• No results found

Het schadebegrip in het Voorontwerp van Nieuw Burgerlijk Wetboek: much ado about nothing?

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Het schadebegrip in het Voorontwerp van Nieuw Burgerlijk Wetboek: much ado about nothing?"

Copied!
101
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

HET  

SCHADEBEGRIP  

IN  

HET  

VOORONTWERP  

VAN  

NIEUW  

BURGERLIJK  WETBOEK:  MUCH  ADO  

ABOUT  NOTHING?  

Aantal woorden: 50 618

Emma  Degrande    

Studentennummer: 01507521

Promotor:  Prof.  dr.  Marc  Kruithof    

Masterproef voorgelegd voor het behalen van de graad master of Laws in de rechten Academiejaar: 2019 - 2020

(2)

Ondergetekende verklaart dat de inhoud van deze masterproef mag worden geraadpleegd en/of gereproduceerd voor persoonlijk gebruik. Het gebruik van deze masterproef valt onder de bepalingen van het auteursrecht en bronvermelding is steeds noodzakelijk.

(3)

DANKWOORD

Met deze masterproef eindigt mijn opleiding rechten aan de Universiteit Gent. Het was niet altijd even gemakkelijk. Vooral de laatste maanden leven we allemaal in bijzondere tijden. Het was aanpassen en doorzetten, maar als de universiteit mij iets heeft bijgebracht, dan is het wel doorzettingsvermogen. In dit voorwoord zou ik graag een aantal mensen bedanken. In de eerste plaats wil ik mijn promotor Prof. dr. Marc Kruithof bedanken om mij de kans te geven deze masterproef te schrijven. Het was bijzonder leerrijk om mijn masterproef te schrijven in het rechtsgebied dat mij het meest interesseert.

Vervolgens wil ik mijn (stief-)ouders bedanken, niet alleen voor het geloof in mij tijdens deze masterproef maar voor de steun doorheen de vijf, soms moeilijke, jaren. Hierbij wil ik ook mijn opa bedanken voor de koffie en het luisterend oor. Dominiek wil ik in het bijzonder bedanken voor het grondig nalezen. Ten slotte wil ik ook Arne, Alain en Anna bedanken.

(4)

INHOUDSOPGAVE

DANKWOORD  ...  I   INHOUDSOPGAVE  ...  II  

DOEL  EN  KADER  ONDERZOEK  ...1  

DEEL  I:  INLEIDING  TOT  ‘SCHADE’  ...3  

HOOFDSTUK  I.  HET  SCHADEBEGRIP  ...3  

Afdeling  I.  Causaal  schadebegrip  ...3  

Afdeling  II.  Inhoudelijk  schadebegrip...4  

HOOFDSTUK  II.  SCHADE  VASTSTELLEN  EN  WAARDEREN  ...4  

Afdeling  I.  Concreet  versus  abstract  ...4  

Afdeling  II.  Objectief  versus  subjectief  ...5  

HOOFDSTUK  III.  TUSSENCONCLUSIE  INLEIDING  TOT  ‘SCHADE’  ...5  

DEEL  II:  HET  JURIDISCHE  SCHADEBEGRIP  VANDAAG  ...6  

HOOFDSTUK  I.  EVOLUTIE  VAN  HET  JURIDISCHE  SCHADEBEGRIP  ...6  

Afdeling  I.  Geen  inhoudelijke  definitie  in  het  Burgerlijk  Wetboek  ...6  

Afdeling  II.  Naar  de  schade  als  de  krenking  van  een  belang  ...9  

§1.  Maatschappelijke  problemen  veranderen  de  aansprakelijkheidsstelsels  in  Europa  ...  9  

§2.  De  theorie  van  LECLERCQ  ...  10  

§3.  Het  principearrest  van  het  Hof  van  Cassatie  1939  ...  16  

Afdeling  III.  Evolutie  sinds  het  principearrest  ...  17  

HOOFDSTUK  II.  VERGOEDBARE  SCHADE  ...  18  

Afdeling  I.  Vijf  voorwaarden  voor  vergoedbare  schade  ...  18  

§1.  Krenking  van  een  belang  ...  18  

§2.  ‘Rechtmatig’  belang  ...  20  

A.  De  invulling  van  de  rechtmatigheid  door  het  Hof  van  Cassatie  ...  20  

B.  Grondvoorwaarde  van  1382  Burgerlijk  Wetboek  of  ontvankelijkheidsvoorwaarde  van  artikel  17  Gerechtelijk   Wetboek?  ...  22  

§3.  Persoonlijk  belang  ...  27  

§4.  Schade  moet  een  nadeel  inhouden  ...  27  

§5.  Zeker  en  vaststaand  ...  27  

HOOFDSTUK  III.  DE  VERGOEDING  VAN  DE  SCHADE  ...  28  

Afdeling  I.  Schade  en  schadeloosstelling  ...  28  

Afdeling  II.  De  verschillende  soorten  schade  ...  31  

Afdeling  III.  Principe:  restitutio  ad  integrum,  begroting  in  concreto  ...  35  

§1.  Herstel  of  vergoeding  materiële  schade  ...  38  

§2.  Vergoeding  immateriële  schade  ...  39  

A.  Het  probleem  van  de  immateriële  schade  ...  39  

B.  De  Indicatieve  Tabel  ...  40  

Afdeling  IV.  De  schadebeperkingsplicht  ...  42  

HOOFDSTUK  IV.  TUSSENCONCLUSIE:  DE  SCHADE  VANDAAG  ...  44  

DEEL  III:  HET  SCHADEBEGRIP  ZOALS  VOORGESTELD  IN  HET  VOORONTWERP  ...  46  

HOOFDSTUK  I.  RECHTSLEER  WAAROP  HET  VOORSTEL  GEBOUWD  IS  ...  46  

HOOFDSTUK  II.  MEMORIE  VAN  TOELICHTING  ...  49  

Afdeling  I.  De  economische  en  niet-­‐economische  weerslag  van  de  aantasting  van  het  juridisch  beschermd   belang  ...  49  

§1.  Aantasting  juridisch  beschermd  belang  ...  50  

§2.  De  aantasting  en  haar  weerslag  ...  57  

Afdeling  II.  Voorwaarden  vergoedbare  schade  ...  60  

§1.  Juridisch  beschermd  belang  ...  60  

(5)

§3.  Nadeel...  61  

§4.  Persoonlijk  ...  62  

§5.  Zeker  en  vaststaand  ...  62  

Afdeling  III.  Schadeloosstelling  ...  62  

HOOFDSTUK  III.  TUSSENCONCLUSIE  HET  SCHADEBEGRIP  IN  HET  VOORONTWERP  ...  63  

DEEL  IV:  ‘BELANG’  ONDERBELICHT  JURIDISCH  BEGRIP,  BELANGRIJK  ECONOMISCH  BEGRIP  ...  65  

HOOFDSTUK  I.  DE  ECONOMISCHE  WAARDE  EN  HET  JURIDISCHE  BELANG  ...  65  

HOOFDSTUK  II.  ‘UTILITY  THEORIE’  ...  65  

Afdeling  I.  De  klassieke  economen  en  de  waarde-­‐paradox:  SMITH  en    RICARDO  ...  66  

Afdeling  II.  Evolutie  naar  neo-­‐klassieke  of  marginalistische  theory  of  utility:  MILL  en  JEVONS  ...  68  

Afdeling  III.  Hedendaagse  utility  theory:  MARSHALL,  PARETO,  HICKS  ...  71  

Afdeling  IV.  De  eigenlijke  utility  theory...  73  

HOOFDSTUK  III.  DE  LINK  TUSSEN  HET  ECONOMISCHE  EN  JURIDISCHE  ...  74  

HOOFDSTUK  IV.  VERKLARING  VAN  DE  VERANDERING?    VAN  EEN  OBJECTIEF  NAAR  EEN  SUBJECTIEVER  SCHADEBEGRIP?  ...  76  

HOOFDSTUK  V.  TUSSENCONCLUSIE:  DE  ECONOMISCHE  WAARDE  EN  HET  JURIDISCH  NUT  HIERVAN...  80  

DEEL  V:  MOGELIJKE  IMPLICATIES  NIEUWE  SCHADEBEGRIP  ...  81  

DEEL  VI:  ALGEMENE  CONCLUSIE  ...  84  

BIBLIOGRAFIE  ...  87   WETGEVING...  87   ONTWERPEN  WETGEVING  ...  87   RECHTSSPRAAK  ...  87   RECHTSLEER  ...  89   Boeken  ...  89  

Bijdragen  in  boeken  en  tijdschriften  ...  92  

ANDERE  WETENSCHAPPELIJKE  BRONNEN  ...  94  

Boeken  ...  94  

Bijdragen  in  boeken  en  tijdschriften  ...  95  

(6)

DOEL EN KADER ONDERZOEK

1.   Dit onderzoek heeft betrekking op het schadebegrip zoals het wordt voorgesteld in het ontwerp van voorontwerp aansprakelijkheid in het Nieuw Burgerlijk Wetboek.1 Dit Nieuw

Burgerlijk Wetboek valt onder een globale herziening van de basiswetgeving begonnen onder minister van justitie GEENS. Op 30 september 2017 vaardigde GEENS een ministerieel besluit uit houdende oprichting van de Commissie tot hervorming van het Burgerlijk Wetboek.2 Het Nieuw

Burgerlijk Wetboek zal uit verschillende boeken bestaan. De boeken ‘Bewijs’ en ‘Goederen’ werden op 25 oktober 2018 in tweede lezing door de ministerraad goedgekeurd. Het boek ‘Bewijs’ werd door het parlement goedgekeurd op 4 april 2019.3 De ministerraad heeft op 30 maart 2018

ook het voorontwerp van wet over de verbintenissen in eerste lezing goedgekeurd en op 3 april 2019 werd het als wetsvoorstel ingediend in de Kamer.4 Voor het aansprakelijkheidsrechtsgedeelte

gaat het daarentegen minder vlot. De publieke consultatie liep van donderdag 29 maart 2018 tot en met dinsdag 1 mei 2018. Het voorstel van maart werd aangepast en in augustus 2018 werd een nieuwe versie van het voorontwerp en van de memorie van toelichting online geplaatst.5 De tekst

moet dus nog voor een eerste keer voor komen op de ministerraad. Het ziet er ook niet naar uit dat er snel schot in de zaak zal komen gezien de politiek turbulente tijden waarin België zich sinds de verkiezingen van 21 mei 2019 bevindt. Strikt juridisch gezien is dit voorontwerp dus zelfs nog geen voorontwerp van wet te noemen. Om de leesbaarheid van dit werk te verhogen zal het in dit onderzoek wel zo benoemd worden. De lezer kan zich afvragen wat het doel van dit onderzoek is gezien de onzekerheid die rond het voorontwerp hangt.

