• No results found

Stageverslag masterstage Onderzoek naar volksverhalen, Meertens Instituut

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Stageverslag masterstage Onderzoek naar volksverhalen, Meertens Instituut"

Copied!
18
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

1

Stageverslag masterstage

Onderzoek naar volksverhalen, Meertens Instituut

Roderick Scheltinga

S2991403

Opleiding: Neerlandistiek

Stagebegeleider: Theo Meder

Stagedocent: Sandra van Voorst

(2)

2

Inhoudsopgave:

Inleiding ……….. 3

Stagegever ………. 4

Werkzaamheden ……… 5

Evaluatie ……….. 6

Conclusie ………. 10

Bijlagen ………. 11

(3)

3

Inleiding

Mijn stage over onderzoek naar het volksverhaal bij het Meertens Instituut kwam tot stand via Theo Meder, Senior onderzoeker Orale Cultuur bij het Meertens Instituut, Hoogleraar Volksverhaal en Vertelcultuur bij de Rijksuniversiteit Groningen en scriptiebegeleider van mijn scriptie over sprookjes voor de masteropleiding Neerlandistiek aan de Rijksuniversiteit Groningen. De stage sloot inhoudelijk aan bij het onderwerp van mijn masterscriptie, sprookjes behoren immers ook tot het genre van de volksverhalen, maar paste ook bij mijn opleiding. Al vallen volksverhalen traditioneel niet binnen het genre van de literatuur, uitzonderingen zoals de Sint Servaaslegende (ook legenden behoren tot de volksverhalen) van Hendrik van Veldeke daargelaten, toch sloten ze als onderdeel van de Nederlandse cultuur wel degelijk aan bij mijn master Neerlandistiek. Bovendien hadden volksverhalen überhaupt mijn interesse. Vooral volksverhalen die veel bovennatuurlijke elementen

bevatten, zoals de sagen, spraken me bij voorbaat aan. De sagen, die vaak bestaan uit korte spannende vertellingen, onderscheiden zich met betrekking tot het volksgeloof van het genre van het sprookje, aangezien sagen door verteller en publiek oorspronkelijk beschouwd werden als non-fictie en niet als fantasie. Samen met andere genres van het volksverhaal, waaronder het sprookje, de mop, het raadsel, de kwispel, de legende, het

broodjeaapverhaal, de personal narrative, de mythe, de fabel en het exempel behoort de sage tot de orale cultuur, een onderzoeksgebied van het Meertens Instituut en in het bijzonder van Theo Meder. Onder de stages die werden aangeboden door het Meertens Instituut bevond zich de stage over onderzoek naar het volksverhaal onder begeleiding van Theo Meder. Bij deze stage zou ik me gaan bezighouden met het toevoegen van

volksverhalen aan de Nederlandse Volksverhalenbank en het schrijven van een populair-wetenschappelijk artikel over volksverhalen voor de site Neerlandistiek. Toen Theo Meder mij de kans bood om bij dit gerenommeerde instituut stage te lopen, besloot ik op het aanbod te reageren. Gelukkig werd ik aangenomen en mocht ik in de maanden september, oktober en november van 2019 stage lopen bij het Meertens Instituut in Amsterdam. Gezien de lange reistijd tussen Amsterdam en Groningen was een tijdelijke verhuizing wel

noodzakelijk. Gelukkig wist ik op tijd een woning te regelen in Amsterdam en op

maandagochtend 2 september fietste ik richting het Meertens Instituut voor de eerste dag van mijn stage.

(4)

4

Stagegever

Het Meertens Instituut is een onderzoeksinstituut van de KNAW (Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen) en is gevestigd in het Spinhuis aan de Oudezijds

Achterburgwal 185 in Amsterdam. In het Spinhuis is eveneens het Huygens ING gevestigd. Sinds 1 oktober 2016 maakt het Meertens Instituut samen met het Huygens ING (Huygens Instituut voor Nederlandse Geschiedenis) en het IISG (Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis) deel uit van het KNAW Humanities Cluster. De bibliotheek van het Meertens Instituut is gevestigd in het Bushuis aan de Kloveneniersburgwal 48 in Amsterdam. Het complex Bushuis/Oost-Indisch Huis is tegenwoordig onderdeel van de Universiteit van Amsterdam. Het instituut werd in 1930 opgericht als Dialectenbureau. Later werden hier in 1934 het Volkskundebureau en in 1948 het Naamkundebureau aan toegevoegd. In de afdeling Volkskunde werd in 1963 nog het Nederlands Volksliedarchief geïntegreerd. Het doel van de drie bureaus was het aanleggen van collecties op het gebied van de Nederlandse Dialectologie, Volkskunde en Naamkunde en het vervaardigen van atlassen en repertoria. In de jaren ’50 werd op initiatief van J. J. Voskuil, hoofd van de afdeling Volkskunde, een grootschalig project gestart voor het verzamelen van volksverhalen in Nederland en Vlaams-België. Het uiteindelijke doel van het project was het vervaardigen van een Volkskunde-atlas voor Nederland en Vlaams-België. Voskuil stuurde een twintigtal veldwerkers op pad, waaronder de beroemde Dam Jaarsma, die in de tweede helft van de twintigste eeuw niet minder dan 16.867 verhalen optekende. In 1994 werd besloten om alle verzamelde

volksverhalen op te slaan in een digitale database, en in 2004 ging de Nederlandse

Volksverhalenbank online. Het instituut was intussen in 1979 hernoemd tot P. J. Meertens-Instituut, naar de eerste directeur van de drie bureaus P. J. Meertens. Pas in 1998 werd de naam gewijzigd in Meertens Instituut. Het Meertens Instituut bestudeert en documenteert de taal en cultuur in Nederland en de Nederlandse taal en cultuur in de wereld. De drie oorspronkelijke afdelingen Dialectologie, Volkskunde en Naamkunde zijn inmiddels vervangen door projectgroepen, waaronder de groep Lied- en Verhaalcultuur. Deze groep richt zich op de orale cultuur en doet onderzoek naar de liederen en volksverhalen in Nederland. Het onderzoek wordt gesteund door de online databases de Nederlandse Volksverhalenbank en de Nederlandse Liederenbank. Binnen het onderzoeksgebied van de orale cultuur richtte mijn stage zich op de volksverhalen.

