resultaten van het onderzoek zullen aan de hand van de beantwoording van de drie laatste deelvragen worden gepresenteerd. In de volgende paragraaf wordt antwoord gegeven op de vraag in wat voor soort literatuur straattaal voorkomt en wordt de

totstandkoming van de lijst met boeken die voor dit onderzoek is samengesteld toegelicht. In de daarop volgende paragrafen worden de resultaten uit de onderzoekstabellen

beschreven en geïnterpreteerd.

In dit verslag zal niet bij elk citaat uit een recensie een voetnoot worden geplaatst. In de lopende tekst wordt de datum vermeld waarop de recensie is verschenen, wordt

beschreven waaruit de recensie afkomstig is en wordt aangegeven door wie de recensie is geschreven. De citaten kunnen op deze manier eenvoudig worden teruggevonden in de analysetabellen. In die tabellen staan in de linkerkolommen overzichtelijk de brongegevens van elk citaat vermeld.

3.3 Welke boeken bevatten straattaal?

Er is naar gestreefd om een zo volledig mogelijk corpus te verzamelen van literatuur waarin straattaal is verwerkt. Over de vraag welke werken wel of niet tot literatuur kunnen worden gerekend zijn jarenlang verhitte discussies gevoerd waar nooit een eenduidig antwoord op is gegeven. Eerder is beschreven dat de grenzen tussen hoge en lage literatuur steeds meer aan het vervagen zijn. De traditionele opvattingen over welke literaire fictie tot ‘dè

literatuur’ behoort, worden steeds minder nagestreefd. Ook ‘de omgekeerde economische wereld’ van Pierre Bourdieu, waarin een schrijver alleen “op symbolisch gebied succes kan hebben indien hij op economisch gebied verliezen lijdt”, lijkt steeds minder van toepassing te zijn in het huidige literaire veld.90

Een schrijver kan tegenwoordig op symbolisch gebied succes hebben en tevens een bestseller schrijven. Een voorbeeld hiervan is Robert Vuijsje. Zijn boek Alleen maar nette

90

(27)

mensen is genomineerd voor de Libris Literatuur Prijs en het heeft de Gouden Uil literatuurprijs en de literaire jongerenprijs De Inktaap gewonnen. In een artikel uit NRC Handelsblad van 05-05-2009 wordt hiervan verslag gedaan door Stine Jensen. Volgens haar was de jury van de Gouden Uil lovend: “Vuijsjes dialogen swingen als een Afrikaanse tiet, het ritme zit strakker dan een negerinnenbil in een te kleine legging met luipaardmotief.” Verder schrijft Jensen dat in het rapport van de prestigieuze Libris Literatuur Prijs het boek wordt geprezen om de ‘onorthodoxe en gewaagde vertelling’ en de ‘prachtige vorm en inhoud.’ Verder geeft ze aan dat critici als Pieter Steinz en Elsbeth Etty het boek prezen vanwege de originaliteit omdat er eigentijdse communicatie als msn- en sms-dialogen in zijn

opgenomen.91 Naast deze voorbeelden van symbolische productie is het boek uigegroeid tot

een bestseller en heeft het de auteur en de uitgever veel materiële winst gebracht. De vraag welke boeken wel of niet of tot de literatuur behoren, is door de (toenemende) nivellering van grenzen tussen hoge en lage literatuur steeds lastiger te beantwoorden. Net als ‘dè literaire kritiek’ is ‘dè literatuur’ een sociale constructie waarvan de betekenis verschuift in de tijd. Daarom wordt dit verder buiten beschouwing gelaten en is in dit onderzoek een breed literatuurbegrip gehanteerd. In deze studie is het van belang dat het gaat om werken die door de literaire kritiek worden besproken en/of de pretentie hebben literatuur te zijn. Hoewel poëzie en andere vormen van geschreven teksten ook tot literatuur worden gerekend, wordt het in dit onderzoek buiten beschouwing gelaten; het gaat nadrukkelijk om fictief proza.