2.   In het huidige Burgerlijk Wetboek is geen schadedefinitie te vinden.6 RONSE stelde in

1954 in zijn aggregatieverhandeling: “Ten aanzien van het schadebegrip bleek de rechtsspreuk van Javolenus, in haar traditionele interpretatie, juist te zijn: omnis definitio in iure civili periculosa

1 COMMISSIE TOT HERVORMING VAN HET AANSPRAKELIJKHEIDSRECHT, “Voorontwerp van wet

houdende invoeging van de bepalingen betreffende buitencontractuele aansprakelijkheid in het nieuw Burgerlijk Wetboek”, 6 augustus 2018,

https://justitie.belgium.be/sites/default/files/voorontwerp_van_wet_aansprakelijkheidsrecht.pdf

(laatst geraadpleegd op 10 augustus 2020) verder wordt hiernaar verwezen als: ‘voorontwerp’

2 Artikel 4 duidt de Commissie tot hervorming van het aansprakelijkheidsrecht aan: Ҥ 1. Er wordt een

Commissie tot hervorming van het aansprakelijkheidsrecht opgericht. § 2. Deze Commissie wordt belast met het uitwerken van een voorstel van hervorming van het aansprakelijkheidsrecht. § 3. Worden benoemd tot lid van de Commissie : - Prof. dr. Hubert Bocken in de hoedanigheid van co-voorzitter; - Prof. dr. Bernard Dubuisson in de hoedanigheid van co-voorzitter; - Prof. dr. Jean-Luc Fagnart in de hoedanigheid van expert; - Prof. dr. Geert Jocqué in de hoedanigheid van expert; - Prof. dr. Geneviève Schamps in de hoedanigheid van expert; - Prof. dr. Thierry Vansweevelt in de hoedanigheid van expert; - De heer Biagio Zammitto in de hoedanigheid van vertegenwoordiger van de FOD Justitie.”: MB houdende oprichting van de Commissie tot hervorming van het Burgerlijk Wetboek:

http://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body.pl?language=nl&caller=summary&pub_date=17-10-09&numac=2017013513 (laatst geraadpleegd op 10 augustus 2020) Verder wordt naar de Commissie tot hervorming van het aansprakelijkheidsrecht verwezen als ‘Commissie’.

3 “Hervorming Burgerlijk Wetboek”, https://justitie.belgium.be/nl/bwcc (laatst geraadpleegd 10 augustus 2020) 4 “Hervorming Burgerlijk Wetboek”, https://justitie.belgium.be/nl/bwcc (laatst geraadpleegd 10 augustus 2020) 5 “Hervorming Burgerlijk Wetboek”, https://justitie.belgium.be/nl/bwcc, COMMISSIE TOT HERVORMING

VAN HET AANSPRAKELIJKHEIDSRECHT, “Memorie van toelichting van het voorontwerp van wet houdende invoeging van de bepalingen betreffende buitencontractuele aansprakelijkheid in het nieuw Burgerlijk Wetboek”, 28 augustus 2018,

https://justitie.belgium.be/sites/default/files/memorie_van_toelichting_aansprakelijkheidsrecht_0.pdf (laatst geraadpleegd 10 augustus 2020) verder wordt hiernaar verwezen als ‘Memorie van toelichting’

(7)

est.”7 Het enkele feit dat de Commissie het dan toch nodig lijkt te vinden om het schadebegrip te

definiëren is daarom uitzonderlijk.

3.   De definitie in kwestie wordt omschreven in artikel 5.171 voorontwerp: “Schade en juridisch beschermd belang: § 1. Schade bestaat uit de economische en niet- economische weerslag van de aantasting van een juridisch beschermd belang. De aard en omvang ervan worden bepaald door vergelijking van de feitelijke toestand waarin de benadeelde zich bevond voor de aantasting en de feitelijke toestand waarin hij zich bevindt na deze aantasting.

§ 2. Schade die haar oorsprong vindt in een onrechtmatige gebeurtenis of activiteit die aan de benadeelde kan worden aangerekend, wordt niet hersteld.”8

4.   De belangrijkste motivatie voor de Commissie om deze definitie in te voeren is de onduidelijkheid wegnemen die vandaag zou heersen omtrent schade. Het schadebegrip werd immers volledig ingevuld door de rechtspraak en de rechtsleer. De Commissie laat het volgende optekenen over de huidige situatie: “Over het geheel genomen, gaat het om een zeer soepel stelsel, dat opvallend flexibel is, maar niet erg duidelijk en voorspelbaar voor de burger.”9

5.   De vraag stelt zich of de nieuwe voorgestelde definitie overeenkomt met de huidige opvatting van het schadebegrip. De memorie van toelichting stelt dat de hervorming niet moet gezien worden als “omwenteling in de huidige stand van het recht, maar veeleer als een streven naar verduidelijking”.10 Het is nog maar de vraag of dit klopt. De centrale onderzoeksvraag van

deze verhandeling is dan ook: wat is het schadebegrip vandaag, en wat zal het schadebegrip worden als de nieuwe definitie vanuit het voorontwerp schadevergoedingsrecht wordt toegepast en maakt dit een verschil ten opzichte van de huidige rechtspraak en rechtsleer?

6.   Om het antwoord op deze onderzoeksvraag te bereiken, wordt er eerst bestudeerd wat schade is in het algemeen. Er zijn namelijk verschillende manieren om het schadebegrip te benaderen. Vervolgens wordt het juridisch schadebegrip zoals het vandaag is behandeld. Het is immers slechts mogelijk om een mogelijke verandering te begrijpen en in te schatten als er een begrip is van het huidig juridisch schadebegrip. Dit gaat over de schade op zich, maar ook over de schadeloosstelling gezien deze wordt beïnvloed door het schadebegrip. In het derde deel wordt de rechtsleer waarop de Commissie zich gebaseerd heeft voor de nieuwe schadedefinitie bestudeerd en vervolgens wordt de memorie van toelichting besproken om de bredere context van het nieuwe schadebegrip te kaderen. Vervolgens wordt er voor het begrip ‘belang’ uitgeweken naar de economische theorie gezien noch de rechtspraak, noch de rechtsleer, een toelichting geeft bij dit begrip terwijl het wel de essentie van het schadebegrip raakt. Hierin zal ook een mogelijke theoretische basis voor het veranderde schadebegrip gevonden worden. Het vijfde deel zal de mogelijke gevolgen van het veranderde schadebegrip uiteenzetten. Ten slotte volgt de algemene conclusie: een nieuw schadebegrip: much ado about nothing of een effectieve (ingrijpende) verandering waarover er much ado mag zijn?

7 J. RONSE, Aanspraak op schadeloosstelling uit onrechtmatige daad, Brussel, Larcier, 1954, 35. 8 Voorontwerp, 10-11.

9 Memorie van toelichting, 14. 10 Memorie van toelichting, 141.

(8)

DEEL I:  INLEIDING TOT ‘SCHADE’

HOOFDSTUK I.  HET SCHADEBEGRIP

7.   In principe draagt elke mens de schade die hij of zij oploopt zelf. Het aansprakelijkheidsrecht vormt hierop de uitzondering. Als iemand aansprakelijk wordt bevonden voor de schade die een ander mens ondervindt, zal deze aansprakelijke de schade moeten dragen. Het huidige Belgische buitencontractuele aansprakelijkheidsrecht is gebaseerd op een handvol artikelen.11 De twee belangrijkste artikelen zijn zonder twijfel artikel 1382 en 1383 Burgerlijk

Wetboek: “Art. 1382. Elke daad van de mens, waardoor aan een ander schade wordt veroorzaakt, verplicht degene door wiens schuld de schade is ontstaan, deze te vergoeden. Art. 1383. Ieder is aansprakelijk niet alleen voor de schade welke hij door zijn daad, maar ook voor die welke hij door zijn nalatigheid of door zijn onvoorzichtigheid heeft veroorzaakt.” Er zijn dus drie voorwaarden gesteld opdat een effectieve schadevergoeding kan bekomen worden met het oog op schadeloosstelling. Er moet sprake zijn van een fout. Deze moet schade voortbrengen en tussen deze fout en schade moet een causaal verband vaststaan.

8.   Noch artikel 1382 noch artikel 1383 geven een definitie van schade. Dit kan opmerkelijk gevonden worden gezien kan geargumenteerd worden dat de schade de belangrijkste voorwaarde is die gesteld wordt in het aansprakelijkheidsrecht.12 Het aansprakelijkheidsrecht strekt er immers

toe de onrechtmatig veroorzaakte schade te vergoeden en dit veronderstelt eerst en vooral dat er iets te vergoeden valt.13 De schade is trouwens niet alleen een onmisbare voorwaarde voor een

aanspraak op schadeloosstelling, ze is tevens de enige maatstaf van deze aanspraak.14 In het gewone

taalgebruik is ‘schade’ een nadeel of een waardevermindering.15 Naast het gewone taalgebruik zijn

er verschillende manieren om het schadebegrip te benaderen. AFDELING I.  CAUSAAL SCHADEBEGRIP

9.   Bij de causale benadering is het schadebegrip een feitelijke toestand waarbij de schade gezien wordt als het resultaat van de vergelijking tussen de toestand na de tot aansprakelijkheid leidende gebeurtenis en de hypothetische toestand van de benadeelde indien het schadegeval niet plaatsgevonden had. De onder juristen vaak aangehaalde definitie die RONSE geeft in navolging van de Duitse rechtsleer,16 is een causale. RONSE stelt dat het schadebegrip van louter feitelijke

11 Artikel 1382 tot 1386bis Burgerlijk Wetboek

12 Sommige auteurs juichen deze vaagheid daarentegen toe. Zo stelde RONSE: “De ontwerpers van het BW van

1804 hebben op zeer gelukkige wijze nagelaten het schadebegrip uit artikel 1382 BW nader te omschrijven.”: J. RONSE, Aanspraak op schadeloosstelling uit onrechtmatige daad, Brussel, Larcier, 1954, 35.