(5)

5

Werkzaamheden

Tijdens mijn stage heb ik me zoals gezegd beziggehouden met het invoeren van

volksverhalen in de online database de Nederlandse Volksverhalenbank en het schrijven van een artikel gericht op volksverhalen. Daarnaast heb ik ook vergaderingen bijgewoond van de themagroep Lied- en Verhaalcultuur. Op het Meertens Instituut kreeg ik de beschikking over een eigen werkplek, die ik deelde met een aantal andere stagairs. De werkplek bestond uit een eigen kamer met daarin voor iedere stagiair een eigen tafel (met stoel) en computer. De eerste twee dagen van de stage kreeg ik samen met de andere stagiairs een rondleiding door het Meertens Instituut langs verschillende zolders, vergaderzalen en binnenplaatsen. Tijdens deze rondleiding kwam de historie van het Meertens Instituut ter sprake, evenals de

romancyclus Het Bureau van J. J. Voskuil, waarin de gang van zaken op het Meertens Instituut uit de tijd van Voskuil in detail beschreven wordt. De personages uit deze romancyclus waren dan ook gebaseerd op de werkelijk bestaande medewerkers van het Meertens Instituut. Een fysiek bureau dat voorkomt in de boeken dankt zijn beroemdheid aan deze romancyclus en staat nog steeds tentoongesteld in het Meertens Instituut. Uiteraard hield de rondleiding even halt bij dit rekwisiet dat samen met het instituut al een aantal verhuizingen achter de rug heeft. De bibliotheek van het Meertens Instituut werd eveneens aangedaan tijdens de rondleiding, waarbij er enkele kaarten uit de Nederlandse Volkskunde-atlas werden getoond. Naast de rondleiding begon de stage ook met een kennismaking met de Nederlandse Volksverhalenbank. Door middel van een vragenlijst, waarvan de antwoorden gevonden konden worden in de Nederlandse Volksverhalenbank, werden de functie en mogelijkheden van de online database voor onderzoek naar

volksverhalen duidelijk gemaakt. Ook demonstreerde Theo Meder hoe het invoeren van verhalen in de Nederlandse Volksverhalenbank in zijn werk ging en de verschillende stappen die hierbij gezet moesten worden. De volksverhalen die ik tijdens mijn stage heb ingevoerd in de Nederlandse Volksverhalenbank bestonden uit transcripties van gedigitaliseerde geluidsopnamen van het NOS-radioprogramma ‘Vonken onder de As’. De geluidsopnamen moesten eerst worden omgezet naar tekst, en vervolgens met toevoeging van metadata en het bijbehorende geluidsfragment worden ingevoerd in de Nederlandse Volksverhalenbank. Voor het populair-wetenschappelijk artikel moest ik nog een onderwerp bepalen. Na wat zoekwerk kwam ik in de tweede week van mijn stage uit bij het onderwerp roversverhalen.

(6)

6

Evaluatie

Met het invoeren van volksverhalen in de Nederlandse Volksverhalenbank heb ik een bijdrage geleverd aan de hoeveelheid volksverhalen die via deze online database

beschikbaar is voor onderzoekers en andere geïnteresseerden. Tijdens het transcriberen van de volksverhalen kwam ik verschillende dialecten tegen. Het eerste verhaal dat ik moest transcriberen werd geheel in Zeeuws dialect verteld en in verscheidene andere verhalen ging de verteller soms over in Limburgs dialect. Door af te wijken van het Standaardnederlands werd het transcriberen lastiger gemaakt, maar was het tegelijkertijd ook interessant om, door nogmaals te luisteren of met behulp van de context, te bepalen wat er gezegd werd. Bovendien was ook het Standaardnederlands niet altijd even gemakkelijk te verstaan. Haperingen, taalfouten en een hoog spreektempo bleven zo nu en dan de kop opsteken. Overigens kwamen haperingen en taalfouten wel minder vaak voor als de verteller ervoor had gekozen om uit een boek voor te lezen in plaats van impromptu een verhaal te

produceren. Na het transcriberen moesten de volksverhalen voor het invoeren nog

aangevuld worden met metadata. Naast het invoeren van gegevens over genre, taal, datum, bron, corpus, verteller, verzamelaar en plaats van vertellen en handelen, en het toevoegen van een beschrijving en trefwoorden, kon er nog gezocht worden naar een bijpassend onderwerp/verhaaltype en eventuele motieven. Voor de verschillende verhaaltypen kon gezocht worden in indexen zoals de Aarne-Thompson-Uther-Index (ATU), maar aangezien de meeste volksverhalen die ik heb getranscribeerd binnen het genre van de sagen vielen kwam ik meestal terecht bij de catalogus van Sinninghe. Voor de motieven was er een index van Thompson, al was het zoeken hier gemakkelijker gemaakt door de zoekmachine MOMFER (Meertens Online Motif Finder), gebouwd door Folgert Karsdorp.

