• No results found

Konijnen (Lagomorpha)

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Konijnen (Lagomorpha)"

Copied!
8
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

1

Konijnen (Lagomorpha)

In dit hoofdstuk worden de voorwaarden besproken die rechtstreeks verband houden met de reglementering betreffende dierenwelzijn bij landbouwhuisdieren en bij konijnen in het bijzonder, en die onder de bevoegdheid van de Gewesten vallen. Het betreffen dus enkel wettelijke voorwaarden, geen bovenwettelijke.

De dierenwelzijnsvoorwaarden die van toepassing zijn op alle diersoorten, hebben een code bestaand uit de letter “W” gevolgd door een getal.

De dierenwelzijnsvoorwaarden die specifiek van toepassing zijn op konijnen, hebben een code bestaand uit de letters “WL” gevolgd door een getal.

Sommige voorwaarden die zowel als dierenwelzijn- als als dierengezondheidseisen kunnen beschouwd worden, vallen tevens onder de bevoegdheid van het FAVV en zijn opgenomen in de sectorgids G-040 module C: "Primaire Dierlijke Productie". Overige aspecten zoals diervoeder en drinkwater zijn eveneens opgenomen in de sectorgids G040.

Indien relevant wordt naar deze eisen verwezen. Soms worden ze voor de duidelijkheid hier herhaald. In dat geval worden ze cursief weergegeven, zodat het onderscheid met de voorwaarden uit de Codiplan Animal Welfare duidelijk is. Aangezien er geen certificatie voor de Codiplan Animal Welfare mogelijk is zonder certificatie voor de G-040 module C, worden deze eisen ook afgedekt.

Dierenwelzijn is een element van goede praktijken van veehouders bij het professioneel management van hun veestapel. De zorg voor het welzijn is niet alleen goed voor de dieren zelf, maar levert een bijdrage tot goede technische en economische resultaten op het veebedrijf. Zorg voor het welzijn van de dieren beantwoordt verder aan één van de grote verwachtingen van de consumenten.

In onderhavig deel over dierenwelzijn worden volgende aspecten toegelicht: behandeling en verzorging van dieren, huisvesting, toegelaten ingrepen, transport en doden.

1. Behandeling en verzorging

W1 De veehouder volgt zijn dieren op. De algemene gezondheidstoestand van de dieren wordt dagelijks zorgvuldig geëvalueerd.

B De veehouder volgt zijn veestapel op. De algemene gezondheidstoestand van de dieren wordt dagelijks geëvalueerd – bijvoorbeeld door controle van de toestand van de huid en de gewrichten, het voorkomen van hoest en diarree. De veehouder neemt de nodige

voorzorgsmaatregelen om verwondingen bij de dieren te voorkomen.

WL1 De konijnen worden minstens twee keer per dag gecontroleerd. A W2 De veehouder verplaatst zijn dieren zonder gebruik te maken van een

scherp of snijdend voorwerp. Het materiaal dat bij deze verplaatsingen gebruikt wordt, is aangepast aan de grootte van het dier.

B

WL2 Bij de omgang met de konijnen wordt onnodig lijden of stress vermeden.

Ze worden nooit opgetild aan de oren of de ledematen.

A

(2)

2

W3 Zieke of gewonde dieren krijgen onmiddellijk een passende behandeling en worden indien nodig afgezonderd in een passend onderkomen met een aangepaste vloerbedekking.

Wanneer die zorg geen verbetering in de toestand van het dier brengt, moet zo spoedig mogelijk een dierenarts worden geraadpleegd.

Dieren die ernstig lijden, en waarbij geen verbetering in de

gezondheidstoestand kan worden verwacht, worden zo snel mogelijk gedood of genoodslacht indien de wetgeving dat toestaat voor de betrokken diersoort. Tot die tijd worden ze afgezonderd.

A

WL3 Jongen worden niet gespeend voor de leeftijd van 28 dagen. A WL4 Voedsters mogen pas geïnsemineerd worden vanaf de leeftijd van 15

weken

A WL5 Alleen voedsters die de dracht aankunnen en jongen kunnen

grootbrengen zonder hun gezondheid in gevaar te brengen, worden geïnsemineerd.

A

2. Huisvesting

De huisvesting garandeert dierenwelzijn door voldoende ruimte, gepaste inrichting en materialen, voldoende verluchting en verlichting.

WL6 Het is verboden te roken in de lokalen waar de konijnen zijn ondergebracht.

A W4 Gebouwen zijn veilig en vrij van scherpe voorwerpen. De veehouder

neemt dus de nodige voorzorgsmaatregelen om verwondingen bij de dieren te voorkomen.

