• No results found

De klassieke economen en de waarde-­‐paradox: SMITH en RICARDO 66

173.   SMITH wordt gezien als de grondlegger van de economische wetenschappen.380 De

moraalfilosoof presenteerde in 1759 zijn moraal-filosofisch werk ‘The Theory of Moral Sentiments’, waarin hij de ‘oorspronkelijke principes in de menselijke natuur’ belicht.381 Een van

die principes is ‘self-love’ of eigenliefde, het eigen belang. “The self-love of man embraced, if I may say so, his body and all its different members, his mind and his faculties and powers, and desired the preservation and maintenance of them all in their best and most perfect condition”382

Dit eigenbelang is volgens SMITH niet eindeloos, maar wordt begrensd: “When the happiness or misery of others depends in any respect upon our conduct, we dare not, as self-love might suggest to us, prefer the interest of one to that of many. The man within immediately calls to us, that we value ourselves too much and other people too little, and that, by doing so, we render ourselves the proper object of the contempt and indignation of our brethren.”.383 De nuance die gemaakt werd

door SMITH over de begrenzing van dit eigenbelang werd door de meeste economen die na hem kwamen vergeten.384 De economische mens werd een wezen gedreven door eigenbelang.

174.   In 1776 brengt SMITH met zijn ‘An Inquiry into the nature and causes of the Wealth of Nations’ het eerste volwaardige economische handboek uit.385 Hierin past hij zijn eerder

uiteengezette idee van eigenbelang toe op de economie. Het eigenbelang drijft de economie, onbewust.386 Dit eigenbelang heeft positieve gevolgen want het houdt de economie in evenwicht.387

De ‘onzichtbare hand’ houdt de economie in evenwicht, zonder dat dit de bedoeling was van de agent en zal optimale economische resultaten opleveren voor de hele samenleving: vraag en aanbod worden altijd in evenwicht gehouden.388

175.   Uit eigenbelang gaat de mens de hoogst mogelijke waarde voor zichzelf willen vergaren. De vraag wordt dan uiteraard gesteld wat waarde of value nu is. SMITH probeert een waardetheorie389 te ontwikkelen, maar hij stoot al snel op een paradox. “The word value, it is to be

379 Ibid.

380 M. DE CLERCQ, Economie toegelicht, Antwerpen, Intersentia, 2015, 3.

381 D. MELÉ, C.G. CANTÓN, Human Foundations of Management: Understanding the Homo Economicus,

London, Springer, 2014, 10.

382 A. SMITH, The Theory of Moral Sentiments (Sixth Edition 1790), Sāo Paulo, MetaLibri Digital Libary, 2006,

249.

383 Ibid., 121.

384 D. MELÉ, C.G. CANTÓN, Human Foundations of Management: Understanding the Homo Economicus,

London, Springer, 2014, 12.

385 M. DE CLERCQ, Economie toegelicht, Antwerpen, Intersentia, 2015, 3.

386 D. MELÉ, C.G. CANTÓN, Human Foundations of Management: Understanding the Homo Economicus,

London, Springer, 2014, 11; SMITH, A., An Inquiry into the nature and causes of the wealth of nation, Books I,

II, III, IV and V, MetaLibri Digital Libary, 2007, 15-16.

387 SMITH, A., An Inquiry into the nature and causes of the wealth of nation, Books I, II, III, IV and V,

MetaLibri Digital Libary, 2007, 349 -350.

388 D. MELÉ, C.G. CANTÓN, Human Foundations of Management: Understanding the Homo Economicus,

London, Springer, 2014, 11.

observed, has two different meanings, and sometimes expresses the utility of some particular object, and sometimes the power of purchasing other goods which the possession of that object conveys.”390

