• No results found

Samen aan de poldertafel: Een vergelijkend onderzoek naar de wijze waarop traditionele belangenbehartigende beroepsorganisaties reageren op uitdagers in de belangenbehartiging op hetzelfde beroepsterrein

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Samen aan de poldertafel: Een vergelijkend onderzoek naar de wijze waarop traditionele belangenbehartigende beroepsorganisaties reageren op uitdagers in de belangenbehartiging op hetzelfde beroepsterrein"

Copied!
82
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Auteur: T. W. F. van Dalen Studentnummer: 1862332

Opleiding: Public Affairs Universiteit Leiden

Scriptiebegeleidster: Prof. dr. Arco Timmermans

2e lezer: Dr. G.E. Breeman

Datum: 23/10/2020 Masterscriptie

Samen aan de poldertafel

Een vergelijkend onderzoek naar de wijze waarop traditionele

belangenbehartigende beroepsorganisaties reageren op uitdagers in de

(2)

1

Voorwoord

Voor u ligt de scriptie getiteld: ‘Samen aan de poldertafel. Een vergelijkend onderzoek naar de wijze waarop traditionele belangenbehartigende beroepsorganisaties reageren op uitdagers in de belangenbehartiging op hetzelfde beroepsterrein’. De traditionele belangenbehartigende organisaties die centraal staan in dit onderzoek zijn Land- en Tuinbouworganisatie Nederland en de Algemene Onderwijsbond. Deze organisaties hebben reeds te maken gehad met een interessante uitdaging in het kader van belangenbehartiging: een nieuwe, snelgroeiende organisatie die actief is in de belangenbehartiging op hetzelfde beroepsterrein.

Deze scriptie is geschreven in het kader van mijn afstuderen aan de masteropleiding Public Affairs aan de Universiteit Leiden. Het afstudeeronderzoek heeft uiteindelijk van februari tot eindoktober 2020 geduurd. Het onderwerp van mijn afstudeeronderzoek werd mij aangeraden door PA-adviseur en docent PA door Gemeenten Erik van Venetië. Erik van Venetië is tevens bereid geweest om mij tijdens de eerste fasen van het onderzoek van feedback en relevante artikelen te voorzien. Daarnaast ben ik vanaf het begin tot het eind zorgvuldig ondersteund door mijn scriptiebegeleider Prof. dr. Arco Timmermans, bijzonder hoogleraar PA aan de Universiteit Leiden.

Bij dezen wil ik graag mijn dank betuigen aan Erik van Venetië voor zijn ondersteuning in de eerste fasen van het onderzoek. In het bijzonder gaat mijn dank uit naar Arco Timmermans die, in deze soms bizarre tijden, altijd klaar stond om mijn vragen via de mail of Skype te beantwoorden. Tevens wil ik mijn familie graag bedanken voor de morele steun tijdens het schrijfproces. Hun vertrouwen is altijd mijn drijfveer geweest om het onderzoek goed af te ronden

Ik wens u veel leesplezier toe. Tom van Dalen

(3)

2

Samenvatting

Er hebben reeds diverse onderzoeken plaatsgevonden naar de manier waarop de gevestigde orde wordt uitgedaagd door de opkomst van grassroots organisaties en hoe gevestigde organisaties hier op reageren. Hoewel deze kennis van belang is, blijft het perspectief van belangenbehartigende beroepsorganisaties, die van groot belang zijn voor het maatschappelijk middenveld, onderbelicht. Primair richt dit onderzoek zich op de wijze waarop traditionele belangenbehartigende beroepsorganisaties reageren op uitdagers in de belangenbehartiging op hetzelfde beroepsterrein. Daarnaast, kijkt dit onderzoek naar factoren die mogelijk verklarend kunnen zijn voor de manier waarop de traditionele partijen reageren wanneer zij in een situatie terechtkomen waarin zij niet langer vrij zijn van uitdagers. Het doel van dit onderzoek is meer inzicht krijgen in de wijze waarop traditionele belangenbehartigende beroepsorganisaties reageren op uitdagers in de belangenbehartiging op hetzelfde beroepsterrein en daarbij lessen trekken die kunnen bijdragen aan het nadenken over de toekomst van het poldermodel. Om de doelstelling, die hierboven beschreven staat, te realiseren moet bepaalde kennis gegenereerd worden. Met die reden is een centrale onderzoeksvraag opgesteld: Welke overeenkomsten en verschillen zijn waar te nemen in

de wijze waarop traditionele belangenbehartigende beroepsorganisaties reageren op uitdagers in de belangenbehartiging op hetzelfde beroepsterrein, en hoe kan dit worden verklaard?

Om de hoofdvraag te kunnen beantwoorden is een analyse gemaakt van berichtgeving in de media en overige bronnen. In de analyse staan twee traditionele organisaties centraal: respectievelijk Land- en Tuinbouworganisatie Nederland en de Algemene Onderwijsbond. Een vergelijkende analyse heeft uitgelicht welke overeenkomsten en verschillen kunnen worden waargenomen in de wijze waarop de traditionele organisaties hebben gereageerd op hun uitdager. Daarbij is tevens aandacht voor een verandering in het ledenaantal en media-aandacht als factoren die mogelijk medebepalend voor de reactie.