A

W5 De inrichting van de stal – inclusief muren, vloeren, voeder- en drinkinstallatie – mag geen gevaar inhouden voor verwonding van de dieren.

De vloer mag niet te glad zijn.

A

WL7 In elk bedrijf met fokkonijnen zijn aangepaste maatregelen en materiaal zoals voldoende brandblusapparatuur, een alarmsysteem en een evacuatieplan voorzien voor noodgevallen.

A

WL8 Het geluidsniveau dient zo laag mogelijk te worden gehouden.

Ultrasone trillingen en plotse geluiden moeten worden vermeden.

A L6 Het ontwerp van het voedersysteem en de drinkwatervoorziening

moeten waarborgen dat ieder dier voldoende voedsel en drinkbaar water tot zich kan nemen.

Per 20 dieren moet er minstens één drinknippel aanwezig zijn.

B

W6 Elk dier moet over voldoende ruimte beschikken – om te rusten, op te staan, te bewegen, te eten en te drinken en zich te verzorgen

A Voldoende ruimte voorkomt agressie, irritatie en competitie. De afmetingen van de plaatsen zijn op het dier en het ras afgestemd, of op de bezettingsgraad in het geval van

groepshuisvesting.

WL9 Vanaf speenleeftijd beschikken alle konijnen over verrijkingsmateriaal. A

(3)

3

WL10 Tot uiterlijk 31/12/2024 mogen verrijkte kooien gebruikt worden, voor zover deze vóór 1/1/2016 werden geïnstalleerd.

• de verrijkte kooi is uitgerust met verrijkingsmaterialen (houtblok, stro, hooi, wortels of andere adequate substraten)

• in de verrijkte kooi beschikt elk fokkonijn over minstens 3000 cm²

• in de verrijkte kooi bestaan de groepen uit tenminste 4 dieren

• in de verrijkte kooi bedraagt de maximale bezetting 16 vleeskonijnen per m² (minimaal 625 cm² per dier).

A

Specifieke bepalingen voor het houden van vleeskonijnen

WL11VL In bedrijven waar de installaties vanaf 1/1/2016 in gebruik werden genomen, worden vleeskonijnen gehouden in een verrijkt park, dat aan volgende voorwaarden voldoet:

• het dak van het park is voor ten minste 60% van de grondoppervlakte open

• het park is uitgerust met een platform, knaagmateriaal en tunnels of schuilschotten.

• Het platform bestaat niet uit draadgaas

• één van de zijden is minstens 1,80 m lang.

• indien het park is uitgerust met een draadgaasbodem is minimaal 60% van de oppervlakte bedekt met voetmatjes of comfortzones of -matten.

A

WL11WAL In bedrijven waar de installaties vanaf 1/1/2016 in gebruik werden genomen, worden vleeskonijnen gehouden in een verrijkt park, dat aan volgende voorwaarden voldoet:

• het dak van het park is open

• het park is uitgerust met een platform, knaagmateriaal en tunnels of schuilschotten.

• Het platform bestaat niet uit draadgaas

• één van de zijden is minstens 1,80 m lang.

• indien het park is uitgerust met een draadgaasbodem is minimaal 80% van de oppervlakte bedekt met voetmatjes of comfortzones of -matten.

A

WL12 In een verrijkt park:

• zijn de groepen samengesteld uit minstens 20 dieren,

• is er een maximale bezetting van 12,5 konijnen per m2 (800 cm2 per konijn).

• kan de oppervlakte van het platform in de berekening van de beschikbare oppervlakte opgenomen worden, voor zover ze maximaal 40% van het grondoppervlak bedraagt en de hoogte onder het platform minstens 25 cm is.

A

Specifieke bepalingen voor het houden van voedsters.

Onderstaande bepalingen zijn bindend (gradatie B) voor installaties die een eerste keer in gebruik werden genomen na 7/02/2021. Voor de andere bedrijven gelden deze vanaf 1/1/2025. Tot zolang gelden ze voor deze laatste bedrijven als aanbeveling (gradatie C).

WL13 Voedsters worden gehouden in verrijkte parken, die aan volgende voorwaarden voldoen:

• het dak van het park is voor ten minste 60% van de grondoppervlakte open

C/B

(4)

4

• het park is uitgerust met een platform en knaagmateriaal o Het platform bestaat niet uit draadgaas

• één van de zijden is minstens 1,80 m lang.(in de groepsfase)

• indien het park is uitgerust met een draadgaasbodem is minimaal 60% van de oppervlakte bedekt met voetmatjes of comfortzones of -matten.