Met het schrijven van een populair-wetenschappelijk artikel over volksverhalen voor de site

Neerlandistiek heb ik geprobeerd de bekendheid en populariteit van volksverhalen te

verbreden. In eerste instantie wilde ik me voor het artikel richten op verhalen over de roversbende de bokkenrijders, maar gezien de grote hoeveelheid literatuur die hier al over gepubliceerd was besloot ik op aanraden van Theo Meder van onderwerp te veranderen en me te richten op enkele regionaal bekende rovers uit Nederland en hun romantisering in verhalen. Uiteindelijk werden dit vier rovers, genaamd Platte Thijs, Japik Ingberts, Jacobus

(7)

7

van der Schlossen en Sjakoo. Eerst heb ik zoveel mogelijk verhalen over deze rovers

verzameld. Hiervoor heb ik gezocht in verzamelingen van sagen uit verschillende provincies in Nederland. Daarnaast heb ik gebruikgemaakt van het standaardwerk Verhalen van stad en

streek (2010), waarin honderden sagen en legenden uit Nederland staan opgetekend en

waarin bij elk van de rovers aandacht wordt besteed aan zowel de historie als de verhalen. Voor het analyseren van de geromantiseerde roversverhalen heb ik gebruikgemaakt van het artikel ‘The Robin Hood Principle’ (2009), over kenmerken die vaak aan zogenaamd nobele rovers worden toegekend. Ook was er jeugdliteratuur te vinden die aansloot bij de verhalen over nobele rovers, onder andere het boek Afke’s Tiental (1903) over Japik Ingberts en het boek Platte Tijs: De Robin Hood van de Lage Landen (2010) over Platte Thijs. Over de rover Sjakoo waren zelfs een aantal jeugdboeken geschreven. Na het selecteren van enkele kenmerken van nobele rovers die veelal aanwezig waren in de verhalen over Platte Thijs, Japik Ingberts, Jacobus van der Schlossen en Sjakoo, waaronder het ontsnappen aan de politie, het tonen van menslievendheid en het hebben van goede manieren, kon ik beginnen met het schrijven van het artikel. Tijdens het schrijven van het artikel besloot ik nog om elk van de vier rovers te karakteriseren aan de hand van een noemenswaardige eigenschap en elke beschrijving vooraf te laten gaan door een stukje historie over de betreffende rover, om zo duidelijk het verschil te laten zien tussen de heroïsche verhalen en de harde realiteit. Na de publicatie van mijn artikel op Neerlandistiek ben ik naast het verder transcriberen en invoeren van volksverhalen in de Nederlandse Volksverhalenbank begonnen aan een Lexicon Item; een lemma over de verschillende verhalen binnen een bepaald verhaaltype en de oorsprong en verspreiding van deze verhalen. In het begin van de stage had ik me

voorgenomen om over twee verhaaltypen een Lexicon Item te schrijven, namelijk TM 2801 - Sterke man (vrouw) en SINSAG 1226 - ‘Dort wohnt er und hier ist er.’ Pflug aufgehoben, um die Richtung anzudeuten. Aangezien ik na het afronden van mijn artikel in de laatste maand van de stage aanbeland was, en de twee Lexicon Items samen meer dan duizend verhalen behelsden, besloot ik om van onderwerp te veranderen en viel mijn keus op het verhaaltype SINSAG 0252 - Plagegeist lässt sich tragen, dat slechts een twintigtal verhalen betrof. Ook trokken de spookverhalen van dit nieuwe verhaaltype mij meer aan dan de verhalen over sterke mannen en sterke vrouwen die tot de andere twee verhaaltypen behoorden. Het is echter niet meer gelukt om dit Lexicon Item over plaaggeesten die nachtelijke wandelaars bespringen in het resterende gedeelte van de stage af te krijgen.

(8)

8

Vanuit mijn opleiding Neerlandistiek zijn vooral een analytisch vermogen en kritisch denken van pas gekomen tijdens de stage. Door tijdens het transcriberen logisch te redeneren vanuit de context van de verhalen konden gedeeltes van zinnen die niet duidelijk te verstaan waren toch ingevuld worden. Zo waren er enkele transcripties afkomstig uit Limburg, waarbij in meerdere verhalen een Staatsmijn een rol speelde. In een van deze verhalen kwam een woord voor dat niet te verstaan was. Door de namen van de Staatsmijnen in Limburg op te zoeken kon ik het woord alsnog invullen. Ook bij het schrijven van het artikel heb ik een analyse toegepast, door de eigenschappen van nobele rovers te betrekken op de gevonden roversverhalen. Door de verhalen van de verschillende rovers met elkaar te vergelijken viel op welke kenmerken overeenkwamen of vaker voorkwamen. Het kenmerk ontsnappen aan de politie kwam het vaakst voor, en vooral bij de rover Japik Ingberts. Daarnaast kwam het kenmerk tonen van menslievendheid bij alle vier de rovers voor, meestal in de vorm van een verhaal waarin de rover geld leent aan een persoon in geldnood en deze lening later omzet in een gift. Het kritisch denken kwam bij het transcriberen vooral van pas bij het toevoegen van de metadata. Bij elk verhaal moest namelijk ook een korte beschrijving van de inhoud gegeven worden. Hiervoor was als hulpmiddel een papieren map voorhanden waarin achtergrondinformatie bij de verschillende geluidsfragmenten te vinden was. In deze map stond bij elk fragment nog een korte inhoudsbeschrijving. Meestal kwam deze korte

