• No results found

Een thuis voor de thuislozen : een kwalitatieve studie naar de wijze waarop arbeidskrachten ernaar streven een thuis creëren voor de bewoners van wooninstellingen voor psychiatrische dak- en thuislozen in Amsterdam

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Een thuis voor de thuislozen : een kwalitatieve studie naar de wijze waarop arbeidskrachten ernaar streven een thuis creëren voor de bewoners van wooninstellingen voor psychiatrische dak- en thuislozen in Amsterdam"

Copied!
68
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

E E N

T H U I S

V O O R

D E

T H U I S L O Z E N

Een kwalitatieve studie naar de wijze waarop arbeidskrachten ernaar streven een thuis

creëren voor de bewoners van wooninstellingen voor psychiatrische dak- en thuislozen in

Amsterdam.

M A S T E R S C R I P T I E

Mei 2015

Harm Wilzing (6102948)

Begeleider en eerste lezer: David Bos

Tweede lezer: Jan Willem Duyvendak

(2)

2

“I have been a rover, I have walked alone Hiked a hundred highways, never found a home.”

(3)

3

Voorwoord

Een scriptie is veel meer dan inkt op papier. Het is een kroon op je werk en tegelijkertijd een achterdeurtje van je studententijd. Het is drijfzand, waar je wekenlang in kan wegzakken en waar niemand je uittrekt behalve jij zelf. Het is een gespreksonderwerp wat je soms maar liever uit de weg gaat. Het is een toekomstig nummer in het eindeloos archief van vergeten proeven der

bekwaamheid. Een sociologische zaklamp op een piepklein stukje werkelijkheid. En uiteindelijk is het ook niet veel meer dan inkt op papier. En toch ben ik er trots op.

Bedankt David Bos, voor het begeleiden. Bedankt Jan Willem Duyvendak, voor het lezen en beoordelen. Bedankt medewerkers en bewoners van de Zuiderburgh en de Veste, voor de

medewerking en het fungeren als onderzoeksobject. Bedankt familie en vrienden, voor het geduld en het vertrouwen.

(4)

4

Inhoudsopgave

Voorwoord 3.

1. Inleiding 6.

2. Fundament van een onderzoek 9.

2.1 Theorie 9.

2.2 Een kwalitatieve werkwijze 14.

3. Thuis in beleid 18.

3.1 Thuis op macroniveau 18.

3.2 Thuis op organisatorisch niveau 20.

4. De anatomie van een emotie 22.

4.1 Een veilig fort 23.

4.2 Thuis als sociale plek 25.

4.3 Vertrouwdheid en gewoonten 27.

4.4 Tijd om thuis te voelen 30.

4.5 Thuis als fysieke plek 31.

4.6 Een bijzondere doelgroep 32.

4.7 Heterogeniteit of homogeniteit. Allemaal hetzelfde om thuis te voelen? 34.

5. De (on)wenselijkheid van een thuis 37.

5.1 Waarom een thuis belangrijk is 37.

5.2 Waarom een thuis soms onwenselijk is 38.

6. Vrijheid & Disciplinering 41.

6.1 Een huis van regels 41.

6.2 Normalisering tot achter de kamerdeur 42.

6.3 Eerst disciplineren, dan thuis voelen 45.

6.4 Eerst thuis voelen, dan disciplineren 46.

(5)

5

7. De macht van de medewerker 51.

7.1 Sociale instrumenten 51.

7.2 Materiële macht 54.

7.3 Ongewenste macht 56.

7.4 Structurele onmacht & grillige groepswerkers 58.

8. Conclusie 61.

(6)

6

1

Inleiding

Huisje, boompje, beestje. Drie woorden die zo veel zeggen als: normaler kan niet. Het hebben van een huis is de norm voor vele Nederlanders. En met een beetje geluk hebben ze daar een boompje en een beestje bij. Om zich er thuis te voelen. Een huis dient immers meer te zijn dan slechts het dak boven je hoofd, je moet er ook veiligheid en vertrouwen vinden en jezelf kunnen zijn. Huis en thuis zijn vaak onlosmakelijk met elkaar verbonden, zo lijkt het. Echter, een huishouden is geen

vanzelfsprekendheid: lang niet iedereen in de Nederlandse samenleving is in staat om ‘een huis te houden’. Fysieke, mentale of financiële problemen kunnen een hindernis vormen. Er zijn kwetsbare groepen die hierbij bescherming of begeleiding nodig hebben, of allebei.

Dak- en thuislozen met psychiatrische en/of verslavingsgerelateerde problemen vormen zo’n kwetsbare groep. De Nederlandse verzorgingsstaat neemt hier in principe de beschermende en verzorgende taak op zich. Zij subsidieert de organisaties die deze rol vervullen. In Amsterdam zijn er drie organisaties die zich bezighouden met de langdurige opvang en begeleiding van dak- en

thuislozen met psychiatrische (en verslavingsgerelateerde) problemen: HVO Querido, het Leger des Heils en de Volksbond.1 Deze organisaties geven (onder andere) deze specifieke zorg in verschillende instellingen2 in Amsterdam vorm. Door deze organisaties wordt vaak gesteld dat de cliënten

‘regisseur van hun eigen leven’ blijven. Tegelijkertijd lijkt het belangrijk dat de organisaties conditionele voorwaarden scheppen om een thuis te creëren voor de bewoners.

Het sociaal pension Zuiderburgh is een voorbeeld van een van de sociale instellingen voor dak- en thuislozen met psychiatrische klachten in Amsterdam. Het is een sociaal pension van het Leger des Heils, gelegen in Oud-Zuid. Het is een zogenaamde huis en haard instelling, waar in totaal zestig mensen wonen. In de visie van deze instelling staat centraal dat zij een thuis wil vormen voor de bewoners, wat naar voren zou moeten komen in de activiteiten en de omgangsvormen. Zestig jaar geleden zouden de bewoners van dit pension wellicht nog zijn opgevangen in grootschaligere inrichtingen, in afzondering gelegen buiten de stad, en volgens sommigen hiermee ‘buiten de samenleving’. In de jaren ’70 zwol de kritiek op de geïnstitutionaliseerde opvangvorm echter aan en in de jaren ’80 en ’90 werd deze kritiek omgezet naar deinstitutionaliserend beleid, waarbij de opvang kleinschaliger werd en meer ‘in de buurt’ werd georganiseerd en cliënten meer erkend werden als autonome, verantwoordelijke burgers.34 De zorgidealen van de verzorgingsstaat worden

1

In deze scriptie wordt gefocust op de twee grootste organisaties: het Leger des Heils en HvO-Querido. 2 Omdat ‘wooninstellingen voor dak- en thuislozen met psychiatrische en/of verslavingsgerelateerde

problemen’ een veel te lange term is, wordt er in deze scriptie hoofdzakelijk gesproken over de verkorte versie: de instelling.

3

(7)

7

door instellingen als Zuiderburgh in een concrete vorm gegoten en het creëren van een thuis voor de bewoners neemt hierbij een centrale rol in. Maar wat houdt dit nu precies in, het creëren van een thuis voor deze kwetsbare doelgroep?

Het thuisgevoel van de bewoners is aan de ene kant een zeer individuele ervaring. Het is een lastig meetbare beleving van de werkelijkheid door de bewoners. De emotie is tegelijkertijd ook aan de invloed onderhevig van verschillende maatschappelijke krachten. Want wie bepaalt nu eigenlijk waar deze kwetsbare groep zich thuis kan voelen, en waarom? En voor hoe lang mag dit, en tot op welke hoogte? De bewoners hebben te maken met medebewoners, buurtbewoners en

overheidsinstanties. En vooral ook met de beroepskrachten in deze sector. De rol van deze laatste groep is in het bijzonder interessant: de medewerkers die werkzaam zijn in verschillende

wooninstellingen voor dak- en thuislozen met psychiatrische klachten, zijn belangrijke vormgevende schakels tussen het beleid van overheden en organisaties enerzijds en de dagelijkse realiteit van de bewoners anderzijds. Terwijl de overheid en de markt in de schijnwerpers vechten om de

coördinatiemacht in de zorg, zijn het de arbeidskrachten die in de schaduw de grootse zorgidealen vorm geven. Zij creëren dag in dag uit de condities waarbinnen de bewoners zich al dan niet thuis kunnen voelen. Over de manier waarop deze arbeidskrachten zich manoeuvreren in het politieke spel van de schepping van een thuis voor de bewoners van de wooninstellingen gaat dit

scriptieonderzoek.

Wie het onderzoekend licht schijnt op het thuisgevoel van mensen, zal merken dat dit ogenschijnlijk simpele begrip in werkelijkheid een linguïstisch doek is dat een hele reeks elementen verhult. Het thuisgevoel lijkt altijd een natuurlijk ogende weerspiegeling te zijn van een complexe sociaalpsychologische constructie. In dit onderzoek wordt getracht door deze weerspiegeling heen te prikken. De orde van de hoofdstukken en paragrafen dient orde te scheppen in de chaos van thema’s die normaal gesproken onder het doek verborgen blijven. Hierbij dient opgemerkt te worden dat deze thema’s, zoals vrijheid, regulering, privacy, sociaal contact en veiligheid, onlosmakelijk verbonden zijn. De thema’s worden dus in de ordening van deze scriptie van elkaar losgetrokken, maar zullen tegelijkertijd elkaar steeds blijven raken. Bij het schrijven van de scriptie was het dan ook onvermijdelijk dat de thema’s van verschillende hoofdstukken en paragrafen soms bij elkaar op bezoek komen.

Wat staat u te wachten, zodra het theoretisch en methodologisch fundament van deze scriptie is gelegd? Hoewel dit onderzoek zich richt op de ervaring en constructie van het thuisgevoel op microniveau, is het nuttig om allereerst kort aandacht te besteden aan het beleidsmatige

4

(8)

8

raamwerk. Vervolgens wordt het thuisgevoel van de bewoners anatomisch ontleed en zullen de meest belangrijke componenten van deze emotie belicht worden. Na deze ontleding is er een bezinnend intermezzo waarin het belang en de onwenselijkheid van een thuis besproken wordt. Vervolgens wordt er aandacht besteed aan de cultuur van regulering en (beperkte) vrijheden in de instelling, en de invloed hiervan op het thuisgevoel van de bewoners. Tot slot zal de macht van de medewerker nog eens extra onder de loep worden genomen.