13 D. SIMOENS, Beginselen van Begisch Privaatrecht XI. Buitencontractuele aansprakelijkheid: Deel II:

Schade en schadeloosstelling, Antwerpen, Story-Scientia, 1999, 13; E. DIRIX, Het begrip schade, Antwerpen,

Kluwer, 1984, 13.

14 D. SIMOENS, Beginselen van Belgisch Privaatrecht XI. Buitencontractuele aansprakelijkheid: Deel II:

Schade en schadeloosstelling, Antwerpen, Story-Scientia, 1999, 13.

15 Volgens het Van Dale Groot woordenboek van de Nederlandse taal:

https://www.vandale.nl/gratis-woordenboek/nederlands/betekenis/SCHADE (laatst geraadpleegd 10 augustus 2020)

16 MOMMSEN stelde al in 1855 dat schade een belang is in het verschil tussen het bedrag van iemands

eigendom zoals het op een bepaald moment is en het bedrag dat dat eigendom zou hebben zonder de

tussenliggende gebeurtenis van een bepaalde schadelijke gebeurtenis op dat moment. : F. MOMMSEN, Beiträge

zum Obligationenrecht: Abt. Zur Lehre von dem Interesse, Braunschweig, C. A. Schwetschke und sohn (M.

(9)

aard is: de schade wordt ontleed als de uitkomst van de vergelijking van twee toestanden: de huidige toestand van de benadeelde zoals hij door de onrechtmatige daad veroorzaakt is, en de hypothetische toestand waarin hij verder gebleven zou zijn, mocht het schadegeval zich niet voorgedaan hebben.17 AFDELING II.  INHOUDELIJK SCHADEBEGRIP

10.   Een inhoudelijk schadebegrip gaat uit van de aantasting van een juridisch beschermd begrip. Dit laat toe de eigenschappen te preciseren waaraan schade moet voldoen om in aanmerking te komen voor vergoedbare schade. SIMOENS stelt dat schade, naast een louter feitelijk gegeven, ook een juridisch begrip is omdat elk begrip dat in de wet voorkomt en vatbaar is voor interpretatie, een rechtsbegrip is. De vraag naar het aanwezig zijn van schade is dus een rechtsvraag die op deze wijze kan worden geformuleerd: het is de vraag of ondanks het ontbreken van elke beperkende bepaling in de wet het schadebegrip nader en dus op beperktere wijze moet worden omschreven dan in de gebruikelijke betekenis van het woord.18 In deze masterproef zal er vooral uitgegaan worden van

de inhoudelijke schadebepaling.

HOOFDSTUK II.  SCHADE VASTSTELLEN EN WAARDEREN

11.   Er zijn niet alleen verschillende manieren om de schade op zich te benaderen, er zijn ook verschillende manieren om naar de vaststelling en waardering van de schade te kijken. Een onderscheid maken tussen de schade op zich, het bepalen van het bestaan en de omvang van deze schade en vervolgens waarderen van de schade is zeker theoretisch van nut. Daarentegen is het in de praktijk moeilijk om het eigenlijke schadebegrip los te weken van de schadeloosstelling. Als het in de rechtspraak gaat over schade, gaat het ook over schadeloosstelling. Hoe de schade benaderd wordt, staat dan ook niet los van hoe de schadeloosstelling benaderd wordt en vice versa.

AFDELING I.  CONCREET VERSUS ABSTRACT

12.   Het concrete karakter ten opzichte van het abstracte karakter van de schade duidt op hoe er naar het schadebegrip en de schadewaardering wordt gekeken.19 Bij een concrete invulling van het

schadebegrip wordt er rekening gehouden met alle omstandigheden van de zaak. De rechter bepaalt in principe de werkelijke schade die geleden is in een concreet geval. De schadeloosstelling bestaat uit het volledig herstel van deze vastgestelde schade. Enkel wanneer de rechter de schade in concreto vaststelt, is het mogelijk de schade van de benadeelde integraal te compenseren. Dat is dan ook het grote voordeel van deze benadering van de schade. Het nadeel is uiteraard dat het meer werk vraagt van de rechter en dat het voor de rechtzoekende gepaard gaat met onzekerheid. Een abstracte invulling daarentegen maakt van bepaalde elementen een abstractie, omdat de rechter de werkelijke schade niet kan of wil bepalen. In dat geval dient de benadeelde slechts te verwijzen naar de schade zoals die zich in een normaal geval zou voordoen om zijn schade te bewijzen.20 Aan

17 J. RONSE, Schade en schadeloosstelling in APR, Brussel, Larcier, 1957, 59. Een correctere bewoording zou

zijn om te spreken van een feit op basis waarvan de aangesproken persoon aansprakelijk zou kunnen zijn, dan is er nog geen causaliteitsoordeel. Enkele jaren later zou RONSE wel erkennen dat deze definitie een

causaliteitsoordeel inhield: J. RONSE en L. DE WILDE, Schade En Schadeloosstelling, in APR Gent, Story-Scientia, 1984, 8.

18 D. SIMOENS, Beginselen van Belgisch Privaatrecht XI. Buitencontractuele aansprakelijkheid: Deel II:

Schade en schadeloosstelling, Antwerpen, Story-Scientia, 1999, 15.

19 E. DIRIX, “Abstracte en concrete schade”, RW 2000-01, 1329. 20 Ibid.

(10)

de abstracte invulling zijn er, ondanks de nadelen, ook voordelen. De benadeelde weet waar hij aan toe is, er is een grote mate van rechtszekerheid en een zeer lichte bewijslast.21

AFDELING II.  OBJECTIEF VERSUS SUBJECTIEF

13.   Een andere invalshoek bij het bekijken van het schadebegrip is de objectieve versus de subjectieve. De tegenstelling tussen objectieve en subjectieve schade duidt op ‘in hoofde van wie’ de schade wordt bekeken. Het gaat aldus over een verschil van standpunt bij het overschouwen van één en dezelfde schade: de objectieve schade is de door de sociale omgeving van de getroffene vastgestelde schade, de subjectieve schade is de door de getroffene geleden schade.22 Vanuit welke

waarde waardeert de rechter? Als iemand het over ‘waarde’ heeft, is het belangrijk om te onderscheiden of hij doelt op de subjectieve waarde die een individu toekent aan een bepaalde eenheid van een goed, of bedoelt hij de objectieve marktwaarde die het prijssysteem eraan toekent?23 Bij een subjectieve waardering is er geen vaste meeteenheid. Subjectieve waardering zou

geschieden door het rangschikken van de preferentiële zaken. De objectieve marktwaarde daarentegen is de geschatte waarde van verkoop van een goed. De idee is dat mensen automatisch en vrijwillig niet-preferentiële zaken zullen wisselen voor preferentiële zaken of voor een geldbedrag. De som die voor een bepaald goed verkregen wordt bij verkoop, zal lager of hoger zijn dan de eigen subjectieve waardering. Bij een objectieve waardering is er ook een duidelijke meeteenheid, namelijk geld.24 Indien de rechter objectief waardeert vanuit het standpunt van de

omgeving, van de maatschappij, gaat hij aldus uit van de marktwaarde: de objectieve schade. Als hij subjectief waardeert gaat hij uit van de waarde die het individu hecht aan de schade.

HOOFDSTUK III.  TUSSENCONCLUSIE INLEIDING TOT ‘SCHADE’

14.   Er zijn verschillende manieren om te kijken naar ‘schade’. De causale benadering gaat uit van een feitelijk schadebegrip waarbij er een vergelijking is tussen twee toestanden: de toestand waarin de schadelijder was voor het schadegebeuren en de toestand waarin hij zich bevindt na de schadegebeurtenis. Het inhoudelijke schadebegrip daarentegen gaat uit van een juridisch in te vullen begrip. Het is in de eerste plaats aan de wetgever om dit begrip in te vullen. De invulling van dit begrip heeft grote implicaties voor de schadeloosstelling en hoe naar de omvang en waardering van de schade zal gekeken worden. Er kan een concrete of een abstracte visie zijn op de schade. Dit heeft gevolgen voor de schadeloosstelling. Bij de concrete benadering is er in principe volledig schadeherstel en wordt er rekening gehouden met alle concrete omstandigheden in de zaak. De abstracte benadering houdt daarentegen geen rekening met alle elementen van de zaak, maar maakt een abstractie. Niet alle schade wordt mogelijks vergoed. Ten slotte is er ook een objectieve versus subjectieve visie. De eerste houdt enkel rekening met de marktwaarde, terwijl de tweede ruimte laat voor een persoonlijke waardering. Artikel 1382 en 1383 van het Burgerlijk Wetboek geven geen inhoudelijke invulling. Alle benaderingen blijven open.

21 T. VANSWEEVELT en B. WEYTS, “De Indicatieve Tabel 2012: van (te) normerend naar betwist?” RW

2014-15, 244.

22 J. VIANE, J.VAN STEENBERGE, D. LAHAYE, Schade aan de mens. Deel III: Evaluatie van de

gezondheidsschade, Berchem, Kluwer, 1975, 414.

