• No results found

Tien papyrologische bijdragen tot de geschiedenis van Romeins en Byzantijns Egypte

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Tien papyrologische bijdragen tot de geschiedenis van Romeins en Byzantijns Egypte"

Copied!
5
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Tien papyrologische bijdragen tot de geschiedenis van Romeins en Byzantijns Egypte

Hoogendijk, F.A.J.

Citation

Hoogendijk, F. A. J. (2008, May 28). Tien papyrologische bijdragen tot de geschiedenis van

Romeins en Byzantijns Egypte. Retrieved from https://hdl.handle.net/1887/12873

Version: Not Applicable (or Unknown)

License:

Licence agreement concerning inclusion of doctoral thesis in the Institutional Repository of the University of Leiden

Downloaded from:

https://hdl.handle.net/1887/12873

Note: To cite this publication please use the final published version (if applicable).

(2)

S

Samenvatting van de artikelen in het Ned erlands

Dit proefschrift bestaat uit tien artikelen die eerder zijn gepubliceerd in papyrologische tijd- schriften en tekstedities. In deze artikelen worden Griekse teksten op papyrus, in de meeste gevallen voor het eerst, gepubliceerd en becommentarieerd.

De papyrologie is een nog betrekkelijk jonge wetenschap. De vooral Griekse papyrusdocu- menten uit Egypte verschaffen ons sinds enkele eeuwen gedetailleerde informatie over het leven, bestuur en administratie in de Grieks-Romeins-Byzantijnse tijd in Egypte. De papyri stammen weliswaar vrijwel allemaal uit Egypte, maar veel conclusies die zijn getrokken ten aanzien van onder meer de sociale, economische en juridische geschiedenis, kunnen mutatis mutandis ook worden toegepast op de overige delen van de toenmalige wereld, waarvoor dit soort gegevens geheel ontbreekt. Hoewel al vele aspecten van de Egyptische en omringende antieke wereld aan de hand van papyri uitgebreid zijn bestudeerd, blijft het van belang nieuwe papyri te ontcijferen, publiceren en interpreteren om zo de conclusies die zijn getrokken, te toetsen aan de nieuwe gegevens en ook om de nog steeds bestaande lacunes in onze kennis op te vullen.

De teksten in mijn artikelen stammen uit de Romeinse en de Byzantijnse tijd en bieden nieuwe dan wel aanvullende informatie over de geschiedenis van Romeins en Byzantijns Egypte.

In het eerste artikel wordt een overeenkomst gepubliceerd uit 419 na Chr., waarin onder ede de verzoening wordt bekrachtigd tussen partijen die een conflict hadden. Een dergelijk ver- zoeningscontract, dialysis, was een vernieuwing in Byzantijns Egypte die het mensen moge- lijk maakte om, buiten de rechtbank om, toch officieel geschillen bij te leggen. In deze tekst gaat het om drie broers, die overvallen en beroofd waren door bewoners uit een naburig dorp die ook nog eens ten onrechte niet door de politie waren bestraft. Twee van de drie broers die de beroofde partij vormen, stammen uit militaire kring: de een dient in de legereenheid der Transtigritani, die bij Arsinoë gestationeerd was, de ander dient in het legioen dat bij Mem- phis lag. De legertribuun van de eerste broer treedt als rechter / bemiddelaar op; al eerder hadden de broers bij hem een petitie over deze zaak ingediend.

Deze papyrus is tevens een van de inmiddels dertien papyri die de aanwezigheid van de le- gereenheid der Transtigritani (bekend uit de Notitia Dignitatum) aantonen in de omgeving van de stad Arsinoë in Egypte tussen 406 en 531 na Chr. Voor het eerst treffen wij een tribunus en een tesserarius (militaire functie, een soort bode) aan voor deze legereenheid, waarbij de tes- serarius op het moment van publicatie tevens de laatst geattesteerde was.

Het tweede artikel behelst de publicatie van twee Byzantijnse koopcontracten, die licht wer- pen op aspecten van het grondbezit in Byzantijns Egypte.

In het eerste, uit 373 na Chr., wordt een stuk akkerland met een oppervlak van 2 1/8 arouren voor vijf gouden solidi verkocht aan een speculator (hoge militaire functie). De verkoper is een vrouw, Aurelia Kyria, die weliswaar wordt bijgestaan door haar man (als  en schrijver van het contract) maar zelfstandig over het van haar vader geërfde stuk land beschikt (zoals bepaald in het huwelijkscontract van haar ouders). De vorm van het contract, een zoge- naamd cheirographon, laat twee vernieuwingen zien voor Byzantijns Egypte: de onderteke- ning door getuigen en de datering aan het begin in plaats van aan het einde van het document.