Uit de twee behandelde cases is gebleken dat er meerdere overeenkomsten zijn in de wijze waarop traditionele belangenbehartigende beroepsorganisaties op uitdagers reageren, maar ook duidelijke verschillen. De vergelijkende analyse heeft aangetoond dat sommige verwachtingen die de wijze van reageren moeten verklaren goed verdedigbaar zijn en sommige juist niet.

(4)

3

Inhoudsopgave

Voorwoord ... 0 Samenvatting... 2 1 Inleiding ... 5 1.1 Introductie ... 5 1.2 Maatschappelijke ontwikkelingen... 5 1.3 De puzzel ... 7 1.3.1 Doelstelling ... 8 1.3.2 Onderzoeksvraag ... 8 1.3.3 Deelvragen ... 8

1.4 Relevantie van onderzoek ... 10

1.4.1 Maatschappelijke relevantie ... 10 1.4.2 Wetenschappelijke relevantie ... 10 1.5 Leeswijzer ... 11 2. Theoretisch kader ... 12 2.1 Deelvraag 1 ... 12 2.1.1 Het poldermodel ... 12

2.1.2 Traditionele belangenbehartigende beroepsorganisaties ... 14

2.1.3 Uitdagers in de belangenbehartiging op hetzelfde beroepsterrein ... 16

2.1.4 Traditionele belangenbehartigende beroepsorganisaties en uitdagers naast elkaar ... 19

2.2 Deelvraag 2 ... 21

2.2.1 Incumbents en uitdagers ... 21

2.2.2 Reactietypologieën ... 23

2.2.3 Mogelijke factoren die van invloed zijn op het veranderen van de reactie ... 25

3. Opzet van het empirisch onderzoek ... 32

3.1 Operationalisatie ... 32

3.1.1 Operationalisatie van deelvraag 1 ... 32

3.1.2 Operationalisatie van deelvraag 2 ... 34

3.2 Onderzoekstrategie ... 37

3.3 Technieken ter verzameling benodigde data ... 38

3.3.1 Analyse berichtgeving in de media en overige informatiebronnen ... 38

3.4 Argumentatie (case)selectie ... 38

3.4.1 Land- & Tuinbouworganisatie (LTO) Nederland ... 39

(5)

4

3.5 Data-analyse en resultaatverwerking ... 40

3.6 Betrouwbaarheid en validiteit van onderzoek ... 41

3.6.1 Betrouwbaarheid ... 41

3.6.2 Validiteit ... 41

4. Analyse berichtgeving in de media en overige informatiebronnen ... 43

4.1 Hoe heeft LTO Nederland op FDF gereageerd? ... 44

4.1.1 Schematisch overzicht van de analysepunten, reactietypen en bijbehorende toelichting ... 46

4.2 Hoe heeft de AOb gereageerd op PO in actie? ... 47

4.2.1 Schematisch overzicht van de analysepunten, reactietypen en bijbehorende toelichting. ... 49

5 Vergelijkende analyse ... 51

5.1 Passief niet-coöperatief: negerend ... 51

5.2 Actief coöperatief: uitnodigend ... 52

5.3 Passief coöperatief (afwachtend) en actief niet-coöperatief (bestrijdend) ... 54

5.4 Een verandering in het ledenaantal ... 55

5.5 Media-aandacht ... 58

6 Conclusie... 64

6.1 Theoretische basis ... 64

6.1.1 In de context van het poldermodel: traditionele beroepsorganisaties en uitdagers ... 64

6.1.2 Een typologie van reacties en factoren die mogelijk een reactie medebepalen ... 65

6.2 Beantwoording van de hoofdvraag ... 65

6.2.1 De overeenkomsten en verschillen die zijn waargenomen in de wijze waarop LTO Nederland en de AOb op hun uitdager reageren... 66

6.2.2 Verklaringen voor de wijze waarop traditionele organisaties reageren op de uitdager ... 68

7 Discussie ... 72

8. Bibliografie ... 74

(6)

5

1 Inleiding

1.1 Introductie

In de belangenbehartiging moeten de gevestigde organisaties steeds vaker rekening houden met de opkomst van actiegroepen en burgerlobby. In Nederland zijn met betrekking tot de afgelopen vijf jaar meerdere voorbeelden bekend. Denk aan een ‘PO in actie’1, ‘Bouw in Verzet’2 of Farmers

