• No results found

Welke boeken bevatten straattaal?

3. Receptieonderzoek

3.3 Welke boeken bevatten straattaal?

Er is naar gestreefd om een zo volledig mogelijk corpus te verzamelen van literatuur waarin straattaal is verwerkt. Over de vraag welke werken wel of niet tot literatuur kunnen worden gerekend zijn jarenlang verhitte discussies gevoerd waar nooit een eenduidig antwoord op is gegeven. Eerder is beschreven dat de grenzen tussen hoge en lage literatuur steeds meer aan het vervagen zijn. De traditionele opvattingen over welke literaire fictie tot ‘dè

literatuur’ behoort, worden steeds minder nagestreefd. Ook ‘de omgekeerde economische wereld’ van Pierre Bourdieu, waarin een schrijver alleen “op symbolisch gebied succes kan hebben indien hij op economisch gebied verliezen lijdt”, lijkt steeds minder van toepassing te zijn in het huidige literaire veld.90

Een schrijver kan tegenwoordig op symbolisch gebied succes hebben en tevens een bestseller schrijven. Een voorbeeld hiervan is Robert Vuijsje. Zijn boek Alleen maar nette

90

Pierre Bourdieu, De regels van de kunst. Wording en structuur van het literaire veld (Amsterdam, Van Gennep, 1994), 109.

mensen is genomineerd voor de Libris Literatuur Prijs en het heeft de Gouden Uil literatuurprijs en de literaire jongerenprijs De Inktaap gewonnen. In een artikel uit NRC Handelsblad van 05-05-2009 wordt hiervan verslag gedaan door Stine Jensen. Volgens haar was de jury van de Gouden Uil lovend: “Vuijsjes dialogen swingen als een Afrikaanse tiet, het ritme zit strakker dan een negerinnenbil in een te kleine legging met luipaardmotief.” Verder schrijft Jensen dat in het rapport van de prestigieuze Libris Literatuur Prijs het boek wordt geprezen om de ‘onorthodoxe en gewaagde vertelling’ en de ‘prachtige vorm en inhoud.’ Verder geeft ze aan dat critici als Pieter Steinz en Elsbeth Etty het boek prezen vanwege de originaliteit omdat er eigentijdse communicatie als msn- en sms-dialogen in zijn

opgenomen.91 Naast deze voorbeelden van symbolische productie is het boek uigegroeid tot

een bestseller en heeft het de auteur en de uitgever veel materiële winst gebracht. De vraag welke boeken wel of niet of tot de literatuur behoren, is door de (toenemende) nivellering van grenzen tussen hoge en lage literatuur steeds lastiger te beantwoorden. Net als ‘dè literaire kritiek’ is ‘dè literatuur’ een sociale constructie waarvan de betekenis verschuift in de tijd. Daarom wordt dit verder buiten beschouwing gelaten en is in dit onderzoek een breed literatuurbegrip gehanteerd. In deze studie is het van belang dat het gaat om werken die door de literaire kritiek worden besproken en/of de pretentie hebben literatuur te zijn. Hoewel poëzie en andere vormen van geschreven teksten ook tot literatuur worden gerekend, wordt het in dit onderzoek buiten beschouwing gelaten; het gaat nadrukkelijk om fictief proza.

Echter, niet alle proza dat straattaal bevat is meegenomen in het onderzoek. Zo zijn bijvoorbeeld de drie delen van De torrie van Mattie, de Bijbel in straattaal, niet opgenomen in het onderzoekscorpus. Het heeft immers niet de pretentie om literatuur te zijn, en is daarom ook niet besproken door de literaire kritiek. Bovendien is het hierbij omstreden of het gaat om fictief proza. Om onduidelijkheid rondom de betekenis van het begrip literatuur te voorkomen valt in dit onderzoek alles onder de noemer literatuur als het de NUR-code 300 of 301, respectievelijk literaire fictie algemeen of literaire roman/novelle, heeft.