beschrijving wel overeen met het bijbehorende verhaal, maar aanvullingen en aanpassingen waren dikwijls wel noodzakelijk om te voorkomen dat de beschrijving misleidend kon zijn. Voor het artikel over roversverhalen was het belangrijk om het onderscheid tussen feit en fictie in de gaten te houden. Tijdens het zoeken naar verhalen online stuitte ik soms op beweringen dat er (veel) meer verhalen over een bepaalde rover zouden bestaan. Deze verhalen waren vervolgens echter nergens te vinden en er werd ook in de literatuur geen melding van gemaakt. Ook de schrijver van het boek Platte Tijs: De Robin Hood van de Lage

Landen (2010), dat zich baseert op een aantal volksverhalen met Platte Thijs in de hoofdrol,

veroorlooft zich wat vrijheden door te beweren dat er een schatkaart van Platte Thijs zou zijn teruggevonden in de archieven van een klooster. Weliswaar heeft Platte Thijs volgens enkele verhalen ergens een schat begraven waar al eeuwenlang tevergeefs naar gezocht wordt, toch is het belangrijk om een onderscheid te blijven maken tussen de volksverhalen en de fantasie van de schrijver.

(9)

9

Tot mijn leerdoelen behoorde onder andere het kennismaken met de praktijk van

wetenschappelijk onderzoek naar volksverhalen. Het doen van veldwerk met als doel het verzamelen van traditionele en nieuwe volksverhalen heb ik tijdens mijn stage niet mogen meemaken. Wel heb ik me beziggehouden met het onderzoeksgebied van volksverhalen door volksverhalen te transcriberen en een artikel te schrijven over volksverhalen. Mijn andere leerdoel was zelfstandig functioneren in een organisatie. Tijdens de stage heb ik afgewisseld tussen het schrijven van het populair-wetenschappelijk artikel en het transcriberen van de geluidsfragmenten van ‘Vonken onder de As’.

Tot de nieuwe kennis en vaardigheden die ik heb opgedaan tijdens de stage behoort in ieder geval de kennismaking met het fulltime werkritme in de vorm van een 40-urige werkweek. Tevens heb ik voor het transcriberen van ‘Vonken onder de As’ leren werken met de online database de Nederlandse Volksverhalenbank. Voor zowel het artikel als het Lexicon Item heb ik een grote hoeveelheid volksverhalen gelezen, die voornamelijk bestond uit sagen. Bij het schrijven van het artikel heb ik verder vooral vaardigheden vanuit mijn opleiding toegepast. Daarnaast heb ik tijdens het schrijven van het artikel natuurlijk wel kennis opgedaan van de vier rovers Platte Thijs, Japik Ingberts, Jacobus van der Schlossen en Sjakoo. Terwijl ik bezig was met het Lexicon Item over SINSAG 0252 - Plagegeist lässt sich tragen heb ik nog kennis opgedaan van de verschillende plaaggeesten die kunnen voorkomen binnen dit verhaaltype. De begeleiding van de stage was naar volle tevredenheid. Aan het begin van de stage hielp Theo Meder met het opstarten van de werkplek, introduceerde hij enkele medewerkers van het Meertens Instituut en gaf hij uitleg bij het functioneren van de Nederlandse

Volksverhalenbank. In het verdere verloop van de stage was hij altijd wel beschikbaar voor eventuele vragen of problemen met betrekking tot het transcriberen, het artikel of het Lexicon Item, die op zijn kamer ter plekke besproken konden worden. Ook kwam hij

regelmatig langs op de werkplek om even poolshoogte te nemen en de stand van zaken door te nemen. De samenwerking met de andere stagiairs op de werkplek verliep eveneens prima, en er was altijd ruimte om elkaars werk van commentaar te voorzien,

discussiepunten op te werpen of suggesties te doen. Naast werk was er ook ruimte voor ontspanning in de vorm van een geslaagd uitje naar de dierentuin Artis in Amsterdam. De stage had verder een goede aansluiting met de beroepspraktijk doordat er tijdens de stage zelfstandig werd gewerkt in een professionele werkomgeving. Tevens werd de mogelijkheid

(10)

10

geboden om kennis te maken met actuele onderzoeksprojecten tijdens lunchlezingen en vergaderingen. Zo heb ik lunchlezingen bijgewoond over een computer die gezichten genereert , de zoektocht naar authentiek Creools en de opkomst van 'moslim' partijen in de Nederlandse politiek. Ook de vergaderingen boden inzicht in de praktijk van

wetenschappelijk onderzoek. Tijdens een vergadering van alle etnologen sprak Folgert Karsdorp over de toegevoegde waarde van computationele methodes en Nicoline van der Sijs over een nog op te zetten onderzoek naar Nederlandse en Vlaamse emigranten en de mate waarin zij vasthouden aan de Nederlandse taal en cultuur. De stage heeft zeker bijgedragen aan mijn carrièreperspectieven. Door onderzoek te kunnen doen naar volksverhalen in Nederland bij een deskundig en gevierd wetenschappelijk

onderzoeksinstituut als het Meertens Instituut, heb ik aan de stage een leerzame en blijvende ervaring overgehouden.