Opmerkelijk en zonder parallellen is de dateringsformule: niet alleen naar consuls, zoals in deze periode gebruikelijk is, maar ook naar regeringsjaren van de keizers.

Aangezien er slechts weinig landkoopcontracten uit deze periode over zijn, krijgen de ver- melding van prijs en oppervlak van het land extra gewicht.

(3)

Samenvatting

In het tweede slechts deels bewaarde contract uit de late zesde eeuw is sprake van de verkoop van delen van weideland en een aangrenzende wijngaard, verkocht door Damianos aan zijn broer Peloos. Mogelijk is hier sprake van de vereniging van door erfenissen uiteengevallen familiebezit. De prijsaanduiding is verloren gegaan. In de beschrijving van de ligging van de landerijen valt de naam op van een der buren, aan de overkant van de weg, door zijn titel die wijst op een hoge functie: hij zou de inmiddels overleden Athanasius, patricius, dux en Au- gustalis van de Thebaïs, geweest kunnen zijn, die uit vele bronnen bekend is.

In artikel drie wordt een Byzantijns contract gepubliceerd betreffende de verkoop van een slaaf uit de tijd van keizer Anastasius I (491-518 na Chr.). Het contract is geformuleerd in de voor Byzantijnse contracten gebruikelijke uitvoerige stijl. Verkocht wordt een twaalfjarige zwarte mannelijke slaaf met de naam Nepheros, voor acht gouden solidi. De twee verkopers en de eigenaar daarvoor waren (als gewoon soldaat en actuarius, een civiele functionaris, maar wel in dienst van het leger, die zich voornamelijk met proviandering bezighield) verbonden aan de Hermopolitaanse legerafdeling der Mauri. Deze legereenheid is bekend uit de Notitia Dignitatum en uit vele Byzantijnse papyri. Dit contract neemt een bijzondere plaats in omdat zulke late slavenkoopcontracten zeldzaam zijn (uit de periode na 400 zijn er nu in totaal vier).

Het vierde artikel bevat de publicatie van de kopie van een brief van de praefectus annonae Alexandriae aan de exactor van de Herakleopolitische gouw, met officiële melding van de aflevering en registratie van 365 artaben (waarschijnlijk een scheepslading van een klein schip) tarwe als deel van de graanbelasting voor de 15de indictie, 431/432 na Chr. Er zijn drie parallellen voor deze brief, waaruit blijkt dat in bijna zestig jaar de formulering van deze brie- ven van de praefectus annonae hetzelfde is gebleven. In dit artikel wordt een overzicht gege- ven van de op dat moment bekende vermeldingen van de praefectus annonae Alexandriae (dit was sinds de vierde eeuw de ambtenaar die verantwoordelijk was voor de inzameling van het belastinggraan uit het achterland van Egypte en gedeeltelijke doorzending daarvan naar Con- stantinopel), en wordt, op basis van de gegevens in de inmiddels vier teruggevonden brieven, een overzicht gegeven van de administratieve afwikkeling na aankomst van de schepen met belastinggraan in Alexandrië. In een aanhangsel wordt een naar aanleiding van deze nieuwe tekst verbeterde versie van een van de parallelbrieven afgedrukt.

Artikel vijf gaat over een aanvullende censusaangifte die op grond van onjuiste lezingen en aanvullingen oorspronkelijk verkeerd was geïnterpreteerd. Dacht men eerst dat het ging om een aangifte waarin de eigenaar van de aangegeven slaaf een ander bleek te zijn, na herziene lezing van het origineel blijkt het te handelen om een correctie van de oorspronkelijke aan- gifte, omdat daarin per ongeluk (?) de leeftijd van twee opgegeven slaven (veertien jaar, pre- cies de leeftijd waarop men belastingplichtig werd) was weggelaten. De aangifte, voor de volkstelling van het jaar 229/230 na Chr., werd gedaan door hun eigenares: een dame die werd bijgestaan door een haar door de praefectus Aegypti toegewezen voogd. Een dergelijke correctie op een censusaangifte is uniek. Verder biedt de tekst nieuwe informatie over de plaats van herkomst Lycopolis: een nieuwe attestatie van de reeds bekende koninklijke schrij- ver Aurelius Apollonios en van de Anoubieion-wijk in Lycopolis.

Het zesde artikel behandelt een moeilijk te begrijpen maar intrigerende zakenbrief uit het begin van de zevende eeuw, over problemen met een vloot. Het lijkt hier te gaan om de privé- vloot van de uit zowel papyrologische bronnen als uit de geschiedschrijvers bekende patricius Flavius Strategius Paneuphemos, honorair consul, grootgrondbezitter en pagarch. De twaalf schepen, waarvan drie beladen waren met graan, werden kennelijk tegengehouden en deels in beslag genomen door een scribo. Deze hoge Byzantijnse functionaris, persoonlijk afgezant

(4)

van de keizer in Constantinopel, werd niet eerder in papyri genoemd. Misschien werd de pa- tricius verdacht van oplichting met belastinggraan of van oneigenlijke requisitie van schepen?