Defence Force3. Onder andere via sociale media weten deze actiegroepen binnen een korte tijd veel mensen te bereiken en te mobiliseren. Daarnaast, weten zij zich steeds beter te organiseren tot het punt dat dit soort actiegroepen gaan functioneren als volwaardige beroepsorganisaties. Deze interessante ontwikkeling in de wereld van de belangenbehartiging wordt deels gevat met literatuur waarvan ‘grassroots lobbying’ het onderwerp is. Er is echter veel minder bekend over hoe de gevestigde organisaties in de belangenbehartiging met deze ontwikkeling omgaan. Veel van deze organisaties, vaak met een lange bestaansgeschiedenis en een brede achterban, zijn geïnstitutionaliseerd in ons poldermodel. Zij danken deze positie met name aan hun vermogen om draagvlak en implementatiecapaciteit te leveren. Dit vermogen van de gevestigde of traditionele belangenorganisaties is belangrijk voor de werking van het poldermodel. De (recente) ontwikkelingen in de belangenbehartiging – de opkomst en snelle groei van actiegroepen – kunnen dit vermogen mogelijk ondermijnen en daarmee de werking van het poldermodel verstoren. Duidelijk is dat de actiegroepen met een snelgroeiende achterban een serieuze uitdaging kunnen vormen voor de traditionele organisaties. De vraag die dit oproept is hoe gaan de traditionele organisaties hiermee om? Hoe reageren zij op hun uitdagers in de belangenbehartiging?

1.2 Maatschappelijke ontwikkelingen

In de nacht van 1 oktober 2019 vertrokken duizenden boeren voor een landelijke protestactie per tractor in colonnes naar Den Haag (NOS, 2019a). De leidende organisatie achter wat bekend is komen te staan als ‘het Boerenprotest’ is Farmers Defence Force4 (Straver, 2020a). Deze organisatie was aanvankelijk opgericht om boeren bij te staan die werden “geconfronteerd met de

1 Voor meer informatie omtrent deze organisatie verwijs ik naar de website: https://www.poinactie.nl/ 2 Voor meer informatie omtrent deze organisatie verwijs ik naar de website: https://www.bouwinverzet.nl/ 3 Voor meer informatie omtrent deze organisatie verwijs ik naar de website: https://farmersdefenceforce.nl/ 4 Voor meer informatie omtrent deze organisatie verwijs ik naar de website: https://farmersdefenceforce.nl/

(7)

6 excessen van milieuextremisten”. Vanaf 2019 behartigt deze organisatie de belangen van de agrarische sector in bredere zin (NOS, 2020).

Opvallend is dat deze belangen al sinds 1995 worden behartigd door de overkoepelende belangenorganisatie: de Land- en Tuinbouworganisatie (LTO) Nederland (LTO.nl). Met het oog op het relatief lange bestaan van LTO en de ruim 35.000 leden die deze vertegenwoordigt, kan dit samenwerkingsverband van de Limburgse Land- en Tuinbouw Bond (LLTB)5, Land- en Tuinbouworganisatie Noord (LTO Noord)6 en Zuidelijke Land- en Tuinbouworganisatie (ZLTO)7 worden beschouwd als een traditionele belangenorganisatie.

Een interessant verschijnsel is de relatief snelle opkomst van de Farmers Defence Force als belangrijke speler naast LTO Nederland. Met haar activistische houding volgt FDF een vaak afwijkende strategie ten opzichte van LTO. Daarmee daagt de organisatie de gevestigde orde uit. Zo stapte recent LTO-voorzitter Marc Calon op wegens ‘gebrek aan draagvlak’, nadat LTO uit het Landbouw Collectief stapte, waar onder andere ook FDF deel van uitmaakte (Koenis, 2020). Dit verschijnsel is niet per se uniek. In steeds meer sectoren en vanwege uiteenlopende maatschappelijke vraagstukken is er sprake van een opkomst van de lobbygroep als uitdager van de traditionele belangenorganisatie. Te denken valt bijvoorbeeld aan de actiegroep ‘PO in actie’8, die opkomt voor de leraren, of aan de bouwers op het Malieveld in Den Haag (“Na boeren ook bouwers op Malieveld: wat merken we ervan?”, 2019).

In de wetenschappelijke literatuur is veel aandacht voor de opkomst en toenemende invloed van burgergroepen en grassroots-lobbying (Baumgartner, Berry, Hojnacki, Kimball & Leech, 2009). Een minder belicht onderwerp is de opkomst van grassroots-organisaties als uitdagers van de traditionele belangenorganisaties en wat dit betekent voor de dynamiek tussen beide spelers. Het is interessant om te onderzoeken wat de opkomst van de uitdagers betekent voor de positie van de traditionele belangenorganisatie in het Nederlandse poldermodel. Dit poldermodel biedt, als typisch Nederlands bestuurlijk fenomeen, een interessante context, waarbinnen onderzocht kan worden hoe partijen aan ‘de poldertafel’ omgaan met de toenemende invloed van uitdagers.

