• No results found

Banken en corporate governance: is diversiteit van invloed op bankprestaties?

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Banken en corporate governance: is diversiteit van invloed op bankprestaties?"

Copied!
38
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

1

Banken en corporate governance:

is diversiteit van invloed op bankprestaties?

Masterscriptie, MSc Accountancy Datum: 18 juli 2014

Een onderzoek naar diversiteit binnen de Raad van Bestuur en de mate van invloed op de ondernemingsprestaties van banken in de Eurolanden.

Henk ten Velde Studentnummer: 1859390

Patersbos 16 7625 PZ Zenderen Tel. +31657932068

E-mail: h.j.h.ten.velde@student.rug.nl

Begeleider: prof. mr. dr. J.T. Degenkamp Tweede beoordelaar: I.D. Oortman

(2)

2

Abstract

De banken hebben de afgelopen jaren volop in de spotlights gestaan. Als gevolg hiervan is het vertrouwen in de financiële sector afgenomen. Om recente gebeurtenissen te voorkomen en het vertrouwen te herstellen is een pakket aan maatregelen getroffen waaraan financiële ondernemingen in de toekomst dienen te voldoen. Ten aanzien van niet-financiële informatie is onlangs een richtlijn aangenomen in het Europees Parlement die de betreffende ondernemingen verplicht om bepaalde keuzes omtrent diversiteit in de Raad van Bestuur publiek te maken. In dit onderzoek staat de vraag centraal in hoeverre diversiteit binnen de Raad van Bestuur van invloed is op de performance van banken in de Eurolanden. Het onderzoek is verricht vanuit de “upper echelons perspective”. Volgens deze theorie kunnen ondernemingsprestaties gedeeltelijk worden verklaard door de eigenschappen van de Raad van Bestuur, waaronder de diversiteit binnen de Raad van Bestuur. In dit onderzoek zijn drie verschillende vormen van diversiteit onderzocht, namelijk diversiteit in geslacht, leeftijd en nationaliteit. Het onderzoek is gehouden onder financiële instellingen in de Eurolanden die voldoen aan de gestelde criteria.

De resultaten uit dit onderzoek laten geen bewijs zien dat een van de drie vormen van diversiteit significant van invloed is op ondernemingsprestaties. Wel wordt significantie waargenomen op moment dat de controle variabele grootte en de verklarende variabele leeftijd of nationaliteit niet in het model worden meegenomen. Op dat moment wordt een positief significant verband gevonden tussen diversiteit in geslacht binnen de Raad van Bestuur met de ondernemingsprestaties. Daarnaast is een vergelijking gemaakt met andere methoden om ondernemingsprestaties te meten. Als methode om ondernemingsprestaties te meten is in dit onderzoek gekozen voor de RAROC. De resultaten van de vergelijking met de ROA en de ROC bleek de RAROC als model het meest van de drie modellen te verklaren en ondersteunt daarmee de keuze voor de RAROC als prestatiemaatstaf van financiële instellingen.

(3)

3

Voorwoord

Voor u ligt de scriptie die ik de afgelopen semester geschreven heb ter afronding van mijn Master Accountancy aan de Rijksuniversiteit te Groningen. Deze scriptie is het resultaat van onderzoek naar verschillende vormen van diversiteit binnen de Raad van Bestuur en de invloed ervan op ondernemingsprestaties van financiële instellingen in de Eurolanden. De drie vormen van diversiteit binnen de Raad van Bestuur die onderzocht zijn: diversiteit in geslacht, diversiteit leeftijd en diversiteit in nationaliteit. Mede door de recente gebeurtenissen in de financiële markt en de toenemende aandacht voor diversiteit ben ik tot dit onderzoek gekomen.

Graag wil ik van de gelegenheid gebruik maken om een aantal personen te bedanken. Allereerst de heer prof. mr. dr. J.T. Degenkamp van de Rijksuniversiteit Groningen. Hij heeft als begeleider mij voorzien van bruikbare en snelle feedback op mijn scriptie. Daarnaast wil ik graag KPMG bedanken voor de mogelijkheid om mijn scriptie te schrijven op kantoor Enschede. In het bijzonder Marielle Cuypers, mijn begeleidster vanuit KPMG, voor haar ondersteuning en feedback. Tot slot wil ik mijn familie, vrienden en studiegenoten bedanken die mij hebben bijgestaan tijdens het schrijven van mijn scriptie. Ze hebben mij ondersteunt juist op de momenten dat ik het moeilijk had.

Dan rest mij niets anders dan u veel leesplezier te wensen! Henk ten Velde

(4)

4

Inhoud

Abstract ... 2 Voorwoord ... 3 1. Inleiding ... 5 1.1 Aanleiding ... 5 1.2 Probleemstelling ... 8

1.3 Wetenschappelijke en praktische bijdrage: ... 10

1.4 Opbouw onderzoek ... 12 2. Theoretisch kader ... 13 2.1 Corporate governance ... 13 2.2 Literatuuronderzoek ... 14 2.3 Perspectief onderzoek ... 16 2.4 Hypothesen ... 17 3. Onderzoeksmethoden ... 21 3.1 Dataset... 21 3.2 Afhankelijke variabele ... 22 3.3 Onafhankelijke variabelen ... 23 3.3.1 Verklarende variabelen ... 23 3.3.2 Controle variabele: ... 24 3.4 Analyse: ... 24 4. Resultaten ... 26 4.1 Beschrijvende statistiek ... 26 4.2 Vergelijking prestatiemaatstaven ... 27 4.3 Correlatie... 28 4.4 Regressieanalyse ... 29 4.6 Toetsing hypothesen ... 30 5. Conclusie en discussie ... 32 5.1 Conclusie... 32 5.2 Beperkingen onderzoek ... 33 5.3 Vervolgonderzoek ... 34 Bibliografie ... 35

(5)

5

1. Inleiding

De inleiding bestaat uit vier paragrafen. Allereerst wordt in paragraaf 1.1 ingegaan op de aanleiding tot dit onderzoek. Vervolgens wordt in paragraaf 1.2 de probleemstelling uiteengezet. Daarna is in paragraaf 1.3 de wetenschappelijke en praktische relevantie van dit onderzoek weergegeven. Tot slot zal in paragraaf 1.4 de opbouw van dit onderzoek worden toegelicht.

1.1 Aanleiding

De afgelopen jaren heeft de bankenwereld volop in de spotlights gestaan vanwege de financiële (banken)crisis. Hierbij was de val van Lehman Brothers in september 2008 het “hoogtepunt” en tevens het startschot voor de crisis. Door de val van Lehman Brothers is een domino-effect ontstaan waardoor andere bedrijven en ook banken in de problemen zijn geraakt. Mede door de invoering van de Sarbanes-Oxley Act in 2002 (SOx, 2006), die zou moeten leiden tot betere corporate governance en regulering, was de val van Lehman Brothers verrassend te noemen. De regelgeving SOx tracht te voorzien in een verantwoord en deugdelijk bestuur van de onderneming. Verder streefde men met deze nieuwe wet ernaar dat nieuwe schandalen zouden worden voorkomen. In Nederland kent men de regeling Code-Tabaksblat, maar ook ondanks deze maatregelen hebben zich in Nederland onvoorziene situaties voorgedaan. Een goed voorbeeld is de nationalisatie van de Fortis Bank Nederland en ABN AMRO. Dit gebeurde in hetzelfde jaar als de val van Lehman Brothers, in 2008 (NRC, 2008). De gehele situatie rondom Lehman Brothers en de ontstane (financiële) crisis heeft ook invloed gehad op verschillende Europese banken. Dit heeft geresulteerd in verscherpte regelgeving in de vorm van een pakket aan maatregelen, het zogenaamde ‘Financial Supervisory Package’.

In oktober 2013 hebben de EU-leiders besloten dat bepaalde financiële instellingen ten aanzien van het bankentoezicht een verplichte test moeten ondergaan. Deze test wordt de “uitgebreide beoordeling” genoemd. Deze uitgebreide beoordeling zal worden uitgevoerd in overeenstemming met de bepalingen van de Verordening gemeenschappelijk toezichtmechanisme, ook wel de verordening genaamd (ECB, 2013). De GTM-verordening stelt de ECB in staat om relevante en benodigde informatie te kunnen verkrijgen van alle nationale bevoegde autoriteiten. Daarnaast krijgt de ECB meer bevoegdheden door de invoering van de Bankenunie die vanaf november 2014 in Europa gaat gelden.

(6)

6

De Bankenunie zal zich richten op drie verschillende pijlers (Bierens, 2014). De eerste pijler richt zich op een geharmoniseerd prudentieel wetboek voor banken, dat wordt aangeduid als het Single Rule Book. De belangrijkste onderdelen hebben betrekking op de kapitaalvereisten en het herstel dan wel de afwikkeling van de banken die in de problemen zijn gekomen (Bierens, 2014). De tweede pijler heeft geleid tot een supranationaal bankentoezicht. Dit is in de vorm van de Single Supervision Mechanism weergegeven, waarbij de ECB wordt aangewezen als de Europese bankentoezichthouder. De derde pijler heeft geleid tot de Single Resolution Mechanism, dat gebaseerd is op een aparte verordening. Dit houdt in dat de afwikkeling van een bank die op de rand van faillissement balanceert door een onafhankelijke raad, de Resolution Board, wordt afgewikkeld en eventueel ondersteund wordt door middelen uit een resolutiefonds (Bierens, 2014).

