• No results found

niet of ik voorbeelden mag noemen, maar ik denk dan aan Robert en zijn mentor en de manier waarop hun met elkaar omgaan, ja dat is gewoon grappen en ouwehoeren! En natuurlijk zijn er ook emoties soms. Maar ze zijn gewoon bijna elkaars gelijken in hoe ze met elkaar omgaan. Maar dat neemt niet weg dat Robert wel de vrijheid heeft om naar de mentor toe te stappen met een hulpvraag.”

Macht is dus belangrijk voor de medewerkers om idealen te kunnen verwezenlijken, zoals het creëren van een thuis voor de bewoners. Vaak wordt deze macht ingezet om positieve doelen te behalen en sommige medewerkers proberen deze machtsverhoudingen bewust zo min mogelijk zichtbaar en voelbaar te maken. Tegelijkertijd zijn er soms situaties waarin medewerkers misbruik maken van deze macht. Wanneer medewerkers cynisch worden over het bereiken van doelen met de bewoners, kan de correctheid waarmee deze macht wordt ingezet in gevaar komen. In de volgende paragraaf wordt aandacht besteed aan de grillige medewerkers en de structurele onmacht die aan deze grilligheid ten grondslag ligt.

7.4 Structurele onmacht en grillige groepswerkers

Het is een paradox. Hoewel de medewerkers van de instellingen de macht hebben om het leven van de bewoners te maken of te breken, bevinden zij zich tegelijkertijd ook in een structureel machteloze positie. Het lot dat Lipsky de street-level bureaucrats toedichtte – enerzijds zijn het de werkelijke beleidsbepalers en hebben ze een grote mate van agency, anderzijds zijn het slechts pionnen in een spel waarvan de spelregels op een veel hoger niveau geschreven worden – wordt in dit onderzoek bevestigd. De medewerkers kunnen wel degelijk aan een hoop knoppen draaien opdat de bewoners zich thuis voelen of juist niet, zoveel werd tot nu toe al duidelijk. De andere kant van het verhaal is dat het thuisgevoel van bewoners vaak ook kwetsbaar is voor negatieve invloeden, de inzet van de bewoners ten spijt. Zo wordt bijvoorbeeld duidelijk in observatie 117, waarin een bewoner een

59

gesprek heeft met twee begeleiders. Het is een bewoner die door de leiding als zeer zelfstandig wordt gezien. Zijn zorgplan bevat geen doelen meer en de vraag die daarom centraal staat is: wat belemmert deze bewoner om zelfstandig te gaan wonen? Immers, de bewoner geeft aan zich ook niet heel erg op zijn plek te voelen in de instelling. Uiteindelijk blijkt dat slechte ervaringen met de schuldhulp ertoe leiden dat deze bewoner angstig is om een zelfstandigere woonvorm te betrekken. In het verleden hebben schuldhulp bureaus fouten gemaakt waardoor de bewoner opeens onterecht te maken kreeg met deurwaarders. Als de bewoner zelfstandig moet gaan wonen dient er

automatisch ook een nieuw schuldhulptraject gestart te worden. Dit is een frustrerende

bureaucratische belemmering. De bewoner voelt zich in deze situatie niet echt thuis in de instelling, durft tegelijkertijd niet zelfstandig te gaan wonen en de leiding kan hier weinig aan veranderen.

