• No results found

Vraag nr. 110 van 28 maart 2003 van de heer JAN LOONES

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Vraag nr. 110 van 28 maart 2003 van de heer JAN LOONES"

Copied!
3
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Vraag nr. 110 van 28 maart 2003

van de heer JAN LOONES Heffing leegstand – Hervorming

Het plan van de minister om de Vlaamse heffing op leegstand – in tegenstelling tot de verkrottings-b e l a s t i n g, die Vlaams verkrottings-blijft – af te schaffen, w o r d t door de VVSG (Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten) en het VOB (Vlaams Overleg Bewo-nersbelangen) kritisch onthaald (Lokaal d.d. 1-1 5 maart 2003).

Vooreerst is men verbaasd over de aanleiding voor het plan van de minister : het hoge aantal bezwaar-schriften dat Abafim (administratie Budgettering, Accounting en Financieel Management) te verwer-ken krijgt. Vooreerst hebben de bezwaren niet zo-zeer te maken met de discussie of een huis al dan niet leegstaat, dan wel met de achterstand bij het Kadaster of bij de Vlaamse administratie, en bo-vendien zou de berg bezwaarschriften tegen de zomer zijn weggewerkt.

Ook de intentie van de minister om de leegstands-heffing naar de gemeenten door te schuiven, d i e deze heffing kunnen behouden als dit in hun beleid p a s t , wordt niet enthousiast onthaald. Dit brengt onduidelijkheid met zich mee voor de burger. Enkel één uniforme Vlaamse heffing en behande-ling van dossiers is duidelijk.

Bovendien gebeurt de inventarisering van de leeg-stand nu ook al door een groot aantal gemeenten en zullen de gemeenten hun vergoeding verliezen voor wat ze vroeger al of niet deden.

Het VOB vreest dat de afschaffing de balans tussen stimulerende en sanctionerende maatregelen zal v e r b r e k e n . In tegenstelling tot de minister, v o o r wie leegstand blijkbaar geen storend element is in onze samenleving, is het VOB namelijk van oor-deel dat leegstand een kanker is voor de leefbaar-heid van steden.

Men stelt zich dan ook vragen bij de afschaffing van een goed werkend instrument, dat bovendien deel uitmaakt van de Vlaamse Wo o n c o d e, w a a r v a n de toepassing op heel Vlaanderen slaat, en niet overgelaten wordt aan de goodwill van de gemeen-te.

Wel is men van oordeel dat er moet worden ge-zocht naar oplossingen om de werking van het in-strument te versoepelen en bij te sturen, niet om het af te schaffen.

1. Blijft de minister bij zijn intentie om de heffing op leegstand op Vlaams niveau af te schaffen ? 2. Werd daaromtrent overleg gepleegd met de

mi-nister van Huisvesting ?

3. Hoe beoordeelt de minister de kritische opmer-kingen van de VVSG en het VOB ?

Werden zij betrokken in de plannen van de mi-nister ?

4. Hoe beoordeelt de minister het voorstel van de VVSG om de procedure van de leegstands-heffing bij te sturen, in plaats van de leegstands-heffing af te schaffen ?

Zijn er daaromtrent gesprekken geweest ?

Antwoord

Vooraleer de concrete vragen te beantwoorden, wens ik voor alle duidelijkheid de problematiek van de Vlaamse leegstandsheffing in het kort in herinnering te brengen. Ik heb namelijk de indruk dat in de vraagstelling oorzaken en gevolgen van het probleem door elkaar gehaald worden.

Momenteel wordt er tegen 55 à 60 procent van de aanslagen gevestigd in uitvoering van het decreet van 22 december 1995 (hoofdstuk V I I I , afdeling 2, artikels 24-44) houdende heffing ter bestrijding van leegstand en verkrotting van gebouwen en/of wo-ningen, bezwaar ingediend.

Wat is de oorzaak van dit onredelijk groot aantal bezwaren ?

(2)

immers vandaag reeds een belangrijke rol bij de in-ventarisatie van de te belasten panden.