WL14 In het verrijkt park van de voedsters

• bedraagt de minimale oppervlakte 6000 cm² per voedster

• kan de oppervlakte van het platform in de berekening van de beschikbare oppervlakte opgenomen worden, voor zover ze maximaal 40% van het grondoppervlak bedraagt en de hoogte onder het platform minstens 25 cm is.

C/B

WL15 Minstens 3 dagen voor het werpen beschikt elk drachtig konijn over een nestkast en nestmateriaal (stro, houtschaafsel of ander natuurlijk

materiaal).

C/B

WL16 De nestkast is zo ontworpen en geplaatst zodat de voedster:

• niet op het dak kan springen

• makkelijk binnen en buiten kan

• haar jongen kan zogen zonder risico op verwondingen

• de bodem van de nestkast zich op hetzelfde niveau of lager dan de bodem van de kooi bevindt

De oppervlakte van een nestkast bedraagt minimaal 800 cm².

C/B

WL17 Alle voedsters die zogen hebben de mogelijkheid zich af te zonderen van de jongen.

C/B WL18 De verantwoordelijke die belast is met de zorg voor de dieren, heeft vlot

toegang tot de jongen en kan ze gemakkelijk in het oog houden.

C/B

Specifieke bepalingen voor het houden van wachtvoedsters (vanaf 1.1.2021)

(= voedsters die niet drachtig blijken te zijn na inseminatie, en die zich in de periode tussen het spenen van de laatste worp en het moment van de volgende worp bevinden, nadat ze opnieuw geïnsemineerd zijn).

WL19 Wachtvoedsters worden gehouden in verrijkte parken, die aan volgende voorwaarden voldoen:

• het park is uitgerust met een platform en knaagmateriaal o Het platform bestaat niet uit draadgaas

• indien het park is uitgerust met een draadgaasbodem is minimaal 60% van de oppervlakte bedekt met voetmatjes of comfortzones of -matten.

• de minimale hoogte bedraagt 60 cm over minstens 50% van de grondoppervlakte van het park

A

WL20 In het verrijkt park van de wachtvoedsters

• bedraagt de minimale oppervlakte 4500 cm² per wachtvoedster

• kan de oppervlakte van het platform in de berekening van de beschikbare oppervlakte opgenomen worden, voor zover ze maximaal 40% van het grondoppervlak bedraagt en de hoogte onder het platform minstens 25 cm is.

A

Specifieke bepalingen voor het houden van mannelijke fokkonijnen (vanaf 1.1.2021) WL21 Mannelijke fokkonijnen worden gehouden in verrijkte parken, die aan

volgende voorwaarden voldoen:

A

(5)

5

• het park is uitgerust met een platform en knaagmateriaal o Het platform bestaat niet uit draadgaas

• indien het park is uitgerust met een draadgaasbodem is minimaal 60% van de oppervlakte bedekt met voetmatjes of comfortzones of -matten.

• de minimale hoogte bedraagt 60 cm over minstens 80% van de grondoppervlakte van het park

WL22 In het verrijkt park van de mannelijke fokkonijnen:

• bedraagt de minimale oppervlakte 6000 cm² per mannelijk fokkonijn

• kan de oppervlakte van het platform in de berekening van de beschikbare oppervlakte opgenomen worden, voor zover ze maximaal 40% van het grondoppervlak bedraagt en de hoogte onder het platform minstens 25 cm is.

A

WL23 De gebouwen zijn ontworpen om aanvallen door predatoren te voorkomen en het binnendringen van ongewenste dieren tot een minimum te beperken.

A

W7 Dieren die niet in gebouwen gehouden worden, moeten beschermd worden tegen ongunstige weersomstandigheden, roofdieren en gezondheidsrisico's.

B

Voor dieren die buiten worden gehouden is er in het geval van weersomstandigheden die ongunstig zijn voor het dierenwelzijn, zoals overvloedige regen, sneeuwval en hitte,

bescherming aanwezig in de vorm van natuurlijke of kunstmatige beschutting, of kunnen de dieren naar de stal gehaald worden. Alle dieren moeten zich tegelijkertijd tegen ongunstige weersomstandigheden kunnen beschermen. Dit kan bijvoorbeeld middels een schuilhok in de winter of schaduwplaatsen in de zomer.

W8 Voldoende verluchting.

Indien gebruik gemaakt wordt van een kunstmatig ventilatiesysteem dan:

• moet dit voorzien zijn van een passend noodsysteem waarmee voldoende verse lucht kan worden aangevoerd als het

hoofdsysteem uitvalt

• moet er een alarmsysteem zijn dat een signaal geeft wanneer het hoofdsysteem uitvalt

• moet dit alarmsysteem regelmatig worden getest.