Tijdens een avonddienst vertelt een collega hoe hij denkt over zijn toekomst. De medewerker geeft aan eigenlijk best wel klaar te zijn met het ‘op de groep staan’. Hij stelt dat hij het gezeur van de bewoners niet meer trekt, dat hij er klaar mee is dat je er nauwelijks iets kan bereiken en dat hij gewoon door wil groeien of op zoek wil gaan naar een andere baan. Als het vervolgens gaat over de doelstellingen van de instelling, zoals de mensen activeren en thuis laten voelen, zegt hij het volgende:

“Ja, weet je wat het is… Die doelstellingen zijn altijd wel heel mooi en zeker ook heel waardevol, maar ze zijn ook gewoon vaag, als je begrijpt wat ik bedoel. En iedereen interpreteert ze anders, en heel vaak haal je ze niet, of ook vaak weet je geen eens of je het gehaald hebt. En mensen vinden me dan al snel cynisch, maar ik ben gewoon realistisch, kijk: met de meeste mensen bereik je niets. Mensen hier, ja niet allemaal, maar de meesten hebben altijd wel wat te zeiken en als je leuke dingen organiseert komt er gewoon bijna niemand opdagen, zoals vandaag weet je wel [we hadden een sportmiddag georganiseerd in het park, er kwamen slechts 3 mensen opdagen terwijl er 2 begeleiders en een vrijwilliger waren].” 111

Tijdens dit gesprek kwam een andere medewerker erbij en ook deze medewerker beaamde dat hij last had van deze frustraties. Hij stelde dat hij het mooi en belangrijk werk vindt, maar dat hij zichzelf niet zijn hele leven dit werk ziet doen. Liever gaat hij later weer met zijn handen werken: echt iets maken, met duidelijk en haalbaar resultaat.

Het sociaal werk dat de medewerkers uitvoeren leidt dikwijls tot frustraties en demotivatie. De structurele hindernissen die voorkomen dat zorgdoelen bereikt worden kunnen in combinatie

111

60

met het gedrag van sommige bewoners leiden tot onprofessioneel gedrag van de medewerkers, zo stelt een respondent in het onderstaande citaat:

“Respondent 1: En soms ook gewoon, sommige mensen, kijk ik bedoel we hebben wel eens cliënten gehad en dat waren zulke enorme narcisten, of zo, weet je wel. En die wil je gewoon achter het behang steken, die wil je gewoon keihard negeren. Maar ja toch, dat kan niet. Want zij hebben ook het gevoel nodig dat we naar ze luisteren en dat ze gehoord worden. Ja, en soms heb je dan als hulpverlener toch niet… kijk we zijn ook maar mensen, weet je wel… dat je dat niet kan. Maar goed, dat remt dus wel hoe prettig zij zich daar voelen, en dat remt misschien automatisch ook wel hoe zij zich thuis voelen op die plek. Ik bedoel, als je niet door de deur kan met de cliënten die daar wonen, met de hulpverleners die daar werken, ja hoe erg ga je je dan thuis voelen, snap je.”

61

8

Conclusie

In deze scriptie stond de volgende hoofdvraag centraal: hoe wordt er in wooninstellingen voor dak- en thuislozen met psychiatrische problemen gestreefd naar het creëren van een thuis voor de bewoners? Om een antwoord op deze vraag te vinden, werd er naar een aantal zaken gekeken. Het thuisgevoel werd ontleed, de (on)wenselijkheid van een thuis werd besproken, de invloed van de regulerende structuur werd belicht en de middelen van medewerkers om bewoners zich thuis te laten voelen werden onderzocht.

Bij het ontleden van het thuisgevoel van de bewoners blijken een aantal factoren erg bepalend te zijn. Ten eerste zijn de privacy en veiligheid belangrijke voorwaarden voor het thuisgevoel van de bewoners. Hoewel de medewerkers het belang van privacy erkennen, kunnen regulerende en gerationaliseerde acties van de medewerkers leiden tot inbreuk op deze privacy. Kamercontroles zijn er een geducht voorbeeld van: niet alleen wordt er met de controle een directe inbreuk gedaan op de privacy door de kamers fysiek te betreden, eveneens wordt de permanent aanwezige disciplinerende invloed van de instelling hiermee doorgezet tot de meest intieme plek van de bewoners. Zelfs in deze meest intieme plek zijn de bewoners niet geheel vrij om te doen en laten wat zij willen.