Vaak worden panden onterecht als leegstaand g e ï n v e n t a r i s e e r d . Uit nazicht van de ingewilligde bezwaren blijkt dat niet minder dan 11,67 % van de bezwaren moet worden ingewilligd omdat het geviseerde pand onterecht als leegstaand werd g e ï n v e n t a r i s e e r d . Een pand wordt vaak te snel op de inventaris leegstand gezet, zonder een aantal noodzakelijke controles vooraf in te bouwen. Een tweede belangrijke oorzaak van het aantal be-zwaarschriften is een inventarisatie op naam van een verkeerde eigenaar : in 11,23 % van de dossiers duidt de inventarisbeheerder foutief een eigenaar aan op de datum van opname in de inventaris, e n nog eens 10,26 % duidt bij de verjaardag van de opname in de inventaris weer een foutieve eige-naar aan. Nog in 2,97 % van de dossiers wordt zelfs een persoon als eigenaar aangeduid terwijl die al geruime tijd overleden is.

Ook het feit dat de inventarisbeheerder pas schrappingen uit de inventaris doorvoert nadat de data voor de aanmaak van nieuwe aanslagen inge-lezen zijn, maakt dat 7, 47 % bezwaren ingewilligd w o r d e n . Indien de schrapping werd uitgevoerd, z o u de verzending van een groot aantal onterechte aan-slagen vermeden zijn.

De achterstand bij de Vlaamse administratie A b a -fim is een gevolg en geen oorzaak van de toevloed aan bezwaarschriften.

Een subsidiair gevolg is wel dat de bezwaren niet allemaal tijdig konden worden behandeld en reeds nieuwe aanslagbiljetten betreffende dezelfde pan-den worpan-den verstuurd. zodat nog eens in 9,91 % van de dossiers het voorgaande bezwaar nog kan worden ingewilligd na de verzending van de nieu-we aanslag.

Alles samen maakt dit 53,51 % van de thans inge-willigde bezwaren uit. Bovendien kan worden vast-gesteld dat het voornamelijk de lijst leegstand is waar de meeste fouten in voorkomen.

Het grote aantal bezwaarschriften en de achter-stand in de administratieve verwerking hiervan hebben mij trouwens genoodzaakt de afhandeling ervan toe te vertrouwen aan twee private kanto-r e n , die ekanto-rmee gelast wekanto-rden 18.400 bezwaakanto-rschkanto-rif- bezwaarschrif-ten nog voor het zomerreces af te handelen. I k meen immers dat de belastingplichtige recht heeft op rechtszekerheid en het recht heeft op een

af-handeling van zijn klacht binnen een redelijke ter-mijn.

Als ik het fenomeen van het groot aantal bezwaar-s c h r i f t e n , dat zich nu al geruime tijd voordoet, a n a-l y s e e r, vraag ik me toch af of het instrument a- leeg-standsheffing op gewestelijk niveau wel houdbaar b l i j f t , gelet op de moeilijkheid om dit eenduidig te definiëren.

In dat verband kan ik ook verwijzen naar het eva-luatierapport over de Vlaamse fiscaliteit dat in het Vlaams Parlement werd besproken : "De com-plexiteit van de te volgen procedures, en vooral het groot aantal panden in Vlaanderen dat in aanmer-king komt voor opname in de inventaris, v e r h i n d e-ren een goede en optimale uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid van het leegstanddecreet" (Stuk 569 (2000-2001) – Nr. 1).

Vandaar dat ik het voorstel geformuleerd heb om de Vlaamse leegstandsheffing te verengen tot een krotbelasting "sensu stricto". De Vlaamse regering onderzoekt momenteel de mogelijkheden om de problemen bij de inventarisatie te verhelpen of om de gemeenten te begeleiden bij het organiseren van een autonome leegstandsheffing. Ik merk trou-wens op dat de Vlaamse leegstandsheffing niet belet dat een gemeente ook een eigen leegstands-of krotbelasting behoudt. Ongeveer één vijfde van de Vlaamse gemeenten heeft momenteel naast de gewestelijke leegstandsheffing ook nog een eigen gemeentelijke heffing.