Daarnaast is het voor dit onderzoek relevant om naast de ‘gewone’ literatuur, ook de jeugd- en adolescentenliteratuur mee te nemen omdat dit genre bij uitstek geschikt is om

straattaal in te verwerken, aangezien straattaal een jongerentaal is en voor jongeren straattaal een cool imago heeft.92

Voor het vaststellen of een boek straattaal bevat is de sociolinguïstische definitie van straattaal gehanteerd, die in het literatuuronderzoek is uiteengezet. René Appel heeft in 1999 het begrip straattaal geïntroduceerd. Het onderzoekscorpus bestaat in aansluiting daarbij uit boeken die na 1999 zijn geschreven. Volgens Appel is straattaal kort samengevat een variant van jongerentaal en een meertalig register van het Nederlands van jeugdige sprekers die Nederlandse woorden en uitdrukkingen vervormen of vervangen met behulp van materiaal uit een andere taal, zoals het Sranan, Papiamento, Marokkaans, Engels en

Kaapverdisch.93

Bovenstaande informatie heeft als leidraad gediend bij de samenstelling van het corpus voor dit onderzoek. Tevens is de hulp ingeroepen van twee literatuurwetenschappers aan de Rijksuniversiteit Groningen die zich met (migranten-, jeugd- en adolescenten)

literatuur en straattaal bezig houden: Stella Linn en Sandra van Voorst. Dankzij hen is een lijst van boeken waarin straattaal voorkomt tot stand gekomen.

Omdat straattaal bij uitstek een spreektaalvariëteit is, komt het (nog) niet veel voor in literatuur. Er zijn vooralsnog geen boeken te vinden (behalve de straatbijbel die uit drie delen bestaat) die volledig in straattaal zijn geschreven. Wanneer een boek straattaal bevat, zit dit meestal in meer of mindere mate verwerkt in dialogen, en dan uiteraard in gestileerde vorm, waarin één of meer personages straattaal bezigen. Sommige critici lijken zich hiervan ook bewust te zijn. Zo schrijft Karel Berkhout in een recensie van 26-02-2010 over Latino King in het NRC Handelsblad: “Dumon Tak heeft de straattaal omgesmeed tot een prachtige literaire vertelstem…” Ook Mark Cloostermans schrijft in De Standaard over Sjeumig van Pepijn Lanen op 15-11-2013 hierover het volgende: “Straattaal, wartaal en woorden die de fans zelf mochten verzinnen: het kan allemaal en het liet ook de literatuurliefhebber niet onberoerd. Natuurlijk kun je in die stijl geen hele roman schrijven. Zelfs geen kort verhaal: op de fans van James Joyce na verdraagt niemand dat langer dan een bladzijde of drie. Maar je kunt wel elke zin onder talige hoogspanning proberen te zetten, en de wartaal 'vertalen' naar een ronduit waanzinnige plot.”

92

Jacomine Nortier, “Tezz, wat is dat? Ik vind echt niet leuk ofzo! Murks en straattaal,” Levende Talen

Tijdschrift 3, 1 (januari 2002): 32.

93

René Appel, “Straattaal. De mengtaal van jongeren in Amsterdam,” Toegepaste taalwetenschap in artikelen 62, (februari 1999): 39-56.

Er is geen precieze maatstaf gehanteerd voor wanneer een boek wel of niet genoeg straattaal bevat om tot het onderzoekscorpus gerekend te worden. Wel zijn boeken die sporadisch een straattaalwoord bevatten, buitengesloten; straattaal moet wel in die mate in het betreffende boek voorkomen dat de lezer, en dus de recensent, het nodig acht dit op te merken. In de tabel op de volgende pagina staat een overzicht van de twaalf titels

weergegeven. De cijfers in het blauw, die voor de titels staan, betreffen de jeugd- en adolescentenliteratuur. De titels in het groen betreffen de boeken die zijn geschreven door auteurs met een allochtone achtergrond.

Boeken met straattaal volgens sociolinguïstische definitie.