(9)

9

2

Fundament van een onderzoek

Geen onderzoek kan zonder een fundament. Twee belangrijke steunpilaren worden daarom besproken in dit hoofdstuk. Allereerst de theoretische schouders waarop de onderzoeker is gaan staan. Ten tweede zal er aandacht worden besteed aan de methodologische keuzes die gemaakt werden.

2.1 Theorie

Soms noemden we ze landlopers, gekken, dronkaards of onaangepasten, dan weer daklozen, psychiatrische patiënten, verslaafden en criminelen. Door de eeuwen heen veranderde de visie op deze groep ‘buitenstaanders’ en de behandeling en regulering ervan, maar hun aanwezigheid is van alle tijden. De hele geschiedenis door is zij aanleiding geweest tot het ontstaan en de groei van hulpverlening en repressieve structuren, zowel in de vorm van particuliere initiatieven als instituties van overheidswege. 567

Wat doet een psychiatrische instelling eigenlijk met het gedrag en gevoelsleven van de patiënt? Illustere theoretici als Erving Goffman en Michel Foucault hebben in de jaren ’60 van de vorige eeuw gepoogd een antwoord te vinden op deze grote vraag. Hoewel de 24-uursinstellingen die in dit onderzoek worden onderzocht van ander hout gesneden zijn dan de totale instellingen die deze 21e-eeuwse denkers beschreven en het institutionele klimaat danig is veranderd, vormen hun theoretische inzichten nog steeds de sterke schouders waar veel hedendaagse onderzoekers in dit veld gretig op gaan staan. Hetzij met een kritische blik.

In Asylums: Essays on the Social Situation of Mental Patients and Other Inmates onderzoekt Goffman de leefwerelden van de bewoners van psychiatrische inrichtingen.8 De inrichtingen waar deze Amerikaanse socioloog over schreef waren totale instellingen: afgesloten van de buitenwereld, bureaucratisch georganiseerd en volgens strakke tijdsschema’s gereguleerd. De stafleden van deze inrichtingen voelden en gedroegen zich vaak superieur tegenover de bewoners. Goffman neemt waar dat de ‘Zelf’ van deze bewoners systematisch, hetzij soms onbedoeld, werd afgebroken of gemortificeerd, opdat deze opnieuw kon worden vormgegeven door de instelling. Het recht om te bepalen welke informatie men over de ‘Zelf’ aan anderen geeft werd geschonden: psychiatrische patiënten kunnen niet voorkomen dat medebewoners en stafleden hen in vernederende situaties 5 Greshof 1998 6 Depreeuw 1988 7 De Swaan 2004 8 Goffman 1961

(10)

10

zien. In totale inrichtingen worden deze vernederingen vaak op rationele gronden gerechtvaardigd. De regulering van het behoefte doen, gedwongen voeding en restrictieve regels worden

gerationaliseerd op basis van respectievelijk hygiëne, levensbehoud en veiligheid. Daarbij is het volgens Goffman vaak niet de bedoeling dat de bewoners zich thuis gaan voelen of gehecht raken aan bepaalde plekken of materiële bezittingen. Bewoners worden bijvoorbeeld om de zoveel tijd doorgeschoven naar andere kamers, bezittingen worden afhandig gemaakt of verruild voor uniforme, gestandaardiseerde bezittingen, en bewoners wordt met opzet geen kast-met-slot gegeven. Tevens wordt er gewerkt met systemen van beloningen en afstraffingen; gehoorzaamheid aan de regels leidt tot privileges, overtredingen tot verdere afbreuk daarvan.

In hetzelfde tijdperk schreef Michel Foucault onder andere Folie et Déraison.9 In zijn

historische studie naar de behandeling van de waanzin in de Westerse samenleving klonk een kritisch geluid naar de psychiatrische instellingen door. Net zoals in zijn studie naar de opkomst van

gevangenissen, betoogt Foucault dat de modernisering van de psychiatrische methoden niet humaner of minder dwingend waren. 10 De macht die werd uitgeoefend op de ‘mentaal zieken’ verminderde niet, maar veranderde wel. De macht begon zich steeds meer te manifesteren in de vorm van normalisering. Donkere kelders maakten plaats voor controleerbare dwangbuizen waarin de patiënten net zo lang verbleven totdat zij de wenselijke gedragsnormen hadden geïnternaliseerd. Foucault hanteert in deze studie een filosofische truc: het op zijn kop zetten van een

vanzelfsprekendheid. De functie van psychiatrische instellingen was niet de genezing van de patiënt, maar de bescherming van de samenleving, stelde Foucault. De Franse denker deed hiermee een aanval op de normaliteit, en werd ongewild de held van vele sociale bewegingen.

Hoewel het institutionele klimaat en in het bijzonder de psychiatrische zorg dusdanig is veranderd dat het werk van Foucault in zekere zin door de tijd is ingehaald, heeft zijn gedachtengoed een onschatbare waarde gehad in het kritisch denken over disciplinerende instituties. Zijn inzichten in de disciplinerende en normaliserende macht in de zorg zijn nog steeds relevante kritische

concepten. Hoewel Foucault niet moet worden beschouwd als een vertegenwoordiger van de antipsychiatrie, was het onder andere het gedachtengoed van deze maatschappijkritische denker die in de jaren ’60 en ’70 de antipsychiatrie aanwakkerde, ook in Nederland. 11 Tot de Nederlandse anti-psychiatrische denkers behoorde ook Hans Achterhuis, die in De markt van welzijn en gelukzelfs stelt dat hoe meer welzijnszorg er is, des te meer problemen er zijn. 12 Met de kritiek die Achterhuis 9 Foucault 2013 10 Foucault 2010 11 Zoila 1978 12 Achterhuis 1980

(11)

11

leverde op de aanwezigheid van professionals in de zorg - hij hanteerde eenzelfde omkeer-truc als Foucault door uitdagend te stellen dat elke sociaal werker er een te veel was - stond hij in de jaren ’70 en ’80 niet alleen. Veel wetenschappers oefenden kritiek uit op de macht en intenties van sociaal werkers. Psychiatrische instellingen zouden met het onderdrukken van de afwijkende manieren van denken, voelen en doen slechts het belang van de samenleving dienen, in plaats van de genezing van de patiënt.13 Ruim drie decennia later klinkt er een ander geluid: de ondermijning van de macht, expertise en kennis van professionals veroorzaakt serieuze problemen.14 Bourdieu stelde eens dat de rechterhand van de staat geen flauw benul heeft waar de linkerhand mee bezig is.15 Hiermee doelde hij op de onwetendheid van bureaucraten, beleidsmakers en ambtenaren als het gaat om het werk van uitvoerders van beleid.

De instelling als tastbare baken van vertrouwdheid, comfort, gebondenheid, orde en rust, en als een gewortelde basis voor een thuis: het is een traditionele gedachtegang in een mobiele tijd. Kosmopolieten omarmen een moderne nomadische levensstijl en beschouwen de ontworteling van een thuis als een positieve ontwikkeling.16 Maar wellicht is het juist het mobiele karakter van de geglobaliseerde laatmoderne tijd dat toch ook veel mensen doet verlangen naar een exclusieve plek en een verstevigde basis. Naar met bakstenen opgetrokken ruimten die men hun eigen plek kan noemen.17 Huisvesting biedt immers meer dan bescherming tegen het weer; het is een fysieke plek waar we kunnen rusten, persoonlijke bezittingen kunnen bewaren, ons op kunnen frissen, sociale relaties kunnen onderhouden, onszelf kunnen ontwikkelen, kunnen werken of studeren. Huisvesting, in andere woorden, geeft ons de mogelijkheid om de gevoelstoestand te bereiken die thuis genoemd kan worden. Maar geldt dit voor iedere vorm van huisvesting? Kan een tijdelijke wooninstelling voor dak- en thuislozen ook een thuis worden?

Hoewel het aantal studies naar psychiatrische instellingen grenzeloos is, is de theoretische aandacht voor het thuisgevoel van bewoners in zorginstellingen relatief dun gezaaid in de

internationale sociologie. Überhaupt komt de sociologische aandacht voor het fenomeen ‘thuis’ pas sinds enkele jaren langzaam op gang, waarbij het merendeel van de studies een fenomenologische focus op de ervaring van ‘thuis’ heeft.18 In Home stellen Blunt en Dowling dat de individuele

voorstelling van een thuis altijd een relationele constructie is van voorstellingen van een thuis uit het

13

Porter 1998 14

Duyvendak, Knijn & Kremer 2006 15 Bourdieu 1998 16 Duyvendak 2011: 30 17 Giddens 1991 18 Duyvendak 2011

(12)

12

verleden en in de toekomst.19 Deze constructie is altijd complex, betoogt Sandu: ‘home-making practices’ worden beïnvloed door persoonlijke verhalen.20 Deze narratieven zijn krachtige sociale constructen die opgebouwd worden door variabelen als gender, klasse, ideologie, afkomst, religie en burgerschap en bepalen de manier waarop mensen een thuis creëren. In een studie naar de wijzen waarop ouderen thuis ‘beleven’ in een Zweedse rurale gemeenschap, stellen Gillsjö, Schwartz-Barcott en Von Post dat het hebben van een thuis zo geïntegreerd is geraakt in het innerlijk leven van mensen, dat het verliezen van een thuis tevens het verlies betekent van de intieme plek waar zij hun identiteit, integriteit en levenswijze in stand houden.21

In eerste instantie lijkt het thuisgevoel vooral een micro-sociologisch fenomeen te zijn; een emotie die op sociaalpsychologische wijze onderzocht dient te worden. Toch kan de creatie van een thuis zelden los worden gezien van de sociale context. Het is een individuele gewaarwording, maar het is ook subject van een externe machten in een institutioneel krachtenveld. In ‘The Politics of Home’ onderzoekt Duyvendak daarom de politiek van het thuisgevoel. Hoewel er een onderscheid gemaakt zou kunnen worden tussen meer honkvaste mensen die een bepaalde plek nodig hebben om zich thuis te voelen en meer beweeglijke mensen die dit niet nodig hebben, lijkt vertrouwdheid voor iedereen een noodzakelijke voorwaarde te zijn om zich thuis te kunnen voelen22. Deze

vertrouwdheid is de vereiste voor twee andere aspecten van thuis voelen die Duyvendak ‘haven’ en ‘heaven’ noemt. Thuis als haven is een plek van veiligheid, geborgenheid en privacy. Thuis als heaven is een publieke ruimte waar de onderlinge leden van het collectief zich vrij en onafhankelijk voelen en zich kunnen uiten en ontwikkelen.