Het Single Rule Book heeft betrekking op meer dan alleen de banken. De onderdelen die specifiek betrekking hebben op de Europese banken zijn de Richtlijn kapitaalvereisten (Capital Requirement Directive IV (CRD IV) ) en de daarbij behorende Verordening kapitaalvereisten (Capital Requirement Regulation (CRR)), alsmede de Ontwerp Crisismanagement Richtlijn (Bank Recovery and Resolution Directive (BRRD)) die een raamwerk bevat voor het herstel en afwikkeling van de banken in problemen (Bierens, 2014). De Verordening kapitaalvereisten en de Richtlijn kapitaalvereisten onderscheiden drie verschillende vereisten. Ten eerste bestaat het uit de kapitaalvereisten waarbij een bank verplicht wordt om eigen vermogen aan te houden, afhankelijk van de activa op de balans en de risico’s. Ten tweede geldt de verplichting van een bank om de kapitaalpositie van de bank te analyseren en eventueel aanvullende maatregelen te nemen. Ten derde en laatste vereiste is de verplichting van rapportage over risico’s en de kapitaalpositie (Bierens, 2014). In de Ontwerp Crisismanagement Richtlijn (BRRD) staan de regels voor het herstel van banken die in problemen verkeren of, indien onoplosbare problemen, de ordelijke afwikkeling ervan. Deze richtlijn vloeit voort uit de aanbevelingen van de Financial Stability Board en is ter reparatie van de gesignaleerde tekortkomingen en knelpunten tijdens de financiële crisis (Bierens, 2014).

Aan de Single Supervision Mechanism verordening ligt het gemeenschappelijk Europees bankentoezicht ten grondslag. De ECB zal in november 2014 beginnen aan haar toezichtstaken, maar ook aan een balansonderzoek onder ongeveer 130 banken (Bierens, 2014). De uitgebreide

(7)

7

beoordeling die de ECB gaat uitvoeren zal bestaan uit een toezichtbeoordeling van de risico’s, een activakwaliteitsbeoordeling en een stresstest (ECB, 2013). De toezichtbeoordeling van risico’s zal gericht zijn op de belangrijke risico’s op de balans van de financiële instelling. Dit op het gebied van liquiditeit-, schuld- en financieringsrisico’s van de financiële instelling. Gebaseerd op historische en toekomstige informatie worden de risico’s kwalitatief en kwantitatief geanalyseerd. Vervolgens leidt het totaal aan kwalitatieve en kwantitatieve risico tot een bepaald risicoprofiel van de desbetreffende financiële instelling (ECB, 2013). De activakwaliteitsbeoordeling onderzoekt de activazijde van de balans per jaareinde en is allereerst gericht op blootstellingen aan krediet- en marktrisico’s. Daarnaast is het gericht op de opgenomen en niet opgenomen posities in de balans en op binnenlandse en niet-binnenlandse risicoblootstellingen (ECB, 2013). Het laatste onderdeel van de uitgebreide beoordeling is de stresstest, die verder borduurt op de activakwaliteitsbeoordeling. De stresstest kijkt naar de schokbestendigheden van banken bij stress. De uitkomsten van de drie genoemde onderdelen moeten zorgen voor meer transparantie, herstel en het bevorderen van meer vertrouwen in de financiële sector. Daarnaast kunnen de resultaten gebruikt worden om eventuele verdere acties te ondernemen (ECB, 2013). Echter is het maar de vraag of dit wel de zekerheid biedt die men voorheen ook dacht te hebben met de toenmalige regelgeving.

Naast alle commotie rondom de bankencrisis wordt steeds meer gesproken over diversiteit binnen de top van ondernemingen. In Noorwegen is zelfs een vrouwenquotum in de wet geregeld. Vanaf 2006 dient minstens 40 procent in de top van een Noorse onderneming een vrouw te zijn. In een online geplaatst nieuwsbericht van 17 april werd bekend gemaakt dat het Europees Parlement een richtlijn heeft aangenomen ten aanzien van niet-financiële informatie en diversiteit (Accountant, 2014). Het nieuwsbericht is gebaseerd op een verschenen persbericht van de Europese Commissie zelf (European Commision, 2014). De nieuwe richtlijn gaat gelden voor beursgenoteerde ondernemingen evenals een aantal niet-beursgenoteerde bedrijven, zoals banken, verzekeringsmaatschappijen en andere bedrijven die door de lidstaten zelf zijn aangewezen op grond van hun activiteiten, grootte of het aantal werknemers. De wetgeving is in het bijzonder bedoeld voor grote organisaties van openbaar belang met meer dan 500 werknemers. Zij worden door de nieuwe richtlijn verplicht om bepaalde niet-financiële informatie in hun jaarverslag op te nemen (European Commision, 2014). Door de nieuwe richtlijn worden de betreffende ondernemingen in het vervolg verplicht om informatie over

(8)

8

beleid, risico's en diversiteit in de Raad van Bestuur openbaar te maken. Daarnaast dienen ze de resultaten ten aanzien van milieukwesties, sociale en personeelsgerelateerde aspecten, respect voor mensenrechten, anti-corruptie en omkoping kwesties openbaar te maken. Ten aanzien van diversiteit binnen in de Raad van Bestuur zullen grote beursgenoteerde ondernemingen verplicht worden om informatie publiek te maken over hun diversiteitsbeleid, zoals op het gebied van leeftijd, geslacht, opleiding en professionele achtergrond. De toelichtingen dienen informatie betreffende de doelstellingen van het beleid, hoe deze is geïmplementeerd en de verbetering van de resultaten. Bedrijven die geen diversiteitsbeleid hebben zullen dit in de toekomst moeten toelichten (European Commision, 2014). Dit is in lijn met het comply or explain principle, dat inhoudt dat ondernemingen mogen afwijken, maar alleen als zij toelichten waarom zij niet voldoen aan de voorgeschreven regels.

In eerdere onderzoeken is reeds onderzoek verricht naar diversiteit. In het onderzoek van Van Ees, Hooghiemstra, & Van der Laan (2007) is onderzoek verricht naar de diversiteit binnen de Raad van Commissarissen van beursgenoteerde ondernemingen in Nederland. In hun onderzoek zijn verschillende vormen van diversiteit onderzocht waaronder leeftijd, geslacht en nationaliteit. Het onderzoek van Van Ees, Hooghiemstra, & Van der Laan (2007) beperkt zich echter tot een onderzoek naar een toename/afname van diversiteit binnen de Raad van Commissarissen en legt geen relatie met ondernemingsprestaties. De resultaten laten, in tegenstelling tot wat men zou verwachten, een afname in de diversiteit binnen de Raad van Commissarissen zien. Deze afname valt vooral op onder de indicatoren opleiding en in welke sector de persoon werkzaam is geweest.

1.2 Probleemstelling

In dit onderzoek wordt gekeken naar diversiteit binnen de Raad van Bestuur en de invloed op de ondernemingsprestaties onder Europese banken. Over de invloed van verschillende vormen van diversiteit binnen Raad van Bestuur op ondernemingsprestaties is nog weinig bekend. Dit terwijl er steeds meer over diversiteit wordt gesproken, waaronder de reeds nieuw aangenomen richtlijn omtrent niet-financiële informatie (European Commision, 2014). Daarnaast zijn de banken als aparte sector op het gebied van diversiteit onderbelicht.

De gekozen vormen van diversiteit die worden onderzocht om de invloed van prestaties van de banken te bepalen zijn: geslacht, nationaliteit en leeftijd. Deze verschillende vormen van

(9)

9

diversiteit worden getoetst onder de leden van de Raad van Bestuur van verschillende banken in de Eurolanden. De ondernemingsprestaties worden gemeten in de vorm van de Risk Adjusted Return On Capital (RAROC). Deze variabele zal in de sectie methoden worden gedefinieerd. In onderstaand schema is dit model weergegeven.

Onafhankelijke verklarende variabele Afhankelijke variabele

Diversiteit nationaliteit

Diversiteit geslacht RAROC

Diversiteit leeftijd

In bovenstaand schema is het model te zien met de afhankelijke en onafhankelijke variabelen. Hierbij is de afhankelijke variabele performance die wordt beïnvloed door de drie verschillende onafhankelijke vormen van diversiteit. Het onderzoek zal worden verricht onder banken die in overeenstemming zijn met de gestelde criteria in het onderzoek. Aan de hand van de verzamelde data over de jaren 2011 en 2012 wordt een antwoord gegeven op de volgende hoofdvraag: “In hoeverre is diversiteit binnen de Raad van Bestuur van invloed op de performance van banken in de Eurolanden”. Om tot een antwoord te komen op de hoofdvraag komen zijn de volgende deelvragen geformuleerd:

 In welke mate komt diversiteit voor binnen de Raad van Bestuur van Europese banken?  Wat is het verband tussen diversiteit in leeftijd in de Raad van Bestuur op de performance

van banken in de Eurolanden?