1. Akyol, Özcan. Eus. Amsterdam: Prometheus, 2012.

2. Anbeek, Ton. Vast. Amsterdam: Podium, 2009.

3. Bahara, Hassan. Een verhaal uit de stad Damsko. Amsterdam: Van Gennep, 2006.

4. Boudou, Khalid. Pizzamaffia. Amsterdam: Moon, 2007.

5. Boudou, Khalid. Alles of niets. Amsterdam: Moon, 2010.

6. Boudou, Khalid. Iedereen krijgt klappen. Amsterdam: Moon, 2013.

7. Dhooghe, Bavo. Skater in de mist. Sint-Niklaas: Abimo uitgeverij, 2010.

8. Dumon Tak, Bibi. Latino King. Amsterdam: Querido, 2010.

9. Post, Vrank. Bad boys for life. Antwerpen: Manteau, 2008.

10. Sahar, Hans. De gebroeders Boetkaboet. Utrecht: De Arbeiderspers, 2008.

11. Stapele, Saul van. Witte panters. Amsterdam: Lebowsky, 2012.

Uit het voorgaande overzicht blijkt dat straattaal inderdaad sterk vertegenwoordigd is in de jeugd- en adolescentenliteratuur. Zes van de twaalf titels vallen hieronder. De overige zes titels betreffen volwassenenliteratuur. Zes boeken zijn geschreven door auteurs met een allochtone achtergrond. Drie boeken uit het onderzoekscorpus, Pizzamaffia, Alles of niet en Iedereen krijgt klappen, zijn van dezelfde auteur: Khalid Boudou. In totaal zijn vier schrijvers uit het onderzoekscorpus van allochtone afkomst, namelijk: Özcan Akyol, Hassan Bahara, Khalid Boudou en Hans Sahar. De overige zes boeken zijn geschreven door zes verschillende Nederlandse auteurs.

De constatering van Linn dat straattaal in de Franse literatuur voorkomt in twee typen romans welke zij schaart onder de noemer ‘straatliteratuur’, lijkt ook geldig voor de Nederlandse literatuur. Het eerste type roman is volgens Linn boeken die zijn geschreven door jonge allochtone schrijvers van de tweede of derde generatie immigranten die bekend

zijn met de straatcultuur en deze in hun romans verwerken.94 Uit de biografische gegevens

van de vier auteurs van allochtone afkomst van de zes boeken uit het onderzoekscorpus blijkt dat ze inderdaad bekend te zijn met het straatmilieu en dit hebben verwerkt in die boeken.

Het tweede type roman waar Linn over schrijft, betreft de werken van autochtone schrijvers die meestal hoogopgeleid zijn en waarin straattaalsprekers een rol spelen die vaak niet heel illuster is.95 Ook dit lijkt in overeenstemming met de Nederlandse literatuur. Zes boeken uit het onderzoekscorpus zijn geschreven door schrijvers die hoogopgeleid en van Nederlandse afkomst zijn. Een kanttekening betreft Bavo Dhooge, die van Vlaamse afkomst is. In al deze boeken spelen personages een rol die straattaal bezigen. Die personages hebben in die zes boeken een allochtone achtergrond, en bevinden zich meestal in de sfeer van achterstand en/of criminaliteit. De term ‘straatliteratuur’, die Linn gebruikt ter

definiëring van de twee typen romans waarin straattaal voorkomt, lijkt ook gebruikt te kunnen worden voor de Nederlandse literatuur waarin straattaal zit verwerkt.

Hoewel uit het literatuuronderzoek naar voren komt dat straattaal voornamelijk door allochtone jongeren wordt gebezigd, lijkt uit het overzicht van boeken met straattaal van dit onderzoek dat auteurs van allochtone afkomst niet per se meer geneigd zijn straattaal in hun

94

Stella Linn, “Het vertalen van straattaal,” 10.

boeken te verwerken dan autochtone auteurs. Het merendeel van de auteurs van de

samengestelde lijst van boeken met straattaal is van Nederlandse afkomst. De vraag is of dit valt te generaliseren. Er zijn immers veel meer autochtone schrijvers dan schrijvers van allochtone afkomst in Nederland. Er kan dus niet op basis van deze lijst met boeken worden vastgesteld of straattaal bij allochtone schrijvers relatief vaker voorkomt dan bij autochtone schrijvers en vice versa.