Ten tweede is de sociale component van een thuis een zeer belangrijk element in de instellingen. De bewoners van de instellingen hebben vaak minder goede sociale netwerken dan normaal en psychiatrische problematiek vraagt om extra sociale aandacht. Niet alleen de

medewerkers spelen een belangrijke rol in deze sociale functie, ook de vele medebewoners zorgen ervoor dat de bewoners van de instellingen niet snel in een sociaal isolement raken. Tegelijkertijd kunnen juist de medebewoners in de instellingen, het zijn immers bonte gezelschappen met uiteenlopende problemen, er ook voor zorgen dat bewoners zich minder thuis voelen. Ruzies, intimidaties en sluimerende spanningen kunnen een storende factor zijn in de totstandkoming van een thuisgevoel. De medewerkers kunnen een belangrijke rol spelen in het bevorderen van deze sociale component van het thuisgevoel. Door middel van structurele aandacht voor de bewoners met beperkte sociale capaciteiten en het oplossen van conflicten kan het thuisgevoel van de bewoners worden verbeterd.

Ten derde is het dan ook belangrijk dat de bewoners vertrouwd raken met elkaar en met de gewoonten in de nieuwe woonomgeving. De medewerkers herkennen het belang van het leren kennen van de medewerkers, bewoners en de instelling, en stimuleren daarom de bewoners ook om op regelmatige basis aanwezig te zijn in de instelling. Gemeenschappelijke rituelen zoals de

62

het ritme van de instelling. De gemeenschappelijke momenten leiden er tevens toe dat de grens tussen insiders en outsiders wordt herbevestigd.

Ten vierde is belangrijk dat de bewoners de tijd krijgen om hun plekje in de instelling te veroveren en zich thuis te gaan voelen. Hoe langer de bewoners er wonen, hoe meer ze zich thuis voelen. Bewoners die weten dat ze op korte termijn de instelling weer moeten verlaten, zullen zich minder thuis voelen dan de bewoners die de zekerheid hebben om voor een langere periode een vaste woonplek in de instelling te hebben.

Ten vijfde moet thuis worden gezien als een fysieke plek: de ruimtes, indeling, inrichting en inboedel kunnen het thuisgevoel in positieve en negatieve zin beïnvloeden. Het thuisgevoel van bewoners kan bijvoorbeeld versterkt worden door een gezellige gemeenschappelijke ruimte, een schone keuken, een grotere kamer of het hebben van een eigen tv. Aan dit praktische element wordt in de instellingen actief aandacht besteed.

Ten zesde zijn een aantal specifieke kenmerken van de bewonersgroep bepalend voor het thuisgevoel. Allereerst is gebleken dat juist de bewoners met psychiatrische problematiek kwetsbaar zijn voor sociale isolatie en daarom erg gebaat zijn bij een sociale woonomgeving. Ook de

verslavingsgerelateerde problematiek creëert een bijzonder element in het thuisgevoel van de bewoners. Immers, de alcohol en drugs zijn voor sommige bewoners zo belangrijk dat zij zich nooit thuis zullen voelen op een plek waar zij niet kunnen gebruiken. Hoewel er oog is voor regulering, wordt het daarom in sommige instellingen toegestaan om te gebruiken op de kamers. Het dakloze verleden lijkt weinig invloed te hebben op het thuisgevoel. Ook de grote heterogeniteit tussen bewoners lijkt weinig effect te hebben op het thuisgevoel van de bewoners.

Tot slot zijn de twee vormen van vrijheid belangrijk voor het thuisgevoel. Enerzijds hebben bewoners behoefte aan een mate van negatieve vrijheid. Te veel bemoeienis verstoort het

thuisgevoel. Anderzijds biedt de instelling de bewoners ook mogelijkheden om deze vrijheid in te vullen, waardoor de positieve vrijheid wordt vergroot. Hoewel negatieve en positieve vrijheid niet zonder elkaar kunnen, is in sommige gevallen een verminderde negatieve vrijheid noodzakelijk opdat de positieve vrijheid vergroot kan worden.