 Wat is het verband tussen diversiteit in nationaliteit in de Raad van Bestuur op de performance van banken in de Eurolanden?

 Wat is het verband tussen diversiteit in geslacht in de Raad van Bestuur op de performance van banken in de Eurolanden?

(10)

10

1.3 Wetenschappelijke en praktische bijdrage:

In het verleden is al veel onderzoek naar karakteristieken van de board op de ondernemingsprestaties verricht. Ook is onderzoek verricht naar corporate governance als geheel. Uit het onderzoek van Adjaoud (2013) onder Canadese beursgenoteerde ondernemingen kwam naar voren dat de grootte van een onderneming een positief effect heeft op de prestaties van een onderneming, maar corporate governance als geheel werd niet significant gerelateerd aan performance. Echter kwam uit het onderzoek van Bijalwan & Madan (2013) wel een posititief verband van de corporate governance op de (financiele) performance.

Naast de corporate governance als geheel is veel onderzoek verricht naar verschillende karakteristieken van de board. Een onderzoek van Bhagat & Black (2002) onder beursgenoteerde ondernemingen in Amerika concludeerde dat slecht presterende ondernemingen de onafhankelijkheid binnen de boards of directors verhogen. Echter is dit geen bewijs dat deze strategie werkt. Daarnaast is onduidelijk of een hogere onafhankelijkheid ook per definitie leidt tot betere prestaties op de langere termijn. Een aantal jaren later onderzochten Bhagat & Bolton (2008) de invloed van corporate governance op bedrijfsprestaties. Een van de variabelen van corporate governance was de onafhankelijkheid van de board of directors. Evenals in het onderzoek van Bhagat & Black (2002) werd in dit onderzoek ook de Tobin’s Q en het rendement op vermogen als methode gebruikt om prestaties te meten. Echter uit de resultaten bleek dat geen van de governance variabelen significant van invloed was op de huidige en toekomstige ondernemingsprestaties. Dit is een interessante bevinding aangezien diversiteit van de Raad van Bestuur één van de vereisten is geworden voor beursgenoteerde ondernemingen. Daarentegen vond Garg (2007) wel een relatie tussen de onafhankelijkheid van de board en ondernemingsprestaties. Uit het onderzoek bleek de onafhankelijkheid van de board of directors bij een percentage tussen 50 en 60 procent het meest positieve effect op de prestaties van de onderneming te hebben. Het percentage staat voor het aantal onafhankelijke leden van de board in procenten van het totaal. Daarbij moet worden vermeld dat het onderzoek van Garg (2007) niet gebaseerd is op Amerikaanse, maar op Indiase ondernemingen. Wellicht dat het verschil in populatie een verklaring is voor de verschillende resultaten. In het onderzoek van Bhagat & Bolton (2013) werd eveneens de corporate governance en de invloed ervan op ondernemingsprestaties onderzocht. Uit een dataset van 1998 tot 2007 vonden zij een “tegenstrijdig” verband. De relatie van onafhankelijkheid was vóór 2002 positief gecorreleerd

(11)

11

met ondernemingsprestaties, maar na 2002 was deze relatie negatief gecorreleerd. Naast het positieve verband van onafhankelijkheid in relatie tot prestaties, wordt door Garg (2007) ook een positieve relatie gevonden tussen de grootte van de Raad van Bestuur en ondernemingsprestaties. Ditzelfde verband werd ook gevonden in eerdere onderzoeken (Andres, Azofra, & Lopez, 2005) (Uwuigbe & Fakile, 2012). Waarbij moet worden vermeld dat het onderzoek van Uwuigbe en Fakile (2012) op Nigeriaanse banken is gebassseerd.

Over grootte en de onafhankelijkheid van een Raad van Bestuur is meer onderzoek verricht dan over de diversiteit in de zin van geslacht, leeftijd en nationaliteit. Deze vormen van diversiteit zijn wel onderzocht door Van Ees, Hooghiemstra, & Van der Laan (2007) onder commissarissen van Nederlandse, beursgenoteerde ondernemingen. In het onderzoek werd de ontwikkeling van diversiteit onder Raad van Commissarrissen onderzocht, maar is geen onderzoek verricht naar de invloed van de diversiteit van de Raad van Commissarissen op de ondernemingsprestaties. In tegenstelling tot het onderzoek van Van Ees, Hooghiemstra, & Van der Laan (2007) richt dit onderzoek op de invloed van diversiteit binnen de Raad van Bestuur op ondernemingsprestaties onder Europese banken in de Eurolanden. De wetenschappelijke relevantie van dit onderzoek zijn de verschillende vormen van diversiteit die worden onderzocht en de gebruikte populatie, de financiële instellingen in de Eurolanden. Naar diversiteit in leeftijd in het bijzonder is nog weinig onderzoek verricht. Het onderzoek kan daarnaast een bijdrage leveren aan de discussie over de verschillende vormen van diversiteit binnen de Raad van Bestuur.

Op het gebied van diversiteit in de Raad van Bestuur van banken is nog geen specifiek onderzoek verricht. Voorgaande onderzoeken zijn voornamelijk gericht op beursgenoteerde ondernemingen, waar de financiële sector een onderdeel van is. Daarnaast gaat het om verschillende vormen van diversiteit die mogelijk invloed hebben op de prestaties van de onderneming. Eerder onderzoek is vooral gericht op corporate governance en de invloed van onderdelen hiervan op de ondernemingsprestaties onder beursgenoteerde ondernemingen. In de Europese bankensector is nog niet nader onderzoek verricht naar de diversiteit binnen de Raad van Bestuur en de invloed op de prestaties van financiële instellingen. Daarnaast is bestaand onderzoek grotendeels gebaseerd op data van Amerikaanse ondernemingen en niet van Europese ondernemingen. Gezien de huidige ontwikkelingen van wet- en regelgeving op het gebied van

(12)

12

niet-financiële informatie en de recente bankencrisis gaat dit onderzoek zich richten op de financiële instellingen in de Eurolanden. Deze financiële instellingen zijn nog niet eerder nader onderzocht in het kader van diversiteit binnen de Raad van Bestuur op het gebied van nationaliteit, geslacht en leeftijd. Dat terwijl de banken juist de afgelopen tijd veel in het nieuws zijn geweest door de financiële (banken)crisis.

Naast de genoemde wetenschappelijke relevantie kent het onderzoek ook een praktische relevantie. De Europese banken zijn de laatste jaren volop in het nieuws geweest en dit heeft geleid tot een afname in het vertrouwen in de financiële sector. Met nieuwe wet- en regelgeving wordt getracht om dit vertrouwen te herstellen. Een voorbeeld hiervan zijn de nieuwe regels betreffende niet-financiële informatie. Een positieve significante bevinding van de verschillende variabelen diversiteit op ondernemingsprestaties zou in lijn zijn met deze regelgeving. Daarnaast kunnen de resultaten uit het onderzoek bijdragen aan diversiteit in de praktijk. Indien sprake is van een positieve relatie van diversiteit op de performance van banken kan het onderzoek een bijdrage leveren op het gebied van wet- en regelgeving ten aanzien van diversiteit binnen de Raad van Bestuur. Deze wetten en regels dienen mede het vertrouwen van de gehele financiële sector te herstellen.

1.4 Opbouw onderzoek

Dit onderzoek bestaat uit 5 hoofdstukken. Na deze inleiding zal in hoofdstuk 2 het theoretisch kader uiteen worden gezet. In hoofdstuk 3 worden de onderzoeksmethoden en de verschillende variabelen in dit onderzoek toegelicht. In hoofdstuk 4 zullen de resultaten worden gepresenteerd en toegelicht. Tot slot zal in hoofdstuk 5 een conclusie, de beperkingen van dit onderzoek en aanbevelingen voor vervolgonderzoek worden weergegeven.

(13)

13

2. Theoretisch kader

2.1 Corporate governance

Corporate governance is een algemeen gebruikt begrip, maar kent verschillende definities. Zo hebben Cohen en Hanno (2000) aan de hand van het rapport van POB (1993) corporate governance gedefinieerd als: “those oversight activities undertaken by the board of directors and audit committee to ensure the integrity of the financial reporting process”. Dit houdt in dat de Raad van Bestuur mede de integriteit van de financiële verslaggeving waarborgt. De Raad van Bestuur heeft daardoor direct invloed op de eerlijkheid en de betrouwbaarheid van de financiële verslaggeving en daarmee ook direct invloed op de performance van de onderneming. Daily en anderen (2003) hebben corporate governance alsvolgt gedefinieerd: “the determination of the board uses to which organizational resources will deployed and resultation of conflicts among the myriad participants in organisations”. Zij zien corporate governance als het resultaat van door de board gemaakte beslissingen over hoe men het organisationele middel gaat inzetten. Waarbij de board afwegingen heeft gemaakt tussen alle verschillende belanghebbenden. Door de ontstane scheiding van eigendom en controle was men volgens de onderzoekers vooral gefocust op de controle op eigenbelang van de uitvoerende bestuurders en de bescherming van de belangen van de aandeelhouders. De commissie Peters heeft een Nederlandse definitie aan corporate governance gegeven. Zij hebben in een rapport de volgende definitie gegeven: “Governance gaat over besturen en beheersen, over verantwoordelijkheid en zeggenschap en over verantwoording en toezicht”. Ook hier spelen integriteit en transparantie een belangrijke rol (Commissie Corporate Governance, 1997).