5 Voor meer informatie omtrent deze organisatie verwijs ik naar de website: https://www.lltb.nl/ 6 Voor meer informatie omtrent deze organisatie verwijs ik naar de website: https://www.ltonoord.nl/ 7 Voor meer informatie omtrent deze organisatie verwijs ik naar de website: https://www.zlto.nl/ 8 Voor meer informatie omtrent deze organisatie verwijs ik naar de website: https://www.poinactie.nl/

(8)

7

1.3 De puzzel

In literatuur over het poldermodel (De Beer & Keune, 2018; Keune, 2016; Woldendorp, 2006; Zweers, 2011) is niet of nauwelijks aandacht voor de groei van grassroots-organisaties. Hun toenemende invloed is een belangrijke ontwikkeling in de wereld van de belangenbehartiging en wordt door meerdere studies besproken en bevestigd (Baumgartner, et al., 2009; Rolfe 2005; Timmermans, 2015). De toenemende invloed van burgergroepen die bewust buiten de traditionele belangenorganisaties actie ondernemen, maakt deze groepen een serieuze uitdager van de gevestigde partijen (Meyer & Minkoff 2004). In de context van het poldermodel, waarbij de traditionele werkgeversorganisaties en vakbonden een geprivilegieerde plaats aan de beleidstafel hebben, is het de vraag hoe de gevestigde partijen met deze uitdagers omgaan. Enerzijds is er in de literatuur weinig bekend over de wijze waarop gevestigde belangenorganisaties reageren op uitdagers in hetzelfde beleidsveld (Walker 2012). Anderzijds wordt het belang van diezelfde vraag in de context van het poldermodel onvoldoende erkend in publicaties die de toekomst van dit model als onderwerp hebben (De Beer & Keune, 2018; Keune, 2016; Zweers, 2011).

Dit onderzoek, waarbij bovenstaande vraag centraal staat, geeft in de eerste plaats een extra dimensie aan de kennis omtrent de dynamiek tussen uitdagers en gevestigde belangenorganisaties. In het licht van de poldercontext kan op de tweede plaats, op basis van het onderzoeksresultaat, kritisch worden gereflecteerd op de legitimiteit en toekomst van het poldermodel. Een vraag die daarbij gesteld kan worden, is in hoeverre het poldermodel kan blijven functioneren, als ‘nieuwe’ organisaties in de rol van uitdager worden betrokken bij het polderoverleg. In hoeverre kunnen traditionele belangenorganisaties sturing geven aan de mate waarin hun uitdagers bij het overleg worden betrokken? Waarom worden uitdagers, indien sturing mogelijk is, bewust wel of niet buiten het overleg gehouden? Gaan gevestigde belangenorganisaties hier, afhankelijk van de sector of het maatschappelijke vraagstuk, anders mee om? Of bestaat er een alternatieve verklaring voor de verschillen en overeenkomsten in de wijze van omgang met uitdagers?

Een verklaring vinden voor een bepaald reactietype is, naast het in kaart brengen van deze reactietypen, een onderbelicht onderwerp. Empirisch onderzoek moet uitwijzen hoe de traditionele partijen reageren zij worden uitgedaagd. Daarnaast kan op basis van onderzoek aandacht worden besteed aan de vraag welke factoren bepalend zijn voor een bepaald reactietype.

(9)

8

1.3.1 Doelstelling

Primair richt dit onderzoek zich op de wijze waarop traditionele belangenbehartigende beroepsorganisaties reageren op uitdagers in de belangenbehartiging op hetzelfde beroepsterrein. Met het onderzoeksresultaat kan meer inzicht worden verkregen in hoe de traditionele beroepsorganisaties omgaan met de (recente) ontwikkelingen op het terrein van de belangenbehartiging. Daarnaast kijkt dit onderzoek naar de mogelijk verklarende factoren voor de manieren waarop traditionele partijen reageren, als zij in een situatie terechtkomen, waarin zij niet langer vrij zijn van uitdagers.

Het doel van dit onderzoek is om meer inzicht te krijgen in de wijze waarop traditionele belangenbehartigende beroepsorganisaties reageren op uitdagers in de belangenbehartiging op hetzelfde beroepsterrein en daaruit lessen te trekken, die kunnen bijdragen aan het onderzoek naar de toekomst van het poldermodel.

De doelstelling is zo geformuleerd dat deze helpt bij het beter begrijpen van de recente ontwikkelingen in de belangenbehartiging, zoals de opkomst van uitdagers op het terrein van de belangenbehartiging op hetzelfde beroepsterrein. Daarnaast is de doelstelling erop gericht om de kennis over de reacties van de uitgedaagde belangenorganisaties op de spreekwoordelijke ‘kapers op de kust’ te verdiepen en om meerdere factoren als mogelijk gedragsbepalend te overwegen.

1.3.2 Onderzoeksvraag

Om deze doelstelling te realiseren moet bepaalde kennis gegenereerd worden. Met die reden is een centrale onderzoeksvraag opgesteld:

Welke overeenkomsten en verschillen zijn waar te nemen in de wijze waarop traditionele belangenbehartigende beroepsorganisaties reageren op uitdagers in de belangenbehartiging op hetzelfde beroepsterrein en hoe kunnen deze worden verklaard?

1.3.3 Deelvragen

Om antwoord te kunnen geven op deze hoofdvraag zijn theoretische en empirische deelvragen opgesteld. De theoretische en empirische vragen bouwen op elkaar voort, wat betekent dat eerst

(10)

9 de theoretische deelvragen beantwoord moeten worden voordat een empirische deelvraag beantwoord kan worden.