Conclusie

Ik kijk zeer positief terug op de ervaringen die ik tijdens mijn stage bij het Meertens Instituut heb opgedaan. Het was hartstikke leuk en interessant om met volksverhalen bezig te zijn. Wel ben ik nog steeds van plan om na de master Neerlandistiek een Educatieve master te volgen voor een baan in het onderwijs. De culturele bagage die ik tijdens deze stage heb verworven neem ik in ieder geval mee.

(11)

11

Een heldenleven na een schurkendood

Posted on 8 november 2019 by Theo Meder

De romantisering van rovers in folklore en literatuur uit Nederland

Door Roderick Scheltinga

Terwijl de kronkelende landweg langzaam vorm krijgt in het licht van de opkomende zon, komt de koets stukje bij beetje dichterbij. Door de vele gaten in de weg hebben de paarden moeite om de koets vooruit te trekken. Toch zal het niet lang meer duren voordat de koets al schommelend de bocht bereikt waar de weg wordt omgeven door een groot struikgewas. Gebukt achter enkele doornstruiken wrijf ik een paar keer over mijn rug, die stijf en pijnlijk is van het lange wachten. Plotseling klinkt er achter mij een klaterend geluid, onmiddellijk gevolgd door een doordringende geur. Vanuit mijn ooghoek zie ik iemand haastig zijn broek optrekken.

Met een ongeduldig gebaar maan ik de man tot stilte. De koets is ons inmiddels tot op gehoorafstand genaderd. Ik trek mijn sabel alvast een stukje uit de schede en span de haan van mijn pistool. Op het moment dat de koets het struikgewas passeert, geeft ik het van tevoren afgesproken teken. Onmiddellijk omsingelen mijn metgezellen de koets en slepen de koetsier van de bok. Zelf loop ik richting het portier van de koets, waar de chic geklede inzittenden angstig door een raampje naar buiten kijken. Nadat ik een diepe buiging heb gemaakt, richt ik mijn pistool op hen met de woorden: ‘Fijn u hier aan te treffen, zou u zo vriendelijk willen zijn uw bezittingen naar buiten te gooien, u heeft de eer kennis te maken met …’

(12)

12

Platte Thijs, Jacobus van der Schlossen, Japik Ingberts, Sjakoo, de Achtkante Boer, Schinderhinke, Joseph Kirchhoffs, Joost de Rooy, Jan Catoen, Jan Praet, Ludovicus

Baekelandt, Jan de Lichte, Schinderhannes, Louis-Dominique Cartouche? De lijst met nobele rovers is uitvoerig, zo niet oneindig. Zeker als men in aanmerking neemt dat hier slechts enkele rovers uit Nederland, Vlaanderen, Duitsland en Frankrijk op een rij zijn gezet. In landen van over de hele wereld zijn verhalen te vinden met nobele rovers in de hoofdrol. Nobele rovers die stelen van de rijken, zich bekommeren om de armen en een sympathieke uitstraling hebben. Kortom: die de kwaadste niet zijn.

Vooral de Engelse volksheld Robin Hood is een inspiratie geweest voor andere nobele rovers; in Nederland kent men wellicht nog de meesterdief Jiacomo, de beleefde rover Hoepsika en de dievenkoning Scipio uit de jeugdboeken Verhalen van de tweelingbroers (Tonke Dragt, 1961), De rover Hoepsika (Paul Biegel, 1977) en Herr der Diebe (Cornelia Funke, 2000). Veel verhalen over nobele rovers volgen echter niet alleen de sage van Robin Hood, maar zijn tevens ontstaan omtrent een historisch figuur.

Dat de nobele rovers uit deze verhalen in werkelijkheid net zo nobel waren valt te betwijfelen. Al bestaat wel het begrip ‘social banditry’, een term die is uitgevonden door historicus Eric Hobsbawm en wordt geïntroduceerd in zijn boeken Primitive Rebels (1959) en

Bandits (1969). Volgens de theorie van Hobsbawm vertegenwoordigden en steunden

bepaalde bestaande rovers met hun handelswijze een onderdrukte bevolkingslaag (Seal, 2009). Over het wel of niet voorkomen van dit fenomeen wordt nog steeds druk

gediscussieerd.

Ondertussen mag men wel aannemen dat veel van de nobele rovers die echt hebben bestaan in realiteit heel wat minder vreedzaam, barmhartig en charmant waren dan de verhalen doen geloven. Toch bestond in Nederland, net als in veel andere landen, de behoefte om aan lokaal bekende rovers verhalen op te hangen waarin de rovers Robin Hood-achtige kenmerken kregen toebedeeld. Een behoefte die mogelijk ontstond als reactie op een toentertijd gevoelde ongelijkheid, onderdrukking en onrechtvaardigheid.

In het artikel ‘The Robin Hood Principle: Folklore, History, and the Social Bandit’ (2009) bespreekt Graham Seal een aantal kenmerken die kunnen voorkomen bij nobele rovers, waaronder de volgende: de nobele rover brengt rechtvaardigheid, heeft geen intentie om te

(13)

13

doden, kan zich welgemanierd gedragen, bekommert zich om de minderbedeelden, ontsnapt aan de autoriteiten en is zeer bedreven in een bepaalde eigenschap. Vier Robin Hood-achtige rovers uit Nederland bij wie een of meer van deze kenmerken zich voordoen zijn de sluwe Platte Thijs, de behendige Japik Ingberts, de barmhartige Jacobus van der Schlossen en de charismatische Sjakoo.

De Noord-Hollandse rover Platte Thijs, waarschijnlijk gebaseerd op Matthys Willemsen (1706-1728) die in Amsterdam voor diefstal werd opgehangen, blinkt vooral uit in sluwheid. Zoals in het verhaal over de rover die ontwapend wordt.