Van Schilfgaarde (2013) heeft corporate governance gedefinieerd als term: “die het geheel aan regels en praktijken aanduidt dat binnen een vennootschap de zeggenschapsverhoudingen bepaalt tussen het bestuur, aandeelhouders, aandeelhouders en commissarissen en de wijze waarop over zeggenschapsuitoefening verantwoording wordt afgelegd.” Met name onder beursgenoteerde ondernemingen bestaat de laatste jaren veel belangstelling voor het onderwerp corporate governance. Dit komt doordat het aandelenkapitaal wijdverspreid is met als gevolg dat aandeelhouders relatief kleine belangen overhouden. Door de kleine belangen neemt de betrokkenheid van de aandeelhouders af en komt de feitelijke macht in

(14)

14

de regel bij het bestuur te liggen (Schilfgaarde, 2013). Overigens is niet altijd het aandelenkapitaal wijd verspreid. Dit komt doordat een aantal beursvennootschappen een of meerdere grootaandeelhouders kennen in de vorm van institutionele beleggers, zoals pensioenfondsen en verzekeraars. Hierbij bestaat de mogelijkheid dat het bestuur zijn eigen belangen gaat nastreven ten nadele van de aandeelhouders. Dit ontstaat volgens Kersten (2014) doordat het privébelang van betrokkenen binnenin de organisatie (kan) botsen met het belang van de bank zelf of van haar cliënten. Hierdoor kan opportunistisch gedrag ontstaan waardoor het klantbelang in het gedrang kan komen. Om het nastreven van eigen belangen tegen te gaan wordt doorgaans een Raad van Commissarissen ingesteld. Tenzij het commissaris(sen) betreft die bij de akte van oprichting aangewezen zijn worden de commissarissen benoemd door de AVA, art 252 (142) (Schilfgaarde, 2013). De Raad van Bestuur dient de Raad van Commissarissen te informeren en legt daarmee verantwoording af. De aandeelhouders controleren de Raad van Commissarissen en daardoor indirect ook de Raad van Bestuur. Op het moment dat de aandeelhouders niet tevreden zijn, hebben zij de bevoegdheden om de bestuurders en commissarissen te schorsen dan wel te ontslaan. Dit komt doordat doorgaans de algemene regel geldt dat degene die bestuurders en/of commissarissen benoemt ook degene is die in staat is om te schorsen dan wel te ontslaan (Schilfgaarde, 2013). Kersten (2014) stelt dat corporate governance in materiële zin alle taken omvat van de bestuursorganen, waarbij de nadruk ligt op het bepalen van de richting. Bij het bepalen van de richting geldt dat de gangbare voorveronderstelling waarin men er vanuit gaat dat bestuurders van de onderneming het succes bevorderen. Dit juist mede door het opleggen van kernwaarden aan de onderneming (Kersten, 2014).

2.2 Literatuuronderzoek

Zoals hierboven vermeld ligt doorgaans bij de Raad van Bestuur de feitelijke macht. In een eerder onderzoek van Adjaoud (2013) en Bijalwan & Madan (2013) is corporate governance als geheel onderzocht. Een onderdeel van corporate governance is diversiteit, ook wel heterogeniteit genoemd. Diversiteit kent verschillende vormen en daarmee verschillende factoren die mogelijk van invloed kunnen zijn op de ondernemingsprestaties. Factoren als de grootte van de board, invloed van geslacht en de onafhankelijkheid van de board zijn enkele voorbeelden die reeds eerder onderzocht zijn. Dit onderzoek zal zich richten op diversiteit onder Europese banken in de verschillende Eurolanden die voldoen aan gestelde criteria, die te vinden zijn in de sectie

(15)

15

methoden. Als gevolg van de recente ontwikkelingen op het gebied van wet- en regelgeving heeft het begrip ‘bank’ een definitieverandering ondergaan (Joosen, 2014). Dit doordat de definitie van ‘bank’ inmiddels is vervangen door de definitie ‘kreditietinstelling’.

Het begrip ‘bank’ is aangepast om te voorkomen dat de reeds bestaande wetten waar het begrip ‘bank’ wordt gebruikt moesten worden aangepast door het begrip ‘kredietinstelling’. De definitie voor een ‘kredietinstelling’ luidde tot 1 januari 2014: “een onderneming waarvan de werkzaamheden bestaan in het bij het publiek aantrekken van deposito’s of van andere terugbbetaalbare gelden en het verlenen van kredieten voor eigen rekening.” (Joosen, 2014). Zoals al eerder benoemd wordt in dit onderzoek de prestaties van banken gemeten. Gezien de recente bankencrisis rijst de vraag: “Wat is een goede graadmeter voor de prestaties van banken?”. De prestaties van ondernemingen zijn in eerdere onderzoeken door middel van verschillende methoden gemeten. Norwahida Shukeri en anderen (2012) en Adjaoud (2013) hebben voor de meting van prestaties van beursgenoteerde ondernemingen de Return On Equity (ROE) gebruikt. De ROE is de ratio van behaalde winsten ten opzichte van het eigen vermogen. Ook de Return On Assets (ROA) is een veel gebruikte graadmeter voor ondernemingsprestaties. Bij de ROA gaat het om de de ratio van de behaalde winsten ten opzichte van het totale vermogen. Onder andere in het onderzoek van Bhagat & Bolton (2008), Li en anderen (2011) en Bhagat & Bolton (2013) wordt de ROA gebruikt om de invloed van corporate governance op prestaties van ondernemingen te meten. Daarnaast hebben Bhagat & Bolton (2008), Campbell & Mínguez-Vera (2008) en Gompers en anderen (2003) de Tobin’s Q als prestatiemeter van ondernemingen gebruikt. De Tobin's Q is de verhouding tussen de marktwaarde en de vervangingswaarde van dezelfde fysieke bedrijfsmiddelen. Tot slot is er de mogelijkheid om de Return On Capital (ROC) als prestatiemaatstaf voor banken te gebruiken. Deze ratio kent meerdere methoden; zo kan de ratio gebaseerd zijn op winsten voor belasting, maar ook op winsten na belasting ten opzichte van het kapitaal. In het onderzoek van Molyneux & Thornton (1992) wordt deze methode gebruikt om de relatie met verschillende eigenschappen van Europese banken te onderzoeken. Enkele onderzochte eigenschappen in het onderzoek van Thornton (1992) zijn de ratio kapitaal plus reserves ten opzichte van het totale vermogen en de ratio stafuitgaven ten opzichte van het totale vermogen. Hierbij moet opgemerkt worden dat het merendeel van bovenstaande methoden gehouden zijn onder (beursgenoteerde) grote ondernemingen en niet specifiek onder financiële (krediet)instellingen.

(16)

16

Volgens Bikker (2010) zijn de meest voorkomende en gebruikte methoden geen goede werkwijze om de prestaties van financiële instellingen te meten. De verschillende methoden geven daarnaast een indicatie van het perspectief van waaruit wordt gekeken naar de ondernemingsprestaties. Zo zijn de ROA en de ROC een prestatie-indicator voor de winstgevendheid van een onderneming. Naast de winstgevendheid stelt Bikker (2010) dat er nog drie andere prestatie-indicatoren zijn die de compititie in de sector beïnvloeden, namelijk de efficiency, kosten en marktstructuur. Terwijl aandeelhouders de ondernnemingsprestaties grotendeels beoordelen op basis van gemaakte winsten, wordt in het artikel ook gekeken naar prestaties in bredere zin. In het artikel van Bikker (2010) wordt echter geen “oplossing” voorgeschreven. Naar aanleiding van de geleverde kritiek op de methoden wordt in dit onderzoek gebruik gemaakt van de Risk Adjusted Return On Capital (RAROC). De RAROC wordt ook gebruikt in eerdere onderzoeken om prestaties van financiële instellingen te meten. Volgens Tillaart & van den Doff (2004) wordt met de RAROC het rendement en risico gecombineerd. Onder de sectie methoden zal de RAROC definitie en berekening uitgebreider worden beschreven.