Wat de verwijzing van de Vlaamse volksvertegen-woordiger naar de Vlaamse Wooncode betreft, merk ik op dat de Vlaamse leegstandsheffing geen deel uitmaakt van deze Vlaamse Wo o n c o d e. De in-ventarislijst vormt wel een raakpunt tussen beide r e g l e m e n t e r i n g e n . De Vlaamse Wooncode kan ech-ter verder perfect en volledig worden toegepast, ook als de opname op de lijst van leegstaande pan-den als heffingsgrondslag zou verdwijnen.

Wat nu de concrete vragen van de Vlaamse volks-vertegenwoordiger betreft.

1. Afschaffing van de leegstandsheffing op V l a a m s niveau

Een voorstel tot wijziging van het programma-decreet houdende schrapping van de opname op de lijst leegstand als heffingsgrondslag ligt ter discussie bij de Vlaamse regering.

(3)

door de Vlaamse minister bevoegd voor de huisvesting) te belasten met het doorvoeren van een verder onderzoek van deze problematiek, en met het opstellen van een voorontwerp van decreet dat de bepalingen van het aanvullend regeerakkoord over deze problematiek reali-seert.

2. Overleg met de minister bevoegd voor de huis-vesting

Er werd uitvoerig overleg gepleegd, zowel met de Vlaamse minister bevoegd voor de huisves-ting als met de andere leden van de Vlaamse re-gering.

3. Kritische opmerkingen VVSG en VOB

Bij het uitwerken van een oplossing voor dit probleem zal de Vlaamse regering uiteraard oog hebben voor de belangen van de lokale bestu-ren en van alle bij het probleem betrokken in-stanties.

4. Bijsturen van de procedure – Voorstel van de VVSG

Het bijsturen van de procedures qua beheer van de inventaris is een materie waar de V l a a m s e minister van Huisvesting voor bevoegd is. H e t fiscale aspect van de heffing behoort tot mijn bevoegdheid.

Uiteraard dienen beide domeinen op elkaar af-gestemd te worden. Het kan geen twijfel lijden dat op het vlak van de inventarisatie een en ander mank loopt en dat de gevolgen daarvan voelbaar zijn op het fiscale vlak, onder meer in de vorm van een ernstig inkomstenverlies, z o w e l voor het Vlaams Gewest als voor de gemeenten, en een vertraging in de bezwaarafhandeling, met rechtsonzekerheid voor de burger tot ge-volg.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Alhoewel de Vlaamse overheid voor deze afwijkingsaanvraag een draaiboek als hulp had samengesteld, vonden sommige gemeenten dat deze aanvraag gepaard ging met veel

Voor structureel overleg over het socio-e c o n o m i- sche streekbeleid is in het ontwerp van decreet ook bepaald dat er tussen de betrokken partners (Vlaamse regering, VVSG

Wat het basisonderwijs betreft, sluit mijn standpunt inzake kosteloos onderwijs duidelijk aan bij het Beleidsproject van de Gezinsbond, in die zin dat alles wat noodzakelijk

Op de vraag van de VVSG over de verantwoorde- lijkheid voor aanleg en onderhoud van de voetpa- den langs gewestwegen stelde toenmalig minister Stevaert dat, als gemeenten de

In 2002 werd gezamenlijk door Vlaanderen en Unesco besloten om het akkoord, dat loopt van 1999 tot 2003, te evalueren om na te gaan of het voor verlenging of

Nu verneem ik dat er een akkoord op komst is waarin door Toerisme Vlaanderen een nieuwe "vierde" terreinsoort zou worden gecreëerd, w a a r- bij specifieke

Een gecoördineerd antwoord zal worden verstrekt door de heer Gilbert Bossuyt, Vlaams minister van Mobiliteit, Openbare Werken

Aangezien de zandwinning op het Belgisch Continentaal Plat een uitsluitend federale be- voegdheid is, wordt het Vlaams Gewest niet for- meel betrokken bij de voorbereiding van