Ook andere sociale wetenschappers benadrukken dat vertrouwdheid en veiligheid belangrijke aspecten zijn van een ‘thuis’. In verschillende studies op dit terrein wordt gesteld dat gewoonten, comfort, vertrouwdheid, een veilige haven en een plek om je terug te trekken van de buitenwereld (waarmee een grens wordt getrokken tussen het publieke en het private) de basis zijn van een thuis.23 Het is een fysieke plek die fundamenteel is voor de beleving van het alledaagse leven.24

Hoewel het thuisgevoel in principe als een positieve emotie wordt ervaren, kan hier wel degelijk een kanttekening worden geplaatst. Terwijl mensen in actie komen om te bereiken dat zij zich ergens thuis voelen, wordt het thuisgevoel zelf gekenmerkt door een zekere lijdelijkheid,

19

Blunt en Dowling 2006 20

Sandu 2013

21 Gillsjö, Schwartz-Barcott & Von Post 2011 22

Duyvendak 2011: 34 23

Sandu 2013; Saunders 1989; Wardhaugh 1999; Fox 2002 24

(13)

13

immobiliteit en inactiviteit, geeft Duyvendak aan.25 Wanneer een wooninstelling voor dak- en thuislozen een haven wordt waar de bewoners zich zo veilig en op hun gemak voelen dat zij geen prikkels meer voelen om in actie te komen, kan de haven een hangmat worden.

Het gevoelsleven van mensen is ook voor sociologen een interessant werkterrein. Binnen verschillende culturen en samenlevingen bestaan verschillende manieren, normen en strategieën om bepaalde gevoelens te sturen. Gevoelsconventies en gevoelsstandaarden krijgen gestalte dankzij instituties, zo stellen Stearns en Zisowitz wanneer zij spreken over de zogenaamde emotionology.26 Ook Arlie Hochschild onderzoekt emoties vanuit een sociologische invalshoek. Ze onderzocht hoe emoties en de regulering daarvan maatschappelijk zijn ingebed. Voor Hochschild zijn de Zelf en de samenleving onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn, en daarmee plaatst zij zich in een rijke sociologische traditie van denkers als Sigmund Freud, George H. Mead, Norbert Elias, Erving Goffman, Anthony Giddens, Pierre Bourdieu en Randall Collins. In deze traditie wordt de

emotiehuishouding van mensen niet louter gezien als individueel fenomeen, maar als een uitkomst en ingrediënt van sociale patronen en processen.27 In deze context muntte Hochschild de concepten feeling rules en framing rules. De gepastheid van gevoelens wordt volgens haar bepaald door een vergelijking te maken tussen het gevoel en de bijbehorende situatie en de maatschappelijke gevoelsnormen en -regels in zulke situaties.28 Een interessant inzicht dat toepasbaar is op het thuisgevoel: waar en wanneer horen mensen zich thuis te voelen?

Eerder onderzoek naar verschillende benaderingen van het ‘thuisgevoel’ in zorgtrajecten in de langdurige ouderenzorg wijst erop dat ‘thuis’ een individueel construct is.29 Een ‘one size fits all’-aanpak is daarom waarschijnlijk ineffectief. In een descriptieve, demografische studie van de cliënten van Gastenburgh, een wijkziekenboeg in Amsterdam, tonen Van Laere, De Wit en Klazinga aan dat de lengte van het verblijf van de cliënten sterk is toegenomen in de periode van 2001 tot 2007.30 In de afgelopen decennia is het aantal sociale pensions voor daklozen met psychische en/of lichamelijke klachten sterk toegenomen. In een onderzoek naar de kwaliteit van verschillende wooninstellingen van het Leger des Heils in Amsterdam kwam een aantal opvallende resultaten naar voren.31 Over zaken als de uitvoering van zorgplannen, de gastvrijheid, de privacy, de toegang tot internet en hygiëne in de gemeenschappelijke ruimte waren de geënquêteerde bewoners zeer positief. De

25 Duyvendak 2009 26

Stearns & Zisowitz 1986 27 Van Dalen 2009 28 Arlie Hochschild 1979 29 Molony 2011 30

Van Laere, De Wit & Klazinga 2009 31

(14)

14

veiligheid, de sfeer in huis en de keuze voor de instelling, mentor, kamergenoot waren de thema’s met de meest negatieve scores.3233

Niet zelden spreken wetenschappers, politici en ambtenaren over (zorg)idealen als abstracte vergezichten. Pragmatische critici weerleggen dit idee door de focus te verschuiven naar idealen-in-actie. Vanuit deze kritische houding onderzocht Jeanette Pols idealen in de psychiatrische zorg ‘zoals ze worden gedaan in het dagelijks leven’.34 Zij combineerde participerende observaties op

verschillende psychiatrische afdelingen met interviews, om erachter te komen hoe idealen als individualisering en sociabiliteit geïnterpreteerd worden en zich tot elkaar verhouden. Hulpverleners kleuren de betekenissen van verschillende idealen naar eigen inzicht in, en stellen soms zelfs eigen idealen tegenover de idealen die de wet probeert te realiseren.35

De politicoloog Michael Lipsky schreef in de jaren ’80 het boek ‘Street Level Bureaucracy: Dilemmas of the Individual in Public Services’.36 In dit boek beschrijft hij op neutrale wijze hoe arbeidskrachten zoals leraren, maatschappelijk werkers, politieagenten, rechters en zorgverleners in de dagelijkse praktijk vorm geven aan wetten en overheidsbeleid. Deze arbeidskrachten noemt Lipsky street-level bureaucrats: het zijn de mensen die op microniveau werken in een

bureaucratische structuur. De wijze waarop deze arbeidskrachten uiteindelijk situaties beoordelen en daarnaar handelen, kan grote gevolgen hebben voor de levens van de burgers. Daarom stelt Lipsky dat deze arbeidskrachten de ware beleidsmakers zijn. In hun dagelijkse confrontatie met sociale dilemma’s bestaat er een essentiële contradictie: enerzijds worden de street-level

bureaucrats geacht om routinematig de procedures te volgen en alle burgers gelijk te behandelen, anderzijds moeten zij continue rekening houden met verschillende individuele omstandigheden. Uiteindelijk stelt Lipsky dat veel van deze arbeidskrachten gedesillusioneerd raken doordat de beleidsidealen en de idealen die zij vaak in het begin van de carrière zelf hadden, zelden bereikt worden. Prestaties zijn vaak moeilijk meetbaar, doelstellingen ambivalent en de agency van de arbeidskrachten kan op cruciale momenten beperkt worden door bureaucratische regelgeving.

2.2 Een kwalitatieve werkwijze

In dit onderzoek zal gezocht worden naar antwoorden op vragen met betrekking tot de wijze waarop medewerkers van de verschillende wooninrichtingen voor psychiatrische dak- en thuislozen

proberen gestalte te geven aan een belangrijk zorgideaal: het creëren van een thuis voor de 32 Triqs 2012a 33 Triqs 2012b 34 Pols 2004 35 Pols 2004: 161 36 Lipsky 2010

(15)

15

bewoners. Er wordt gekeken naar de manier waarop de beroepskrachten het beleid vertalen naar de praktijk, naar de vrijheden van bewoners en de grenzen aan deze vrijheden. Maar ook naar de verschillende definities van ‘thuis’, naar de middelen om iemand thuis te laten voelen en naar het belang van een thuis. Hoe spreken en handelen de beroepskrachten in het kader van deze gewichtige vragen? Onderstaand een overzicht van de hoofdvraag en de bijbehorende deelvragen:

Hoofdvraag: Hoe wordt er in wooninstellingen voor dak- en thuislozen met psychiatrische problemen

gestreefd naar het creëren van een thuis voor de bewoners?

Deelvraag 1: Welke plaats heeft ‘thuis’ in het beleidsdiscours van overheden en zorg- en

beroepsorganisaties voor wooninstellingen voor dak- en thuislozen met psychiatrische problemen?

Deelvraag 2a: Wat verstaan beroepskrachten en bewoners onder een ‘thuis’? Met welke materiële

(ruimtes, voorwerpen), sociale (personen, relaties, diensten), zintuigelijke (hoe het ruikt, klinkt e.d.), emotionele (veiligheid, geborgenheid, vertrouwdheid, etc.) en waarde-gerelateerde (respect, vrijheid, verantwoordelijkheid, privacy, zorgzaamheid, etc.) aspecten brengen bewoners en beroepskrachten ‘thuis’ in verband?

Deelvraag 2b: Wanneer voelen bewoners zich niet thuis in een wooninstelling? Wat moeten of

kunnen de beroepskrachten hier aan doen?

Deelvraag 3: Welke gevolgen hebben de specifieke kenmerken van de bewoners – zij zijn dak- en

thuisloos, en hebben psychische of verslavingsgerelateerde klachten, of een combinatie hiervan – voor hun thuisgevoel?

Deelvraag 4a: In hoeverre vinden de beroepskrachten het van belang en wenselijk dat bewoners zich

thuis voelen?