Echter, niet alle proza dat straattaal bevat is meegenomen in het onderzoek. Zo zijn bijvoorbeeld de drie delen van De torrie van Mattie, de Bijbel in straattaal, niet opgenomen in het onderzoekscorpus. Het heeft immers niet de pretentie om literatuur te zijn, en is daarom ook niet besproken door de literaire kritiek. Bovendien is het hierbij omstreden of het gaat om fictief proza. Om onduidelijkheid rondom de betekenis van het begrip literatuur te voorkomen valt in dit onderzoek alles onder de noemer literatuur als het de NUR-code 300 of 301, respectievelijk literaire fictie algemeen of literaire roman/novelle, heeft.

Daarnaast is het voor dit onderzoek relevant om naast de ‘gewone’ literatuur, ook de jeugd- en adolescentenliteratuur mee te nemen omdat dit genre bij uitstek geschikt is om

(28)

straattaal in te verwerken, aangezien straattaal een jongerentaal is en voor jongeren straattaal een cool imago heeft.92

Voor het vaststellen of een boek straattaal bevat is de sociolinguïstische definitie van straattaal gehanteerd, die in het literatuuronderzoek is uiteengezet. René Appel heeft in 1999 het begrip straattaal geïntroduceerd. Het onderzoekscorpus bestaat in aansluiting daarbij uit boeken die na 1999 zijn geschreven. Volgens Appel is straattaal kort samengevat een variant van jongerentaal en een meertalig register van het Nederlands van jeugdige sprekers die Nederlandse woorden en uitdrukkingen vervormen of vervangen met behulp van materiaal uit een andere taal, zoals het Sranan, Papiamento, Marokkaans, Engels en

Kaapverdisch.93

Bovenstaande informatie heeft als leidraad gediend bij de samenstelling van het corpus voor dit onderzoek. Tevens is de hulp ingeroepen van twee literatuurwetenschappers aan de Rijksuniversiteit Groningen die zich met (migranten-, jeugd- en adolescenten)

literatuur en straattaal bezig houden: Stella Linn en Sandra van Voorst. Dankzij hen is een lijst van boeken waarin straattaal voorkomt tot stand gekomen.

Omdat straattaal bij uitstek een spreektaalvariëteit is, komt het (nog) niet veel voor in literatuur. Er zijn vooralsnog geen boeken te vinden (behalve de straatbijbel die uit drie delen bestaat) die volledig in straattaal zijn geschreven. Wanneer een boek straattaal bevat, zit dit meestal in meer of mindere mate verwerkt in dialogen, en dan uiteraard in gestileerde vorm, waarin één of meer personages straattaal bezigen. Sommige critici lijken zich hiervan ook bewust te zijn. Zo schrijft Karel Berkhout in een recensie van 26-02-2010 over Latino King in het NRC Handelsblad: “Dumon Tak heeft de straattaal omgesmeed tot een prachtige literaire vertelstem…” Ook Mark Cloostermans schrijft in De Standaard over Sjeumig van Pepijn Lanen op 15-11-2013 hierover het volgende: “Straattaal, wartaal en woorden die de fans zelf mochten verzinnen: het kan allemaal en het liet ook de literatuurliefhebber niet onberoerd. Natuurlijk kun je in die stijl geen hele roman schrijven. Zelfs geen kort verhaal: op de fans van James Joyce na verdraagt niemand dat langer dan een bladzijde of drie. Maar je kunt wel elke zin onder talige hoogspanning proberen te zetten, en de wartaal 'vertalen' naar een ronduit waanzinnige plot.”

92

Jacomine Nortier, “Tezz, wat is dat? Ik vind echt niet leuk ofzo! Murks en straattaal,” Levende Talen

Tijdschrift 3, 1 (januari 2002): 32.

93

(29)

Er is geen precieze maatstaf gehanteerd voor wanneer een boek wel of niet genoeg straattaal bevat om tot het onderzoekscorpus gerekend te worden. Wel zijn boeken die sporadisch een straattaalwoord bevatten, buitengesloten; straattaal moet wel in die mate in het betreffende boek voorkomen dat de lezer, en dus de recensent, het nodig acht dit op te merken. In de tabel op de volgende pagina staat een overzicht van de twaalf titels

weergegeven. De cijfers in het blauw, die voor de titels staan, betreffen de jeugd- en adolescentenliteratuur. De titels in het groen betreffen de boeken die zijn geschreven door auteurs met een allochtone achtergrond.

