• No results found

mee te maken heeft, zit ik me net te bedenken, kijk het feit, dat je… bedenk ik me net, het gevoel dat je kan doen en laten wat je wil. Dat maakt ook uit of je je thuis voelt. Dus of ik bijvoorbeeld zo maar wat uit de koelkast kan pakken, of ehm… daar heeft het ook mee te maken. Dat je bij wijze van spreken ook zomaar met je blote kont door de woonkamer kunt

49

lopen, bijvoorbeeld. Dat je kan doen en laten wat je wil. Dus dat, daar zou ik hier heel veel moeite mee hebben.”

Het is een tegenstelling die bij vrijwel alle medewerkers is terug te vinden: enerzijds zouden zij het liefst een zo groot mogelijke negatieve vrijheid creëren voor de bewoners, anderzijds leidt het regelmatige falen van de bewoners om de positieve vrijheid vorm te geven ertoe dat deze negatieve vrijheid vaak beperkt wordt. Het leren omgaan met vrijheden is een belangrijke doelstelling voor de bewoners. Medewerkers kunnen bewoners niet leren om zich thuis te voelen. Althans, niet zonder tussenstappen. Op indirecte wijze kunnen medewerkers op ten minste twee manieren de bewoners leren om zich – ook met het oog op de toekomst, waarin bewoners wellicht weer zelfstandigere zullen gaan wonen – thuis te voelen. Ten eerste kunnen de bewoners met hulp van de begeleiding werken aan de sociale vaardigheden die belangrijk zijn voor het thuisgevoel. Ten tweede kunnen de medewerkers de bewoners leren hoe zij hun positieve vrijheid kunnen benutten en zo voorwaarden kunnen scheppen om zich thuis te kunnen voelen.

De bewoners van de instellingen ontkomen er niet aan dat er altijd medewerkers zijn die zich met hen ‘bemoeien’. Deze bemoeizorg gaat onoverkomelijk ten koste van de negatieve vrijheid. Soms kan echter de beperking van negatieve vrijheid leiden tot een grotere positieve vrijheid. Een voorbeeld hiervan is de onderstaande observatie, waarin er gesproken wordt over een regulering van het alcoholgebruik om de ADL98 en HDL99 te waarborgen:

Een nieuwe bewoner is ingetrokken in het pand. Zijn kersverse begeleider stelt een zorgplan met hem op. De persoonlijke begeleider stelt dat de bewoner goed in staat is om voor zichzelf te zorgen, en dat hij zijn hygiëne en zelfverzorging goed op de rit heeft. De bewoner ziet volgens haar het belang in van ADL. Hij hecht er waarde aan, ook omdat hij veel contacten met vrienden en familie heeft. Een verminderde ADL zou volgens de bewoner kunnen leiden tot gezichtsverlies. Ook ziet de bewoner het belang en de waarde in van HDL, hij realiseert zich dat als hij op zichzelf wil wonen, hij ook zelf de regie over zijn HDL moet voeren. De persoonlijk begeleider stelt wel vast dat er een risico verbonden is aan het alcoholprobleem

98

Algemene Dagelijkse Levensverrichtingen. Dit zijn verrichtingen die bewoners moeten kunnen doen om een gewenst niveau van kwaliteit van leven te waarborgen. Het is een term die in de zorg gebruikt wordt om de zelfredzaamheid te staven. Onder ADL vallen bijvoorbeeld: eten, drinken, opstaan en naar bed gaan, aan- en uitkleden, sociale contacten onderhouden, naar de WC gaan, praten, luisteren, seksueel contact hebben, bewegen en ontspannen, medicijnen innemen, zinvolle activiteiten uitvoeren etc.

99

Huishoudelijke Dagelijkse Levensverrichtingen. Net als ADL een term die in de zorg gebruikt wordt. Het betreft de handelingen om het huishouden te kunnen doen, zoals schoonmaken, afwassen, de was doen, koken etc.

50

van de bewoner: het is bekend dat mensen die onder invloed zijn van alcohol weinig tot niet gemotiveerd zijn tot het aandacht besteden aan ADL en HDL. De mentor kan zich voorstellen dat de persoonlijke verzorging zal versloffen als de bewoner geregeld onder invloed is van alcohol. Wanneer deze voorspelling uit zou komen, stelt de mentor dat de instelling zich zal moeten inzetten op meer begeleiding in het reguleren van alcoholgebruik en het doen aan persoonlijke verzorging. 100

100

51

7

De macht van de medewerker

Inmiddels zijn een aantal zaken duidelijk geworden. Ten eerste is het thuisgevoel ontleed en zijn de belangrijkste factoren die een constructieve of destructieve rol spelen bij de creatie van een thuisgevoel voor de bewoners blootgelegd. Ten tweede werd duidelijk dat het van belang is dat de bewoners zich thuis voelen in de instelling en dat de medewerkers dit belang onderstrepen, zolang thuis maar geen passiverende hangmat wordt. Ook de belangrijke verhouding tussen regulering en vrijheid werd besproken. Vervolgens komt er automatisch een nieuwe vraag naar boven drijven. Hoe wordt er namelijk in de instellingen door de medewerkers gehandeld opdat de bewoners zich thuis voelen? Welke macht en welke instrumenten hebben de medewerkers om dit doel te bereiken?

7.1 Sociale instrumenten

In hoofdstuk 2 werd duidelijk dat een thuis ook een belangrijke sociale component bevat. Het is een taak voor de medewerkers om de bewoners zich thuis te laten voelen, onder andere door aandacht te besteden aan deze sociale component. Dit is allerminst een eenvoudige taak. Zoals Annemarie Mol mooi verwoordde: “Zorgen is geen transactie waarbij er op een zeker moment iets oversteekt (een product tegen een prijs) maar een interactie waarbij de actie heen en weer gaat en (zolang dat maar nodig is) heen en weer blijft gaan.” 101 Het thuisgevoel is geen simpel product dat de medewerkers over de toonbank kunnen schuiven. Om dit te bereiken leveren de medewerkers een vorm van emotionele arbeid: de medewerkers proberen een emotionele toestand te produceren bij de bewoners.102 Vergeleken met de meer concrete taken – zoals het zoeken naar nieuwe woonplekken voor bewoners, het regelen van de financiën of het opknappen van een kamer – is deze emotionele arbeid lastiger meetbaar. Toch zeggen alle werknemers beide taken als belangrijk te ervaren. Zo antwoordt respondent 5 het volgende op de onderstaande vraag:

“Interviewer: Naast te werken aan de autonomie van mensen, hoe werk je dan ook aan het laten thuis voelen van de mensen?