2.3 Perspectief onderzoek

In de literatuur hebben onderzoekers op diverse terreinen de kenmerken van topmanagers besproken en vanuit verschillende theorieën benaderd. De meeste onderzoeken naar boards worden benaderd vanuit de agency theory. De agency theory is door Jenson & Meckling (1976) beschreven als de relatie tussen een principaal en een agent. Waarbij scheiding van eigendom en kapitaal plaatsvindt en als gevolg hiervan de principaal afhankelijk wordt van de keuzes die de agent maakt. Het probleem van de principaal is dat de agent, vaak in de vorm van een manager, een eigenbelang kent. Door dit eigenbelang neemt men niet altijd de (optimale) keuzes voor principalen/eigenaren. Daarnaast heeft de scheiding tussen eigendom en kapitaal als gevolg dat de principaal afhankelijk is geworden van de hoeveelheid informatie die de agent verstrekt. Indien de agent niet alle informatie verstrekt kan tussen de agent en principaal informatieasymmetrie ontstaan. In het boek van Davies en anderen (2013) komt naar voren dat de informatieasymmetrie voor een belangrijk deel wordt beïnvloed door de opkomende institutionele beleggers. De institutionele beleggers hebben een belangrijke invloed op de ontwikkeling van regels op het gebied van boards. In het boek van Davies en anderen (2013) wordt verondersteld dat het oplossen van agency problemen vanuit de praktijk gezien, de enige

(17)

17

passende rol van de board is. Verder wordt ingegaan op de rol van de boards in de financiële sector, in het bijzonder op de boards van banken. In het boek wordt gesteld dat de board zich in het centrum van de corporate governance regelingen moet bevinden. Dit zou de oplossing zijn voor de problemen met betrekking tot de agency theory. Echter kan de invulling op dit gebied verschillen. Dit komt door de economische omgevingen waarin de ondernemingen actief zijn en die kunnen significant verschillen per onderneming. Hetzelfde geldt voor de structuur van haar aandeelhouders en de invulling van de boards. De boards kunnen uit een one-tier of een two-tier structuur bestaan. De two-tier board kent een structuur met twee lagen; een Raad van Commissarissen en een Raad van Bestuur. Bij de one-tier board is er geen scheiding meer tussen deze twee lagen. De zoektocht naar een ideale rol en samenstelling van de board zal door de voortdurende veranderende omgeving en de verschillende ondernemingen waarschijnlijk een oneindige zoektocht zijn (Davies en anderen 2013).

In dit onderzoek wordt vanuit de “upper echelons perspective” gekeken. Dit is in overeenstemming met eerder onderzoek naar diversiteit (Van Ees, Hooghiemstra, & Van der Laan, 2007) (Nielsen & Nielsen, 2013). De “upper echelons perspective” is beschreven door Hambrick & Mason (1984). Deze theorie ziet ondernemingen als een weerspiegeling van het bestuur en hun beslissingen. Dit houdt in dat ondernemingsprestaties gedeeltelijk voorspeld kunnen worden door leidinggevende achtergrondkenmerken. De bestuursleden van een onderneming ervaren meer dan eens een overvloed aan informatie, dubbelzinnige signalen en/of concurrerende doelstellingen. Op moment dat sprake is van een of meerdere bovengenoemde prikkels dan worden deze vaak gefilterd en geïnterpreteerd naar eigen cognitief inzicht (Nielsen & Nielsen, 2013). Hierdoor kan het voorkomen dat in dezelfde situatie het ene bestuur anders reageert dan een ander bestuur. Kortom, volgens de theorie kunnen de prestaties van ondernemingen gedeeltelijk worden verklaard door de eigenschappen van de Raad van Bestuur, waaronder de diversiteit binnen de Raad van Bestuur. Vanuit de “upper echelons perspective” wordt gekeken naar de karakteristieken diversiteit in nationaliteit, geslacht en leeftijd van de Raad van Bestuur.

2.4 Hypothesen

Nielsen & Nielsen (2013) hebben onderzoek verricht naar de diversiteit binnen het management. Uit het onderzoek komt naar voren dat de nationale diversiteit onder het

(18)

18

management een positieve invloed heeft op de prestaties. Ditzelfde resultaat komt uit het onderzoek van Norwahida Shukeri en anderen (2012) naar voren. Zij hebben onderzoek verricht onder beursgenoteerde ondernemingen in Maleisië. Uit het onderzoek komt naar voren dat de diversiteit in nationaliteit binnen de board een positief effect heeft op de ondernemingsprestaties. Singh (2007) heeft in het Verenigd Koninkrijk gekeken naar de gevolgen van het in 2003 verschenen Higgs Review rapport. In het rapport wordt aangedrongen op een hogere mate van inspanning om talentvolle niet-uitvoerende bestuursleden met verschillende achtergronden in de board te krijgen, inclusief etnische minderheden. Het onderzoek stelt dat slechts 29%, van de ondernemingen in de top 100 van het Verenigd Koninkrijk, een of meerdere personen in de board heeft zitten die in het bezit is van een andere nationaliteit dan die van het Verenigd Koninkrijk. Echter wordt in het onderzoek van Singh (2007) geen relatie gelegd tussen financiële ondernemingsprestaties en nationaliteit. Erhardt, Werbel, & Shrader (2003) legt deze relatie wel. Zij hebben geconstateerd dat de etnische afkomst, of nationaliteit, een positieve invloed heeft op de prestaties van ondernemingen. Ujunwa (2012) heeft onderzoek gedaan naar de effectiviteit binnen boards en de ondernemingsprestaties van 122 beursgenoteerde ondernemingen in Nigeria. In het onderzoek zijn meerdere karakteristieken onderzocht, waaronder de nationaliteit van de boards. Volgens Ujunwa (2012) heeft de nationaliteit een posititeve invloed op de ondernemingsprestaties. Naar aanleiding van de gevonden literatuur is de eerste hypothese: “Een hogere mate aan diversiteit in nationaliteit binnen de Raad van Bestuur heeft een positieve invloed op performance van financiële instellingen in de eurolanden.”

Een andere vorm van diversiteit is diversiteit in geslacht. Mateos de Cabo, Gimeno, & Nieto (2012) hebben onderzoek verricht naar diversiteit in geslacht in de Raad van Bestuur onder banken uit 20 verschillende Europese landen. Zij identificeren drie factoren die opvallen onder de diversiteit in geslacht. Allereerst is het percentage vrouwen hoger bij Europese banken met een lager risico dan banken met een hoger risico. Waarbij nutsbanken kunnen worden gezien als banken met een relatief lager risico en investeringsbanken ofwel zakenbanken als banken met een relatief hoger risico. Daarnaast wordt ook geconstateerd dat grotere boards een hoger percentage vrouwen kennen. Tot slot komt uit het onderzoek naar voren dat groeiende bedrijven meer gevoelig zijn om vrouwen op te nemen in de board. Zij leggen in het onderzoek daarentegen geen relatie met prestaties van de onderneming. Dezsö & Ross (2012) legt wel een relatie van diversiteit geslacht op ondernemingsprestaties. Zij hebben onderzoek verricht naar de

(19)

19

invloed van de aanwezigheid van vrouwen in het topmanagement. Ze stelden vast dat vrouwen informatieve en sociale diversiteitvoordelen met zich meebrengen. Daarnaast vinden ze bewijs dat de aanwezigheid van vrouwen in het topmanagement een positieve invloed heeft op de ondernemingsprestaties, maar alleen voor zover de bedrijfsstrategie is gericht op innovatie. Het lijkt erop dat het voordeel voornamelijk de leidinggevende taken betreft. Uit het onderzoek van Campbell & Mínguez-Vera (2008) onder Spaanse ondernemingen komt naar voren dat geslachtsdiversiteit een positief effect heeft op de ondernemingswaarde. Echter reageren beleggers in ondernemingen niet of nauwelijks op het moment dat zij het percentage vrouwen in de board verhogen. Daarnaast biedt een hoger percentage vrouwen volgens het onderzoek mogelijkheden om economische voordelen te crëeren. Erhardt, Werbel, & Shrader (2003) hebben de invloed van diversiteit in geslacht op de ondernemingsprestaties gemeten in ROA en investeringen onderzocht. Zij hebben een positieve relatie gevonden ten aanzien van de diversiteit in geslacht op de ondernemingsprestaties onder 127 grote Amerikaanse ondernemingen. In het onderzoek van Norwahida Shukeri en anderen (2012) wordt echter onder Maleisische beursgenoteerde ondernemingen geen verband tussen diversiteit van geslacht en ondernemingsprestaties gevonden. Ook in het onderzoek van Abdillahi & Manini (2013) onder Keniaanse banken is geen relatie gevonden ten aanzien van diversiteit in geslacht. Hierbij moet opgemerkt worden dat het percentage aanwezige vrouwen erg laag is en dat er overwegend mannen in de boards zaten. In het onderzoek van Ujunwa (2012) onder Nigeriaanse geselecteerde ondernemingen werd een negatief verband tussen diversiteit in geslacht en de performance gevonden. Aansluitend op verschillende bevindingen heeft Solakoglu (2013) onderzoek naar de diversiteit van geslacht verricht. Uit dat onderzoek komt een wisselend effect naar voren. Bovendien suggereren de resultaten dat het type industrie van invloed is voor de mate en betekenis van diversiteit in geslacht. Aan de hand van bovenstaande literatuur kan er geen specifieke richting aan de relatie worden gegeven door de tegenstrijdige resultaten. Aangezien dit onderzoek vanuit de “upper echelons perspective” van Hambrick & Mason (1984) benadert en de literatuur merendeels een positieve relatie heeft gevonden is de tweede hypothese: “Een hogere mate aan diversiteit in geslacht binnen de Raad van Bestuur heeft een positieve invloed op performance van financiële instellingen in de eurolanden.”