Boeken met straattaal volgens sociolinguïstische definitie.

1. Akyol, Özcan. Eus. Amsterdam: Prometheus, 2012.

2. Anbeek, Ton. Vast. Amsterdam: Podium, 2009.

3. Bahara, Hassan. Een verhaal uit de stad Damsko. Amsterdam: Van Gennep, 2006.

4. Boudou, Khalid. Pizzamaffia. Amsterdam: Moon, 2007.

5. Boudou, Khalid. Alles of niets. Amsterdam: Moon, 2010.

6. Boudou, Khalid. Iedereen krijgt klappen. Amsterdam: Moon, 2013.

7. Dhooghe, Bavo. Skater in de mist. Sint-Niklaas: Abimo uitgeverij, 2010.

8. Dumon Tak, Bibi. Latino King. Amsterdam: Querido, 2010.

9. Post, Vrank. Bad boys for life. Antwerpen: Manteau, 2008.

10. Sahar, Hans. De gebroeders Boetkaboet. Utrecht: De Arbeiderspers, 2008.

11. Stapele, Saul van. Witte panters. Amsterdam: Lebowsky, 2012.

(30)

Uit het voorgaande overzicht blijkt dat straattaal inderdaad sterk vertegenwoordigd is in de jeugd- en adolescentenliteratuur. Zes van de twaalf titels vallen hieronder. De overige zes titels betreffen volwassenenliteratuur. Zes boeken zijn geschreven door auteurs met een allochtone achtergrond. Drie boeken uit het onderzoekscorpus, Pizzamaffia, Alles of niet en Iedereen krijgt klappen, zijn van dezelfde auteur: Khalid Boudou. In totaal zijn vier schrijvers uit het onderzoekscorpus van allochtone afkomst, namelijk: Özcan Akyol, Hassan Bahara, Khalid Boudou en Hans Sahar. De overige zes boeken zijn geschreven door zes verschillende Nederlandse auteurs.

De constatering van Linn dat straattaal in de Franse literatuur voorkomt in twee typen romans welke zij schaart onder de noemer ‘straatliteratuur’, lijkt ook geldig voor de Nederlandse literatuur. Het eerste type roman is volgens Linn boeken die zijn geschreven door jonge allochtone schrijvers van de tweede of derde generatie immigranten die bekend

zijn met de straatcultuur en deze in hun romans verwerken.94 Uit de biografische gegevens

van de vier auteurs van allochtone afkomst van de zes boeken uit het onderzoekscorpus blijkt dat ze inderdaad bekend te zijn met het straatmilieu en dit hebben verwerkt in die boeken.

Het tweede type roman waar Linn over schrijft, betreft de werken van autochtone schrijvers die meestal hoogopgeleid zijn en waarin straattaalsprekers een rol spelen die vaak niet heel illuster is.95 Ook dit lijkt in overeenstemming met de Nederlandse literatuur. Zes boeken uit het onderzoekscorpus zijn geschreven door schrijvers die hoogopgeleid en van Nederlandse afkomst zijn. Een kanttekening betreft Bavo Dhooge, die van Vlaamse afkomst is. In al deze boeken spelen personages een rol die straattaal bezigen. Die personages hebben in die zes boeken een allochtone achtergrond, en bevinden zich meestal in de sfeer van achterstand en/of criminaliteit. De term ‘straatliteratuur’, die Linn gebruikt ter

definiëring van de twee typen romans waarin straattaal voorkomt, lijkt ook gebruikt te kunnen worden voor de Nederlandse literatuur waarin straattaal zit verwerkt.

Hoewel uit het literatuuronderzoek naar voren komt dat straattaal voornamelijk door allochtone jongeren wordt gebezigd, lijkt uit het overzicht van boeken met straattaal van dit onderzoek dat auteurs van allochtone afkomst niet per se meer geneigd zijn straattaal in hun

94

Stella Linn, “Het vertalen van straattaal,” 10.