In dit verhaal wordt Platte Thijs overvallen door de rover Schinderhannes. Platte Thijs haalt Schinderhannes over een paar gaten in zijn hoed te schieten als bewijs dat het pistool geladen is. Op die manier verschiet Schinderhannes al zijn munitie en kan Platte Thijs hem overmeesteren. Deze list is beroemd geworden door het gedicht ‘Boerke Naas’ (1868) van Guido Gezelle. De aanduiding ‘plat’ in de naam van Platte Thijs verwijst ook naar zijn sluwheid. Toen men niet meer bekend was met deze betekenis, ontstond het verhaal dat Platte Thijs zijn neus verloor bij een arrestatie.

In het boek Platte Tijs: De Robin Hood van de Lage Landen (André Nuyens, 2010), dat gebruik maakt van een aantal verhalen over Platte Thijs, wordt het verhaal over de afgehouwen neus verder uitgebreid. Voorafgaand aan zijn arrestatie zou Platte Thijs namelijk ontsnapt zijn uit de gevangenis in de Oosterpoort in Hoorn. In het boek krijgt deze ontsnapping een invulling waarin sluwheid een belangrijke rol speelt. Eerst ontsnapt Platte Thijs uit zijn cel met behulp van een vijl, verborgen in een bord met dubbele bodem, waarna hij de stad uitkomt door zich te verstoppen in een doodskist, aangezien die niet gecontroleerd wordt bij de

stadspoort. Een gevelsteen waarop zogenaamd het neusloze gezicht van Platte Thijs staat afgebeeld wordt bewaard in het Westfries Museum. Volgens het verhaal was deze

gevelsteen bevestigd in de muur van de Oosterpoort in Hoorn ter nagedachtenis aan Platte Thijs.

Dat de herinnering aan Platte Thijs levend wordt gehouden bleek ook tijdens de Kinderboekenweek 2017 toen een aantal culturele instellingen in West-Friesland

(14)

14

verschillende activiteiten rondom Platte Thijs organiseerden. Zo moesten de kinderen opdrachten uitvoeren om te bepalen wat er met Platte Thijs was gebeurd na zijn

ontsnapping uit de Oosterpoort. De sluwheid van Platte Thijs blijkt overigens niet altijd een uitkomst te zijn. In het verhaal waarin Platte Thijs de Achtkante Boer probeert te beroven, wint kracht het van sluwheid. De Achtkante Boer, een rover die zo wordt genoemd omdat hij dubbel vierkant en dus enorm breed en sterk is, staat zijn buit vrijwillig af. De buit van de Achtkante Boer is echter te zwaar voor Platte Thijs om te tillen.

De Friese rover Japik Ingberts, waarschijnlijk gebaseerd op Jacob Engberts (1710-?) die in 1746 voor diefstal werd veroordeeld tot tien jaar tuchthuis en in 1754 werd verbannen uit de provincie Friesland is veelal bekend vanwege zijn behendigheid. Dankzij deze

behendigheid ontsnapt Japik Ingberts keer op keer aan de politie. Vaak springt Japik Ingberts in de verhalen over een sloot of gracht die zo breed is dat de politie de achtervolging wel moet staken.

Zoals in het verhaal over Japik Ingberts die in vermomming meerijdt met twee

gerechtsdienaren die naar hem op zoek zijn. Aan het einde van de rit springt Japik Ingberts plotseling over een brede sloot, waar hij zich bekend maakt met de woorden: ‘Nu kunnen jullie maar zeggen dat Japik Ingberts een stuk met jullie meegereden is. Ik wens jullie verder een goede reis!’ Hierop maakt hij zich snel uit de voeten. Naast heel ver springen kan Japik Ingberts ook heel hard lopen.

In het boek Afke’s Tiental (Nienke van Hichtum, 1903) vertelt Heit (vader) aan zijn kinderen eveneens het verhaal over Japik Ingberts en het gouden oorijzer. In dit verhaal rukt Japik Ingberts in de stad bij een boerin het oorijzer van het hoofd en springt hij vlug over een brede stadsgracht. Vervolgens begint Japik Ingberts zo hard de stad uit te lopen dat mens noch paard hem nog kan inhalen.

Soms combineert Japik Ingberts zijn atletische vermogens met slimheid. Als Japik Ingberts bij een schoenmaker schoenen steelt zet de schoenmaker de achtervolging in, roepende: ‘Houd de dief!’ Japik Ingberts maakt de omstanders die hem tegen willen houden bij de stadspoort

(15)

15

echter wijs dat hij en de schoenmaker om het hardst lopen. Hierop laten de mensen hem gaan en weet Japik Ingberts te ontkomen.

De bekendheid van Japik Ingberts strekt zich verder uit dan alleen verhalen; in 1983 bracht de Friese band Irolt het thematische album Spylman uit waarop Japik Ingberts de

hoofdrolspeler is. Op dit album worden de streken van Japik Ingberts bezongen, en de behendigheid die Japik Ingberts hierbij in de praktijk brengt. Japik Ingberts heeft namelijk op behendige wijze oorijzers van een herenboer gestolen die ze op zijn beurt weer afhandig had gemaakt van een arme boer. De arme boer werd uitgebuit door de herenboer, en moest de gouden oorijzers van zijn vrouw afstaan toen hij de pacht niet kon opbrengen. Voor de diefstal wordt Japik Ingberts aangeklaagd in een rechtszaak, maar uiteindelijk wordt hij vrijgesproken. Op deze manier roemt het album Japik Ingberts als rover die zijn

vaardigheden inzet tegen onderdrukkers.