De theoretische vragen worden beantwoord aan de hand van (wetenschappelijke) literatuur. Bij het beantwoorden van de hoofdvraag worden diverse concepten gebruikt, die vanuit de literatuur worden vastgesteld. Daarom wordt met de eerste deelvraag onderzoek gedaan naar literatuur over het poldermodel, belangenorganisaties en grassroots-organisaties. De context van het poldermodel helpt om het concept ‘traditionele belangenbehartigende beroepsorganisaties’ beter te begrijpen. Het bottom-up ontstaan van grassroots-organisaties dient als handvat om het concept van ‘uitdager’ uit te leggen.

Met de tweede theoretische deelvraag wordt onderzocht welke reactietypologieën uit de literatuur kunnen worden gehaald en welke het meest bruikbaar zijn om de hoofdvraag te kunnen beantwoorden.

In het theoretisch kader worden onderstaande twee vragen beantwoord.

1. Wat is het poldermodel, wie zijn in de context van dit model de traditionele belangenbehartigende beroepsorganisaties en door wie worden deze organisaties uitgedaagd? 2. Welke typologie deelt de reacties van belangenbehartigende beroepsorganisaties op uitdagers

het beste in en welke factoren zijn mogelijk bepalend voor een bepaalde reactie?

De verwachtingen die volgen uit de twee theoretische deelvragen worden beantwoord aan de hand van de data dat is verzameld met een analyse van berichtgeving in de media en overige bronnen. Daarbij staan twee traditionele organisaties als cases centraal: LTO Nederland en de AOb. In het methode hoofdstuk is toegelicht waarom deze cases zijn geselecteerd. Vooruitlopend op deze toelichting kan alvast verklapt worden dat beide organisaties te maken hebben met een uitdager. In hoofdstuk 5 wordt de verzamelde informatie voor beide cases met elkaar vergeleken en antwoord gegeven op de twee empirische deelvragen.

(11)

10

3. Op welke wijze reageert de traditionele belangenbehartigende beroepsorganisatie op uitdagers in de belangenbehartiging op hetzelfde beroepsterrein?

4. Is de wijze waarop de traditionele belangenbehartigende beroepsorganisatie reageert op de uitdager veranderd als gevolg van de factoren die mogelijk bepalend zijn?

Op basis van de vergelijkende analyse, waar antwoord is gegeven op de eerste empirische deelvraag, zijn de overeenkomsten en verschillen tussen de twee cases in de wijze waarop de traditionele organisatie reageert uitgelicht. Daarnaast is aan de hand van de beantwoording van de tweede empirische deelvraag geprobeerd de overeenkomsten en verschillen te verklaren. In de conclusie is op basis hiervan antwoord gegeven op de hoofdvraag.

1.4 Relevantie van onderzoek

1.4.1 Maatschappelijke relevantie

Door meer inzicht krijgen in de wijze waarop traditionele belangenbehartigende beroepsorganisaties reageren op uitdagers in de belangenbehartiging op hetzelfde beroepsterrein kunnen mogelijk lessen getrokken worden die bijdragen aan het nadenken over de toekomst van het poldermodel. De primaire focus van het onderzoek ligt bij het verbreden van de kennis met betrekking tot de wijze waarop traditionele organisaties reageren op uitdagers. Daarbij wordt verkend hoe bepaalde factoren mogelijk bepalend kunnen zijn voor de reactie. De doelstelling van dit onderzoek is dat het resultaat uit dit onderzoek relevante inzichten biedt met betrekking tot de werking, de legitimiteit en toekomst van ons poldermodel. De maatschappelijke relevantie hangt samen met de verwezenlijking van deze doelstelling. Het overlegmodel, waarvan het Akkoord van Wassenaar (1982) misschien het meest bekende voorbeeld is (Vos, 1999, p. 192), speelt immers een belangrijke rol in onze samenleving.

1.4.2 Wetenschappelijke relevantie

Er hebben reeds diverse onderzoeken plaatsgevonden naar de manier waarop de gevestigde orde wordt uitgedaagd door de opkomst van grassroots organisaties en hoe gevestigde organisaties hier op reageren (Mangelsdorf et al., 2016). Echter is de insteek van deze onderzoeken vaak het presenteren van een taxonomie van reacties geweest, waarbij het perspectief bij organisaties of sociale bewegingen in het algemeen ligt. Hoewel deze kennis van belang is, blijft het perspectief

(12)

11 van belangenbehartigende beroepsorganisaties, die van groot belang zijn voor het maatschappelijk middenveld, onderbelicht. Dit onderzoek probeert daarom vanuit het perspectief van deze organisaties een bijdrage te leveren aan de kennisontwikkeling omtrent de manier waarop zij reageren op uitdagers.

