Vraag nr. 148 van 28 maart 2003
van de heer JAN LOONES
Regelgeving vismigratie – Watermolens
Naar verluidt zou op alle Vlaamse beken 50 % van het debiet voorbehouden blijven voor vismigratie. Dit zou als gevolg hebben dat watermolens niet langer kunnen gerenoveerd worden voor opwek-king van groene stroom. Er is namelijk voldoende debiet nodig om elektriciteit op te wekken door een waterrad. Bovendien zouden watermolens, w e-gens hun kleine opbrengst (5 tot 10 kW/h), als bron van groene stroom te verwaarlozen zijn.
Nochtans blijkt dat algemeen wordt aangenomen (internationaal en bij proeven van het Wa t e r b o u w-kundig Laboratorium van Borgerhout) dat 10 % debiet volstaat voor vismigratie.
Om deze eventuele regelgeving (50 % debiet) inza-ke vismigratie mogelijk te mainza-ken, zullen aldus alle niet als monument beschermde watermolens op termijn moeten verdwijnen. Daarbij zal voorbijge-gaan worden aan het historisch gegeven dat vismi-gratie niet gebonden is aan watermolens, die sinds de middeleeuwen op onze beken staan, terwijl vis-migratie een probleem is van de laatste decennia. 1. Klopt het dat op alle Vlaamse beken 50 % van
het debiet voor de vismigratie bestemd is ? Op basis waarvan is een debiet van 10 % niet langer voldoende ?
2. Is er geen mogelijkheid om het voortbestaan van watermolens en de vismigratie op elkaar af te stemmen ?
3. Werd daaromtrent overlegd met de lokale en provinciale overheden ?
Antwoord
Een belangrijke doelstelling van integraal waterbe-heer is de waterlopen zodanig te beheren en tot ontplooiing te laten komen, dat ze voldoen aan de doelstellingen van de ecologische functies en van de gebruiksfuncties.
Essentieel is natuurlijk dat de ene functie de ande-re niet mag belemmeande-ren. Een specifiek voorbeeld hiervan is de integratie van herstelprojecten van w a t e r m o l e n s, het opwekken van energie én het
be-houd en herstel van de natuurlijke dynamiek van de waterloop en van vrije vismigratie.
Een afstemming van deze verschillende doelstellin-gen is niet steeds eenvoudig. Door A m i n a l , a f d e l i n g Wa t e r, wordt hier maximaal naar gestreefd. M o-menteel wordt in het Vlaams Integraal Wa t e r o v e r-l e g c o m i t é , waarin ar-lr-le waterbeheerders vertegen-woordigd zijn, een nota voorbereid die als voor-naamste doel heeft een betere afstemming tussen bovenstaande doelstellingen te creëren (Aminal : administratie Milieu, N a t u u r , Land en Wa t e r b e -heer – red).
1. De Vlaamse overheid is gebonden aan de Bene-luxbeschikking die stelt dat vrije migratie van vissen in alle hydrografische bekkens moet wor-den mogelijk gemaakt tegen 1 januari 2010. Ook de Europese Kaderrichtlijn Water stelt dat een zo goed mogelijke toestand van het water moet bereikt en gehandhaafd worden in elk s t r o o m g e b i e d . Naast een goede waterkwaliteit is herstel van de hydromorfologie (structuur-kwaliteit van de waterloop, c o n t i n u ï t e i t , ...) hier-bij essentieel om de biotische kwaliteit van de waterlopen te behouden en herstellen.
Monitoring wijst uit dat de visfauna zich lang-zaam herstelt in de Vlaamse oppervlaktewate-ren als gevolg van de verbeterde waterkwaliteit. Maar uit een vergelijkende studie van de histo-rische visstand in Vlaanderen met de actuele, wordt een sterke achteruitgang vastgesteld van de stroomminnende soorten en van de grote mi-g r a t o r e n . In Vlaanderen zijn 8 van de 12 mi-grote migrerende soorten zo goed als verdwenen. Vi s-soorten typisch voor snelstromend water zoals gestippelde alver, b e e k p r i k , r i v i e r d o n d e r p a d , k o p v o o r n ,s e r p e l i n g, b a r b e e l ,e l r i t s, beekforel en sneep vallen volgens de Rode Lijst onder de ca-tegorie "zeldzaam", "kwetsbaar" en "met uit-sterven bedreigd'". Soorten typisch voor traags-tromende wateren zoals baars, brasem en blank-voorn komen nu algemeen voor. Vo o r n a m e l i j k de grote hoeveelheid vismigratieknelpunten en de opstuwing van waterlopen is verantwoorde-lijk voor het verlies van de typische beekvissen die snelstromend water vereisen.