Als laatste vorm van diversiteit wordt het verschil in leeftijd genomen. Over deze vorm van diversiteit is minder literatuur bekend ten aanzien van boards en de twee andere vormen van

(20)

20

diversiteit. Zo hebben eerdere onderzoekers, (Avery, McKay, & Wilson, 2007) ; (Peterson & Spiker, 2005), zich gericht op leeftijdsdiversiteit onder werknemers. Volgens hen kan diversiteit in leeftijd de capaciteit en creativiteit van werknemers verhogen. Ook Li en anderen (2011) hebben onderzoek gedaan onder leeftijdsdiversiteit onder werknemers. In hun onderzoek vonden ze dat diversiteit in leeftijd onder werknemers de prestaties van ondernemingen indirect kan verbeteren. Hogere winsten werden echter niet behaald doordat de verkopen waren gestegen en daarmee de ondernemingsprestaties, maar door een hogere productiviteit van de werknemers. Deze productiviteit van de werknemers is gemeten in het gemiddelde verkopen per werknemer. De bevindingen van Li en anderen (2011) zijn echter niet overal hetzelfde. Ten aanzien van leeftijdsdiversiteit hebben zij onder westerse landen een positief verband gevonden, maar in de Oost-Aziatische landen niet. Een mogelijke verklaring voor deze bevinding zou zijn dat de westerse landen zich meer bewust zijn van de toegevoegde waarde van diversiteit. Daarnaast hebben Jhunjhunwala & Mishra (2012) ook onderzoek verricht naar verschillende vormen van diversiteit onder bestuursleden. Het onderzoek is uitgevoerd onder 375 bestuursleden van 30 verschillende boards van beursgenoteerde ondernemingen in India. Een van de onderzochte vormen van diversiteit was diversiteit in leeftijd, maar de onderzoekers hebben geen relatie tot performance gevonden. Gezien de overwegend positieve bijdrage van leeftijdsdiversiteit en de benadering van het onderzoek vanuit de“upper echelons perspective” van Hambrick & Mason is de derde hypothese: “Een hogere mate aan diversiteit in leeftijd binnen de Raad van Bestuur heeft een positieve invloed op performance van financiële instellingen in de eurolanden.”

De drie vormen van diversiteit die in dit onderzoek worden onderzocht zijn diversiteit van geslacht, nationaliteit en leeftijd. De genoemde hypothesen leiden tot het volgende model, waarbij de vermoedde relaties met een + en/of – zijn aangeven. Een + staat voor een positieve invloed en een – voor een negatieve invloed.

Onafhankelijke verklarende variabele Afhankelijke variabele

+

+

Diversiteit geslacht RAROC

Diversiteit leeftijd Diversiteit nationaliteit

(21)

21

3. Onderzoeksmethoden

3.1 Dataset

Om de opgestelde hypothesen te gaan testen, wordt gebruik gemaakt van de databases Bankscope en BoardEx over de jaren 2011 en 2012. De populatie zal in grote mate overeen komen met de verschenen lijst van banken die waarschijnlijk de uitgebreide beoordeling in 2014 moeten ondergaan. Dit zijn alle kredietinstellingen die aan Artikel 6, lid 4 van de GTM-verordening voldoen. De gepubliceerde populatie is gebaseerd op alle instellingen waarvan de totale activa per ultimo 2012 aan de gestelde criteria in Artikel 6, lid 4 van de GTM-verordening voldoen (ECB, 2013).

De genoemde criteria van de totale activa in Artikel 6, lid 4 van de GTM-verordening zijn als volgt; de totale waarde van hun activa bedraagt meer dan 30 miljard euro, het aandeel van de totale activa in het Bruto Binnenlands Product (BBP) van de deelnemende lidstaat van vestiging bedraagt meer dan 20 procent, tenzij de totale waarde van de activa minder dan 5 miljard euro bedraagt, of de instelling behoort tot de drie grootste kredietinstellingen in een deelnemende lidstaat. In dit onderzoek worden de hypothesen getest over de jaren 2011 en 2012 en aan de dataset worden de volgende selectiecriteria gehanteerd:

 Alle banken binnen het eurogebied die geen dochteronderneming zijn en in 2011 of 2012 een totale activa van 30 miljard euro’s of meer hebben;

 Alle banken binnen het eurogebied die geen dochteronderneming zijn en die tot de drie grootste kredietinstellingen in een EU-lidstaat behoren.

Evenals bij de uitgebreide beoordeling die de ECB in 2014 zal gaan uitvoeren, zal in het onderzoek een 10%-afwijkingsmarge opgenomen zijn. Dit is vanwege het feit dat de cijfers van het totaal aan activa tussen twee periodes van verslaggeving in belangrijke mate kunnen fluctueren. Mogelijk kan het daardoor van invloed zijn op de belangrijkheid van een financiële instelling (ECB, 2013). De 10%-afwijkingsmarge heeft als gevolg dat banken met een totaal aan activa tussen 27 miljard en 30 miljard euro worden opgenomen in de populatie. Daarnaast worden banken opgenomen die behoren tot de drie grootste kredietinstellingen in een EU-lidstaat. Hierdoor kan het voorkomen dat banken in de dataset zijn meegenomen die minder dan 27 miljard aan activa op de balans hebben. In de dataset zijn geen dochterondernemingen

(22)

22

opgenomen om te voorkomen dat behaalde resultaten van een onderneming meerdere keren in de dataset worden meegenomen. De landen die onder het eurogebied vallen zijn België, Cyprus, Duitsland, Estland, Finland, Frankrijk, Griekenland, Ierland, Italië, Letland, Luxemburg, Malta, Nederland, Oostenrijk, Portugal, Slovenië en Spanje.

Met behulp van de database Bankscope zijn 104 banken geselecteerd die binnen de gestelde criteria vallen en een waarde voor de RAROC hebben. Deze 104 banken vormen gezamenlijk de onderzochte populatie. Vervolgens worden aan de controle variabele en verschillende vormen van diversiteit waarden toegekend. De waarden worden toegekend met behulp van online gepubliceerde jaarrekeningen en BoardEx. Indien een jaarrekening niet voor handen is, zal deze niet worden meegenomen in de dataset. De variabelen zullen hieronder worden gedefinieerd.

3.2 Afhankelijke variabele

De afhankelijke variabele in het onderzoek is de ondernemingsprestaties. Uit eerder onderzoek is gebleken dat de ondernemingsprestaties aan de hand van verschillende methoden kunnen worden berekend. Volgens Bikker (2010) zijn de vaak gebruikte indicatoren van prestaties geen goede methodes om de prestaties van financiële instellingen te meten. Mede naar aanleiding van de geleverde kritiek op de methoden wordt in dit onderzoek gebruik gemaakt van de Risk Adjusted Return On Capital (RAROC). Volgens Tillaart & van den Doff (2004) wordt met de RAROC het rendement en risico gecombineerd. In het onderzoek van Ieraci (2009) wordt gesteld dat de RAROC veel voordelen biedt voor de interpretatie van banken, maar waarschuwt ook voor de kans een op verkeerde interpetatie. Enkele genoemde voordelen in het onderzoek van Ieraci (2009) is de mogelijkheid om betere beslissingen te nemen bij goedkeuringen, structurering en waardering van de aandelen. In dit onderzoek zal de RAROC als volgt worden berekend:

De Net Income zijn de inkomsten verminderd met de kostprijs van de verkochte goederen, overige uitgaven (overheadkosten) en betaalde belastingen. In andere berekeningen van de RAROC is de Net Interest Income apart opgenomen als waarde, maar in Bankscope is deze al

(23)

23

meegenomen in de waarde van de Net Income. De Net Charge-off is de risicoaftrek en wordt berekend door alle achterstallige leningen of schulden die hoogstwaarschijnlijk niet worden terugbetaald te verminderen met de terugvorderingen die op een later moment alsnog (gedeeltelijk) zijn betaald. De Total Capital is het totale eigen vermogen van de onderneming. De genoemde onderdelen van de RAROC zullen uit Bankscope worden gehaald om vervolgens de RAROC te berekenen.

3.3 Onafhankelijke variabelen

In dit onderzoek wordt gebruik gemaakt van twee typen onafhankelijke variabelen. Ten eerste wordt gebruik gemaakt van drie onafhankelijke verklarende variabelen. Daarnaast wordt in dit onderzoek nog een controle variabele meegenomen. Dit om te voorkomen dat een verklarende variabele als verklaring wordt gegeven voor de uitkomsten, terwijl dit in werkelijkheid wordt verklaard door de controle variabele.