Hoewel de instelling voor sommige bewoners een hangmat kan worden - als de instelling te veel een comfortabel thuis wordt, lijkt het een passiverende invloed te kunnen hebben – is het hebben van een thuis volgens de medewerkers bovenal een fundamentele basis voor mensen. En deze basis is noodzakelijk om vervolgens te kunnen werken aan een proces van resocialisatie. Hoewel thuis in deze visie als beginpunt wordt gezien om vervolgens verder te werken aan het ‘heropvoeden’ van de bewoners, zijn de verbetering van verschillende componenten van het thuisgevoel dikwijls ook beloningen voor goed gedrag van de bewoners. Wanneer bewoners zich

63

houden aan zorgplannen, actief opstellen en afspraken nakomen, kan dit leiden tot grotere kamers, meer privacy, positievere aandacht of meer vrijheid.

De medewerkers van de instellingen kunnen via verschillende wegen significante invloed uitoefenen op het thuisgevoel van de bewoners. Alledaagse handelingen van de medewerkers kunnen het thuisgevoel van de bewoners maken of breken. Tegelijkertijd is de mogelijkheid van bewoners om hun eigen thuis te creëren soms een breekbaar ideaal dat gemakkelijk door externe factoren verstoord kan worden. Soms doen medewerkers alles wat in hun macht ligt om dit ideaal in de praktijk vorm te geven, maar leiden onoplosbare schulden, bureaucratische irrationaliteiten psychiatrische klachten ertoe dat de bewoners zich niet thuis voelen.

Veel mensen vinden het lastig om uit te leggen wat een thuisgevoel precies inhoudt. Zo ook de medewerkers. Dit gegeven heeft zijn weerslag op het handelen van de medewerkers. Alle

medewerkers onderstrepen het belang van het bieden van een thuis, zoals ook in de instellingsvisies genoemd wordt. In het handelen van de medewerkers lijkt deze visie echter te versnipperen. Wanneer medewerkers uitleggen hoe zij ernaar streven een thuis te creëren voor de bewoners, belichten zij dikwijls een enkele component van het thuisgevoel. Er wordt in de praktijk wel degelijk gewerkt aan de verbetering van het thuisgevoel van de bewoners, maar vaak lijkt dit te gebeuren op onbewuste en onsamenhangende wijze.

64

Literatuur

Achterhuis, H. (1980) De markt van welzijn en geluk. Baarn: Ambo.

Aristoteles (1999) Ethica Nicomachea. Groningen: Historische Uitgeverij.

Atherton, I. & C. McNaughton-Nicholls (2008) ‘Housing First as a Means of Addressing Multiple Needs and Homelessness.’ European Journal of Homelessness, 2, 289-303.

Blunt, A. & R. Dowling (2006) Home. Londen: Routledge.

Bourdieu, P. (1998) Acts of Resistance. Against the New Myths of our Time. Cambridge: Polity Press.

Bourdieu, P. (1999) Pascalian Meditations. Cambridge Policy Press.

Bryman, A. (1988) Quantity and Quality in Social Research. Londen: Unwin Hyman.

Bryman, A. (2008) Social Research Methods. Oxford: Oxford University Press.

Depreeuw, W. (1988) Landloperij, bedelarij en thuisloosheid. Een socio-historische analyse van repressie, bijstand en instellingen. Kluwer: Deventer.

De Swaan, A. (2004) Zorg en de staat. Welzijn, onderwijs en gezondheidszorg in Europa en de Verenigde Staten in de nieuwe tijd. Amsterdam: Bert Bakker.

Dohmen, J. (2007) Tegen de onverschilligheid. Pleidooi voor een moderne levenskunst. Amsterdam: Ambo.