Deelvraag 4b: Kunnen de bewoners zich daar ook te veel thuis voelen, en waarom?

Deelvraag 5: Hoe verhouden regulering en disciplinering zich tot de vrijheden van bewoners en

welke invloed heeft deze reguleringsstructuur op het thuisgevoel van de bewoners?

Deelvraag 6: Over welke middelen beschikken de medewerkers om de bewoners zich thuis te laten

(16)

16

De gestelde vragen roepen om een kwalitatieve methodologische aanpak. Om het thuisgevoel van de bewoners en het handelen van de medewerkers goed te kunnen begrijpen, was een langdurig observerend onderzoek dan ook de meest gewenste vorm van onderzoek. Alleen door observaties kan goed gekeken worden hoe de medewerkers in de praktijk een thuis proberen te creëren. Toen er plotseling een mogelijkheid ontstond om voor de periode van een jaar een aantal dagen in de week te werken in de Leger des Heils-instelling Zuiderburgh, als sociaal pedagogisch medewerker (en incidenteel als nachtportier), bood dit een unieke kans om deze vorm van onderzoek uit te voeren. Net zoals Goffman onderdook in een totale institutie, bood deze baan de gelegenheid om het dagelijks leven in de wooninstelling van binnenuit te ervaren. In deze periode zijn er observaties bijgehouden van de dagelijkse (en nachtelijke) praktijk in een specifieke wooninstelling van het Leger des Heils.

De observerende socioloog zoekt normaal gesproken niet naar de spannende

uitzonderingen, maar zoekt de spanning juist in de meest alledaagse routines.37 Met observerend onderzoek kunnen een aantal doelen bereikt worden.38 Ten eerste biedt het de mogelijkheid om het onderzoeksveld te aanschouwen door de ogen van de betrokkenen. Door de dagelijkse gang van zaken te observeren kunnen gebeurtenissen, acties, normen, waarden, etc. worden waargenomen vanuit het perspectief van de onderzochte actoren. Ten tweede biedt het de mogelijkheid voor de onderzoeker om een dikkere beschrijving te geven van datgene wat onderzocht wordt, met meer oog voor details waardoor een meer gelaagd beeld van de werkelijkheid kan ontstaan. Observerend onderzoek zorgt voor meer aandacht voor de context van situaties en plaatst gebeurtenissen in een proces van andere gebeurtenissen. Tot slot geeft observerend onderzoek de onderzoeker de mogelijkheid om een meer flexibele manier van onderzoek te hanteren, waarin plaats is voor onverwachtse gebeurtenissen of het wijzigen van theoretische kaders en concepten.

Hoewel het onmogelijk en onzinnig is om te proberen alles wat er gebeurt waar te nemen en te noteren, is er geprobeerd om tegelijkertijd toch met een onbevangen en flexibele blik te observeren. Om open te staan voor nieuwe inzichten. En om naast de oren ook andere zintuigen, met name de ogen, te gebruiken.

Het onderzoek wordt allereerst afgetrapt met een bondige beleidsanalyse, waarbij wordt gekeken naar de plek die ‘thuis’ inneemt in de beleidsvisies van overheden en de betreffende zorgorganisaties. Het zwaartepunt zal echter liggen op het observerend onderzoek op sociologisch microniveau, dat is aangevuld met 6 semigestructureerde interviews met de professionals werkzaam in de twee verschillende instellingen van het Leger des Heils en de HvO. Het aantal observaties en

37

Silverman 2006: 69 38

(17)

17

interviews had met gemak verdubbeld kunnen worden, ware het niet dat met de huidige omvang van de data het zogenaamde punt van theoretische saturatie bereikt werd.39 Deze saturatie werd duidelijk na een lang proces van constante koppeling tussen empirie en theorie. De jungle aan data werd zonder routekaart doorkruist, er bestaan immers geen duidelijke regels over het analyseren van kwalitatieve data40. Er bestaan echter wel richtlijnen. Zo werd er naar het idee van de Grounded Theory tijdens het onderzoek continue de focus weerlegd van het verzamelen van data naar het analyseren ervan, en andersom.41

Omdat het niet mogelijk was om in meerdere instellingen tegelijk te werken, is de meeste data in dit onderzoek verkregen in één instelling. Alle observaties zijn in de instelling Zuiderburgh gedaan. Deze data is aangevuld met interviews met medewerkers van de HvO-instelling de Veste en de Leger des Heils-instelling Zuiderburgh. Het onderzoek in beide instellingen is met goedkeuring van de medewerkers en/of leidinggevende uitgevoerd. Om de anonimiteit van de bewoners en

medewerkers te waarborgen worden geen namen genoemd. Een enkele keer wordt een gefingeerde naam gebruikt.

Het onderzoek is zowel deductief als inductief. Enerzijds wordt er op de schouders gestaan van belangrijke denkers en worden theorieën gebruikt als uitgangspositie van het onderzoek. Tegelijkertijd heeft het onderzoek een inductief karakter. Op basis van de observaties en interviews worden immers nieuwe inzichten ontwikkeld. Het onderzoek kent verder een interpretatieve epistemologische basis. Er wordt uitgegaan van de subjectieve betekenisvorming van sociale acties. De ontologische positie van dit onderzoek is dialectisch te noemen. Immers, het thuisgevoel zoals de bewoners dat ervaren en de medewerkers het interpreteren wordt enerzijds gestructureerd door de sociale context, anderzijds geeft de interpretatie van deze emotie ook mede vorm aan deze sociale context. Het objectivisme en het constructivisme ontmoeten elkaar op deze wijze in een dialectische relatie.42 39 Bryman 2008: 416 40 Bryman 2008: 538 41 Silverman 2006 42 Stones 2008: 267

(18)

18

3

Thuis in beleid

Dit scriptieonderzoek is vooral een micro-sociologisch onderzoek. Om de abstracte complexiteit van de zorgidealen te ontraadselen, moet de empirische uitvoering onderzocht worden. Tegelijkertijd kunnen alledaagse keuzes en acties door betrokkenen in de zorg beter begrepen worden zodra het raamwerk van bredere waarden en beleidsidealen in ogenschouw wordt genomen. Daarom zal in dit eerste hoofdstuk allereerst kort worden ingegaan op de plek die ‘thuis’ inneemt op macroniveau en het organisatorische mesoniveau.

3.1 Thuis op macroniveau

Ervoor zorgen dat burgers een plek hebben die zij thuis kunnen noemen is een sociaal doel dat thuis hoort in het sociaal beleid. In tegenstelling tot bijvoorbeeld het monetair beleid, dat in handen is van de Europese Unie, is sociaal beleid voornamelijk een aangelegenheid van de Europese lidstaten zelf. De EU speelt dan ook slechts een rol op de achtergrond bij het maken van beleid met betrekking tot huisvesting van dak- en thuislozen met psychiatrische en verslavingsgerelateerde problematiek. Helemaal onberoerd laat zij zich uiteraard niet. Met het opstellen van de Lissabon-strategie en de Europa 2020-strategie werden voor respectievelijk 2010 en 2020 doelstellingen geformuleerd om armoede en sociale uitsluiting tegen te gaan. Deze strategieën leidden tot de zogenaamde Sociale OMC, waarmee de EU werk wil maken van onder andere het probleem thuisloosheid. 434445 Om een beter begrip te krijgen van het fenomeen thuisloosheid, ontwikkelde de FEANTSA (Europese

Federatie van Organisaties die met thuisloze mensen werken) hierop een typologie van thuisloosheid en sociale uitsluiting op vlak van huisvesting, genaamd ETHOS.46 Deze ETHOS typologie stelt dat een thuis bestaat uit drie domeinen. Ten eerste moet een persoon of gezin beschikken over voldoende eigen fysieke ruimte (het fysieke domein). Ten tweede moet er de mogelijkheid zijn om binnen dit fysieke domein privacy te waarborgen en sociale relaties uit te bouwen (het sociale domein). Ten derde moet op de fysieke ruimte wettelijke aansprakelijkheid gemaakt kunnen worden (het

43

De Open Method of Coordination (OMC) is de belangrijkste wijze waarop de EU het sociaal beleid van lidstaten probeert te steunen en/of sturen. Een OMC behelst richtlijnen; lidstaten kunnen zelf beslissen of deze richtlijnen willen volgen en omzetten in beleidswijzigingen. In 2006 werd, naar aanleiding van de Lissabon Strategie, de OMC Sociale Bescherming en Inclusie opgesteld. Naar aanleiding van de Europa 2020 Strategie werd deze OMC versterkt. Het opstellen van deze OMC’s ging samen met het vrijmaken van budget (20% van het Europees Sociaal Fonds), beleidsonderzoek en institutionele samenwerking.

44

Heidenreich & Bischoff 2008 45

Europese Commissie 46

(19)

19

wettelijke domein). Aan de hand van deze typologie worden vervolgens bewoners van instellingen voor dak- en thuislozen voor onbepaalde woonduur onder de categorie ‘thuislozen’ geschaard.47

Ook op nationaal en gemeentelijk niveau heeft het thuisgevoel van burgers in de afgelopen jaren mondjesmaat een plek in de politieke agenda gekregen. Het kabinet Balkenende 4 had als expliciete doelstelling dat Nederlanders zich meer zouden moeten thuis voelen. De gemeente Amsterdam stelde zelfs een target van 2 % toename van het thuisgevoel per jaar.48 Tegelijkertijd lijkt in een ‘participatiesamenleving’ een thuis ook een ongewenste hangmat te kunnen vormen. Niet alleen moet het onnodig thuis zitten van werkzoekenden worden voorkomen, ook in de vrije tijd zouden burgers zich niet te veel in hun beschutte thuis mogen terugtrekken. In het WRR-rapport van 2012 wordt vanuit deze gedachte gesproken over het ‘aanzwengelen van het vliegwiel der

verandering’ om burgerparticipatie en betrokkenheid te bewerkstelligen. Als hier niet het juiste beleid wordt gevoerd, zo stelt het rapport, zullen burgers in de toekomst liever ‘veilig thuis blijven’.49 Veilig thuis blijven is dus blijkbaar niet de bedoeling. In andere woorden: burgers moeten zich ergens thuis kunnen voelen, maar niet te veel.