1.5 Leeswijzer

Nu de doelstelling van het onderzoek met de daarbij horende onderzoeksvragen duidelijk is, volgt in hoofdstuk twee de theorie. Het tweede hoofdstuk gaat over de vraag welke organisaties in de context van het poldermodel kunnen worden aangemerkt als traditionele belangenbehartigende beroepsorganisaties en welke als uitdagers. Vervolgens wordt op basis van de theorie een typologie gevormd die de wijze waarop traditionele organisaties reageren goed indeelt. Daarbij is tevens aandacht voor factoren die de wijze van reageren mogelijk beïnvloeden. De beantwoording van deze deelvragen is van invloed op de operationalisatie die in hoofdstuk drie aan de orde komt. In hoofdstuk drie volgt daarnaast een deel over de methoden en technieken, waarin de keuzes over hoe het onderzoek is uitgevoerd worden beargumenteerd. In hoofdstuk vier worden de resultaten die uit de analyse van berichtgeving in de media en overige bronnen weergegeven. Hierbij worden ook deze resultaten geanalyseerd en geconcludeerd. Nadien volgt in hoofdstuk vijf de vergelijking van resultaten. In hoofdstuk zes volgt de conclusie waarin antwoord wordt gegeven op de hoofdvraag van dit onderzoek. Tot slot volgt hoofdstuk zeven waarin aanbevelingen worden gedaan en kort wordt gereflecteerd op de toekomst van ons poldermodel.

(13)

12

2. Theoretisch kader

2.1 Deelvraag 1

In dit hoofdstuk wordt stapsgewijs toegewerkt naar de beantwoording van deelvraag één: Wat is

het poldermodel, wie zijn in de context van dit model de traditionele belangenbehartigende beroepsorganisaties en door wie worden deze organisaties uitgedaagd? Eerst wordt de literatuur

met betrekking tot het poldermodel besproken. Het doel hiervan is om een context te schetsen, waarin de concepten ‘traditionele belangenbehartigende beroepsorganisatie’ en ‘uitdagers in de belangenbehartiging op hetzelfde beroepsterrein’ beter kunnen worden begrepen. Ten slotte wordt in tabel 1 een overzicht gepresenteerd, waarin de kenmerken van de organisaties uit de centrale onderzoeksvraag overzichtelijk naast elkaar worden gezet.

2.1.1 Het poldermodel

Belangenorganisaties onderhandelen samen met de overheid over belangrijke (sociaaleconomische) beleidsvraagstukken. Hun doel is om compromissen te sluiten over de inhoud van het beleid en de onderlinge coördinatie. Dit onderhandelingsmodel wordt in de literatuur veelal aangeduid als het consensusmodel of het Nederlandse poldermodel (De Beer & Keune, 2018; Keune, 2016; Visser & Hemerijck, 1997; Woldendorp, 2006; Zweers, 2011). De rol van onderhandelen, coördineren en consensus worden in het boek A Dutch Miracle (Visser & Hemerijck, 1997) genoemd als cruciale factoren in de aanpak van de lage economische groei en hoge werkloosheid van begin jaren 80. De auteurs zetten in het boek uiteen hoe in het poldermodel, via geïnstitutionaliseerd en informeel overleg, op nationaal niveau belangrijke compromissen konden worden gesloten en hoe in samenspraak beleid kon worden doorgevoerd.

Visser en Hemerijck (1997) beargumenteren dat de versterkte concurrentiepositie van Nederland in de jaren 90 en de flexibiliteit met betrekking tot schommelingen in de internationale economie een belangrijke oorzaak heeft: de verwevenheid van de belangen van de overheid en de sociale partners. Zo kon op centraal niveau overeenstemming worden bereikt over noodzakelijk geachte beleidshervormingen door belangenbehartigende organisaties namens hun leden. Op decentraal niveau kon afgesproken beleid worden doorgevoerd in de verschillende sectoren – niet altijd zonder conflict, maar vaak zonder veel oppositie (Keune, 2016, p. 9). Met het Akkoord van

(14)

13 Wassenaar (1982) als historisch hoogtepunt werd het Nederlandse poldermodel in de jaren 80 en 90 zeer effectief en om die reden tevens zeer legitiem geacht (Vos, 1999, p. 192).

Resumerend kan het poldermodel het best begrepen worden als een politieke overlegstructuur. Hierin proberen het maatschappelijke middenveld en de overheid samen een akkoord te bereiken over maatschappelijke vraagstukken (Keune, 2016, p. 9). Het maatschappelijke middenveld is een begrip dat betrekking heeft op “het geheel van particuliere organisaties in de samenleving die verschillende groepen, meningen en belangen vertegenwoordigen. Zij vervullen een brugfunctie tussen individuele burgers en de overheid.” (Van Doorn & Schuyt, 1978, p. 21).