Duyvendak, J. W. (2011) The Politics of Home. Belonging and Nostalgia in Western Europe and the United States. New York: Palgrave Macmillan.

65

Duyvendak, J. W. , T. Knijn & M. Kremer (eds. ) (2006) Policy, People and the New Professional. De- professionalization and Re-professionalization in Care and Welfare. Amsterdam: Amsterdam University Press.

Easthope, H. (2004) ‘A place called home.’ Housing, theory and society, 21, 3, 128-38.

Foucault, M. (2010) Discipline, Toezicht en Straf. Groningen: Historische Uitgeverij.

Foucault, M. (2013) Geschiedenis van de waanzin. Amsterdam: Uitgeverij Boom.

Fox, L. (2002) ‘The Meaning of Home: A Chimerical Concept or a Legal Challenge?’ Journal of Law and Society, 29, 4, 580–610.

Gemeente Amsterdam (2011) Van de straat, naar een thuis. Tweede fase Plan van Aanpak Maatschappelijke Opvang 2011-2014. Niet uitgegeven.

Gemeente Amsterdam (2012) Herijking Maatschappelijke Opvang. Nieuwe problemen, nieuwe oplossingen. Publieke beleidsnotitie, niet uitgegeven.

Giddens, A. (1991) Modernity and Self-identity: Self and Society in the Late Modern Age. Stanford: Stanford University Press.

Gillsjö, C., D. Schwartz-Barcott & I. von Post (2011) ‘Home: the place the older adult cannot imagine living without.’ BMC Geriatrics, 11, 10.

Goffman, E. (1961) Asylums. Essays on the Social Situation of Mental Patients and Other Inmates. Harmondsworth: Penguin Books.

Greshof, D. (1998) ‘Dakloos door de jaren heen. Het Amsterdamse zwerfcircuit.’ In: Godschalk, J. en T. Müller, De samenleving onderzocht. Sociologie in de jaren negentig. Amsterdam: Het Spinhuis.

Heidenreich, M. & G. Bischoff (2008) ‘The Open Method of Co-ordination: A Way to the

Europeanization of Social and Employment Policies?’ Journal of Common Market Studies, 46, 3, 497- 532.

66

Hidalgo, M.C. & B. Hernandez (2001) ‘Place attachment: conceptual and emprirical questions.’ Journal of Environmental Psychology, 21, 273-81.

Hochschild, A. R. (1979) ‘Emotion Work, Feeling Rules, and Social Structure.’ American Journal of Sociology, 85, 3, 551-575.

Hochschild, A. R. (1983) The managed heart: Commercialization of human feeling. Berkeley, CA: University of California Press.

Hvo Querido (2012) Actief en betrokken aan de slag. Meerjarenbeleidsplan 2012-2014. Amsterdam: Hvo Querido.

Lipsky, M. (2010) Street Level Bureaucracy: Dilemmas of the Individual in Public Services. New York: The Russel Sage Foundation.

Low, S. (2004) Behind the Gates: Life, Security and the Pursuit of Happiness in Fortress America. New York: Routledge.

Mol, A. (2006) De logica van het zorgen. Actieve patiënten en de grenzen van het kiezen. Amsterdam: Van Gennep.

Molony, S.L. (ed.) (2011) ‘Trajectories of At-Homeness and Health in Usual Care and Small House Nursing Homes.’ The Gerontologist, 52, 4, 504-515.

Morley, D. (2001) ‘Belongings: place, space and identity in a mediated world.’ European Journal of Cultural Studies, 4, 4, 425-48.

Newman, J. & E. Tonkens (2011) Participation, Responsibility and Choice: Summoning the Active Citizen in Western European Welfare States. Amsterdam: AUP.

Pols, J. (2004) Good care. Enacting a complex ideal in long-term psychiatry. (Publieke editie van PhD thesis) Utrecht: Trimbos-reeks.