In de participatiesamenleving dienen burgers verantwoordelijkheden van de overheid over te nemen. Deze transitie heeft ook gevolgen voor de maatschappelijke opvang en de geestelijke

gezondheidszorg. In een beleidsnotitie waarmee het Amsterdamse College van B&W eind 2012 instemde, wordt uit de doeken gedaan hoe de toekomst van 24-uurs woonvoorzieningen voor dak- en thuislozen eruit moet zien.50 De instroom moet worden beperkt en de uitstroom naar

zelfstandigere woonvormen gestimuleerd. Het tegengaan van hospitalisering en de noodzaak tot bezuinigen liggen hieraan ten grondslag. Sommige instellingen zijn of worden wegbezuinigd en tegelijkertijd worden de instellingen ertoe aangezet en gemonitord op snellere uitstroming van bewoners. Voor de periode 2011-2014 werd het woonbeleid voor dak- ent thuislozen uitgestippeld in het plan ‘Van de straat, naar een thuis’.51 De kern van dit plan is dat zoveel mogelijk mensen weer op eigen kracht gaan meedraaien in de samenleving. In een tijd van krimpende budgetten vergt de aanpak van het probleem van thuisloosheid volgens dit plan veel creativiteit en flexibiliteit van alle betrokkenen. 47 FEANTSA 48 Duyvendak 2011: 152 49 WRR 2012 50 Gemeente Amsterdam 2012 51 Gemeente Amsterdam 2011

(20)

20 3.2 Thuis op organisatorisch niveau

Dak- en thuislozen met psychiatrische en verslavingsgerelateerde problemen kunnen via het

Instroomhuis in Amsterdam op de lijst komen om in aanmerking te komen voor een woonplek in een van de instellingen van het Leger des Heils of HvO, waar vaak rond de 50 bewoners in een instelling wonen. In de instelling krijgen ze onderdak en maaltijden en tevens worden er zorgplannen opgezet en krijgen ze hulp bij uiteenlopende problemen. Wie hiervoor in aanmerking wil komen, dient regiobinding te hebben: het Leger des Heils en de HvO zijn er in principe alleen voor personen voor een langere periode in Amsterdam hebben gewoond.

Hoewel de bewoners van instellingen voor dak- en thuislozen door de FEANTSA per definitie als thuisloos worden gecategoriseerd, lijkt binnen de visie van deze instellingen zelf deze

categorisering niet geheel te worden overgenomen. Binnen de visie van de Leger des Heils-instelling Zuiderburgh wordt bijvoorbeeld benadrukt dat het van belang is dat de bewoners de instelling zien als een thuis:

“In Zuiderburgh staat de combinatie begeleiden en wonen centraal. Zuiderburgh wil een thuis zijn voor haar cliënten. Dit komt tot uitdrukking in de manier waarop we met elkaar omgaan en de activiteiten die we hebben.” 52

In de instellingsvisie wordt vervolgens gesteld dat binnen dit thuis veiligheid, structuur en rust belangrijke elementen vormen en dat het team van medewerkers de uniciteit van de individuele cliënt accepteert en ondersteunt. In de doelstelling van de instelling wordt expliciet gesteld dat ‘het opheffen van thuisloosheid’ het doel is. Er wordt geprobeerd om dit probleem op te lossen door het creëren van een woonomgeving die voldoet aan de elementaire levensbehoeften veiligheid, voeding, onderdak en aandacht. Als dit niet lukt, wordt er geprobeerd om de thuisloosheid in elk geval

‘draaglijker’ te maken, zo wordt er gesteld. Aan de ene kant wil de instelling dus een thuis zijn voor de bewoners, aan de andere kant wil het met de bewoners toewerken naar een betere en zo mogelijk zelfstandigere woonvorm.

In de HvO-instelling De Veste wordt op zeer gelijke wijze gesproken over de woonvorm. Waar de Leger des Heils-instelling veiligheid, structuur en rust als belangrijkste elementen noemde, wordt De Veste als volgt omschreven:

52

(21)

21

“De Veste is (…) een plek waar 40 mensen de rust, veiligheid en voorwaarden kunnen vinden om hun mogelijkheden te ontplooien. Nog eens acht cliënten wonen in aanleunwoningen in de buurt.”53

En ook in deze HvO-instelling is er sprake van twee mogelijke doelen. Wanneer mogelijk staat doorstroming naar zelfstandiger wonen centraal. Is dit niet mogelijk, dan kan deze instelling het eindstation zijn:

“Wonen in De Veste is geen doel op zichzelf, maar een stap op weg. Cliënten kunnen via verschillende stadia van begeleid wonen hun zelfstandigheid herwinnen. Doorstroming is derhalve gewenst, maar geen constante vereiste. Voor sommige mensen is 24-uurs zorg in een RIBW de meest geëigende woonvorm.”

Zowel de Leger des Heils-instellingen als de HvO-instellingen moeten zich schikken naar de

bezuinigingspolitiek waaraan ook de maatschappelijke sector ten prooi is gevallen. De bezuinigingen zijn voelbaar voor de medewerkers en bewoners van de instellingen.54 In de beleidsvisie van HvO-Querido voor de periode 2012-2014 lijkt de bezuinigingsdrift snel zichtbaar te worden. Er wordt opvallend genoeg weinig aandacht geschonken aan het thuis voelen van de bewoners van hun instellingen. Sterker nog, begrippen als ‘thuis’, ‘privacy’ en ‘veiligheid’ worden geen enkele keer genoemd in deze beleidsvisie. Daarentegen wordt er veelvuldig gesproken over empowerment, ambitie, efficiëntie, arbeidsmarkt, dagbestedingen, kostenbeheersing, ontwikkeling en

resultaatgerichtheid.55

Tot zover de vogelvlucht over de positie van thuis in het beleid. In het volgende hoofdstuk wordt afgedaald naar een prangende vraag op microniveau: waaruit bestaat het thuisgevoel van de bewoners in de instellingen? Op basis van de observaties in de Leger des Heils-instelling en de interviews met de medewerkers van instellingen van HvO-Querido en Leger des Heils wordt het thuisgevoel van de bewoners ontleed.

53 Website HvO 54 Observatie 139 55 HvO Querido (2012)

(22)

22

4

De anatomie van een emotie

Mensen weten wanneer zij zich thuis voelen en wanneer niet. Toch blijkt het voor velen een lastige opgave om uit te leggen wat thuis dan precies is. Het thuisgevoel is een vanzelfsprekende en onbewuste gemoedstoestand.56 Juist de enorme vertrouwdheid van een thuis leidt ertoe dat een thuis als vanzelfsprekendheid wordt ervaren. Mensen kennen de plek zo goed dat zij het bijna als natuurlijk ervaren, zo stelt Pierre Bourdieu.57 Deze Franse socioloog benadrukt echter dat deze ‘natuurlijkheid’ van een thuis alles behalve natuurlijk is en juist een cultureel construct is. Een plausibele maar belangrijke constatering. In hoeverre is dit culturele construct te begrijpen en in hoeverre blijft thuis ongrijpbaar? In dit hoofdstuk zal een poging worden gedaan om het thuisgevoel van de bewoners te ontleden. Voordat onderzocht kan worden hoe de medewerkers ernaar streven om de bewoners zich thuis te laten voelen, is het immers allereerst belangrijk om te begrijpen hoe de medewerkers en bewoners dit thuisgevoel definiëren.

Vaak is de woonplek van mensen de plek waar zij zich thuis voelen: hun huis is hun thuis. Toch zijn er genoeg andere ruimten buiten de woning waar mensen zich thuis kunnen voelen: in hotels, op het werk, in de buurt of in een land bijvoorbeeld. Niet voor niets is thuis een gelaagd begrip dat voor veel mensen een verschillende betekenis heeft. Veel onderzoekers concluderen echter dat er een drietal belangrijke elementen zijn die een plek een thuis maken voor mensen. Ten eerste moeten de mensen vertrouwd zijn met de plek. Ten tweede moet de plek een veilige haven vormen. Ten derde moet het een sociale plek zijn waar mensen zich kunnen ontwikkelen en contact kunnen hebben met andere mensen.5859 Naast deze belangrijke elementen kunnen tevens fysieke en plaatsgebonden factoren als licht, lucht, inrichting, soberheid en gemak een rol spelen in het

scheppen van een thuis.60 Deze genoemde componenten van een thuis komen ook in dit onderzoek duidelijk naar voren. In de hierop volgende paragrafen wordt aandacht besteed aan deze belangrijke componenten van het thuisgevoel van de bewoners. Naast de aandacht voor deze ‘klassieke’

componenten van een thuis zal er naar nog een tweetal componenten gekeken worden. Ten eerste wordt de rol van (de onzekerheid over) de tijdsduur in een instelling belicht. Ten tweede wordt er gekeken naar de gevolgen van de bijzondere kenmerken van de doelgroep in deze instellingen. In hoofdstuk 6 zal tevens duidelijk worden dat er nog een belangrijke voorwaarde voor een thuisgevoel

56 Wardhaugh, J. (1999) pp.91-109. 57 Bourdieu (1999) pp. 142-3 58 Duyvendak 2011, 39 59

Porteous and Smith 2001 60

(23)

23

is: de vrijheid van de bewoners. Beetje bij beetje zal zich op deze wijze de anatomie van een emotie ontvouwen.