23 R.P., MURPHY, “Subjective Value and Market Prices” Mises Institute 2011:

https://mises.org/library/subjective-value-and-market-prices (laatst geraadpleegd 10 augustus 2020)

(11)

DEEL II:  HET JURIDISCHE SCHADEBEGRIP

VANDAAG

HOOFDSTUK I.  EVOLUTIE VAN HET JURIDISCHE SCHADEBEGRIP

15.   Het huidige Burgerlijk Wetboek geeft geen inhoudelijke benadering van de schade. De eerste vraag die gesteld dient te worden is dan ook: waarom werd er in het Burgerlijk Wetboek geen schadedefinitie gegeven en hoe verliep de inhoudelijke invulling van het schadebegrip dan? Hiervoor moet buiten de landsgrenzen getreden worden. De artikelen 1382 en 1383 Burgerlijk Wetboek stammen nog rechtstreeks uit de Franse Code Civil van 1804.

AFDELING I.  GEEN INHOUDELIJKE DEFINITIE IN HET BURGERLIJK WETBOEK 16.   De Code Civil was een kind van zijn tijd. Omstreeks 1800 grijpt een omwenteling plaats in de West-Europese maatschappij en in het recht. Verantwoordelijk daarvoor is de Verlichting: een maatschappijkritische stroming die stelde dat de mens, op basis van de rede, een ideale maatschappij kon opbouwen en zo het geluk kon bereiken.25 De Verlichting kenmerkte zich door een

vooruitgangsgeloof. De vernieuwingen waren goed want deze waren nu eenmaal gebaseerd op de rede en dit zou voor de mens niks dan geluk brengen. Deze omwenteling had ook belangrijke gevolgen voor het recht: er was nood aan een nieuw recht gebaseerd op de rede. Dit nieuwe recht was het Vernunftrecht. De techniek om dit recht door te voeren was de wetgeving. Dit idee was niet echt nieuw, maar voordien moest de wetgeving het wel steeds afleggen tegenover de gewoonte, de rechtspraak en de rechtsleer.26

17.   Het Vernunftrecht27 bestond onafhankelijk van God en was enkel op de rede gebaseerd. De

methode van de Vernunftrechtelijke juristen was sterk verwant met die van de opkomende exacte wetenschappen. Door te observeren en evidente waarheden vast te stellen, ontwikkelden ze basisprincipes, axiomata, over het menselijke gedrag.28 Daaruit konden dan de concrete rechtsregels

afgeleid worden. Hierdoor werd de rechtswetenschap een exacte wetenschap, een logisch systeem. Recht wordt abstract, een logische toepassing van abstracte principes.29

18.   Om de Verlichting vorm te geven werd er beroep gedaan op codificaties. Met ‘codificatie’ wordt hier bedoeld een oorspronkelijke onderneming waarin de opsteller een geheel rechtsgebied

25 Dit wel op voorwaarde dat de restanten van de vroegere tijden verdwenen. Zo richtten de revolutionairen zich

tegen de almacht van de absolute vorst, privileges en standen werden afgeschaft en de kerk verloor zijn bevoorrechte positie. De overheid moet het programma van de verlichting realiseren en daardoor blijven de beperkingen ten voordele van de overheid bestaan: D. HEIRBAUT, Privaatrechtsgeschiedenis: van de

Romeinen tot heden, Gent, Academia Press, 2013, 125.

26 Ibid., 126.

27 Voor het privaatrecht was de ontwikkeling van het Vernunftrecht vooral een Duits fenomeen. De Duitse

overheersing in de studie van het privaatrecht mag daarentegen niet overschat worden. De Duitse auteurs schreven hun belangrijkste werken in het Latijn en dus voor het Europese publiek. Frankrijk heeft in de zeventiende eeuw één belangrijke auteur voortgebracht die het privaatrecht volgens de nieuwe methodes behandelde: DOMAT. Deze heeft een belangrijke rol gespeeld in de systematisering van het bestaande recht en daardoor heeft hij een belangrijke invloed uitgeoefend op de latere codificatie in Frankrijk. D. HEIRBAUT,

Privaatrechtsgeschiedenis: van de Romeinen tot heden, Gent, Academia Press, 2013, 134.

28 Dit doet denken aan de micro-economie. Zie infra deel IV.

(12)

behandelt in een comprehensief en exhaustief wetboek op een doorlopende, homogene en logisch-sluitende wijze.30 De aanhangers van de Verlichting waren voorstander van codificatie omdat het

toeliet het bestaande recht in één klap te vernieuwen. Het bracht rechtszekerheid en zou de toegankelijkheid tot het recht vergroten. De codificatiebeweging van de Verlichting was evenwel ook gericht tegen de gevestigde belangen van rechters en rechtsgeleerden. Rechters mochten slechts nog ‘bouches de la loi’ zijn. Ze mochten enkel de wet toepassen op het voor hen voorgelegde probleem maar mochten geen nieuw recht creëren. De rechtsgeleerden mochten enkel nog commentaar geven: ze mochten de tekst vanuit de codex wel uitleggen, maar daar bleef het bij. Een codificatie is bij haar uitvaardiging volgens HEIRBAUT dan wel een progressief element, na verloop van tijd wordt ze een rem op de verdere rechtsontwikkeling. Bovendien kan een codificatie nooit alles voorzien. Eventueel lost de wetgever dit op door een orgaan aan te duiden dat instaat voor de verdere rechtsontwikkeling als de wetgever stil staat en er toch een nieuw recht moet gecreëerd worden om aan een concrete situatie het hoofd te bieden. In België is deze instelling het Hof van Cassatie.31

19.   In Frankrijk begon de codificatie in 1800. NAPOLEON duidde vier commissarissen aan om een ontwerp op te stellen voor een burgerlijk wetboek: PARTALIS, TRONCHET, BIGOT-PRÉAMENEU en de MALEVILLE. Het schrijven duurde maar enkele maanden.32 In 1804 maakte

het latere België integraal deel uit van het Franse grondgebied. De Code Civil was er dan ook automatisch van toepassing. Dit bleef zo, ondanks het einde van de Franse bezetting, het Nederlandse bewind en de Belgische onafhankelijkheid.33 Twee eeuwen later is de Code Civil nog

altijd de basis voor het Belgische Burgerlijk Wetboek. Tegenstanders zouden zeggen: “onkruid vergaat niet.”

20.   De Code Civil blonk- en blinkt voor de delen die tot op de dag van vandaag behouden zijn zoals artikel 1382 van ons Burgerlijk Wetboek - niet uit in kwaliteit. Zo zijn de termen niet consistent en ontbreekt het vaak aan (duidelijke) definities, zoals ook voor schade het geval was en is. Het was ook geen duidelijke uitdrukking van het liberale individualisme.34 Het succes van de

Code Civil kan volgens HEIRBAUT dan ook enkel verklaard worden door het ontbreken van alternatieven in de negentiende eeuw: andere kwalitatief betere wetboeken verschijnen pas vanaf het einde van de negentiende eeuw. De militaire, politieke en culturele invloed van Frankrijk in Europa is een andere verklarende factor. De Code Civil was vooral succesvol in die gebieden, die door Napoleon veroverd waren, waaronder dus België.35

21.   Artikel 1382 en 1383 Code Civil zijn vooral gebaseerd op de werken van POTHIER en DOMAT. De strekking van de opvattingen van beide auteurs over de vraag wanneer schadevergoeding op zijn plaats is, was dezelfde. Zodra er sprake was van ook maar de geringste

30 Ibid.,135. 31 Ibid.,136. 32 Ibid.,139. 33 Ibid.,141.

34 Ibid.,143. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan het eigendomsrecht, dit wordt beperkt door de wetten

van de overheid en het eigendomsrecht van anderen. Het contractenrecht is ook onderworpen aan de openbare orde, waardoor het dus niet mogelijk is over alles te contracteren.

(13)

onvoorzichtigheid aan de kant van de schadeveroorzaker diende deze de schade te vergoeden.36

Alle schade veroorzaakt door iemands toedoen, of er nu sprake is van onvoorzichtigheid, lichtzinnigheid of onwetendheid moet worden vergoed.37 De enige eis die gesteld wordt is dat de

schade het gevolg is van een fout ('faute') of van een onvoorzichtigheid ('imprudence') van een persoon.38 RONSE baseert zich hierop om te stellen dat het niet definiëren van het begrip schade in

artikel 1382 Burgerlijk Wetboek een opzettelijke leemte zou zijn, waardoor aan de feitenrechters de ruimst mogelijke vrijheid wordt gegeven om in elk geval afzonderlijk te kunnen oordelen of er schade is of niet.39 “Dit (het niet definiëren van de schade in artikel 1382 Burgerlijk Wetboek)

gebeurde wellicht niet uit onachtzaamheid noch nalatigheid, maar veeleer uit voorzichtigheid. Er is hier een bewuste leemte in de wet. De voorbereidende werken verschaffen geen enkele omschrijving van het schadebegrip dat, als het van louter feitelijke aard is, geen enkel juridische commentaar vraagt.”40

22.   Een opvallende vaststelling is dat Nederland, na de onafhankelijkheid van België in 1830, zich uitdrukkelijk en onmiddellijk afzet tegen de Code Civil. In 1838 al komt Nederland met een afwijkend aansprakelijkheidsrecht.41 Er werd in Nederland een absolute onrechtmatigheidsvisie

ingeschreven waarbij de onrechtmatige daad naast schuld, fout en causaal verband, een apart criterium inhoudt dat moet vervuld zijn opdat er recht is op schadeloosstelling. De Nederlanders zagen de aanpak van de Code Civil in verband met de buitencontractuele aansprakelijkheid als een te ruim en verwarrend systeem dat ze liever kwijt dan rijk waren. NOORDZIEK tekende in zijn verslagen van de beraadslagingen in de Tweede kamer van de Staten-Generaal op waarom het onrechtmatigheidsbegrip werd opgenomen: “Men heeft dit woord met opzet gebezigd, om te doen ophouden de menigvuldige twistgedingen42, welke art. 1382 van het Fransche Wetboek heeft

opgeleverd; daar het van zelf spreekt, dat elke daad, die schade veroorzaakt, geenen grond tot schadevergoeding oplevert, en dat de onregtmatigheid der daad daartoe alleen aanleiding kan geven”. 43 DE PINTO stelt dat de onrechtmatigheid niet enkel is ingevoerd om de onduidelijkheid

van de algemene bewoordingen van artikel 1382 Code Civil weg te werken maar ook om het artikel in zijn draagkracht in te perken. “Het vermogen om schadevergoeding te vorderen, wordt hier uitdrukkelijk beperkt tot die schade, welke het gevolg is geweest van eene onregtmatige daad; bij

36 G. VAN MAANEN, G., Onrechtmatige daad tussen BW en NBW. Overeenkomsten en verschillen in de

wettelijke struktuur van de artt. 1401 en 1402 BW 1838 en 6.3.1.1. NBW, Groningen, Online publication GROM

II , 1985, 20.