De Brabantse rover Jacobus van der Schlossen, in 1659 geboren als Jacobus Verbosch in of bij Breda, diende eerst als huursoldaat alvorens zich aan te sluiten bij de Brabantse tak van de Zwarte Bende, ook wel zwartmakers genoemd (rovers die hun gezicht zwart maken om niet herkend te worden). Als rover maakte hij het Land van Ravenstein onveilig tot hij in 1695 werd gearresteerd en geëxecuteerd als gevolg van enkele getuigen die hem aanwezen als bendeleider.

De meeste verhalen over Jacobus van der Schlossen zijn verzameld door historicus,

volksverhalenverzamelaar en kinderboekenschrijver Reggie Naus die ze opnam in het boek

Zwartmakerij in het Land van Ravenstein: De geschiedenis van Jacobus van der Schlossen

(2006). Een van de kenmerken waarin Jacobus van der Schlossen zich in de verhalen

onderscheidt is barmhartigheid. Dit komt naar voren in het verhaal over de rover en de arme pachter. Hierin helpt Jacobus van der Schlossen een arme weduwe die op straat gezet dreigt te worden omdat ze de huur niet kan betalen. Op een gure nacht wordt Jacobus van der Schlossen gastvrij door het vrouwtje onthaald en besluit hij haar het benodigde geld te schenken. Als de huisbaas het geld komt ophalen wordt hij op de terugweg beroofd door Jacobus van der Schlossen, die op deze manier zijn geld weer heeft terugverdiend.

(16)

16

Een enkele keer besluit Jacobus van der Schlossen zelfs het roven helemaal achterwege te laten als hij langsgaat bij een boerderij om te kijken of deze het beroven waard is. Nadat hij zijn voet op een karwiel heeft gezet verzekert hij de boerin dat de rover Jacobus van der Schlossen is opgepakt en inmiddels op het rad hangt (radbraken was een martelmethode tijdens terechtstellingen). In plaats van gerustgesteld te zijn door dit nieuws geeft de boerin aan het een akelig en onverdiend einde te vinden voor de rover. Als Jacobus van der

Schlossen dit hoort verlaat hij de boerderij.

De geplande overval is er nooit gekomen. Soms zijn de beste intenties alleen niet genoeg. Tijdens een beroving van een boerderij door Jacobus van der Schlossen en zijn bende maakt een van de rovers per ongeluk een kind wakker dat luid begint te huilen. In een wanhopige poging het kind tot zwijgen te brengen knijpt Jacobus van der Schlossen de keel van het kind dicht, dat hierdoor wordt gewurgd. De onhandige rover drijft een paar dagen later in de Maas na een hevige ruzie tussen Jacobus van der Schlossen en zijn bende. Naast het tonen van een menselijke kant geeft Jacobus van der Schlossen dus ook blijk van gebreken. Toch hoopt Reggie Naus nog steeds dat er ooit een tweede Sherwood Forest wordt opgericht met Jacobus van der Schlossen als Robin Hood in de hoofdrol.

De Duitse rover Sjakoo, in 1690 geboren als Jacob Balck in Königsbergen en ook wel bekend onder de namen Jacob Frederik Muller, Jaco, Sjaco en Sjako, diende kort als huursoldaat waarna hij vanaf 1710 door Nederland trok en zich bezighield met diefstal, oplichting en overvallen met de Gelderse tak van de Zwarte Bende. Vanuit Amsterdam ondernam hij rooftochten in Holland en Oost-Nederland. Na zijn arrestatie in 1716 volgde een langdurig proces dat in 1718 tot een eind kwam met zijn executie in Amsterdam.

De romantische volksoverlevering rondom Sjakoo is waarschijnlijk pas echt op gang gekomen als gevolg van het boek Toen ik nog jong was (Justus van Maurik, 1887), dat beeldbepalend is geworden voor de verdere verhalen over Sjakoo. In dit boek wordt het ‘Fort van Sjakoo’ geïntroduceerd; het zogenaamde hoofdkwartier van Sjakoo aan de Elandsgracht, waar tegenwoordig alleen nog twee gevelstenen aan Sjakoo en het ‘Fort’ herinneren.

(17)

17

Ook het inbrekersgereedschap van Sjakoo, dat deels bewaard zou zijn in het Amsterdams Historisch Museum, wordt hier voor het eerst genoemd. Sjakoo zelf wordt voorgesteld als een soort Robin Hood, die steelt van de rijken en geeft aan de armen. Ook blijkt hij te beschikken over een natuurlijk charisma. Als Sjakoo is opgesloten in de gevangenis krijgt hij, omdat hij al eens eerder is ontsnapt, een houten kraag omgedaan. Sjakoo grapt dat de kraag geen belemmering voor hem vormt en aarzelt niet om te demonstreren hoeveel vrijheid hij nog heeft.