De brief is gericht aan een hooggeplaatst persoon, mogelijk de plaatsvervanger van Strategius;

de afzender, met de functie van   , was een ondergeschikte van de ontvanger. In de brief wordt een aantal andere hoge functionarissen genoemd die bij het conflict betrokken waren. De tekst is een opmerkelijke aanvulling op het dossier van Strategius Paneuphemos en is verder bijzonder door het laat-Byzantijnse taalgebruik met veel leenwoorden uit het Latijn.

In het zevende artikel vindt men de publicatie van de originele, in kanselarijstijl uitgevoerde, versie van een contract uit 46 na Chr. dat waarschijnlijk werd opgesteld in het notariskantoor van Arsinoë, de hoofdstad van de Arsinoïtische gouw. Het contract betreft de cessie van zo- genaamd katoikenland; dit is land dat eerder, in de Ptolemaeëntijd, ter bebouwing werd uitge- geven aan een speciale klasse van militairen, de katoiken. Omdat dit land officieel in eigen- dom bleef van de koning, kon het niet verkocht worden, maar alleen middels een cessie aan een ander overgedragen. In de Romeinse tijd werd dit katoikenland in de praktijk als privé- eigendom beschouwd en kon dan ook gewoon verkocht worden; alleen bleef men in het koopcontract de traditionele termen parachoresis (“cessie”) en parachoretikon (“cessie-ver- goeding”) gebruiken.

Van de tekst, die zeer breed opgesteld moet zijn geweest, is slechts een verticale strook met ongeveer een vijfde deel van de tekst over. De namen van de contractanten en de verkoopprijs van het stuk land zijn verloren gegaan. Wel zien we hierin weer een voorbeeld van het vaker voorkomende geval dat bewoners van Soknopaiou Nesos (waar de papyrus gevonden is) land bezitten in het naburige dorp Philopator. De tekst verschaft ons ook een terminus post quem voor de bestuurlijke samenvoeging van de dorpen Philopator en Apias. De koopprijs wordt door tussenkomst van een wisselbank (waarschijnlijk in Arsinoë) betaald. Misschien wel het meest bijzonder aan deze tekst is de rode stempelafdruk met keizertitulatuur, die naar men aanneemt in het notariskantoor op de achterkant is gezet om het contract te legaliseren.

Het achtste artikel bevat de publicatie van de Griekse vertaling van een Demotisch-Grieks koopcontract uit Soknopaiou Nesos, uit 50 na Chr. Er is tot nu toe slechts een beperkt aantal Griekse vertalingen van Demotische contracten gepubliceerd. Eerst wordt een overzicht van deze vertalingen gegeven; vervolgens wordt ingegaan op de procedure bij het afsluiten van een zogenaamd Egyptisch koopcontract en de mogelijke reden om het hele contract in het Grieks te vertalen: gebruik in een Griekstalige rechtbank. Het huis en het stuk land waarvan hier een deel wordt verkocht (de plattegrond hiervan wordt aangepast ten opzichte van eer- dere publicaties) zijn ons reeds uit andere teksten bekend, evenals de koper, Stotoëtis, en de verkoper, Horos (hun stambomen kunnen ook deels worden aangepast op grond van de nieuwe gegevens). Zij stammen af van de hoofdpersonen in het uit andere papyri bekende Nestnephisproces. Met deze verkoop is mogelijk sprake van vereniging van door erfenissen verdeeld geraakt familiebezit. Het bestaan van deze vertaling zou erop kunnen wijzen dat Stotoëtis evenals zijn vader in een proces om zijn bezittingen verwikkeld was geraakt. De tekst is mede bijzonder door de sterke beïnvloeding van het Griekse taalgebruik door het oor- spronkelijke Demotisch.

In artikel negen wordt een ambtelijk stuk gepubliceerd uit 170 na Chr., gestuurd door de dorpsschrijver van Dinnis-Onneiton naar de gouwhoofdstad aan het college van ontvangers van de stukken van de eklogistes, een hoge belastingambtenaar die zelf in Alexandrië zetelde.