37 Ibid., 21. 38 Ibid., 22.

39 J. RONSE, Schade en Schadeloosstelling in APR, Brussel, Larcier, 1957, 58.

40 J. RONSE, Aanspraak op schadeloosstelling uit onrechtmatige daad, Brussel, Larcier, 1954, 35. 41 Waarvan de belangrijkste artikelen toen artikel 1401 en 1402 BW waren. “Artikel 1401 BW: Elke

onregtmatige daad, waardoor aan een ander schade wordt toegebragt, stelt dengenen door wiens schuld die schade veroorzaakt is in de verpligting om dezelve te vergoeden. Artikel 1402 BW: Eenieder is

verantwoordelijk, niet aileen voor de schade welke hij door zijne daad, maar ook voor die welke hij door zijne nalatigheid of onvoorzigtigheid veroorzaakt heeft.”

42 Er is desondanks geen onmiddellijk bewijs te vinden dat er veel procedures over dit artikel werden ingesteld:

G. VAN MAANEN, Onrechtmatige daad tussen BW en NBW. Overeenkomsten en verschillen in de wettelijke

struktuur van de artt. 1401 en 1402 BW 1838 en 6.3.1.1. NBW, Groningen, Online publication GROM II, 1985,

38.

43 J.J.F., NOORDZIEK, Geschiedenis der beraadslagingen gevoerd in de Tweede Kamer der Staten-Generaal

over het onderwerp Burgerlijk Wetboek, Zittingsjaar 1820-1821: Deel I Eerste & Tweede stuk + Deel II Bijlagen (3 bdn.), ’s-Gravenhage, Martinus Nijhoff, 531. Zie ook: G. VAN MAANEN, Onrechtmatige daad tussen BW en NBW. Overeenkomsten en verschillen in de wettelijke struktuur van de artt. 1401 en 1402 BW 1838 en 6.3.1.1. NBW, Groningen, Online publication GROM II, 1985, 1.

(14)

dus, die door eene regtmatige daad een’ ander’ schade toebrengt, is tot geene vergoeding gehouden: nemo damnum facit nisis qui id facit, quot facere jus non habet.”44

AFDELING II.  NAAR DE SCHADE ALS DE KRENKING VAN EEN BELANG

§1.  Maatschappelijke problemen veranderen de aansprakelijkheidsstelsels in Europa 23.   Nederland en België, maar ook alle andere Europese landen hadden desalniettemin snel gemeenschappelijke problemen aan het begin van de twintigste eeuw. De steeds complexer wordende maatschappij na de industriële revolutie bracht nood aan nieuwe wetgeving. Doordat er meer wetten waren, waarop de bevolking zich kon baseren om een aansprakelijkheidsgeding te beginnen, vreesden landen een overspoeling van het rechtssysteem. Een ander probleem dat de kop had opgestoken was de onrechtmatige concurrentie. Door de vele nieuwe handel kwamen er veel klachten van schade die handelaars leden door concurrentie. Overal in Europa zochten rechtsgeleerden naar een oplossing die enerzijds niet tot een algemene stortvloed aan schadeclaims zou leiden, maar nieuwe problemen zoals de onrechtmatige concurrentie wel het hoofd zou bieden. 24.   De Nederlandse jurist MOLENGRAAFF schreef in 1887 al een pleidooi voor het latere in Nederland gekende Lindenbaum/Cohen criterium.45 MOLENGRAAFF zijn stelling was om de

oneerlijke concurrentie te bestrijden met een ruimere uitleg van de onrechtmatigheid uit artikel 1401 BW: “Hij die anders handelt dan in het maatschappelijk verkeer den eenen mensch tegenover den ander betaamt, anders dan men met het oog op zijn medeburgers behoort te handelen, is verplicht de schade te vergoeden, die derden daardoor lijden.”.46 MOLENGRAAFF merkte ook op dat artikel

1401 Burgerlijk Wetboek spreekt van een onrechtmatige en niet van een door de wet verboden handeling.47 Dit pleidooi werd niet door iedereen met open armen ontvangen. Hoogleraar LAND

nam stelling tegen MOLENGRAAFF zijn idee door te poneren dat dit idee de rechtszekerheid voor iedereen in het gedrang zou brengen.48

25.   Na een mislukte poging om de oneerlijke concurrentie te verhelpen met een specifieke wet,49 boden de artikelen §823 en §826 Deutsches Bürgerliches Gesetzbuch begin 1900 een

oplossing in Duitsland.Deze artikelen waren ook voor Nederland de blauwdruk.50 Het Duits

44 A. DE PINTO, Handleiding tot het Burgerlijk Wetboek (Tweede gedeelte. Aantekeningen.), s’Gravenhage,

Belinfante, 1840, 385.

45 Uiteindelijk aanvaard door de Hoge Raad in 1919: HR (NL) 31 januari 1919, N.J. 1919, 161: De feiten van het

arrest gingen als volgt: de drukker Cohen had een werknemer van zijn concurrent Lindenbaum overgehaald om informatie door te spelen in ruil voor giften en beloften. Lindenbaum komt hierachter en wil zijn geleden schade verhalen op basis van onrechtmatig handelen. In eerste en tweede aanleg wordt deze vordering ongegrond verklaard, gezien er niet wordt gehandeld in strijd met de wet. De Hoge Raad gaat in cassatie evenwel gegrond verklaren. Er werden vier afzonderlijke criteria ingevoerd om de vraag of er sprake is van onrechtmatig gedrag in de zin van artikel 1401 BW te beantwoorden. Er kan onrechtmatigheid zijn als een gedraging 1) in strijd is met een wettelijke rechtsplicht; 2) een inbreuk betekent op eens anders subjectief recht; 3) in strijd is met de goede zeden; of 4) strijdt met de zorgvuldigheid, die in het maatschappelijk verkeer betaamt.

46 W.L.P.A. MOLENGRAAF “De oneerlijke concurrentie voor het forum van den nederlandschen rechter,

tevens eene bijdrage tot de uitlegging van art. 1401 B.W. en van de wet op de handels-en fabrieksmerken”,

Rechtsgeleerd Magazijn 1887, 14.

47 Ibid,15.

48 N.K.F. LAND, Beschouwingen over de verbintenis uit onrechtmatige daad, Haarlem, Bohn, 1896, 77. 49 ‘Gesetz zur Bekämpfung des unlauteren Wettbewerbes' 1896

50 JANSEN, C. “De bestrijding van de oneerlijke mededinging in de eerste decennia van de 20e eeuw: Het Duitse

(15)

aansprakelijkheidsrecht beschermt enkel belangen die het voorwerp uitmaken van specifiek bepaalde rechten en opzettelijk toegebrachte schade op wijze strijdig met de goede zeden. Bij deze laatste moet er geen specifiek recht geschonden zijn.51 Het aantal beschermde belangen waarvoor

schadevergoeding kan gevraagd worden zijn dus beperkt en zo had de Duitse wetgever een a priori beperking ingevoerd op het aantal aansprakelijkheidsvorderingen. Oorspronkelijk gaf artikel §826 Deutsches Bürgerliches Gesetzbuch de rechter de basis om oneerlijke concurrentie een halt toe te roepen: hij kon ze bestempelen als ‘tegen de goede zeden’.52 Deze oplossing was niet zaligmakend

vooral gezien de persoon die schade leed opzet van zijn opponent moest kunnen aantonen. Als oplossing keerde de Duitse rechter zich vervolgens naar artikel §823 DBG, het ‘Schutznorm’ artikel. Vooral het 'sonstiges Recht' was voor het Reichsgericht het aanknopingspunt voor de ontwikkeling van een nieuw recht: 'das Recht am eingerichteten und ausgeübten Gewerbebetrieb', een zogenaamd recht op de onbelemmerde uitoefening van het bedrijf.53 Ondanks kritiek die stelde

dat dit 'Recht am Gewerbebetrieb' het karakter van een 'sonstiges Recht' miste54 bevestigde het

Reichsgericht in het Jutefaser arrest van 190455 het bestaan van een ‘Recht am Gewerbebetrieb’.

Uit de schending van zo een recht kon dan vergoedbare schade voortvloeien.

26.   Nederland baseerde zich op Duitsland met relatieve onrechtmatigheidsleer, waarbij er geen verplichting tot schadevergoeding is wanneer de geschonden norm niet strekt tot bescherming van de schade zoals de benadeelde ze heeft geleden. Dit heeft zowel voor Nederland als Duitsland gevolgen voor het schadebegrip: de schade is slechts verhaalbaar als ze ontstaan is uit de schending van een norm die bestemd was om jou specifiek te beschermen.56 Bijkomend worden er nog

voorwaarden gesteld: de schade dient reëel en relevant te zijn en moet de schade te boven gaan die met redelijkheid en zorg voorkomen zou kunnen zijn. Schade is de vermindering in een door een aanspraak gedekt belang.57 Dit is duidelijk beperkender dan het Belgische schadebegrip. Er is een a priori beperking van de schade.

§2.   De theorie van LECLERCQ

27.   Ook in België laaide in het begin van de twintigste eeuw de discussie over een mogelijke beperking van het schadebegrip op. Zo werd de vraag gesteld of het schadebegrip niet zo moest begrepen worden dat er slechts vergoedbare schade was mits de benadeelde de krenking van een recht kon doen gelden, beter gekend als de theorie van de rechtskrenking.58

51 Dit heeft wel als gevolg dat juristen in Duitsland geschonden belangen die niet onder de beschermde belangen

vallen gaan proberen de schade die voortkomt uit het niet-beschermde geschonden belang te laten bestempelen als opzettelijk veroorzaakte schade tegen de goede zeden.