Volgens Linn komt straattaal vaak voor in een genre dat overlapt met wat ook wel

‘migrantenliteratuur’ wordt genoemd.96 Ralf Grüttemeier definieert migrantenliteratuur als

“de literatuur van schrijvers die niet meer in hun moedertaal of, van de tweede generatie, in

de taal van hun ouders schrijven.”97 De belangrijkste kenmerken van migrantenliteratuur zijn

de verscheidenheid in de vorm, het brede spectrum aan thema’s die meestal wel te maken

hebben met het migrant-zijn.98 Boeken als Eus en De gebroeders Boetkaboet kunnen worden

geschaard onder migrantenliteratuur omdat de auteurs niet meer in de taal van hun ouders schrijven en in beide boeken de inburgeringsproblematiek aan de orde komt.

Özcan Akyol, de schrijver van Eus, wil overigens nadrukkelijk niet worden

geassocieerd met migrantenliteratuur. In een uitzending van De Wereld Draait Door uit hij een openlijke aanval op Kader Abdollah. Akyol noemt Abdollah een “symbool van de

klassieke migrantenliteratuur in Nederland” en banaliseert migrantenliteratuur wat volgens hem vaak toch over hetzelfde gaat: “over een paar decennia geleden in het thuisland, een

berg, een pratend schaap en een vijgenboom..”99 De tweede generatie allochtone schrijvers

voelt zich vaak meer met de Nederlandse cultuur verbonden dan met de religieuze en

culturele tradities van hun ouders.100 Dat blijkt bijvoorbeeld uit het boek van Akyol waarin hij aanschopt tegen zijn eigen Turkse achtergrond.

Dat straattaal ook voorkomt in literatuur van autochtone schrijvers geeft aan dat ‘straatliteratuur’ niet gelijk staat aan ‘migrantenliteratuur’, maar beschouwd kan worden als een apart, en misschien wel nieuw, genre. Uitgeverij Ambo|Anthos juicht de opkomst van straattaal in de literatuur toe en heeft het over “een nieuwe stroming in de Nederlandse

96 Linn, 10.

97

Ralf Grüttemeier, “Migrantenliteratuur in de Nederlandse en Duitse letteren” Neerlandica Extra Muros 39, 3, (oktober 2001.)

98 Sandra van Voorst, “Wordt vervolgd: de receptie van Nederlandse migrantenliteratuur,” Neerlandica Extra

Muros, Jaargang 45, 1, februari 2007.

99

De Wereld Draait Door, 29-10-2012.

100

Urszula Topolska, “Over de spraakmakende debuten van de nieuwe Nederlandse schrijvers van buitenlandse

literatuur, waarin een vocabulaire van nederhop en straattaal met gemak zal samensmelten

met de hedendaagse literatuur.”101 Uiteraard komt deze uitspraak zeer waarschijnlijk voort

uit commerciele beweegredenen (een uitgever wil natuurlijk zoveel mogelijk boeken verkopen), maar aangezien uitgeverijen steeds meer invloed krijgen in de symbolische productie en classificatie van boeken, geeft deze uitspraak zeker een signaal af naar andere

symbolische producenten.102

Een interessante kwestie is of literatuur met straattaal tot de lowbrow, middlebrow of highbrow literatuur wordt gerekend. Linn schrijft in haar onderzoek naar straattaal in de Franse literatuur, dat auteurs van ‘straatliteratuur’ vaak een marginale positie in het literaire veld innemen.103 Een vraag die rijst is of dit ook van toepassing is op auteurs van

Nederlandse (jeugd- en adolescenten) literatuur met straattaal.

Een belangrijke actor in het literaire veld die bepaalt of een werk tot de hoge of lage literatuur (en alles wat daar tussenin zit) behoort, zijn de ‘smaakbepalers’: de literaire critici. In het literatuuronderzoek is al beschreven dat zij de bevoegdheden hebben om kunst te

legitimeren tot hoge of lage cultuur.104 Doorgaans is het zo dat hoe meer er geschreven

wordt over een boek, hoe meer symbolische waarde er aan werk gaat kleven. Wanneer een schrijver het zover schopt dat de aandacht voor zijn of haar boek niet beperkt blijft tot de journalistieke kritiek, maar ook de essayistische en academische kritiek weet te bereiken, kan worden gesteld dat het werk tot de highbrow literatuur behoort.

