• No results found

Het begrip ‘straattaal’ is in 1999 in de taalkundige literatuur geïntroduceerd door René Appel. Hij omschrijft deze jongerentaal als een meertalig register van het Nederlands van jeugdige sprekers die Nederlandse woorden en uitdrukkingen vervormen of vervangen met

behulp van materiaal uit andere talen als het Engels en verschillende migrantentalen.122 Het

fenomeen is in Nederland de laatste jaren ontstaan in de grote steden met meerdere

generaties allochtonen.123

In deze scriptie is het verschijnsel ‘straattaal in de Nederlandse (jeugd- en

adolescenten) literatuur’ onder de loep genomen. Daarbij is ingezoomd op de ontvangst ervan door recensenten. In het literatuuronderzoek is beschreven dat in tegenstelling tot (taal)wetenschappers straattaal door veel mensen als een negatieve taalontwikkeling wordt gezien. Een vraag die rijst is hoe de literaire kritiek straattaal die in de Nederlandse (jeugd- en adolescenten) literatuur is verwerkt, ontvangt.

Er is een inhoudsanalyse over 153 recensies van zeventien boeken uitgevoerd om deze kwestie te inventariseren. Daarvan bevatten twaalf boeken echt straattaal zoals het volgens de sociolinguïsten is gedefinieerd. De overige vijf boeken bevatten strikt genomen geen straattaal maar zijn wel meegenomen in het onderzoek omdat ze door sommige recensenten wel zijn getypeerd als boeken met straattaal. Aan deze kwestie is een apart hoofdstuk gewijd, waarin uiteen is gezet welke verschillen er kunnen zijn in de definiëring van straattaal door de literaire kritiek en de sociolinguïsten.

Aan de hand van de beantwoording van drie deelvragen zijn de resultaten van de inhoudsanalyse beschreven. Die deelvragen zijn: ‘Herkennen en benoemen recensenten straattaal?’ ‘Hoe omschrijven recensenten straattaal?’ en ‘Hoe waarderen recensenten straattaal?’ Eerst is echter vastgesteld in wat voor type literatuur straattaal voorkomt. Hiervoor is de sociolinguïstische definitie van straattaal gehanteerd. Het blijkt dat een substantieel deel van de boeken uit dit onderzoekscorpus valt onder de jeugd- en

adolescentenliteratuur, namelijk de helft: zes van de twaalf boeken. De andere zes boeken vallen onder ‘straatliteratuur’, een term die Linn heeft gebruikt in haar onderzoek naar straattaal in de Franse literatuur. Dit zijn boeken van jonge allochtone schrijvers van de

122

René Appel, “Straattaal. De mengtaal van jongeren in Amsterdam,” Toegepaste taalwetenschap in artikelen 62, (februari 1999): 39-56.

tweede of derde generatie immigranten die bekend zijn met het straatmilieu en dit in hun romans verwerken en werken van autochtone auteurs die meestal hoog opgeleid zijn waarin straattaalsprekers een rol spelen.124

Er zijn verschillende recensies gevonden van de boeken uit het onderzoekscorpus waarin critici uitspraken hebben gedaan over het verschijnsel straattaal. Van de twaalf boeken waarin volgens de sociolinguïstische definitie straattaal zit verwerkt, wordt bij elk boek door minstens één recensent de straattaal herkend en benoemd. Toch blijkt uit de resultaten van de inhoudsanalyse dat, hoewel verschillende recensenten iets schrijven over straattaal, in ruim meer dan de helft van de recensies het verschijnsel buiten beschouwing wordt gelaten. In slechts 38,2 procent van de recensies die over deze twaalf boeken zijn verzameld, zijn uitspraken gedaan met betrekking tot straattaal. Waarom dat zo is, daar is geen onderzoek naar gedaan. Er kan wel uit geconcludeerd worden dat men het niet heeft herkend en/of dat men het niet de moeite waard vond het te benoemen.

Wat betreft de beantwoording van de deelvraag ‘Hoe omschrijven recensenten straattaal?’ blijkt uit de inhoudsanalyse dat de recensenten dat globaal op twee manieren doen. Bij de eerste manier benoemt men het begrip straattaal letterlijk, waarbij soms een toelichting wordt gegeven met behulp van een korte omschrijving of met behulp van voorbeelden van straattaalwoorden en -zinnen uit het boek.