52 JANSEN, C. “De bestrijding van de oneerlijke mededinging in de eerste decennia van de 20e eeuw: Het Duitse

recht als voorbeeld voor de Nederlandse rechtsbeoefening”, online publication GROM XIV 1997, 10.

53 Ibid. 54 Ibid. 11.

55 Reichsgericht (DU) 27 februari 1904, nr. I 418/03, RGZ 1904, 24. Een producent ontzegde aan een concurrent

een niet bestaand gebruiksmodel voor textiel.

56 Tenzij bij de uitzondering van de schade die opzettelijk is veroorzaakt en tegen de goede zeden in Duitsland. 57 S.R.L. VAN NUllS, “Relativiteit ten aanzien van de onrechtmatige daad: Vergelijkend onderzoek van het

Nederlands en Belgisch recht aangaande aansprakelijkheidsbeperking via een relativiteitsvereiste (eerste deel)”,

RW 1980, 556.

(16)

28.   In België werd een aantal jaren een variatie van deze theorie toegepast. De theorie van LECLERCQ, vernoemd naar de procureur-generaal bij het Hof van Cassatie, werd tijdens zijn tijd in het Hof van Cassatie (van 1929 tot 1939) door het Hof gevolgd.59 LECLERCQ was van oordeel

dat de loutere schending van een subjectief recht door de onmiddellijke daad van de mens60 een

fout uitmaakt, zonder dat het daarbij nodig is na te gaan of die daad al dan niet in strijd is met een algemene zorgvuldigheidsnorm.61 Een subjectief recht is een door het objectieve recht aan een

individu toegekende heerschappij met strekking tot de bevrediging van de menselijke behoeften.62

29.   Voor LECLERCQ was er een onrechtmatige daad en ipso facto een fout van zodra iemand een subjectief recht schendt.63 Er was een inbreuk op een subjectief recht zodra een ander persoon

dan de titularis ervan iets doet waartoe uitsluitend de titularis bevoegd is, of indien een ander de rechthebbende in de uitoefening van zijn rechten belemmert.64 Het bewijs van de aantasting van

een subjectief recht volstond als het bewijs van de fout.65 Deze theorie was aldus heel

slachtoffervriendelijk, vriendelijker dan de eigenlijke theorie der rechtskrenking en viel nog meer op in vergelijking met het traject dat werd gekozen in onze buurlanden. Slachtoffervriendelijkheid was ook de beweegreden van LECLERCQ: hij ontwikkelde deze theorie voornamelijk om gemakkelijker schadevergoeding te kunnen toekennen aan verkeersslachtoffers.66 De enige

ontsnappingsmogelijkheid voor de verdediging was door het bewijs te leveren van een vreemde oorzaak of een rechtvaardiging zoals overmacht.

59 Bv. Cass. 4 juli 1929, Pas. 1929, 260 (Hier ging het over een tramongeval waarbij het slachtoffer vreemd was

aan de vervoerovereenkomst. De eisers in cassatie willen daarom gedeelde verantwoordelijkheid. Cassatie verwierp dit en stond de schadevergoeding toe aan de vrouw en kinderen van het slachtoffer.) Cass. 27

september 1934, Pas. 1934, I, 388 (Konijnen vernietigden in dit geval gewassen en aldus de oogst. De konijnen waren afkomstig uit een naburig bos maar werden opgejaagd richting het veld door een jager. In het bestreden vonnis werd de persoon die jaagde op die konijnen aansprakelijk gesteld voor de schade. Er werd echter geen band vastgesteld tussen de schade door de vele konijnen op het veld noch tussen het gedrag van de jager en de schade. Het bestreden vonnis werd hierdoor vernietigd door het Hof van Cassatie: op basis van de jachtwet van 28 februari 1882 moet er een correlatie vastgesteld worden tussen het gedrag van de jager en de rechthebbende. Vooral interessant aan dit arrest is dat het Hof expliciet stelt dat elk mens een verplichting heeft een ander zijn recht niet te schaden en dat als hij dit wel doet is hij verantwoordelijk voor de schade, tenzij de verweerder bewijst dat er sprake is van overmacht of een toevallige gebeurtenis. LECLERCQ schrijft in dit arrest zijn theorie expliciet neer. “Tout homme a l'obligation de veiller à ne pas léser le droit d'autrui sur sa personne ou

sur ses biens; s'il lèse ce droit, il est responsable du dommage cause, à moins qu'il ne prouve qu'elle résulte d'un cas fortuit ou de la force majeure”) ; zie ook H. BOCKEN, “Nog iets over inbreuk op recht?” in W. GERVEN,

H. COUSY, en S. STIJN, Amicorum Walter Van Gerven, Deurne, Kluwer, 2000, 184.

60 De regel gold aldus niet indien de inbreuk op het recht zonder rechtstreekse tussenkomst van de mens

veroorzaakt werd door bijvoorbeeld een zaak.

61 P. LECLERCQ, conclusie voor Cass. 4 juli 1929, Pas. 1929, 26; P. LECLERCQ, noot onder Cass. 23 juni

1932, Pas. 1932, I, 200; H. BOCKEN, “Nog iets over inbreuk op recht?” in W. GERVEN, H. COUSY, en S. STIJN, Amicorum Walter Van Gerven, Deurne, Kluwer, 2000, 183.

62 W. VAN GERVEN, Beginselen Van Belgisch Privaatrecht. I: Algemeen Deel., Antwerpen, Standaard,

1969,87.

63 P. LECLERCQ, “Le conducteur d’une automobile qui tue ou blesse un piéton, commet-il un acte illicite?

Discours prononcé à l’audience solennelle de rentrée de la Cour de Cassation, le 15 septembre 1927”, RGAR 1927, nr. 168.

64 H. VANDENBERGHE, “Aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad. Overzicht van rechtspraak (2000-08)”,

TPR 2010, 1811.

65 L. CORNELIS, Beginselen van het Belgische buitencontractuele aansprakelijkheidsrecht, Antwerpen, Maklu,

1989, 146.

66 Zie bv. Cass. 4 juli 1929, Pas. 1929, 260 (tramongeval); zie ook L. CORNELIS, Beginselen van het Belgische

(17)

30.   De theorie van LECLERCQ werd ten tijde niet met armen open ontvangen in de rechtsleer.67

De enige die zijn stelling aanhing was LAURENT.68 Zo verzette CORNELIUS, nochtans opvolger

van LECLERCQ bij het Hof van Cassatie, zich er uitdrukkelijk tegen.69 Deze visie zou immers het

onderscheid tussen fout en schade uit het oog verliezen terwijl beiden afzonderlijk moeten vastgesteld worden om toepassing te kunnen maken van artikel 1382 Burgerlijk Wetboek.70 Een

bezwaar was dan ook dat de eiser het bestaan van de schade niet moest aantonen.71 LIMPENS wees

er nogal cynisch op dat LECLERCQ het probleem van de oneerlijke concurrentie wel zou oplossen gezien het concurrentie gewoon helemaal onmogelijk zou maken.72 De rode draad doorheen de

kritiek was dat LECLERCQ het foutbegrip en schadebegrip verwart. BOCKEN schreef relatief recent een zeer genuanceerde kritiek op de theorie LECLERCQ waarin hij verduidelijkt dat een inbreuk op recht slechts een schadecategorie is, zij levert geen normatief element op dat toelaat iemands gedraging als maatschappelijk onaanvaardbaar te bestempelen.73

31.   De bijdrage van BOCKEN is te vinden in het Liber Amicorum Walter Van Gerven. VAN GERVEN bleek ruimte te laten voor het erkennen van de inbreuk op recht als onrechtmatigheidscriterium. Een inbreuk op een bepaald subjectief recht is op zich onrechtmatig, zodat aansprakelijkheid enkel zou kunnen vermeden worden door het bewijs te leveren van een rechtvaardigings-of verschoningsgrond of de afwezigheid van een causaal verband.74 BOCKEN

werkte in deze context enkele ideeën over de inbreuk op recht als onrechtmatigheidscriterium nader uit. BOCKEN schreef: “Ik treed hierom echter nog niet de visie van Procureur-generaal Leclercq bij. Wel ben ik van mening dat de reactie op LECLERCQ’s standpunt eenzijdig was en moeilijk verzoenbaar met vrij algemeen aanvaarde opvattingen omtrent de betekenis van het begrip subjectief recht. Het begrip inbreuk op recht levert in een aantal gevallen wel degelijk een voldoende, doch geenszins noodzakelijke grond op om de aanvaardbaarheid van iemands gedraging te beoordelen. Aanvaardt men niet dat bepaalde inbreuken op recht onrechtmatig zijn, dan staat men overigens voor moeilijk te verklaren antinomieën tussen het aansprakelijkheidsrecht en andere delen van het recht. Een correcte omschrijving van inbreuk op recht waarbij men vermijdt het recht gelijk te stellen met het goed of het belang waarop het betrekking heeft, is evenwel essentieel om de draagwijdte van dit onrechtmatigheidscriterium te bepalen.”75

67 J. LIMPENS, “La faute et l’acte illicite en droit compare” in DABIN, J. Mélanges en l’honneur de Jean

Dabin II, Brussel, Bruylant, 1963, 735: zij stellen dat het essentieel is om te toetsen aan het criterium of een

foutieve gedraging werd begaan, zij gaan niet na of een voorafgaand recht geschonden is opdat er een vergoedbare schade zou zijn.

68 F. LAURENT, Principes de droit civil, XX, Brussel, Bruylant, 1869, 422-423.

69 L. CORNELIS, Beginselen van het Belgische Buitencontractuele aansprakelijkheidsrecht, I, Antwerpen,

Maklu, 1989, 150.

70 E. VERJANS, “Buitencontractuele aansprakelijkheid voor schending van persoonlijkheidsrechten”, RW

2013-14, 532.