Dit is pas de derde tekst van deze aard. De tekst bevat een lijst van 19 belastinglijsten, die door de dorpsschrijver eerder dat jaar aan dezelfde ontvangers waren toegestuurd. De reden waarom de dorpsschrijver de belastinglijsten die hij voor de belastinginners, strateeg en ko- ninklijke schrijver opstelde, ook naar de eklogistes stuurde, kan alleen maar de controle van

(5)

Samenvatting

hogerhand zijn geweest. Een dergelijk college van ontvangers van de eklogistes is alleen uit de Arsinoïtes bekend, in de tweede eeuw na Chr. Het is niet uitgesloten dat in deze gouw toen extra controle op de belastingheffing en -inning vereist was door de verzwaarde economische omstandigheden die door de toenemende droogte en de pestepidemie waren veroorzaakt.

Van de meeste in deze tekst genoemde belastinglijsten zijn ook echte voorbeelden op papyrus bekend, waarbij echter dikwijls afzender en ontvanger onbekend blijven. Deze lijst van do- cumenten, gestuurd door de dorpsschrijver aan de eklogistes, biedt bijna net zoveel informatie als een compleet archief bestaande uit de hier slechts met name genoemde documenten. De tekst verschaft inzicht in de werkwijze van de antieke belastingdienst, en belicht vooral de belangrijke rol die de dorpsschrijver daarin speelde.

Het tiende artikel bevat de publicatie van de kopie van een verzoekschrift aan de strategos van het district van Herakleides in de Arsinoïtische gouw, uit waarschijnlijk 11/10 voor Chr. De tekst is beschadigd en onduidelijk, maar lijkt over het volgende te gaan: De indieners van het verzoekschrift zijn bewoners van het dorp Soknopaiou Nesos, die beweren over de rechten te beschikken om de veerdienst (waarschijnlijk over het Moërismeer) te onderhouden en daar- voor ook belasting te hebben betaald. Ze klagen mensen aan uit een ander dorp, Philopator- Theogenes, om het feit dat zij hun werk afnemen. Na een eerder verzoekschrift over deze zaak had de epistrategos Tiro al een dienaar gestuurd om de zaak te regelen, en die had de boot van de beschuldigde partij verzegeld. De beschuldigden verbraken echter dit zegel en voeren nog steeds de veerdienst uit; de veerboten van de mensen uit Soknopaiou Nesos liggen er werke- loos bij. Bovendien zouden deze mensen door de voorzitter van de beroepsvereniging van veerlieden ten onrechte gedwongen zijn 200 drachmen te betalen. Vandaar dat zij nu bij de strategos hun recht zoeken.

Er zijn niet veel gegevens over een veerdienst op het Moërismeer, hoewel die in de economie van Soknopaiou Nesos een vrij belangrijke rol moet hebben gespeeld. Daarnaast is de tekst interessant door de vermelding van de epistrategos Tiro, die hoogstwaarschijnlijk met een naamgenoot uit de augusteïsche periode kan worden geïdentificeerd, en door het feit dat deze tekst een nieuw voorstel voor de ligging van het dorp Philopator-Theogenes, ten zuiden van het Moërismeer, lijkt te bevestigen. Indien juist geïnterpreteerd, biedt de tekst een terminus ante quem voor de overgang van het toezicht op de veerrechten van de tempel in Soknopaiou Nesos naar de Romeinse overheid.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Zweiundzwanzigster Band (ed. Rupprecht unter Mitarbeit von J. Hengstl, Wiesbaden 2001) en wordt sindsdien geciteerd als SB XXII 15801. Voorgestelde correcties op de Griekse tekst,

Inmiddels zijn er enkele teksten met regeringsjaren uit deze periode bijgekomen, maar nog steeds alleen uit de Oxyrhynchitische of Herakleopolitische gouw, wat Bagnall – Worp tot de

282 (waar deze tekst nog niet is opgenomen); er is nog steeds geen andere attestatie uit de Hermopolitische gouw, noch een parallel voor de formule die in mijn tekst wordt

[61], commentaar op regel a 1: De vijfde-eeuwse exactor uit mijn tekst is nog steeds de laatste attestatie van deze ambtenaar afgezien van de zesde-eeuwse dorpsnaam /... Dat is

Het lijkt of hij hier de vermoedelijke ambtsduur van minstens acht jaar van Aurelius Apollonios over het hoofd ziet, die als koninklijke schrijver van de Lykopolitische

Ten eerste het woord  , dat voor de eerste maal voorkwam in betalingen door (vertegenwoordigers van) dorpen in de boekhouding van de grootgrondbezitter Apion (P.

96-98: ‘Demotic Contracts in Early Roman Tebtynis and Soknopaiu Nesos’ en voor Demotische teksten uit Soknopaiu Nesos in het algemeen W. Clarysse, “The Papyrological

Hij maakt geen onderscheid tussen de twee verschillende termen die voorkomen: μ + * μμ en μ + < μμ= dat is ook heel moeilijk omdat deze belastingnaam in verreweg de