4.1 Een veilig fort

Net als in de meerderheid van eerder uitgevoerd onderzoek naar het thuisgevoel, komt ook in de data van dit onderzoek naar voren dat een belangrijk aspect van een thuis is dat het een veilige plek vormt voor de bewoners om zich te kunnen terugtrekken. Privacy en veiligheid blijken elementaire voorwaarden voor de bewoners om zich thuis te voelen. Alle respondenten geven aan dat zij het belangrijk vinden dat thuis een veilige plek is, maar niet alle respondenten zijn het erover eens of de instellingen wel altijd een veilige plek zijn. Wat echter wel voor alle instellingen geldt, is dat de bewoners een kamer hebben om zich terug te trekken. In het onderstaande citaat legt een respondent uit waarom de meeste instellingen voor de bewoners een fijne plek zijn om te wonen:

“Respondent 2: De meeste hebben een eigen kamer waar ze zich terug kunnen trekken. Hebben een bankje, hebben een tv, hebben een laptop, of whatever. Ik denk dat als de woonkamer te veel voor ze wordt, te veel prikkels, dan trekken ze zich zelf wel terug. En dat vind ik een heel mooi iets van hier en van de meeste vestigingen eigenlijk. Dat degene zich even terug kan trekken om een filmpje te kijken of een spelletje te doen.”

Zoals de medewerker aangeeft, bieden de verschillende vestigingen van het Leger des Heils en HvO vaak de mogelijkheid voor de bewoners om zich terug te trekken op hun eigen kamer. De

meerderheid van de bewoners heeft een eigen kamer. De minderheid moet een kamer delen met een medebewoner. De bewoners geven vaak aan het prettig te vinden om een eigen kamer te hebben. Zowel uit de interviews als uit de observaties komt duidelijk naar voren dat de bewoners het vaak niet prettig vinden om een kamer te delen. De privacy is voor de bewoners belangrijk om zich thuis te voelen in de instelling. Zelfs bewoners die het goed kunnen vinden met de kamergenoot geven alsnog aan een eenpersoonskamer te prefereren. Aan de andere kant kan het gebrek aan privacy tot irritatie en ruzies leiden. Zo blijkt ook in de onderstaande observatie:

Een nieuwe bewoner komt op het kantoor langs om te klagen over zijn kamergenoot. Deze kamergenoot zou te luidruchtig zijn, onder andere tijdens het masturberen, en tevens vaak het licht aan laten staan ’s nachts. Later op de dag legt een collega dit aan de betreffende kamergenoot voor. Deze reageert verdedigend, en stelt dat de nieuwe bewoner stinkt.

(24)

24

Wanneer aan de kamergenoot wordt gevraagd om minder luidruchtig te masturberen, loopt de kamergenoot boos het kantoor uit.61

Hoewel de begeleiding het belangrijk vindt dat de bewoners privacy hebben, komt het soms simpelweg op de tweede plek. Zo krijgt bijvoorbeeld de wekelijkse kamercontrole een hogere prioriteit dan de privacy van de bewoners. Dat medewerkers soms alsnog moeite hebben met het tegen elkaar afwegen van keuzes op dit terrein, wordt duidelijk als een medewerker tijdens een dagdienst op het kantoor terugkomt nadat ze kamercontroles heeft gedaan. Ze legt uit dat ze bij een mannelijke bewoner de kamerdeur opendeed toen er niet werd gereageerd na het aankloppen. Het bleek dat de man aan het masturberen was. Ze had zich verontschuldigd tegenover de gegeneerde bewoner en gaf aan later terug te komen. Vervolgens legde deze medewerker uit:

Medewerker: “Ja, eigenlijk vind ik het dan heel vervelend voor hem dat hij geen eens privacy

heeft om zoiets te kunnen doen zonder dat iemand zijn kamer binnen komt lopen. Maar goed, kamercontrole moet nou eenmaal ook gedaan worden en als er niet gereageerd wordt na het kloppen dan moeten wij die deur gewoon open maken, toch? En dat gaat dan weer ten koste van zijn privacy, die kamercontrole, maar het moet wel gedaan worden. Terwijl ik privacy eigenlijk ook iedereen hier wel gun.” 62

Hoewel de wooninstellingen geen totale instellingen zijn zoals Goffman die beschreef, zijn er in deze bovenstaande observatie een aantal belangrijke elementen uit de analyse van Goffman van totale instituties te herkennen. Ten eerste wordt de bewoner ook hier ontnomen van het recht om te bepalen welke informatie hij over zichzelf wil geven. Immers, hoewel masturbatie een activiteit is die vele mensen bezigen, is het ook bekend dat de meeste mensen dit het liefst doen wanneer zij alleen zijn en niet gestoord kunnen worden. Echter, in dit geval kunnen de bewoners niet voorkomen dat medewerkers op elk moment aan de deur kunnen staan en de kamerdeur kunnen openen. Deze gebeurtenissen kunnen voor de bewoners als gênant of vernederend worden ervaren. Door de begeleiding worden ze gerechtvaardigd op rationele gronden. Zo wordt de kamercontrole gerationaliseerd op basis van hygiëne.63

Soms komt het voor dat een prettig thuis verandert in een afgesloten bunker. De veiligheid en privacy kan voor sommige bewoners waarmee het even niet zo goed gaat zulke

61 Observatie 42 62 Observatie 40 63

(25)

25

aantrekkingskracht hebben dat zij zich sociaal afsluiten tussen vier muren. Zo vertelt respondent 5, wanneer hem gevraagd wat een teken kan zijn dat bewoners zich niet thuis voel:

“Wat voor mij een voorbeeld is, is als mensen zich gaan terugtrekken. Mensen die

bijvoorbeeld normaal veel in de woonkamer zitten, dat je die minder gaat zien. Dat ze zich veel terugtrekken in hun kamer en alleen zijn. En dan denk ik van hé, daarin gaat het niet goed. Waarom trek je je terug en mijd je contact? Het was altijd zo gezellig. En dat is voor mij dan zeker een punt waar ik op let.”

Wanneer thuis een bunker wordt, kan dit ten koste gaan van het sociale leven van de bewoners. Over deze negatieve effecten van een thuis zal dieper in worden gegaan in hoofdstuk 5. In de volgende paragraaf zal juist worden gekeken naar de sociale functie van een thuis.

4.2 Thuis als sociale plek

Het is onomstotelijk dat voor de meeste mensen een thuis een sociale plek is. Zoals gesteld, kwam dit aspect van een thuis al in veel voorgaand sociologisch onderzoek naar voren. Ook in de interviews en observaties van dit onderzoek blijkt duidelijk dat voor de meeste bewoners het belangrijk is dat de instelling een sociale ontmoetingsplaats vormt. Alle geïnterviewde medewerkers benadrukken impliciet dat een thuis een relationele plek is. Zo stelt de onderstaande respondent zelfs heel expliciet dat het sociale leven een belangrijke voorwaarde is voor de bewoners om zich thuis te voelen:

“Respondent 1: Op het moment dat je helemaal geen netwerk hebt, geen vrienden, geen echt leven hebt opgebouwd voor jezelf, dan is het ook natuurlijk wel weer heel aangenaam om ergens te wonen, ook al moet je de badkamer en alles delen en is het niet een huis waar je lekker rustig thuis bent in je eentje, is het wel een iets waar je een sociaal leven opbouwt, of zo. En ik denk dat dat wel een groot element van thuis zijn is, dat dat element er wel in verweven is. En wij kennen dat van dat je vrienden uitnodigt om thuis te komen, maar op het moment dat je dat niet hebt is het wel belangrijk dat er mensen zijn waar je je prettig bij voelt.”

Niet alleen de medewerkers zijn dus belangrijk in de mogelijkheden tot sociaal contact die de

wooninstelling biedt aan de bewoners, de bewoners kunnen onderling ook erg belangrijk voor elkaar zijn. Sommige bewoners hebben daar totaal geen behoefte aan. Dit zijn vaak de bewoners die

(26)

26

vrienden, familie en/of werk buiten de instelling hebben. Zij maken de keuze om hun sociale leven buiten de instelling te waarborgen. Echter, sommige bewoners hebben slechts een zeer beperkt sociaal netwerk buiten de instelling. Waar normaal gesproken instituties als gezin en het werk vorm geven aan het thuisgevoel van mensen, ontbreken deze instituties immers regelmatig bij de

bewoners van de instelling. Juist voor deze bewoners is het zo belangrijk dat de instelling een plek is waar altijd wel sociaal contact mogelijk is. Zo wordt bijvoorbeeld duidelijk in een gesprek met een bewoner tijdens het koken. Het is een bewoner wiens kamer als een van de gezelligste van het pand wordt beschouwd. We maken soep en praten over het feit dat hij al zo lang in de instelling woont:

Bewoner: Nou… Ik voel me eigenlijk wel heel erg prettig hier hoor. Ik woon hier al ontzettend

lang natuurlijk, hè. En ik ken de mensen nu zo goed, dus ja… en je hebt je eigen plekkie.

Onderzoeker: Maar zou je in de toekomst nog zelfstandig willen wonen, zou je je meer thuis

voelen als je een appartement voor jezelf zou hebben?

Bewoner: Nee, eigenlijk niet. Eigenlijk zie ik dat niet meer voor me. Heel veel dingen kan ik

heel goed zelfstandig, maar ik zou het niet aan kunnen om op mezelf te wonen. Dat kan ik gewoon niet. Ik heb deze mensen hier eigenlijk wel nodig, de medebewoners maar ook de begeleiding.64

Een collega bevestigde later dat deze bewoner inderdaad een erg beperkt netwerk heeft en legde uit dat de wens van deze bewoner om zelfstandig te wonen door de jaren heen erg was afgenomen door angst voor eenzaamheid. De bewoner vreest dat hij de “verkeerde mensen” in huis zou kunnen halen. Het thuisgevoel van de bewoners blijkt continue te balanceren tussen privacy en

zelfstandigheid enerzijds en sociale inbedding anderzijds. Zo komt ook naar voren als tijdens een nachtdienst een bewoner een praatje komt maken in de receptie. De bewoner vertelt dat het nu even niet zo goed gaat, dat hij waarschijnlijk een nieuw baantje heeft gevonden en dat hij hoopt dat het vanaf dan beter zal gaan. De bewoner maakt duidelijk dat een veilige bunker alleen nog geen thuis maakt. Er is meer nodig dan privacy:

Bewoner: Maar…Voorlopig ben ik nog niet weg hier.