Deze vrijpostigheid wordt echter niet op prijs gesteld, en Sjakoo krijgt een kraag omgedaan die nog zwaarder en steviger is. Hierover zegt Sjakoo gekscherend: ‘Nu ben ik minstens even geleerd en deftig als de Heeren advocaten en procureurs, want de bef heb ik al.’ Ook tijdens het proces dat leidt tot zijn executie verliest Sjakoo zijn gevoel voor humor niet. Zo bewijst een litteken op zijn rug volgens Sjakoo zelf zijn onschuld omdat het laat zien dat hij reeds is gebrandmerkt en dus gestraft voor al zijn misdaden door Justitie. De innemendheid van Sjakoo doet zich tevens gelden in zijn persoonlijke levenssfeer. Zo wordt hij vergezeld door een minnares genaamd Lange Griet, die hem herhaaldelijk assistentie verleent als spion. De romantische kant van Sjakoo is eveneens aanwezig in de drie kinderboeken over de jeugd van Sjakoo, geschreven door Dick van den Heuvel. In deze boeken wordt Sjakoo naast zijn vriend Vrotte vergezeld door Kees, de knappe dochter van de schout. De vriendschap tussen Sjakoo en Kees slaat langzaam om in liefde en in de musical Sjakoo (Dick van den Heuvel, 2009) trouwen ze met elkaar.

De meeste verhalen waarin rovers geromantiseerd worden zijn pas later onstaan, toen de rovers waarop de verhalen zich baseerden reeds geruime tijd dood waren. Dit is vooral te zien bij Sjakoo, waar het boek Toen ik nog jong was dateert van ruim een eeuw na het overlijden van de rover. Maar ook de verhalen over Platte Thijs, Japik Ingberts en Jacobus van der Schlossen zijn waarschijnlijk pas na enige tijd ontstaan. Natuurlijk zijn er ook verhalen over rovers die niet of nauwelijks geromantiseerd zijn. Niet alle rovers ontpoppen zich in verhalen als nobele rovers. De Limburgse Bokkenrijders zijn in eerste instantie een bende gewelddadige duivelsaanbidders die op bokken door de lucht vliegen. Pas later krijgen de Bokkenrijders een Robin Hood-achtig imago als ze zich gaan verzetten tegen ongelijkheid,

(18)

18

hoewel er vaak nog steeds het nodige geweld aan te pas komt. Andere rovers zoals de Overijsselse Huttenkloas, die bij het moorden assistentie krijgt van zijn vrouw en zoon, of de Drentse rovers (reuzen) Ellert en Brammert, die al plunderend en verkrachtend de heide bij Schoonoord onveilig maken, hebben de status van Robin Hood nooit bereikt. Voor sommige rovers blijft een heldenleven te hoog gegrepen.

Bibliografie

Blécourt, W. de., Koman, R. A., Kooi, J. van der., en Meder, T. Verhalen van stad en streek:

Sagen en legenden in Nederland. Amsterdam: Uitgeverij Bert Bakker, 2010.

Heuvel, D. van den. Sjakoo en de Kunstroofdag. Amsterdam: Aan de Amstel Evenementen en Produkties BV, 2005.

Heuvel, D. van den. Sjakoo dit is mijn Amsterdam! Amsterdam: Aan de Amstel Evenementen en Produkties BV, 2007.

Heuvel, D. van den. Sjakoo naar Nieuw Amsterdam. Amsterdam: Aan de Amstel Evenementen en Produkties BV, 2009.

Hichtum, N. van. Afke’s Tiental. Groningen: J. B. Wolters, 1903.

Kooi, J. van der. Volksverhalen in Friesland: Lectuur en Mondelinge Overlevering een

Typencatalogus. Groningen: Stifting Ffyrug/Stichting Sasland, 1984.

Leest, M. van der., en Veer, T. van ‘t. Rûge Gids van de Friese Popmuziek. Leeuwarden: Stichting Friesland Pop/Friese Pers Boekerij bv, 2007.

Maurik, J. van. Toen ik nog jong was. Amsterdam: Van Holkema & Warendorf, 1887. Naus, R. Zwartmakerij in het Land van Ravenstein: De geschiedenis van Jacobus van der

Schlossen. Uden: Stichting Uden in Geschriften, 2006.

Nuyens, A. Platte Tijs: De Robin Hood van de Lage Landen. Zeist: Uitgeverij Christofoor, 2010. Seal, G. ‘The Robin Hood Principle: Folklore, History, and the Social Bandit.’ Journal of

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Deze scriptie gaat over het vak Burgerschapsvorming in een Justiele Jeugdinrichting (JJI). Specifiek over: 1) het literatuuronderzoek naar de domeinen jeugddetentie, morele

Zhou, ecology of rules, life cycle theory, telling strategy, prisoner’s dilemma, rule creation, rule revision, rule suspension, rule stock, hole opening, hole aging, hole

Dit is dus iets wat ik in de toekomst nog kan leren; het zelfstandig adviseren van leerkrachten en/of ouders vanuit klinisch linguïstisch perspectief. Over het algemeen ben ik

Aan de hand van vijf thema’s (De terugkeer naar Groningen, hervatten Joodse Gemeente, hernieuwd Joods leven, Joden in de provincie en vrijheid met een zwarte

Omdat deze vooral gericht waren voor een stage tijdens de opleiding logopedie, heb ik deze doelen samen met mijn stagebegeleider voor mij aangepast.. Ik had iedere week

Deze kwamen uit onderzoeken ik die ik zelf afnam, of werden aangeleverd door mijn stagebegeleiders of de stagiaire logopedie.. Met de stagiaire logopedie werkte ik

Mijn eerste chef, Yvonne Hofs, had mij ingelicht over haar verwachtingen: ze schreef dat ik actief het economisch nieuws moest volgen, ideeën moest aandragen en nieuwsberichten en

Tijdens de studie komt het uitwerken van een spontane taal maar een of een enkele keer aan bod, waarmee je dus eenmalig kan ervaren hoe het is om een STAP analyse te doen..