B

De stal moet goed verlucht worden – voor de afvoer van schadelijke gassen en vocht en voor de beperking van de staltemperatuur. De ventilatie verzekert luchtverversing zonder tocht. Een overdreven concentratie van bepaalde gassen – bijvoorbeeld methaan, koolzuur, ammoniak – kan schadelijk zijn voor de gezondheid van de dieren of de veehouder. Een te hoge vochtigheid bevordert de ontwikkeling van ziektekiemen.

W9 Voldoende verlichting

De verlichting in de stal moet voldoende zijn en wordt aangepast aan het type dier.

Indien het beschikbare natuurlijke licht niet voldoende is voor de ethologische en fysiologische behoeften van de dieren, moet geschikt kunstlicht aanwezig zijn.

De dieren mogen niet voortdurend in kunstlicht of in duisternis gehouden worden.

B

(6)

6

Er is voldoende (vaste of draagbare) verlichting voor een grondige controle van de dieren op elk willekeurig tijdstip.

WL24 Het verlichtingssysteem volgt een 24-uurscyclus met volgende specificaties:

• een ononderbroken lichtperiode van minstens 8 uur

• tijdens de lichtperiode bedraagt de minimale verlichtingssterkte minstens 20 lux

• een ononderbroken donkerperiode van minstens 8 uur

• tussen de lichtperiode en de donkerperiode is er een schemerperiode van minstens 30 minuten.

A

WL25 Toekomstige fokkonijnen worden pas afgezonderd vanaf de leeftijd van 12 weken

A

3. Toegelaten ingrepen bij konijnen

W10 Bij het behandelen worden de dieren zorgvuldig geïmmobiliseerd met het oog op de veiligheid van dieren, personen en omgeving. De

veehouder probeert opwinding, lijden en pijn bij de dieren te vermijden.

B

4. Transport van dieren

De wettelijke bepalingen betreffende het transport van landbouwhuisdieren zijn beschreven in de sectorgids voor de primaire dierlijke productie (G040 module C, hoofdstuk 1 paragraaf 1.8).

Hieronder zijn enkel de bepalingen opgenomen die betrekking hebben op het dierenwelzijn tijdens transport en die betrekking hebben op elk type vervoer (commercieel, beperkt commercieel of niet commercieel vervoer).

W11 Dieren zijn geschikt voor vervoer.

Zieke of gewonde dieren mogen niet vervoerd worden, tenzij in volgende uitzonderingsgevallen:

✓ het gaat om licht gewonde of zieke dieren waarvoor het vervoer geen bijkomend lijden veroorzaakt,

✓ het vervoer van een individueel dier met het oog op diergeneeskundige verzorging.

B

W12 Volgende dieren mag je niet vervoeren:

• Dieren waarvan de navel nog niet is geheeld

• Drachtige dieren waarvan de draagtijd voor 90 % of meer gevorderd is

• Vrouwelijke dieren die in de voorbije 7 dagen hebben geworpen

• Dieren die niet in staat zijn zelfstandig of pijnloos te lopen

• Dieren met ernstige open wonden of een prolaps vertonen.

B

(7)

7

W13 Gedurende het transport mogen geen kalmeermiddelen noch elektrische drijfmiddelen worden gebruikt.

B Aan te vervoeren dieren mogen alleen kalmerende middelen worden verstrekt als dat voor het welzijn van de dieren strikt noodzakelijk is.

Het gebruik van apparaten waarmee elektrische schokken worden toegediend, wordt zo veel mogelijk vermeden. Deze instrumenten mogen in elk geval alleen worden gebruikt voor volwassen runderen die weigeren zich te verplaatsen, en uitsluitend op voorwaarde dat de dieren vóór zich ruimte hebben om zich voort te bewegen. De schokken mogen niet langer duren dan één seconde, moeten voldoende worden gespreid en mogen uitsluitend op de spieren van de achterpoten worden toegediend. Ook wanneer de dieren niet reageren, mogen de schokken niet herhaaldelijk worden toegediend.

W14 Respect voor het welzijn van de dieren gedurende het vervoer; rustig rijden, kortste en meest passende weg verkiezen.

B Hou de reistijd zo kort mogelijk door voor de kortste geschikte weg te kiezen. Hanteer een rustige rijstijl om geen bijkomende stress te veroorzaken.

W15 De vervoermiddelen, en in geval van konijnen en pluimvee de kratten, zijn zo ingericht en onderhouden dat ze geen verwondingen en onnodig lijden van de dieren veroorzaken en hun veiligheid gegarandeerd is.