In de context van het poldermodel gaat het voornamelijk over vakbonden en werkgevers- en werknemersorganisaties (Keune, 2016, p. 12). De maatschappelijke vraagstukken gaan immers vaak over problemen die belangrijk zijn voor verschillende sectoren, zoals het klimaat, de arbeidsmarkt of (volks)gezondheid. De brugfunctie van de betrokken belangenorganisaties is essentieel voor de legitimiteit van de input en output van het polderoverleg over deze maatschappelijke vraagstukken. Vakbonden en werkgevers- en werknemersorganisaties, die traditioneel gezien een relatief groot deel van de burgers vertegenwoordigen, genieten om die reden dan ook een meer gevestigde positie aan de poldertafel (Keune, 2016, p. 12). Het poldermodel rust immers op het idee dat hoe meer burgers (indirect) in het overleg zijn vertegenwoordigd, hoe breder de uitkomst van het overleg wordt gedragen (Keune, 2016, p. 9). Over wat het Nederlandse poldermodel als politieke overlegstructuur is, bestaat in de literatuur weinig verdeeldheid (De Beer & Keune, 2018; Keune, 2016; Visser & Hemerijck, 1997). Wel is vanuit verschillende perspectieven kritisch gekeken naar de historische achtergrond van het model en naar de toekomst (Hemerijck & Van der Meer in Keune, 2016, hoofdstuk 7). In het licht van de recente ontwikkelingen – zoals de toenemende invloed van actiegroepen als PO in actie en FDF – die de aanleiding voor dit onderzoek zijn, bestaat er wellicht ruimte om vanuit een ander perspectief naar de toekomst van het poldermodel te kijken. Deze ontwikkelingen hebben namelijk mogelijk effect op de legitimiteit van het model. Vanuit die gedachte kan dit onderzoek bijdragen aan de poldermodelliteratuur.

(15)

14

2.1.2 Traditionele belangenbehartigende beroepsorganisaties

Nu de context van de onderzoeksvraag is geschetst, is het tijd om aandacht te besteden aan de organisaties die in dit model worden uitgedaagd. De onderzoeksvraag wijst specifiek naar organisaties die traditioneel gesproken een relatief groot deel van de beroepsgroepen in een bepaald werkterrein vertegenwoordigen en diens belangen behartigen. Alvorens de betekenis van deze traditionele of gevestigde belangenbehartigende beroepsorganisaties vanuit de literatuur wordt besproken, is het relevant om kort in te gaan op wat de literatuur zegt over belangenorganisaties in het algemeen.

Welk type politiek gedrag maakt van een organisatie volgens de meeste onderzoekers een ‘belangenorganisatie’? Allereerst moeten gezamenlijke belangen worden georganiseerd. Dit onderscheidt belangenorganisaties van brede golven van publieke opinie, individuele acties of losse netwerken van actoren, die vaak worden opgenomen in studies van sociale bewegingen (Burstein & Linton, 2002; Diani, 2012). Ten tweede wijzen Beyers et al. (2008, p. 1106) erop dat belangenorganisaties geïnteresseerd zouden moeten zijn in het beïnvloeden van het overheidsbeleid. Dit kan het wijzigen van bestaand beleid inhouden, het handhaven van het status quo-beleid, het verminderen van overheidsoptreden of het zoeken naar overheidserkenning van een probleem (Binderkrantz, 2008). Organisaties kunnen invloed zoeken via directe interactie met ambtenaren of op andere manieren. Deze andere middelen mogen echter niet het rechtstreeks zoeken van een openbaar ambt door middel van verkiezingen omvatten. Dit onderscheidt belangenorganisaties van politieke partijen (Berkhout, 2013, p. 32).

De conceptuele focus op lobbygedrag in deze zogenaamde functionele definitie of gedragsdefinitie van belangenorganisaties maakt het, zoals benadrukt door Jordan et al. (2004), onmogelijk om onderscheid te maken tussen belangenorganisaties en politiek actieve universiteiten, bedrijven of andere instellingen. Een mogelijk hulpmiddel om dit onderscheid wel te maken, wordt beschreven in het boek over branche- en beroepsorganisaties van Rijkes, Schmidt, Van der Rijken & Van den Toren (2015). Zij noemen namelijk vijf (interne en externe) functies die kenmerkend zijn voor dit type organisatie. Achtereenvolgens zijn dit: lobbyen, afspraken maken, ontwikkeling, dienstverlening en zingeving (Rijkes et al., 2015, pp. 77-125). Ook kan een conceptuele focus vanuit de context van het poldermodel mogelijk helpen om dit onderscheid te maken.

(16)

15 Met betrekking tot de poldercontext fungeren de betrokken werknemers- en werkgeversorganisaties als ‘staatstragende Kräfte’, die draagvlak en implementatiecapaciteit kunnen leveren (Crouch, 1993; Streeck, 1992; Lehmbruch en Schmitter, 1982). De betrokkenheid van belangenorganisaties is van invloed op de input- en outputlegitimiteit van het model. De inputlegitimiteit heeft betrekking op de legitimiteit van de actoren in een politiek bestel – bijvoorbeeld belangenorganisaties en politieke partijen – en het vermogen om de belangen van burgers te vertegenwoordigen (Schmidt, 2013; Scharpf, 1999). De brugfunctie van de belangenorganisaties geeft burgers de mogelijkheid gebruik te maken van hun stemrecht en om een participerende rol te spelen in politieke processen. Volgens Keune (2016) gaat het ‘wat het poldermodel betreft hier om de plaats van dit model in het democratische politieke systeem, welke actoren er mee mogen doen en welke belangen en bevolkingsgroepen zij vertegenwoordigen’ (p 22).