(31)

boeken te verwerken dan autochtone auteurs. Het merendeel van de auteurs van de

samengestelde lijst van boeken met straattaal is van Nederlandse afkomst. De vraag is of dit valt te generaliseren. Er zijn immers veel meer autochtone schrijvers dan schrijvers van allochtone afkomst in Nederland. Er kan dus niet op basis van deze lijst met boeken worden vastgesteld of straattaal bij allochtone schrijvers relatief vaker voorkomt dan bij autochtone schrijvers en vice versa.

Volgens Linn komt straattaal vaak voor in een genre dat overlapt met wat ook wel

‘migrantenliteratuur’ wordt genoemd.96 Ralf Grüttemeier definieert migrantenliteratuur als

“de literatuur van schrijvers die niet meer in hun moedertaal of, van de tweede generatie, in

de taal van hun ouders schrijven.”97 De belangrijkste kenmerken van migrantenliteratuur zijn

de verscheidenheid in de vorm, het brede spectrum aan thema’s die meestal wel te maken

hebben met het migrant-zijn.98 Boeken als Eus en De gebroeders Boetkaboet kunnen worden

geschaard onder migrantenliteratuur omdat de auteurs niet meer in de taal van hun ouders schrijven en in beide boeken de inburgeringsproblematiek aan de orde komt.

Özcan Akyol, de schrijver van Eus, wil overigens nadrukkelijk niet worden

geassocieerd met migrantenliteratuur. In een uitzending van De Wereld Draait Door uit hij een openlijke aanval op Kader Abdollah. Akyol noemt Abdollah een “symbool van de

klassieke migrantenliteratuur in Nederland” en banaliseert migrantenliteratuur wat volgens hem vaak toch over hetzelfde gaat: “over een paar decennia geleden in het thuisland, een

berg, een pratend schaap en een vijgenboom..”99 De tweede generatie allochtone schrijvers

voelt zich vaak meer met de Nederlandse cultuur verbonden dan met de religieuze en

culturele tradities van hun ouders.100 Dat blijkt bijvoorbeeld uit het boek van Akyol waarin hij aanschopt tegen zijn eigen Turkse achtergrond.

Dat straattaal ook voorkomt in literatuur van autochtone schrijvers geeft aan dat ‘straatliteratuur’ niet gelijk staat aan ‘migrantenliteratuur’, maar beschouwd kan worden als een apart, en misschien wel nieuw, genre. Uitgeverij Ambo|Anthos juicht de opkomst van straattaal in de literatuur toe en heeft het over “een nieuwe stroming in de Nederlandse

96 Linn, 10. 97

Ralf Grüttemeier, “Migrantenliteratuur in de Nederlandse en Duitse letteren” Neerlandica Extra Muros 39, 3, (oktober 2001.)

98 Sandra van Voorst, “Wordt vervolgd: de receptie van Nederlandse migrantenliteratuur,” Neerlandica Extra

Muros, Jaargang 45, 1, februari 2007.

99

De Wereld Draait Door, 29-10-2012.

100

Urszula Topolska, “Over de spraakmakende debuten van de nieuwe Nederlandse schrijvers van buitenlandse

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Dit betekent dat de aanzienlijke stijging van de theoretische koers- index in de beschouwde periode voor een deel is ver- oorzaakt door de daling van het geëist rendement.. Het

De aanleiding voor het onderzoek zijn de, met enige regelmaat, op nationaal en Europees niveau - opgeworpen vragen over de stand van het Nederlandse

 Beredeneer op welke wijze dergelijke vooroordelen over de sociale mobiliteit van jongeren die straattaal spreken, gevolgen kunnen hebben voor de maatschappelijke positie van

een redenering dat jongeren die dezelfde straattaal spreken niet altijd een groep te noemen zijn, met gebruik van het kernconcept groepsvorming voorbeeld van een juist

2p 21 † Geef twee economische redenen waarom het voor veel ondernemers uit de Europese Unie aantrekkelijk is om in deze regio te investeren. Voor ondernemers uit de Europese

Copyright and moral rights for the publications made accessible in the public portal are retained by the authors and/or other copyright owners and it is a condition of

Zou het bijvoorbeeld een idee zijn om de lange termijn planning kritisch door te lopen en te kijken welke projecten uitgesteld zouden kunnen worden..

From the point of view of actual discourse, the characterization of Straattaal as a style that integrates lexicon from different heritage languages (esp. Sranan and Moroccan)