67

Porteous, J.D. & S.E. Smith (2001) Domicide: The Global Destruction of Home. Montreal: McGill- Queen’s University Press.

Porter, R. (1998) ‘Anti-Psychiatry and the Family: Taking the Long View.’ In: Gijswijt-Hofstra, M. & R. Porter (Eds.), Cultures of Psychiatry and Mental Health Care in Postwar Britain and the Netherlands. Amsterdam: Rodopi.

Putnam, R. (2007) ‘E pluribus unum: diversity and community in the 21st century.’ Scandinavian Political Studies, 30, 2, 137-4.

Rybczynski, W. (1986) Home: A short history of an idea. New York: Penguin Books.

Sandu, A. (2013) ‘Transnational Homemaking Practices: Identity, Belonging and Informal Learning.’ Journal of Contemporary European Studies, 21, 4, 496-512.

Saunders, P. (1989) ‘The Meaning of Home in Contemporary English Culture.’ Housing Studies, 4, 3, 177– 192.

Scott, S. (2009) Making Sense of Everyday Life. Cambridge: Polity Press.

Silverman, D. (2006) Interpreting Qualitative Data. Londen: SAGE.

Stearns, P.N. & C. Zisowitz (1986) Anger. The struggle for emotional control in America’s History. Chicago/Londen: The Chicago University Press.

Stones, R. (2008) Key Sociological Thinkers. Hampshire: Parlgrave Macmillan.

Tainio, H. & P. Fredriksson (2009) ‘The Finnish Homelessness Strategy : From a ‘Staircase’ Model to a ‘Housing First’ Approach to Tackling Long-Term Homelessness.’ European Journal on Homelessness, 3, 181-200.

Tielens, J. (2012) In gesprek met psychose. Verbindende gesprekstechniek, praktische handleiding om in contact te komen en te blijven met psychotische mensen. Utrecht: De Tijdstroom Uitgeverij.

68

Trimbos instituut (2012) Factsheet Panel Psychisch gezien. Website:

http://www.platformggz.nl/lpggz/download/extern-persberichten-rapporten-brochures- ea/factsheet-panel-psychisch-gezien-2012.pdf

Triqs (2012a) Rapport CQI-meting. Opvang (niet-ambulant). Leger des heils, sociaal pension Zuiderburgh. Website: http://www.legerdesheils.nl/files/files/O_N-A_I_32_Sociaal%20 Pension%20Zuiderburgh%20Amsterdam_rapport%20CQI%20O_NA_v1.0.0.pdf

Triqs (2012b) Rapport CQI-meting. Beschermd wonen (GGZ). Leger des heils, Westburgh Amsterdam. Website: http://www.legerdesheils.nl/files/files/GGZ_BW_243A_Westburgh%20Amsterdam_ Rapport%20CQI_2.0.0.pdf

Van Dalen, R. (2009) ‘De emotiesociologie van Arlie Hochschild’ Sociologie, 5, 2, 152-164.

Van Laere, I., M. De Wit & N. Klazinga (2009) ‘Preventing evictions as a potential poublic health intervention: Characteristics and social medical risk factors of households at risk in Amsterdam.’ Scandinavian Journal of Public Health, 37, 697-705.

Verplanke, L. & J.W. Duyvendak (2010) Onder de mensen? Over het zelfstandig wonen van psychiatrische patiënten en mensen met een verstandelijke beperking. Amsterdam: AUP.

Wardhaugh, J. (1999) ‘The Unaccommodated Woman: Home, Homelessness and Identity.’ Sociological Review 47, 1, 91-109.

WRR (2012) Vertrouwen in burgers. Amsterdam: Amsterdam University Press.

Zoila, A.F. (1978) ‘Michel Foucault, anti-psychiatre?’ Revenu Internationale de Philosophie, 32, 59-74.

Internetbronnen:

FEANTSA. Website: http://www.feantsa.org/spip.php?article120&lang=en