Een andere graadmeter voor het bepalen van de kwaliteit van literatuur, zijn literaire prijzen. Ook de afname van een werk door het lezerspubliek bepaalt in zekere zin de literaire

waarde van een boek.105 Doorgaans is de regel binnen de literaire wereld, dat hoe

toegankelijker een boek voor het grote publiek is, hoe minder literaire waarde het werk heeft.106 Dit gaat echter ook weer niet altijd op: er zijn bestsellers die overwegend positief worden gerecenseerd en literaire prijzen hebben gewonnen.

101

Kees van Unen, “Vrij schrijven,” Het Parool, 14 november, 2013, Cultuur.

102 Frank de Glas, “Methoden in het uitgeverij-onderzoek: stand van zaken en een bericht uit de

onderzoekspraktijk,” in Cahiers voor literatuurwetenschap, red. K. Humbeeck en K. Absillis (Gent: Academia Press, 2012), 8.

103 Stella Linn, “Het vertalen van straattaal,” 10.

104

Gillis J. Dorleijn en Kees van Rees, red., De productie van literatuur (Nijmegen: Vantilt, 2006), 268.

105

Gillis J. Dorleijn en Kees van Rees, red., De productie van literatuur (Nijmegen: Vantilt, 2006), 15-16.

106

Pierre Bourdieu, De regels van de kunst. Wording en structuur van het literaire veld (Amsterdam, Van Gennep, 1994), 109.

Hoewel de grenzen tussen hoge en lage literatuur steeds lastiger te onderscheiden zijn en het vaak ook een kwestie is van smaak, kunnen er aanwijzingen zijn of een werk meer tot de hoge of tot de lage literatuur behoort en argumenten worden aangevoerd waarom dat zo is. Overigens is er doorgaans wel een langere periode nodig om de symbolische productie en daarmee samenhangend de literaire waarde van een werk te kunnen bepalen. Een boek kan in de loop van de tijd stijgen of dalen op de ladder van hoge versus lage literatuur. Het is daarom lastig om de literaire waarde van de boeken uit het

onderzoekscorpus te bepalen omdat het allemaal vrij ‘jonge’ boeken zijn. Bovendien zitten er boeken tussen die vallen onder de jeugd- en adolescentenliteratuur. Hiervoor kunnen andere criteri een rol spelen ter classificering van de literaire kwaliteit ervan dan voor volwassenenliteratuur.

Op dit moment kan worden gesteld dat de boeken voor volwassenen uit het onderzoekscorpus, vallen onder de lowbrow/middlebrow literatuur. Hoewel de straattaal voor sommige mensen een struikelblok kan zijn, is het verdere taalgebruik in de boeken heel toegankelijk. De toepassing van populair en hip taalgebruik lijkt een kenmerk van

lowbrow/middlebrow literatuur te zijn. Dit staat haaks tegenover het literaire taalgebruik wat in de highbrow literatuur wordt toegepast. Bovendien is bij alle boeken uit het

onderzoekscorpus de aandacht beperkt gebleven tot de journalistieke kritiek. Het lijkt alsof met deze boeken een nieuwe doelgroep wordt aangeboord, namelijk die van de (jongere) lezers met een interesse in (allochtone) jongeren en straatcultuur (en de problematiek die dit met zich mee kan brengen).

Eus, Alleen maar nette mensen en Vast zijn boeken die tot de middlebrow literatuur kunnen worden gerekend. Waarom deze boeken niet tot de lowbrow maar tot de

middlebrow literatuur kunnen worden gerekend, is omdat elk van deze boeken door minstens tien literaire critici is besproken. (Op dit punt wordt later uitgebreider ingegaan.) Deze aandacht impliceert al in zekere mate de literaire kwaliteit van een werk; men vindt de boeken in ieder geval de moeite van bespreken waard. Verder heeft Alleen maar nette mensen een prestigieuze literaire prijs gewonnen.

Witte panters, De gebroeders Boetkaboet en Een verhaal uit de stad Damsko, bevinden zich naar mijn idee op een glijdende schaal tussen de lowbrow en middlebrow literatuur. Deze boeken zijn overwegend minder door de literaire kritiek besproken en geen van deze werken heeft een literaire prijs gewonnen.