Onderzoeker: Nee? Zou je het niet een mooi plan vinden om zelfstandiger te gaan wonen

nadat je een vast baantje hebt gevonden?

Bewoner: [trekt een twijfelend gezicht] Nee…, daar ben ik nu nog niet klaar voor. Misschien

later, weet je, als ik een vriendin heb. Op dit moment heb ik de mensen en de begeleiding hier nog nodig om niet weer dezelfde fouten te maken.

64

(27)

27

Onderzoeker: Voel je je thuis hier?

Bewoner: [aarzelt, denkt even na] Eigenlijk wel ja, eigenlijk voel ik me wel thuis hier. Maar ik

zou wel een kamer voor mezelf willen, in plaats van nu… met een gordijntje tussen mij en mijn buurman, weet je. Maar ik vind het fijn dat ik hier mensen om me heen heb.

Onderzoeker: Het liefst zou je dus een kamer willen voor jezelf, in een huis met andere

mensen?

Bewoner: Ja, inderdaad!65

De sociale kant van de instellingen is een mes dat van twee kanten snijdt. Ruzies, intimidaties en sluimerende spanningen zijn van alledag en kunnen ervoor zorgen dat bewoners zich niet meer prettig voelen in de instelling. Bovendien zijn er altijd einzelgängers die de sociale drukte van de instelling eerder als een minpunt zien dan als een pluspunt:

Een bewoner, die voordat hij in het pension terecht kwam in veel andere instellingen en op straat heeft gewoond, geen psychiatrische klachten heeft maar wel een licht verstandelijke beperking, geeft aan gemengde gevoelens te hebben bij zijn huidige woonsituatie. Hij voelt zich niet altijd thuis in het pension. Dit komt door bepaalde andere bewoners. De cliënt vindt het erg druk in het pension en vertelt dat hij niet altijd de gewenste privacy kan krijgen. De bewoner zou graag op zichzelf gaan wonen en zegt dat hij te veel hecht aan zijn privacy om begeleid te gaan wonen. Toch bevalt het wonen in het pension de bewoner ook weer, hij zegt dat hij wel op zijn plek zit en niet direct hoeft door te stromen. Soms zegt de bewoner dat hij terug wil naar zijn land van herkomst, en soms zegt hij weer dat hij in Nederland thuishoort. Het is duidelijk dat de bewoner dus soms het ene en soms het andere wil of zegt.66

De privacy en de sociale context zijn dus factoren waarvan een teveel of een tekort al snel kan leiden tot een verstoring van het thuisgevoel van de bewoners. Deze evenwichtsstrijd zal echter slechts in complexiteit toenemen in de volgende paragrafen, waarin meer componenten zullen worden besproken. Te beginnen met de vertrouwdheid van een thuis.

4.3 Vertrouwdheid en gewoonten

In een snel veranderende wereld is een thuis ook een plek van herkenning. De grenzen van deze plek scheiden het bekende van het onbekende. Wanneer de bewoners de instelling binnenstappen ruilen

65

Observatie 100 66

(28)

28

zij de onvertrouwde buitenwereld in voor een wereld die zij kennen. Althans, idealiter. Vanuit fenomenologisch oogpunt is vertrouwdheid een zeer belangrijk element van het thuis voelen. Een thuis is een veilige en vertrouwde haven, waar mensen zich kunnen terugtrekken, ontspannen en voor elkaar kunnen zorgen. Een thuis is in deze context een insluitende en tegelijkertijd

onderscheidende plek waar mensen een sterke sociale, psychologische en emotionele binding mee hebben. 6768

De medewerkers geven in de interviews aan dat thuis een plek moet zijn die je kent. Zo stelt respondent 6 dat je eerst moet wennen aan een plek en het ‘een beetje tot je moet nemen’ voordat het je thuis wordt. Je moet de ‘de boel een beetje leren kennen’ volgens deze respondent. Volgens respondent 1 gaat het erom dat je ‘gewoon heel erg je eigen plek kent’ en ‘lekker op je eigen potje kan kakken’. Dit kennen van je eigen plek betreft niet alleen het kennen van de materiële en fysieke kenmerken van de omgeving, misschien nog wel belangrijker is het kennen van de sociale omgeving. In de onderstaande observatie wordt een relatief nieuwe bewoner door de leiding aangesproken op het feit dat hij vaak afwezig is, hij slaapt volgens de leiding te weinig thuis. De leiding heeft hem gewaarschuwd dat hij echt op zijn kamer moet gaan slapen omdat anders zijn plek in het geding komt. De medewerker legde uit:

“Kijk, weet je wat het is. Als jij steeds maar weg bent, dan kunnen wij je niet goed helpen, via de telefoon kunnen we echt niet alles regelen. Maar dat niet alleen, je moet je ook bedenken dat je op deze manier hier dus nooit echt gaat aarden, hè. Je leert op deze manier de mensen hier nooit goed kennen, ons niet en de medewerkers niet.” 69

De bewoners moeten dus met regelmaat aanwezig zijn in de instelling om de plek te leren kennen. De vertrouwdheid met de instelling lijkt echter niet alleen af te hangen van de aanwezigheid van de bewoners zelf. Het betreft ook de afwezigheid van buitenstaanders. Wanneer bewoners het gevoel krijgen dat er te veel buitenstaanders het huis in en uit lopen, voelen zij zich in mindere mate vertrouwd met hun eigen woonomgeving. Dit geldt zeker voor de aanwezigheid van buitenstaanders bij aangelegenheden die bedoeld zijn voor bewoners. De belangrijkste aangelegenheden zijn de gemeenschappelijke lunch en maaltijd. Deze gezamenlijke eetafspraken lijken te fungeren als rituelen voor insiders. Niet alleen worden de buiken gevuld, tevens wordt de scheidslijn tussen insiders en outsiders steeds weer herbevestigd. In realiteit zorgen verhuizingen, bezoekers van bewoners en

67

Easthope 2004: 136 68

Hidalgo & Hernandez 2001: 274 69

(29)

29

andere gasten ervoor dat deze scheidslijn een meanderende grens is. Sommige bewoners hebben hier geen problemen mee, voor anderen zijn deze verschuivingen moeilijk te aanvaarden. Dit is begrijpelijk, normaal gesproken hebben mensen immers de controle over de bewaking van deze grens. Wanneer deze beheersing echter uit handen wordt gegeven, wordt ook het gevoel van beheersing over hun thuis uit handen gegeven. In dit geval wordt de beheersing van deze grens overgeleverd aan de medewerkers. Wanneer deze medewerkers de grens volgens de bewoners niet goed beheersen, kan de spanning dan ook hoog oplopen, zoals duidelijk wordt in het onderstaande citaat:

Tijdens de lunch komt een vriend van een bewoner mee eten, nadat dit aan de leiding is gevraagd. Een medebewoner ziet dit en begint te morren, hij roept: ‘die man woont hier helemaal niet, wat moet hij hier!’ De medebewoner geeft aan dat hij vindt dat de lunch alleen voor bewoners hoort te zijn en dat hij het niet prettig vindt dat er allerlei vreemden in huis zijn. Hij wordt door de leiding streng van repliek gediend: hij dient zich hier niet mee te bemoeien.70

De lunch hoort een positieve collectieve samenkomst van bewoners te zijn. Voor sommige bewoners is het echter van groot belang dat outsiders ook echt outsiders blijven, opdat de insiders ook echt insiders kunnen blijven. De maaltijden vormen belangrijke momenten van herbevestiging in deze scheiding tussen bewoners en buitenstaanders. Echter, ook buiten deze belangrijke ijkpunten behoort er volgens sommige bewoners onderscheid te worden gemaakt tussen bewoners en buitenstaanders. De medewerkers zijn het hiermee eens, zo blijkt uit de onderstaande observatie:

Een van de bewoners geeft bij de leiding aan dat hij vindt dat er een rot-sfeer hangt in huis. Op de vraag waarom hij dit dan ineens vindt, antwoordt de bewoner dat het komt doordat er tijdelijk twee oud-bewoners in huis zijn die voor veel onrust zorgen. Hij snapt niet waarom ze hier zijn en zegt dat de bezoekers zich ook anders zouden moeten opstellen omdat ze

bezoekers zijn. Hij krijgt hierin gelijk door de leiding, en wordt gecomplimenteerd met het op deze manier aangeven hiervan, in plaats van te gaan schelden of chagrijnig te gaan doen.71

70

Observatie 18 71

(30)

30 4.4 Tijd om thuis te voelen

In de vorige paragraaf werd duidelijk dat de vertrouwdheid met de omgeving belangrijk is voordat deze omgeving een thuis wordt. Een voorwaarde voor het opbouwen van deze vertrouwdheid lijkt de tijdsduur te zijn van het wonen. De woonduur in een instelling is in principe ‘zo kort als mogelijk en zo lang als nodig’. In realiteit kan het leven in een instelling soms een onzekere lengte hebben. Bewoners worden soms vanuit praktische redenen doorgeplaatst. Bovendien kunnen tijdelijke of permanente schorsingen altijd om de hoek liggen.

Respondent 5 werkt bij meerdere instellingen van het Leger des Heils. Bij het vergelijken van de twee instellingen vermoedt de respondent dat de bewoners in de ene instelling zich meer thuis voelen dan in de andere instelling. Dit heeft volgens de respondent niet zozeer te maken met de mate van privacy als wel met de tijdsduur van wonen:

“Interviewer: Dus op het Instroomhuis denk jij dat de mensen zich minder thuis voelen dan op Zuiderburgh?

Respondent 5: Ja, absoluut.

Interviewer: En heeft dat dan alleen te maken met het hebben van een eigen kamer? Respondent 5: Dat denk ik niet, want er zijn ook cliënten bij het Instroomhuis die een eigen

kamer hebben. Eigenlijk best wel veel. Alleen omdat het verblijf daar van best wel korte duur is, denk ik dat de mensen zich daar minder snel hechten aan de plek en het niet zien als hun eigen thuis. Omdat ze eigenlijk altijd met de verwachting leven van: hey, ik ga naar een nieuwe plek toe.”