3.3.1 Verklarende variabelen

De onafhankelijke verklarende variabelen zijn de vormen van diversiteit in geslacht, leeftijd en nationaliteit. Een gebruikelijke methode om een waarde toe te kennen aan diversiteit geslacht en nationaliteit is de methode van Blau (1977), waarbij de variabelen een waarde tussen 0 en de 1 hebben. Deze methode wordt ook gebruikt in het onderzoek van Orlando, Susan, & Ken (2013) en Van Ees, Hooghiemstra, & Van der Laan (2007). De formule van Blau (1977) is als volgt geformuleerd:

Blau ij =

Een voorbeeld voor de diversiteit van geslacht in een Raad van Bestuur: totaal 5 bestuurdersleden, waarvan 4 mannen, en 1 vrouw. Dan is de waarde voor diversiteit geslacht als volgt: 1 – ( (4/5)² + (1/5)² = 1 – (0,64 + 0,04) = 0,32. Een ander voorbeeld voor de diversiteit van nationaliteit in een Raad van Bestuur: Totaal 8 bestuursleden: 5 Nederlanders, 2 Duitsers en 1 Belg. Dan is de waarde 1 – (5/8) ² + (2/8) ² + (1/8) ² = 1 – (0,39 + 0,06 + 0,02) = 0,53. Waarbij de hoogte aangeeft in welke mate er sprake is in diversiteit. Hoe hoger de waarde is, des te meer diversiteit. Voor de diversiteit in nationaliteit wordt een aanname gedaan. Op moment dat één van de leden van de Raad van Bestuur een onbekende nationaliteit heeft, wordt aangenomen dat deze de nationaliteit heeft van het land waarin de onderneming gevestigd is. Deze aanname

(24)

24

wordt gemaakt omdat in sommige gevallen zichtbaar sprake kan zijn van diversiteit in nationaliteit, maar deze niet zouden worden meegenomen in de dataset.

Voor de variabele diversiteit leeftijd kan deze methode niet worden gebruikt. Daarom wordt de reguliere standaardafwijking gebruikt voor de leeftijdsdiversiteit. Dit is in overeenstemming met het onderzoek van Van Ees, Hooghiemstra, & Van der Laan (2007). De formule die gebruikt wordt is:

Hierbij staat n voor het aantal bestuursleden, X voor de gemiddelde leeftijd van de Raad van Bestuur en Xi voor de leeftijd van een betreffend bestuurslid. De verschillen voor elk bestuurslid worden gekwadrateerd en vervolgens bij elkaar opgeteld. Tot slot wordt het totaal gedeeld door het aantal bestuurders en wordt de wortel genomen om de standaardafwijking te bepalen. Hoe hoger de waarde, des te meer sprake is van leeftijdsdiversiteit binnen de Raad van Bestuur.

3.3.2 Controle variabele:

Als onafhankelijke controle variabele wordt de variabele grootte genomen. Deze variabele grootte wordt gedefinieerd als het aantal leden die de gehele Raad van Bestuur telt. Dit is in overeenstemming met eerdere onderzoeken (Bhagat & Bolton, 2013), (Uwuigbe & Fakile, 2012). Het onderzoek van Bhagat en Bolton (2013) was hierbij gebaseerd op data van 1500 grote Amerikaanse ondernemingen. Het onderzoek van Uwuigbe en Fakile (2012) is daarentegen gericht op Nigeriaanse banken. Met deze controlerende variabele worden eventuele verbanden die door de grootte van de Raad van Bestuur worden verklaard en niet door een bepaalde vorm van diversiteit gecontroleerd. Dit om een eventuele verkeerde conclusie te voorkomen.

3.4 Analyse:

De bovengenoemde gebruikte variabelen worden vervolgens in een model verwerkt om tot een analyse te komen. In dit onderzoek wordt gebruik gemaakt van een regressieanalyse. Aan

(25)

25

de hand van variabelen wordt het volgende model gehanteerd om de resultaten te berekenen en de hypothesen te testen:

RAROC = β0 + β1 DG+ β2 DN + β3 DL + β4 GR + ε

De RAROC staat, zoals als eerder genoemd onder de afhankelijke variabele, voor de ratio van het risicoaangepaste rendement ten opzichte van het totale eigen vermogen. De β0 is de constante en is het punt waarbij de regressielijn door de Y-as, op x = 0, wordt gesneden. De β1 DG staat voor de waarde van de verklarende variabele diversiteit in geslacht binnen de Raad van Bestuur. De β2 DN staat voor de waarde van de verklarende variabele diversiteit in nationaliteit binnen de Raad van Bestuur. De laatste verklarende variabele diversiteit in leeftijd is weergegeven in de formule als β3 DL. Daarnaast is de controle variabele grootte opgenomen in de formule. Deze staat weergegeven als β4 GR en staat voor de waarde van de onafhankelijke variabele grootte. Het laatste onderdeel is de ε , dit is de term voor de afwijking.

(26)

26

3. Resultaten

In dit hoofdstuk zullen de resultaten worden weergegeven. Allereerst wordt de gebruikte dataset beschreven met de verschillende variabelen. Daarna zal een vergelijk worden gemaakt met twee andere methoden om prestaties van ondernemingen te meten. Vervolgens wordt naar de onderlinge correlatie tussen de verschillende variabelen gekeken en tot slot de regressieanalyse.

4.1 Beschrijvende statistiek

In tabel 1 is een overzicht van elke variabele met het aantal bedrijven, het minimum, het maximum, het gemiddelde en de standaardafwijking weergegeven.

TABEL 1: Beschrijvende statistiek

N Minimum Maximum Mean Std. Deviation

Diversiteit geslacht 130 0 0,50 0,108763 0,1554831 Diversiteit leeftijd 96 0,500 11,565 5,13652 2,513554 Diversiteit nationaliteit 72 0 0,5714 0,101956 0,1883157 Grootte 130 2 18 5,51 2,754 RAROC 130 -0,7217 0,1867 -0,045055 0,1560267 ROC 130 -0,71 0,31 -0,0156 0,14383 ROA 130 -0,06 0,05 -0,0010 0,01189

In de tabel zijn “missing values” niet opgenomen in de N, waardoor niet elke variabele een N kent van 130. Verder is in de tabel te zien dat de kleinste Raad van Bestuur uit 2 personen bestaat en de grootste uit 18 personen. Gemiddeld genomen bestaat de Raad van Bestuur uit 5,51 personen. In de totale dataset bevinden zich 52 vrouwen en 664 mannen over een N van 130, dat overeen komt met iets meer dan 7%. Het minimum voor de variabele diversiteit geslacht binnen de Raad van Bestuur is 0 en houdt in dat in de Raad van Bestuur geen enkele vrouw zit. Het maximum voor de variabele diversiteit geslacht is 0,50 en dit komt overeen met een Raad van Bestuur waarbij evenveel mannen als vrouwen zitten. Hieruit volgt dat in de gebruikte dataset geen Raad van Bestuur is opgenomen met meer vrouwen dan mannen in de Raad van Bestuur. Evenals bij de variabele diversiteit geslacht is het minimum voor de variabele

(27)

27

diversiteit nationaliteit 0. Bij de waarde 0 voor diversiteit nationaliteit zitten er geen personen van een andere nationaliteit in de Raad van Bestuur dan van het land waarin de onderneming gevestigd is. In de totale dataset is niet van alle 130 de nationaliteit bekend van de leden van de Raad van Bestuur. In totaal zijn in de dataset voor de diversiteit nationaliteit 433 personen opgenomen met een N van 72. Hiervan hebben 400 leden van de Raad van Bestuur de nationaliteit van de onderneming in het desbetreffende land en hebben 33 personen een andere nationaliteit. Relatief gezien is dit iets minder dan 8% van het totaal. Voor de variabele diversiteit leeftijd liggen de waarden verder uit elkaar. Een hogere waarde voor de variabele diversiteit leeftijd geeft aan dat de verschillen in leeftijd van de personen in de Raad van Bestuur groter is dan bij een lagere waarde. Daarnaast is in tabel 1 te zien dat het gemiddelde van de prestatie-indicatoren van banken negatief is.

4.2 Vergelijking prestatiemaatstaven

Aan de hand van een lineaire regressie wordt getest of sprake is van een significant verband tussen de ondernemingsprestaties en de verklarende variabelen diversiteit geslacht, diversiteit leeftijd en diversiteit nationaliteit. Alle banken waarvan geen informatie beschikbaar was in de jaarrekening en BoardEx ten aanzien van de verschillende verklarende variabelen van diversiteit zijn niet opgenomen in de dataset. Doordat in de literatuur discussie bestaat over de manier van meten van bankprestaties zal in dit onderzoek kort een vergelijk worden gemaakt met de prestatiemaatstaven ROC en ROA (Bhagat & Bolton (2008); Li en anderen (2011); Bhagat & Bolton (2013); Norwahida Shukeri en anderen (2012); Adjaoud (2013) ). De bevindingen zijn hieronder in tabel 2 te vinden.

a

n = 130

* p < 0,05; ** p < 0,01; *** p < 0,001

TABEL 2: Vergelijking ondernemingsmaatstaven

Variabele RAROC ROC ROA

Constante - 0,102* - 0,052 - 0,002

Geslacht Diversiteit 0,192 0,214 0,012

Leeftijd Diversiteit 0,010 0,008 0,000

Nationaliteit Diversiteit 0,089 0,057 0,003

Grootte Raad van Bestuur - 0,004 - 0,005 0,000

R2 0,087 0,075 0,055

R2 (aangepast) 0,027 0,014 - 0,006

(28)

28

In tabel 2 is te zien dat de drie modellen niet significant zijn. Dit houdt in dat het model in geen van de drie gevallen een goede voorspelling geeft voor de uitkomsten van het onderzoek. Echter is in tabel 2 wel te zien dat de RAROC het meest significante model is van de drie methoden. Dit is in lijn met Bikker (2010).