71 Ibid.

72 J. LIMPENS, “La faute et l’acte illicite en droit comparé” in Mélanges J. Dabin, II, Bruylant, 1963, 735. 73 BOCKEN, H., “Nog iets over inbreuk op recht?” in W. GERVEN, H. COUSY, en S. STIJN, Amicorum

Walter Van Gerven, Deurne, Kluwer, 2000, 184. Liber Amicorum Walter Van Gerven, Deurne, Kluwer, 2000, 185.

74 BOCKEN, H., “Nog iets over inbreuk op recht?” in W. GERVEN, H. COUSY, en S. STIJN, Liber Amicorum

Walter Van Gerven, Deurne, Kluwer, 2000, 189. Zie ook: W. VAN GERVEN, Verbintenissenrecht II: Verbintenissen uit de wet, Leuven, Acco, 2000, 260.

75 BOCKEN, H., “Nog iets over inbreuk op recht?” in W. GERVEN, H. COUSY, en S. STIJN, Liber Amicorum

(18)

32.   BOCKEN is aldus de mening toegedaan dat een objectief recht aan bepaalde categorieën personen subjectieve rechten toekent. Daartegenover staat dat er in hoofde van de andere rechtssubjecten een plicht tot respect bestaat wanneer deze subjectieve rechten door de houder ervan worden uitgeoefend. Heeft iemand een exclusieve bevoegdheid met betrekking tot een bepaald goed, zoals de eigenaar ervan, dan volgt hieruit voor derden minstens de verplichting de uitoefening ervan door de titularis te respecteren.76 Wanneer deze plicht tot respect wordt miskent, gaan deze

derden volgens BOCKEN in tegen de door het objectieve recht doorgevoerde verdeling van bevoegdheden en dat is op zichzelf onrechtmatig en een voldoende voorwaarde om onrechtmatigheid vast te stellen.77 Tot zover lijkt BOCKEN het aldus eens met LECLERCQ,

evenwel stelt BOCKEN: “Een onderscheid dringt zich dus op tussen gedragingen die een onrechtmatige inbreuk op recht uitmaken en gedragingen die (slechts) schade toebrengen aan het goed of belang waarop het recht betrekking heeft. Bij deze laatste staat de onrechtmatigheid slechts vast indien een overtreding van wet of reglement of van de zorgvuldigheidsnorm is aangetoond.”78

33.   Deze stelling wordt verduidelijkt door BOCKEN. Hij stelt dat het duidelijk is dat een arts die een patiënt zonder diens toestemming opereert onrechtmatig handelt, zonder dat een verdere fout moet worden aangetoond. De arts miskent immers de bevoegdheid tot zelfbeschikking over het eigen lichaam van de patiënt. “Minder overtuigend is het wanneer men, zoals Leclercq, voorhoudt dat er bij elk auto-ongeval met lichamelijke letsels een onrechtmatige inbreuk is op het recht op fysieke integriteit. Valt het recht op fysieke integriteit dan samen met het lichaam zelf? Is er geen verwarring tussen het recht en de zaak waarop het betrekking heeft? Is het subjectief recht niet eerder een juridische relatie op grond waarvan de titularis bepaalde bevoegdheden kan uitoefenen en aanspraken heeft op respect ervan. De verdeling door het objectieve recht van aanspraken en bevoegdheden heeft overigens weinig te maken met de rechtmatigheid van de gedraging van de chauffeur die met zijn wagen slipt en een tegenligger aanrijdt zodat een inzittende gekwetst wordt; wat niet belet dat de aanrijding tot gevolg heeft dat het vrije gebruik van zijn eigen lichaam door de gekwetste beperkt wordt. Zo ook leert de toekenning door het objectieve recht van bevoegdheden en aanspraken aan de eigenaar van een onroerend goed ons weinig over de rechtmatigheid van de gedraging van een ruitenwasser die met zijn ladder in de hand struikelt en de winkelruit van de buur van zijn klant breekt. Het zou anders zijn indien de ruitenwasser zijn ladder liet steunen tegen het raam van de buur om beter aan de gevel van zijn eigen klant te kunnen... Zijn de zorgvuldigheidsnorm en de overtreding van een wettelijke regel niet meer aangewezen criteria om de gedraging te beoordelen van de slippende chauffeur en de struikelende ruitenwasser?”79 Bij deze

gedraging van de chauffeur en de struikelende ruitenwasser zou er volgens BOCKEN aldus moeten uitgemaakt worden of deze onrechtmatig handelde of niet. Het is niet voldoende dat er een schending aan het lichaam is of aan het eigendomsrecht om automatisch te besluiten tot een onrechtmatigheid. Bij de slippende chauffeur is er zeker sprake van schade, maar deze stelt zich in de vorm van een krenking van een belang, het belang op een ongeschaafd lichaam, niet in de krenking van een recht op fysieke integriteit. Om tot een onrechtmatigheid te kunnen beslissen moet er nog een onzorgvuldigheid zijn of een wettelijke regel overschreden zijn. De ruitenwasser die struikelt, heeft het eigendomsrecht op zich nog niet miskent. In het tweede, waar de ruitenwasser zijn ladder bewust tegen iemands eigendom plaatst, is er wel een inbreuk op het eigendomsrecht.

76 Ibid., 192. 77 Ibid, 193 78 Ibid., 198. 79 Ibid.

(19)

De ruitenwasser gebruikt de eigendom zonder toepassing, er is een krenking van het eigendomsrecht. In beide gevallen is er eenzelfde schade, de krenking van een belang waarbij het belang hier een ongeschonden eigendom is, maar de onrechtmatigheid is verschillend. Er is enkel vergoedbare schade in het geval van de schending van het recht, omdat dit een onrechtmatigheid uitmaakte. LECLERCQ zou daarentegen enkel kijken naar de krenking van het belang, de schade, de schade aan het lichaam en aan de eigendom en stellen dat dit op zich de krenking van het recht op fysieke integriteit of eigendom uitmaakt. Beide gevallen zouden vergoedbare schade uitmaken. De schade en de fout worden aldus verward.

34.   Er wordt ook een antwoord gegeven op LIMPENS’ kritiek dat de theorie van LECLERCQ concurrentie helemaal onmogelijk zou maken.80 Concurrentie zou een voortdurende inbreuk zijn op

het recht dat een handelaar heeft op cliënteel. Een handelaar heeft daarentegen geen exclusieve aanspraak op zijn cliënteel noch een hiermee samenhangende algemene aanspraak om te verbieden dat andere handelaars iets zouden doen waardoor de omvang of de getrouwheid van zijn cliënteel zou worden beïnvloed. Meer nog, eenieder is bevoegd om handel te drijven. Wanneer een handelaar door succesvol handel te drijven wint aan klanten, waardoor een concurrent klanten verliest, is er nog geen inbreuk op een subjectief recht.81 Er is dus met andere woorden geen recht op cliënteel,

er is enkel een belang op cliënteel. Opdat er recht op schadeloosstelling zou zijn bij de schending van dit recht, moet er een andere onrechtmatigheid vastgesteld worden.

35.   BOCKEN besluit dat de theorie van rechtskrenking in België zou kunnen worden toegepast, op voorwaarde dat de inbreuk op een subjectief recht niet verward wordt met de loutere veroorzaking van schade aan derden.82 Er is enkel sprake van inbreuk op recht als de gedraging zelf

andermans subjectief recht aantast, dit los van de schadelijke gevolgen van de gedraging.83

36.   Het zou fout zijn om de theorie van LECLERCQ als dood en begraven te zien. GULDIX en WYLLEMAN stelden in 1999 nog dat er kan vanuit gegaan worden dat een overtreding op een subjectief recht ipso facto schade met zich meebrengt gezien de titularis van dit recht niet gerespecteerd wordt in zijn machtsbevoegdheid. “Laat die schade dan nog gering en principieel zijn, ze is er.”84 Deze benadering werd ook redelijk recent in de rechtspraak door sommigen

gevolgd. Zo verwijzen GULDIX en WYLLEMAN naar uitspraken uit Luik en Brugge.85 Het is

80 J. LIMPENS, “La faute et l’acte illicite en droit comparé” in Mélanges J. Dabin, II, Bruylant, 1963, 735. 81 H. BOCKEN, “Nog iets over inbreuk op recht?” in W. GERVEN, H. COUSY, en S. STIJN, Liber Amicorum

Walter Van Gerven, Deurne, Kluwer, 2000, 194.

82 Ibid., 200. 83 Ibid., 201.

84 E. GULDIX, A. WYLLEMAN, “De positie en de handhaving van persoonlijkheidsrechten in het Belgisch

privaatrecht”, TPR 1999, 1635.

85 E. GULDIX, A. WYLLEMAN, “De positie en de handhaving van persoonlijkheidsrechten in het Belgisch

privaatrecht”, TPR 1999, 1635; Zie ook: RB. Luik 12 december 1997, JLMB 1998, 819. (Hier ging het over het recht op privéleven. Er werd geoordeeld dat er in casu een schending van dit recht gepaard ging met een fout waardoor het slachtoffer een morele schade ondergaat, die aanleiding geeft tot vergoeding) Rb. Brugge 27 juni 1994, RW 1994-95, 473. (Een bekend atleet kan zich in principe niet verzetten tegen het publiceren van zijn foto in een krant of weekblad, als dit de bedoeling heeft de lezer te informeren of een illustratie te geven. De

publicatie van een foto waarop intieme delen van de atleet te zien zijn daarentegen maakt een inbreuk uit op diens privacy en geeft aanleiding tot schadevergoeding.) Al is het even gemakkelijk om rechtspraak te vinden die de andere kant uitgaat. Bv. Rb. Kortrijk 17 november 1989, TGR 1990, 116. (De rechtbank van eerste aanleg te Kortrijk stelt hier dat zelfs indien op een welbepaald recht door middel van een perspublicatie een inbreuk heeft gepleegd, dit niet noodzakelijk impliceert dat er morele schade ten aanzien van de benadeelde is.); Rb.