Bij de tweede manier waarop critici straattaal omschrijven wordt het begrip niet letterlijk benoemd maar omschreven in andere bewoordingen of worden er één of meer aspecten en/of kenmerken van straattaal beschreven. Uit de context kan men dan afleiden dat deze recensenten straattaal bedoelen. Zo wordt het verschijnsel door de critici

bijvoorbeeld getypeerd als ‘onnavolgbare dopespeak’, ‘gemankeerde jeugdtaal’, ‘slang’, ‘(mislukte) jongerentaal’, ‘turbotaal’, ‘machotaal’, ‘spreektaal met veel typische

jongerenwoorden’, ‘newspeak’, ‘actueel mengtaaltje’ en ‘een snelle straatmix van

Nederlands, Engels en Marokkaans, vol stopwoorden als 'dus', 'enzo', 'fok', 'man' en 'wallah'. Hieruit kan worden geconcludeerd dat deze critici niet op de hoogte zijn van het begrip straattaal en/of dat men niet weet wat het volgens de sociolinguïstische definitie inhoudt, aangezien ze het niet als zodanig definiëren.

Nog een gegeven waaruit blijkt dat recensenten soms een ander beeld van straattaal hebben en schetsen dan de taalwetenschappers, is dat sommige critici straattaal in boeken

constateren terwijl dat strikt genomen volgens de sociolinguïstische definitie niet zo is. Dat is met vijf boeken het geval. Over deze boeken zijn 51 recensies verzameld waarvan in vijftien recensies het taalgebruik in de betreffende werken door de recensenten is getypeerd als straattaal. Dat is 29,4 procent.

Bij de beantwoording van de laatste deelvraag ‘Hoe waarderen recensenten

straattaal?’ blijkt dat iets minder dan de helft, 46,3 procent, van de recensenten die in hun boekbesprekingen uitspraken hebben gedaan over de straattaal in de betreffende boeken, dit taalgebruik positief waarderen. In twaalf recensies staat men neutraal ten opzichte van het verwerken van straattaal in boeken. Dat is 22,2 procent. In zeventien boekbesprekingen, 31,5 procent, wordt het door de recensenten negatief beoordeeld.

Uit dit onderzoek kan worden geconcludeerd dat de straattaal in de Nederlandse (jeugd- en adolescenten) literatuur door het merendeel van de recensenten die recensies hebben geschreven over de boeken waarin straattaal is verwerkt, niet wordt besproken. Dit in tegenstelling tot mijn hypothese waarin ik de verwachting uitte dat dit verschijnsel over het algemeen wèl besproken wordt door de critici.

Het tweede deel van mijn hypothese, namelijk dat de sociolinguïstische definitie van straattaal over het algemeen niet wordt gebezigd door de literaire kritiek maar dat

recensenten de taalvariatie in andere bewoordingen hebben omschreven, komt gedeeltelijk overeen met de resultaten uit het onderzoek. Van de 102 recensies over boeken waarin straattaal zit verwerkt, is in achttien recensies straattaal gedefinieerd en omschreven volgens de sociolinguïstische definitie en in 21 recensies is het verschijnsel in andere bewoordingen omschreven.

Ook heb ik in mijn hypothese genoemd dat ik niet uitsluit dat recensenten bepaald taalgebruik in boeken zullen definiëren als straattaal, terwijl dat strikt genomen niet zo is. Dat blijkt uit de vijftien recensies van vijf boeken waarin bepaald taalgebruik is getypeerd als straattaal, terwijl dit, volgens sociolinguïstische definitie van straattaal, niet het geval is. Hieruit komt naar voren dat recensenten soms een ander beeld van straattaal hebben en schetsen dan de sociolinguïsten.

Uit de onderzoeksresultaten wordt duidelijk dat critici straattaal geregeld gebruiken als containerbegrip. Hun definitie van straattaal is over het algemeen minder scherp dan die van de sociolinguïsten en hip, jong en populair taalgebruik wordt als snel onder de noemer ‘straattaal’ geschaard.

Wat betreft de waardering van de literaire kritiek van het verwerken van straattaal in (jeugd)literatuur, was mijn verwachting dat dit overwegend negatief zou worden

gewaardeerd. Uit dit onderzoek blijkt echter dat dit wel meevalt. Immers, in ruim de helft van de recensies waarin iets is geschreven over straattaal, wordt dit verschijnsel positief gerecenseerd.