Volgens SMITH is er een verschil tussen de ‘value in use’ of gebruikswaarde en de ‘value in exchange’ of ruilwaarde.391 De zaken met de hoogste gebruikswaarden hebben meestal de laagste

ruilwaarde en omgekeerd illustreert SMITH met het voorbeeld van water en een diamant.392 Water

is één van de nuttigste zaken, maar je kan er weinig mee kopen, er kan maar weinig voor in de plaats gekregen worden. Een diamant heeft daarentegen nauwelijks waarde in gebruik, maar in ruil daarvoor kan een zeer grote hoeveelheid andere goederen worden verkregen.393 Dit is aldus

paradoxaal gezien de logische verwachting is: hoe groter de gebruikswaarde, hoe hoger de waarde en aldus de prijs. SMITH slaagde er niet in deze paradox te verklaren. Hij erkende wel het effect dat schaarste kan hebben op de markt: als er meer vraag is dan er aanbod is, zal de prijs stijgen boven de ‘natuurlijke prijs’.394 De natuurlijke prijs wordt bepaald door de kost van het maken van

het goed. Dit is te zeggen de huur, de lonen van de arbeiders en de lonen van diegene die het goed effectief naar de markt gaan brengen.395 Hierdoor kan verklaard worden waarom een diamant, die

heel schaars is doch een lage gebruikswaarde heeft, zo een hoge ruilwaarde heeft. Een diamant is namelijk schaars op de markt en dit wordt weerspiegeld in een hoge marktprijs. SMITH kon daarentegen niet verklaren waarom een zaak met een hoge gebruikswaarde een lage ruilwaarde had. Het probleem was dat SMITH voornamelijk uitging van arbeid als de waardedeterminerende factor: de waarde van goederen werd bepaald door de arbeid die nodig is om ze te creëren, ‘de natuurlijke prijs’, er was nog geen notie van het marginale nut van zaken, enkel van het totaal nut.396

176.   RICARDO bouwde de theorieën van SMITH verder uit, maar slaagde er evenmin in de waardeparadox op te heffen. In zijn gekende werk ‘On the Principles of Political Economy and Taxation’ heeft hij het in zijn eerste hoofdstuk wel over de ‘utility’ of het ‘nut’. “Utility then is not the measure of exchangeable value, although it is absolutely essential to it. If a commodity were in no way useful,—in other words, if it could in no way contribute to our gratification,—it would be destitute of exchangeable value, however scarce it might be, or whatever quantity of labour might be necessary to procure it. Possessing utility, commodities drive their exchangeable value from two sources: from their scarcity, and from the quanitity of labour required to obtain them. There are some commodities, the value of which is determined by their scarcity alone.”397 Een goed moet

aldus een nut hebben, anders zou het geen verhandelbare waarde hebben, maar het is geen factor op zich.

177.   RICARDO spreekt verder niet meer over een link tussen ‘utility’ en waarde op zich maar wel tussen de ‘Value and Riches’. Deze ‘riches’ worden omschreven als ‘benodigdheden,

390 A. SMITH, An Inquiry into the nature and causes of the wealth of nation, Books I, II, III, IV and V,

MetaLibri Digital Libary, 2007, 26.

391 Ibid.

392 Dit idee is niet origineel van SMITH, maar is afkomstig van JOHN LAW die het al beschreef in zijn “Essay

on a land bank”.

393A. SMITH, An Inquiry into the nature and causes of the wealth of nations Volume I, Oxford, Oxford

University Press, 1976, 44.

394 Ibid.,26. 395 Ibid.,47.

396 A., SMITH, An Inquiry into the nature and causes of the wealth of nations Volume I, Oxford, Oxford

University Press, 1976, 47. Zie ook: M. DE CLERCQ, Economie toegelicht, Antwerpen, Intersentia, 2015, 3.

397 D. RICARDO, Principles of Political Economy and Taxation (1821), Ontario, Batoche Books Kitchener,

gemakken en amusement’ en als de arbeidsproductiviteit verdubbelt, verdubbelt de rijkdom, maar de waarde verandert alleen als het aantal arbeiders verandert.398 Deze ‘riches’ zijn aldus het totale

nut, namelijk de totale waarde van het gebruik van de goederen maar er is nog geen sprake van het marginale nut. Als een persoon plots twee zakken mais krijgt terwijl hij ervoor maar één kreeg, zegt RICARDO dat zijn rijkdom inderdaad verdubbelt en volgt hij SMITH in het idee dat men dan dubbel zoveel gebruikswaarde heeft. Dus hij geloofde niet dat marginale nut vermindert als de kwantiteit toeneemt.399

AFDELING II.  EVOLUTIE NAAR NEO-KLASSIEKE OF MARGINALISTISCHE