B

W17 Er is voldoende verluchting tijdens het transport. B W19 Dieren hebben voldoende vloeroppervlakte en stahoogte. Er is

voldoende ruimte aanwezig boven de dieren zodat wanneer ze rechtop staan in hun natuurlijke houding ze geen hinder ondervinden in hun bewegingen

B

5. Bescherming van dieren bij het doden

Bij het doden van dieren en daarmee verband houdende activiteiten wordt ervoor gezorgd dat de dieren elke vermijdbare vorm van pijn, spanning of lijden wordt bespaard.

De specifieke bepalingen bij noodslachtingen, waarbij eveneens bedwelming vereist is, is opgenomen in de module C van de G040, onder het punt 1.3.5 (V22).

De bepalingen betreffende de voedselveiligheid en traceerbaarheid die van toepassing zijn bij particuliere thuisslachtingen (enkel toegestaan bij varkens, schapen, geiten, konijnen, pluimvee en gekweekt wild) en slachtingen op het bedrijf met het oog op verkoop van vlees aan de eindgebruiker (konijnen, pluimvee en gekweekt wild), zijn beschreven onder de punten 1.3.6 en 1.3.7 van de Algemene Voorwaarden van de module C van de sectorgids voor de primaire productie G-040.

WL26 Dieren worden uitsluitend gedood nadat ze zijn bedwelmd. A Het “doden van dieren in noodsituaties” betreft het doden van dieren die zodanig gewond of ziek zijn dat dit met ernstige pijn of ernstig lijden gepaard gaat, terwijl er geen andere praktische mogelijkheid is om die pijn of dat lijden te verlichten.

(8)

8

De in bijlage I vermelde methoden van de verordening CE 1099/20091 voor het bedwelmen van dieren, die niet de onmiddellijke dood tot gevolg hebben (“eenvoudige bedwelming”

genoemd), worden zo spoedig mogelijk gevolgd door een methode die de dood garandeert, zoals verbloeden.

In de praktijk zijn de methoden voor het bedwelmen van konijnen op het bedrijf beperkt tot het niet-penetrerend penschiettoestel, en een percuterende slag op de kop.

Toegestane methoden van bedwelmen van konijnen

Naam Beschrijving Cruciale parameters

Niet-

penetrerend penschiettoestel

- Zwaar en onomkeerbaar letsel aan de hersenen veroorzaakt door de slag van een pen zonder penetratie - Eenvoudige bedwelming

- Plaatsing en richting van het schot Adequate snelheid, lengte van penetrerend gedeelte en diameter van de pen gerelateerd aan de grootte van het dier en de diersoort - Slagkracht van het gebruikte patroon

- Maximaal tijdsinterval tussen bedwelmen en steken/doden (s) Percuterende

slag op de kop

Krachtige en nauwkeurige slag op de kop met ernstig hersenletsel tot gevolg

Kracht en plaats van de slag

Meer info en illustraties betreffende het bedwelmen en doden van landbouwhuisdieren is terug te vinden op de website van de Vlaamse Overheid, via volgende link:

https://www.lne.be/doden-van-dieren-op-een-landbouwbedrijf

W21 Het doden van dieren mag uitsluitend worden uitgevoerd door personeel dat over voldoende bekwaamheid beschikt.

B

1 https://eur-lex.europa.eu/LexUriServ/LexUriServ.do?uri=OJ:L:2009:303:0001:0030:NL:PDF

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

In deze studie wordt gebruik gemaakt van een kruiscorrelatie techniek die voor het eerst werd toegepast door Vos et al.. Of en in welke mate dit het geval is,

[r]

Als je naar de figuur kijkt zie je dat voor het bepalen van de grootte van de rechthoek eigenlijk alleen de langste twee stroken belangrijk zijn.. De langste zijde van de rechthoek

Nu kun je wel een nieuwe formule voor de hoogte opstellen die de cosinus gebruikt, maar je kunt ook proberen om de cosinus om te schrijven naar een sinus.. Daarvoor kijk je naar

De grote driehoek heeft hoogte c, en omdat lijn k en lijn AB evenwijdig zijn is zijn basis ook c.. Nu weet je dat de oppervlakte van het lichtgrijze vlak en de oppervlakte van

In de vierde ronde wordt de finale gespeeld door de twee overgebleven deelnemers.. 4p 6 † Bereken de kans dat speler 1 de finale speelt tegen speler 16 en speler 1 deze

[r]

Besluit de volgende gevallen aan te wijzen waarin geen verklaring van geen bedenkingen als bedoeld in artikel 6.5 , derde lid, Besluit omgevingsrecht is vereist:a. Activiteiten