verschillende waterbeheerders wordt hieraan g e w e r k t . Maximaal wordt gestreefd naar een volledige verwijdering van de migratiebarrière. Ter hoogte van watermolens is dit meestal niet m o g e l i j k . De opstuwing moet behouden blijven voor de functie van de watermolen. Via een n e-vengeul kan toch vrije vismigratie mogelijk ge-maakt worden. Bij een lange "natuurlijke" ne-vengeul kan tevens gestreefd worden naar habi-tatherstel (o. a . snelstromende zones). De neven-geul is steeds een compenserende maatregel waarvan de efficiëntie beperkter is dan een vol-ledig herstel. Essentieel is een goede inrichting van de nevengeul, om het verlies aan efficiëntie ten opzichte van een volledige sanering te mini-maliseren.
In het buitenland werd heel wat onderzoek ver-richt naar de werking van bestaande visdoor-g a n visdoor-g e n . In talrijke publicaties wordt de aan-dacht gevestigd op de noodzaak van een goede l o k s t r o o m . Het debiet en de plaats van uitmon-ding van de nevengeul zijn hierbij essentieel. Wanneer het debiet van de nevengeul te be-perkt is t.o. v. het debiet van de hoofdstroom, i s de kans groot dat er een ophoping is van vis voor de stuw/molen. De vis volgt, zeker in de p a a i t r e k , de hoofdstroom. Wanneer de vis niet voldoende vlug de nevengeul ontdekt, v e r l i e s t hij zijn oriëntatie en/of verliest hij te veel ener-g i e, zodaniener-g dat de paaiener-gebieden niet tijdiener-g be-reikt worden. Het is ook van belang erop te wij-zen dat na meerdere visdoorgangen geen indivi-duen meer overblijven die de uiteindelijke paai-gebieden bereiken, indien telkens een deel van de populatie de visdoorgang niet vindt.
Het probleem is dat algemene regels betreffen-de betreffen-deze lokstroom moeilijk uit te werken zijn. Elke site is specifiek. Duidelijk is wel dat hoe kleiner de waterloop, hoe belangrijker het is om in voldoende debiet te voorzien voor de neven-g e u l , om een lokstroom te creëren en om steeds een voldoende hoog waterpeil in de nevengeul te hebben. In deze context volstaat voor kleine-re natuurlijke waterlopen 10% van het debiet zeker niet. De wetenschappelijke publicaties en het onderzoek van het Waterbouwkundig La b o-ratorium van Borgerhout, waarnaar verwezen wordt in de vraag, geldt voor grote (bevaarbare) waterlopen en is dus niet van toepassing voor kleinere waterlopen, waar de watermolens zich meestal bevinden.
Voor onbevaarbare waterlopen hanteert de af-deling Water inderdaad de 50-50 debietsverde-ling als uitgangspunt. Per site wordt echter
af-hankelijk van de grootte van de waterloop, d e ligging/uitmonding van de nevengeul, de visfau-na van de waterloop, . . . een specifieke debiets-verdeling uitgewerkt. Ook een verfijning van de debietsverdeling over het volledige jaar (basis-debiet t.o. v. hoge (basis-debieten en piek(basis-debiet) wordt dan uitgewerkt. Indien dit kan, gebeurt dit op basis van het kwantiteitsmodel dat voor de wa-terloop uitgewerkt werd.
Recentelijk werd een onderzoek opgestart in opdracht van de afdeling Water om de efficiën-tie van visdoorgangen te bestuderen. Er zal hierbij specifieke aandacht zijn voor de lok-stroom en bijgevolg voor de debietsverdeling bij een nevengeul, zodat toekomstige projecten nog beter onderbouwd kunnen worden.
2. Zoals in de inleiding reeds gesteld is het de be-doeling van Aminal om via een nota van het VIWC te streven naar maximale afstemming van het behoud en herstel van watermolens én het herstel van de vrije vismigratie en de na-tuurlijke dynamiek van de waterloop (VIWC : Vlaams Integraal Wateroverlegcomité – red). De nota zal de komende weken verder uitge-werkt en bediscussieerd worden met de ver-schillende betrokkenen. Vanuit de praktijk is het echter reeds duidelijk dat een goede afstem-ming enkel haalbaar wanneer er overleg is in een vroeg stadium van het project. O p t i m a a l worden beide projecten (herstel van watermo-len en sanering van vismigratieknelpunt) op hetzelfde moment gereafeiseerd.
Een goede samenwerking tussen de waterbe-h e e r d e r, A r o waterbe-h m- en de watermoleneigenaar zal dus steeds essentieel zijn.
3. De lokale en provinciale waterbeheerder (ge-m e e n t e s, provincies én polders en w a t e r i n g e n ) zijn vertegenwoordigd in het VIWC en van het VIWC.