Ook uit de onderstaande observatie komt duidelijk naar voren dat de bewoners vaak tijd nodig hebben voordat zij zich thuis kunnen voelen in de instelling:

Tijdens een babbeltje met een collega tijdens de overdracht komt een nieuwe bewoner ter sprake. De collega vertelt dat hij die dag een gesprek had gehad met deze bewoner, waaruit naar voren kwam dat de bewoner zich steeds meer thuis begon te voelen in de instelling. De collega stelde dat de bewoner steeds meer zijn plekje leek te veroveren in het huis. ‘Vaak moeten nieuwe bewoners toch wel echt hun plekje veroveren voordat ze zich thuis voelen’, zo stelde de collega.72

72

(31)

31

Tijdens een ochtenddienst vertelt een psychotische bewoner die al voor zeer lange tijd in de

instelling woont dat hij zich erg thuis voelt in de instelling en er niet meer weg wil. De bewoner heeft een kamertje op de hoogste verdieping met uitzicht, wat hij heerlijk vindt. Hij vertelt:

“…ik hoor hier gewoon. Ik wil ook niet meer weg. Ik woon hier al zo lang, al sinds het begin. Vraag maar aan [de teamleider], ik hoor hier gewoon.” 73

De lengte van wonen lijkt te bepalen in welke mate iemand ergens ‘thuis hoort’. Hoe langer de bewoners in de instelling wonen, hoe meer zij zich ook lijken thuis te voelen.

4.5 Thuis als fysieke plek

Als de Ierse filosoof en bisschop George Berkeley zich zou buigen over deze scriptie, zou hij zonder twijfel mompelen dat ‘thuis’ slechts een idee is in de hoofden van de mensen. Hierin zou hij uiteraard gelijk hebben; thuis is een perceptie in de menselijke hersenpan en heeft daarbuiten geen

bestaansrecht. Dit betekent echter niet dat er voor Samuel Johnson geen steen zou zijn om tegenaan te trappen. Thuis krijgt wel degelijk een fysiek gestalte in de instellingen. De tot nu toe behandelde componenten van het thuisgevoel van de bewoners zijn vooralsnog in zekere zin steeds abstract geweest. Tijd, privacy, veiligheid en ook de sociale kant van thuis voelen zijn belangrijke bouwstenen van een ‘thuis’ als sociaalpsychologische constructie, maar zijn toch moeilijk in een zichtbare

momentopname te vatten.

Thuis als fysieke plek betreft de ruimte, maar ook de invulling van die ruimte. Welke spullen hebben bewoners nodig om zich thuis te voelen? Uit de data komt duidelijk naar voren hoe

belangrijk verschillende materiële zaken kunnen zijn voor bewoners opdat zij zich prettig voelen op hun kamer. Vaak gaat dit bijvoorbeeld om elektronica zoals een TV, een radio, een computer of een Cd-speler. In andere gevallen is het een gitaar, wierook, posters of schilderijen. Maar niet alleen de materiële zaken in de kamers van de bewoners bepalen het thuisgevoel, ook de gemeenschappelijke ruimtes zijn belangrijk:

“Respondent 1: Maar bijvoorbeeld ook de huiselijkheid die er is, dat vind ik wel heel goed, weet je wel. Je kan ook denken, we pompen er weinig geld, dat het gewoon een kale, steriele ruimte is waar mensen vanzelf gek worden. Maar, nee, het is voor mensen soms echt een

73

(32)

32

eindstation. Ja, en… Laat dat gewoon goed zijn. Het is al niet optimaal, maar… Maak het dan zo top mogelijk, weet je wel.”

Een andere respondent, die in meerdere LdH-instellingen heeft gewerkt, stelt dat het belangrijk is dat een woonruimte gezellig is:

“Interviewer: Dus als je het hebt over een thuis creëren voor mensen, gaat het dan om het sociale of meer om het materiële?

Respondent 6: Ja, ik denk dat dat er trouwens ook wel mee te maken heeft. De inrichting,

dat dat een beetje gezellig is, niet heel steriel, weet je wel. En dat alles open staat, weet je wel. Maar ik was gisteren op de Vlaardingenlaan [vestiging van Mentrum], en daar was alles vrij steriel. Je ziet echt bijna niks in die woonkamers staan.

Interviewer: Zit het hier wel goed met de kleuren?

Respondent 6: Nou het is hier lekker kleurrijk. (…) Ik vind het wel, ehm, gezellig.”

Hoe de medewerkers in de praktijk proberen deze materiële component van het thuisgevoel te verbeteren, zal in hoofdstuk 7 uitgebreider worden besproken.

4.6 Een bijzondere doelgroep

De bewoners van de wooninstellingen vormen een bijzondere groep mensen. Psychiatrische klachten, verslavingsproblematiek en een verleden op straat zijn afwijkende factoren op samenlevingsniveau, maar in de instelling de normaalste zaak van de wereld. Hebben deze

afwijkende kenmerken echter invloed op (de voorwaarden van) het thuisgevoel van de bewoners? Participatie, eenzaamheid en het vinden van (betaald) werk zijn de grootste knelpunten voor mensen met aanhoudende psychische problemen. 74 is bekend dat een psychose en sociaal

isolement twee kwaden zijn die elkaar in een vicieuze cirkel versterken. Immers, een psychose leidt in principe tot een verslechtering van het sociaal en maatschappelijk functioneren, verlies van zelfvertrouwen en uiteindelijk tot eenzaamheid. Vervolgens zal bij vrijwel alle mensen met

psychische stoornissen een verergering van hun psychische stoornissen optreden wanneer zij in een sociaal isolement terecht komen. Net zoals depressieve mensen depressiever worden als zij thuis tussen vier muren blijven zitten.75 Juist voor mensen met psychische stoornissen is het daarom

74

Trimbos 2012 75

(33)

33

belangrijk dat een thuis niet alleen een ruimte is om zich terug te kunnen trekken, maar vooral ook een sociale plek vormt.

Ook de verslavingsproblematiek kan van invloed zijn op de voorwaarden zich ergens thuis te voelen. Wanneer aan respondent 3 gevraagd wordt naar de belangrijkste voorwaarden voor de bewoners om zich thuis te voelen, antwoordt de respondent ontkennend wanneer ‘waarden’ of ‘materiële zaken’ gesuggereerd worden. In plaats daarvan is de mogelijkheid tot het gebruiken van drugs de belangrijkste voorwaarde om zich thuis te kunnen voelen, zo stelt de respondent:

“Respondent 3: Kijk, over het algemeen kun je zeggen dat 90 procent harddrugsverslaafd hier. En ja, hun thuis is, ik bedoel het niet oneerbiedig, maar de dope staat op nummer één.

Interviewer: Ja, dus hun thuis is niet…

Respondent 3: Nee, dat verschilt echt van de medewerkers. Ook vanuit de organisatie. Wij

willen het hier eigenlijk gewoon , netjes, hygiënisch houden, veilig. En dat is het wel een beetje. Terwijl de bewoners, die gaan gewoon hun gang. De dope, ze staan er mee op, ze gaan ermee naar bed.

Interviewer: Mogen ze hier op hun kamer gebruiken? Respondent 3: Ja, ja.

Interviewer: Dus het gebruiken van dope op hun kamer, dat is misschien nog wel de

belangrijkste voorwaarde om zich thuis te voelen?

Respondent 3: Ja, ja, ja, ja! Het is wel zo natuurlijk dat we het in de gaten houden, nou ik zei

het al over veiligheid, dat het veilig moet zijn voor andere bewoners, ook voor de persoon zelf. Kijk het is heel verleidelijk voor mensen om samen te gebruiken want dan kunnen ze het delen en iedereen heeft er dan wat aan. Maar wij hebben gewoon gezegd: je mag maximaal met zijn tweeën op een kamer, met de deur dicht zodat andere er geen last van hebben, geen hinder. ”

In de betreffende HvO-instelling werd om deze reden besloten om het ‘gebruiken op de kamer’ toe te staan, zolang hiermee de veiligheid van andere bewoners en de persoon zelf niet in gevaar komt: met maximaal 2 personen, dichte deur en geen hinder. Ook in de LdH-instelling waar respondent 1 werkt, wordt ervoor gekozen om bewoners op hun kamers te laten gebruiken om thuis een thuis te laten zijn:

“Respondent 1: Er mag gebruikt worden op de kamers, dat is ook niet overal zo. Dus ja, dat heeft ook wel zijn invloed, ook hoe thuis je je voelt. Als jij hetgene wat superdominant is in je

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Het is belangrijk dat u tijdens het oefenen goed in de gaten houdt of het echt wel goed gaat. Als uw hond toch nerveus begint te worden, kan dat uitlopen op verlatingsangst. Let

Thuis, dat komt van thuis, dat gaat van thuis uit Thuis, ooit komt je thuis, daar waar de liefde woont Thuis, kom maar naar Huis, als je zijn Stem hoort Thuis, Hij brengt je

In onderstaand schema worden puntsgewijs de belangrijkste risico’s be- noemd die het gebied herbergt en die aanleiding kunnen zijn voor onveilig- heid(sgevoelens) en overlast, en

kwalitatieve screening van zowel de dak- en thuislozen in de Hoeksche Waard als ook het huidige aanbod ter opvang en begeleiding van deze mensen, kan er een aantal conclusies

 In iedere centrumgemeente sociaal medische spreekuren invoeren voor dak- en thuislozen door een vaste groep

Dat is al drie jaar zou je denken anders moet er misschien ergens in een vakblad of iets dergelijks komen te staan of ik weet niet of dat ook speciaal is voor

Het aandeel van de BRICS-landen, Singapore, Hong Kong in logistieke diensten wordt steeds groter, met prestaties die elk jaar verbeteren (goedkope

Maar ook de laatvlieger, de gewone grootoor, beide soorten baard- vleermuizen en de zeer zeldzame ingekorven vleermuis leiden een verborgen en nachtelijk bestaan en