4.3 Correlatie

Met de RAROC als prestatiemaatstaf voor banken zijn de verschillende variabelen onderzocht op onderlinge correlaties. Dit om vast te stellen in welke mate de onafhankelijke variabelen correleren met de afhankelijke variabele ondernemingsprestaties, de RAROC. In tabel 3 wordt gekeken naar deze onderlinge correlaties.

TABEL 3: Correlatiematrix RAROC Diversiteit geslacht Diversiteit leeftijd Diversiteit nationaliteit Grootte

RAROC Pearson Correlatie 1

Significantie N Diversiteit geslacht Pearson Correlatie 0,229** 1 Significantie 0,009 N 130 Diversiteit leeftijd Pearson Correlatie 0,131 0,080 1 Significantie 0,204 0,440 N 96 96 Diversiteit nationaliteit Pearson Correlatie 0,168 0,159 0,114 1 Significantie 0,159 0,182 0,363 N 72 72 66

Grootte Pearson Correlatie 0,138 0,072 0,531** 0,220 1

Significantie 0,118 0,418 0,000 0,064

N 130 130 96 72

a n = 130

(29)

29

4.4 Regressieanalyse

Uit tabel 3 is af te leiden dat de verschillende variabelen in het model weinig correleren. Alleen de variabelen diversiteit leeftijd en grootte correleren met elkaar. Hierdoor is het mogelijk dat bevindingen ten aanzien van de grootte van de Raad van Bestuur dan wel de diversiteit leeftijd binnen de Raad van Bestuur worden verklaard door de andere variabele. Mede door deze correlatie zijn de bankprestaties op meerdere manieren onderzocht. De resultaten van het model zijn in tabel 4 te vinden.

TABEL 4: Resultaten RAROC

Variabele Model 1 Beta Model 2 Beta Model 3 Beta Model 4 Beta Model 5 Beta Constante - 0,102** - 0,095*** - 0,112*** - 0,100*** - 0,078*** Geslacht Diversiteit 0,192 0,193 0,176 0,256** 0,216* Nationaliteit Diversiteit 0,089 0,090 0,082 0,101 Leeftijd Diversiteit 0,010 0,008 0,006

Grootte Raad van Bestuur - 0,004 0,003

R2 0,087 0,072 0,083 0,082 0,067

R2 (aangepast) 0,027 0,031 0,039 0,062 0,039

Model Significantie 0,230 0,161 0,144 0,019** 0,093*

a n = 130

* p < 0,1; ** p < 0,05; *** p < 0,01

In tabel 4 zijn de resultaten van 5 verschillende modellen weergegeven. In model 1 zijn alle variabelen meegenomen zoals die zijn beschreven onder de sectie methoden. In model 1 is geen significant verband gevonden van een van de verschillende verklarende variabelen van diversiteit in de Raad van Bestuur tot ondernemingsprestaties. Doordat in tabel 2 een onderlinge correlatie is gevonden tussen de variabele diversiteit leeftijd en grootte zijn in model 2 en 3 een van beide variabele niet meegenomen in het model. Uit model 2 en 3 blijkt dat het model significant beter wordt, en daarmee het model een betere voorspeller van uitkomsten is, maar ondanks dat blijft het model niet significant. Vervolgens zijn in model 4 en 5 de resultaten weergegeven waarbij de controlerende variabele grootte en verklarende variabele diversiteit in leeftijd/nationaliteit niet zijn meegenomen in het model. De reden om deze waarden achterwege

(30)

30

te laten is vanwege het feit dat deze variabelen volgens de resultaten het minst significant zijn in relatie tot ondernemingsprestaties van banken. Uit de modellen 4 en 5 is de bevinding dat in beide gevallen een significant verband is tussen diversiteit geslacht tot ondernemingsprestaties van banken. Het significante verband in model 4 is sterker dan in model 5 en tevens is de significantie van model 4 zelf ook hoger dan in model 5.

4.6 Toetsing hypothesen

Aan de hand van de tabellen 3 en 4 kunnen conclusies getrokken worden ten aanzien van de gemaakte hypothesen. De eerste hypothese in het onderzoek was: “Een hogere mate aan diversiteit in nationaliteit binnen de Raad van Bestuur heeft een positieve invloed op performance van financiële instellingen in de eurolanden.” Uit de tabellen 3 en 4 is af te leiden dat het verband tussen de diversiteit nationaliteit binnen de Raad van Bestuur en de prestaties van banken niet significant is. Dit is niet in overeenstemming met eerder onderzoek van Nielsen & Nielsen (2013), Norwahida Shukeri, Shin, & Shaari (2012) en Ujunwa (2012). In tegenstelling tot dit onderzoek vonden zij een positief verband tussen diversiteit nationaliteit en de ondernemingsprestaties. Enig verschil met eerder onderzoek is dat dit onderzoek is verricht naar diversiteit binnen de Raad van Bestuur en Nielsen & Nielsen (2013) hebben onderzoek verricht naar de diversiteit binnen het management en Norwahida Shukeri, Shin, & Shaari (2012) Ujunwa (2012) binnen boards. Daarnaast is dit onderzoek specifiek verricht onder banken. De hypothese kan daardoor niet aanvaard worden.

De tweede hypothese in het onderzoek was: ”Een hogere mate aan diversiteit in geslacht binnen de Raad van Bestuur heeft een positieve invloed op performance van financiële instellingen in de eurolanden.” In tegenstelling tot eerder onderzoek van Campbell & Mínguez-Vera (2008), Dezsö & Ross (2012) en Erhardt, Werbel, & Shrader (2003) wordt in dit onderzoek geen significant verband tussen diversiteit in geslacht binnen de Raad van Bestuur en ondernemingsprestaties gevonden in het originele model (tabel 4, model 1). Het onderzoek is wel in lijn met onderzoek van Norwahida Shukeri en anderen (2012) en Abdillahi & Manini (2013), die eveneens geen significant verband vonden tussen diversiteit geslacht en ondernemingsprestaties. Waarbij moet worden vermeld dat het onderzoek van Abdillahi & Manini (2013) eveneens onder banken is verricht. Echter is hun onderzoek onder Keniaanse banken uitgevoerd en is dit onderzoek gehouden onder banken uit Eurolanden. Gezien de

(31)

31

resultaten kan de hypothese niet aanvaard worden. Indien in dit onderzoek de variabele grootte en diversiteit leeftijd/nationaliteit niet worden meegenomen in het model, wordt wel een significant verband tussen diversiteit geslacht en ondernemingsprestaties gevonden. In dit geval zou hypothese twee wel aanvaard kunnen worden.

De derde hypothese was: “Een hogere mate aan diversiteit in leeftijd binnen de Raad van Bestuur heeft een positieve invloed op performance van financiële instellingen in de eurolanden.” Gezien de gevonden literatuur is nog weinig bekend op het gebied van diversiteit leeftijd en de invloed op ondernemingsprestaties. Dit onderzoek hoopte hieraan een bijdrage te leveren. Volgens het onderzoek van Li en anderen (2011) kunnen werknemers de prestaties van ondernemingen indirect verbeteren, dit doordat zij productiever zijn bij een hogere mate van diversiteit in leeftijd onder werknemers. In tegenstelling tot het onderzoek van Li en anderen (2011) wordt in dit onderzoek niet de diversiteit onder werknemers, maar onder de leden van de Raad van Bestuur onderzocht. De resultaten die zijn weergegeven in tabel 4 laten geen significant verband zien tussen de diversiteit in leeftijd binnen de Raad van Bestuur en de ondernemingsprestaties van banken. Dit is in overeenstemming met Jhunjhunwala & Mishra (2012) die eveneens geen relatie vonden tussen diversiteit leeftijd en ondernemingsprestaties. De derde hypothese kan daardoor niet worden aangenomen.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

• Wat is de mening van de medewerkers over de huidige mate van diversiteit Het is uit het onderzoek gebleken dat de organisatie geen duidelijk inzicht heeft inzake wat de

Tevens zijn de vragenlijsten ingevuld door een gemeenschappelijke bron (common source), waardoor er mogelijk een minder objectief oordeel wordt verstrekt dan wanneer een

Er moet, ook al kunnen de variabelen wel beide worden meegenomen in het onderzoek, extra rekening worden gehouden met de multicollineariteit en voortdurend gecontroleerd worden of

De ratio van vrouwelijke board leden ten opzichte van het totaal aantal boardleden is de volgende relatie die onderzocht wordt in dit onderzoek. De

Hieruit kan worden geconcludeerd dat een Raad van Bestuur met alleen maar mannen individualistischer zal zijn en daardoor minder zal discussiëren wat mogelijk gevolgen kan

In tegenstelling tot de verwachting welke gebaseerd is op eerder onderzoek, blijkt de gemiddelde leeftijd van de raad van bestuur en raad van commissarissen niet

In welke mate is er sprake van diversiteit in de Raden van Bestuur en Raden van Commissarissen bij de top 100 beursgenoteerde ondernemingen binnen Nederland en de top

Op basis van Hofstede’s onderzoek en enkele andere onderzoeken naar de nationale cultuur (o.a. Sama en Papamarcos, 2000) wordt verwacht dat masculiene landen een lagere mate