(20)

volgens deze strekking voldoende dat er wordt aangeduid dat er een schending van een subjectief recht is.86 Daarbij is het zelfs niet nodig dat de eiser de omvang van zijn schade kan aantonen. Als

de eiser dit immers niet doet, zal de rechter ex aequo et bono begroten.87 Het is belangrijk op te

merken dat er geen rechtspraak te vinden is waarin het Hof van Cassatie zich in deze zin uitsprak.

37.   De eigenlijke theorie van de rechtskrenking stelt dat er slechts schade kan zijn als er een krenking van een recht is. Dit impliceert, in tegenstelling tot de theorie van LECLERCQ, nog niet dat er ook effectief schade is. Deze theorie kende bij het begin van de vorige eeuw meer populariteit. Eén van de voorstanders was ROLIN: “Le dommage est donc, essentiellement, la lésion d’un droit et, ajoutons le, d’un droit civil”.88 DE PAGE, was ook aanhanger van de theorie der rechtskrenking.

Voor hem was er geen schade, als deze schade ook geen krenking van een burgerlijk recht uitmaakte: “Le préjudice, seul, est insuffisant, s’il ne se rattache pas à la lésion d’un droit.”89 De

krenking van een belang op zich, was onvoldoende.90

38.   Deze leer was ook een tijd de gangbare leer gevolgd door het Franse Hof van Cassatie.91

Tot 1931 hanteerden Frankrijk en België logischerwijze hetzelfde ruime schadebegrip: “l'article 1382 C.C., en ordonnant en termes absolus la réparation de tout fait quelconque de l'homme qui cause à autrui un dommage, ne limite en rien ni la nature du fait dommageable, ni la nature du lien qui doit unir, au cas de décès, la victime du fait avec celui de ses ayants-droit qui en demanderait la réparation ."92 In 1931 werd er door Frankrijk een andere weg ingeslagen.93 Vanaf dan moest er

voor de schade bij het verlies een juridische band tussen de personen zijn, met andere woorden was vanaf dan een rechtskrenking vereist. Hierdoor werden het aantal personen met een aanspraak op een aansprakelijkheidsvergoeding beperkt.

39.   Het Belgische Hof van Cassatie leek ook even de kant van de rechtskrenking op te gaan. In een arrest van 1935 stelde het Hof van Cassatie dat de schade “schending van een recht” of een “rechtskrenking” moest uitmaken om voor schadevergoeding in aanmerking te komen.94 Het Hof

van Cassatie ging daarentegen niet zover te stellen dat enkel een schending van een recht schade kon uitmaken. De deur bleef dus openstaan voor schade die niet voortkwam uit de schending van een recht. Een andere mogelijke interpretatie van het schadebegrip, namelijk de theorie van de belangenkrenking, werd aldus niet uitgesloten.

Brussel 17 april 2004, AM 2005, 81. (De rechter beklemtoont dat er enkel een schadevergoeding kan gegeven worden voor het herstel van effectief geleden schade ten gevolge van een fout. Bij gebrek aan bewijs van effectief schade, materieel of niet, is de vordering tot schadevergoeding niet gegrond.)

86 Bv. Rb. Antwerpen 12 juni 2008, AM 2008, 321. 87 Bv. Rb. Luik 12 december 1997, JLMB 1998, 819.

88 H. ROLIN, “Quelques remarques sur les engagements résultant des délits ou quasi-délits (art. 1382-1383 du

Code Civil)”, Bull. De la Classe des lettres et des sciences morales et politiques 1927, 68.

89 H. DE PAGE, Traité élémentaire de droit civil belge. II: Les incapables, Les Obligations (Première Partie),

Brussel, Bruylant, 1964, 946.

90 H. DE PAGE, Traité élémentaire de droit civil belge. II: Les incapables, Les Obligations (Première Partie),

Brussel, Bruylant, 1964, 947.

91 Zie bv. Cass. (FR) 2 februari 1931, D.P. 1931, I, 38; Cass. (FR) 27 juli 1937, D.P. 1938, I, 5. Zie ook: E.

DIRIX, Het begrip schade, Antwerpen, Kluwer, 1984, 19.

92 Cass. (FR) 20 februari 1863, Rec. Dall.1864, I, 99. 93 Cass. 2 februari 1931 (FR), Rec. Dall. 1931, I, 38.

(21)

§3.   Het principearrest van het Hof van Cassatie 1939

40.   De theorie van de belangenkrenking stelt dat de krenking van een louter belang voldoende is.95 Er is geen schending van een recht nodig. Het principearrest, waarmee het Hof van Cassatie

bevestigde dat dit de theorie is die in België dient gevolgd te worden, kwam er op 16 januari 1939.96

PIRSON en DE VILLE spraken zich al voor het principearrest van het Hof van Cassatie van 1939 voor de theorie der krenking van rechtmatige belangen uit, verwijzend naar PERRET. Zij vonden dit de enige billijke theorie: “Notre opinion est également justifiée en équité. Ce n’est pas parce qu’une personne ne peut faire valoir à l’encontre d’une personne un droit civil au maintien d’un avantage qui lui est concédé par cette personne, qu’un tiers peut lui ravir impunément cet avantage.”97 Ook vandaag lijken auteurs zoals DIRIX deze theorie expliciet aan te hangen.98

41.   De feiten van het principearrest waren als volgt: een broer en zus woonden samen. Bij het overlijden van de zus, door toedoen van een derde, eiste de broer een vergoeding voor het werk dat de zus deed in het huishouden. Hij moest dit werk nu zelf doen of iemand betalen om dit werk te doen en hij leed hierdoor schade. Het Burgerlijk Wetboek voorziet evenwel niet in een onderhoudsplicht tussen een broer en zus. Er kon dus geen krenking zijn van een recht. De feitenrechter had de theorie van de rechtskrenking gevolgd en stelde dat de broer geen vorderingsrecht had, gezien er geen recht was gekrenkt en er dus geen schade was. Het Hof van Cassatie vernietigde deze uitspraak en verwierp hiermee de restrictieve visie op schade: “... artikel 1382 B.W. onderwerpt de plicht tot het herstellen van de schade veroorzaakt door een onrechtmatige daad, niet aan het bestaan van een recht waarvoor een rechtsvordering kan worden ingesteld”.99 Er is dus geen afdwingbaar recht vereist opdat schadevergoeding mogelijk zou zijn.

De krenking van een belang is een noodzakelijke en voldoende voorwaarde om te kunnen aanspraak maken op een schadevergoeding.100

42.   RONSE sprak zich uitermate lovend uit over uit deze beslissing: “Artikel 1382 BW mocht als de brug erkend worden langs waar tal van beschermingswaardige belangen, die door de wetgever niet als subjectieve rechten konden opgesomd worden, en dus evenmin een eigen vordering ontvingen, evenwel post factum, namelijk door de sanctie van het herstel, tot erkenning en bevestiging in de rechtsorde komen. Door artikel 1382 BW heeft de wetgever zijn onmacht om alles te voorzien en te regelen toegegeven. Deze norm voltooit de opdracht van het objectieve recht, opdracht die onvolledig ware, indien zij ertoe beperkt was vorm en rechtsbekrachtiging te verlenen aan zekere, uitdrukkelijk bepaalde subjectieve rechten, waarvan de lijst steeds uiteraard onvolledig zou blijven. De belangen die aldus in de rechtsorde beschermd worden met aanwending van artikel 1382 BW horen tot de meest waardevolle en derhalve beschermingswaardige.”101

95 A VAN OEVELEN, G. JOCQUE, C PERSYN, B DE TEMMERMAN, “onrechtmatige daad: schade en

schadeloosstelling (1993-2006)”, Tijdschr. Privaatrecht 2007, 918.

96 Cass. 16 januari 1939, Pas. 1939, I, 25.

97 R. PIRSON, A. DE VILLE, Traité de la responsabilité civile extra-contractuelle, Brussel/Parijs,

Bruylant/LGDJ, 1935, 415.

98 E. DIRIX, Het begrip schade, Antwerpen, Kluwer, 1984, 25.

99 L. DE SOMER, Handboek Letselschade Gemeen Recht, Alphen aan den Rijn, Kluwer, 2018, 24.

100 Bv. Cass. 28 oktober 1942, Pas. 1942, I, 261; Cass. 26 september 1949, Pas. 1950, I, 19; Cass. 2 mei 1955,

Pas. 1955, I, 950; Cass. 24 maart 1969, Bull. Ass. 1973, 871; Cass. 4 september 1972, Pas. 1973, I, 1; Cass. 17

juni 1975, Pas. 1975, I, 999; R.W. 1975-76, 1489.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

• kan de oppervlakte van het platform in de berekening van de beschikbare oppervlakte opgenomen worden, voor zover ze maximaal 40% van het grondoppervlak bedraagt en de hoogte

De beste leeftijd voor het socialiseren is tussen de eerste week na de geboorte en drie maanden oud, wanneer konijnen seksueel volwassen zijn (Zucca et. Het is van groot belang

Daarna konden de leer- krachten naar de Toptechniekwerk- plaats om door Suzanne `t Hart, techniekcoördinator basisonderwijs gemeente De Ronde Venen, geïn- formeerd te

Bovendien heeft de gemeente verzocht om ge- differentieerde woningen terug te bouwen en deze differentiatie niet alleen te la- ten gelden voor de woningtypes maar ook te zorgen

Clara zal met haar klacht over seksuele intimi- datie wel een beroep kunnen doen op dit nieuwe artikel, maar dit is onze- kerder voor bijvoorbeeld Wilhelmina, in het geval zij door

Enter LEONATO, ANTONIO, BENEDICK, BEATRICE, MARGARET, URSULA, FRIAR FRANCIS, and HERO.

Wolsink, 1976, Het personeelsbe- stand in dienst bij eigenaren en beheerders (exclusief ge- meenten) van bossen en natuurterreinen, Den Haag.. Omdat er slechts weinig of

bij vermoeden van kennelijk onzorg- vuldig handelen tot de tuchtrechter te wenden. Het tweede geschilpunt is: in hoever- re moeten de leden van de commissie deskundig en