In dit model genieten (grote) werknemers- en werkgeversorganisaties een geprivilegieerde positie. Keune (2016) stelt dat deze belangenorganisaties “speciale functies en institutionele posities toebedeeld hebben gekregen in de Sociaal Economische Raad en andere adviesorganen, in het pensioenstelsel en in het cao-stelsel” (p. 22). Beargumenteerd kan worden dat de samenwerking tussen deze partijen in het poldermodel positieve effecten heeft op de economie en arbeidsmarkt, dat deze de outputlegitimiteit vergroot. Braun voegt hieraan toe: “Een van de belangrijkste pijlers waarop het poldermodel gebaseerd is, is namelijk de notie dat de sociale partners die aanschuiven aan de onderhandelingstafel representatieve belangenbehartigers zijn van niet alleen hun eigen achterban, maar van een breed palet aan sociaaleconomische belangen.” (Keune, 2016, p. 23). Duidelijk is dat de belangenorganisaties – of specifieker: de vakbonden en werkgeversorganisaties – een geprivilegieerde positie en belangrijke rol vervullen in het poldermodel. De conceptuele focus op lobbygedrag onderscheidt deze organisaties van brede golven van publieke opinie, individuele acties of losse netwerken van actoren en politieke partijen. De conceptuele focus vanuit de context van het poldermodel onderscheidt belangenorganisaties met een geprivilegieerde positie in het model van organisaties die geen “speciale functies en institutionele posities toebedeeld hebben gekregen in de SER en andere adviesorganen, in het pensioenstelsel en in het cao-stelsel”.

(17)

16 Kortom, de term ‘traditionele belangenbehartigende beroepsorganisaties’ verwijst in de context van het poldermodel naar organisaties:

1. Waarbij de belangen zijn georganiseerd;

2. Die geïnteresseerd zouden moeten zijn in het beïnvloeden van het overheidsbeleid (lobbyen), afspraken maken in het kader van arbeidsvoorwaarden (afspraken), inzetten op interne ontwikkeling, dienstverlening en zingeving;

3. Die niet rechtstreeks een openbaar ambt zoeken door middel van verkiezingen;

4. Die speciale functies en institutionele posities toebedeeld hebben gekregen in de SER en andere adviesorganen, in het pensioenstelsel en in het cao-stelsel;

5. Die de individuele en collectieve belangen behartigen van een groep aangesloten personen met hetzelfde beroep en/of dezelfde opleiding.

Het doel van dit onderzoek is om overeenkomsten en verschillen waar te nemen in de wijzen waarop deze organisaties reageren op uitdagers in de belangenbehartiging op hetzelfde beroepsterrein. Op basis van de literatuur over belangenorganisaties in het algemeen en de conceptualisatie van ‘traditionele belangenbehartigende beroepsorganisaties in de context van poldermodel’ is helder welk soort organisaties worden uitgedaagd. Uit de literatuur over grassroots-organisaties moet vervolgens duidelijk worden welk soort organisaties gelden als uitdagers in de belangenbehartiging op hetzelfde beroepsterrein.

2.1.3 Uitdagers in de belangenbehartiging op hetzelfde beroepsterrein

Het soort organisaties dat in de context van dit onderzoek wordt beschouwd als ‘uitdager’ ontstaat veelal spontaan en bottom-up uit onvrede over en als alternatief voor de wijze van de belangenbehartiging door traditionele belangenbehartigende beroepsorganisaties. In de literatuur omtrent grassroots-organisaties kan een verwijzing naar een dergelijke ontstaanswijze worden teruggevonden. Grassroots-organisaties worden door Smith (1997, p. 269) gedefinieerd als “locally based and basically autonomous volunteer-run non-profit groups that have an official membership of volunteers”. De toevoeging van Kempton et. al (2001) is dat grassroots organisaties veelal uit spontaniteit worden geboren omdat burgers of beroepsgroepen zorgen hebben met betrekking tot een specifieke (beleids-)kwestie.. Een voorbeeld hiervan is ‘PO in actie’. Deze

(18)

17 groep is in 2017 ontstaan als actiegroep in de strijd voor een hoger salaris en lagere werkdruk en vervolgens verdergegaan als vakbond naast de Algemene Onderwijsbond (AOb)9, die naar eigen

zeggen de grootste onderwijsvakbond van Nederland is (“Over de AOb”, z.d.). Er bestaan nog meer voorbeelden van actiegroepen, die als uitdagers in de belangenbehartiging op hetzelfde beroepsterrein zijn verdergegaan als vakbond of werkgeversorganisatie naast de traditionele belangenbehartigende beroepsorganisaties.

In de context van het poldermodel (en mogelijk ook daarbuiten) verdedigt dit onderzoek op basis van twee argumenten de stelling dat dit soort organisaties worden beschouwd als uitdager ten opzichte van de traditionele belangenbehartigende beroepsorganisaties. Het eerste argument heeft betrekking op de groei die in de literatuur wordt toegeschreven aan dit type lobby. In de wetenschappelijke literatuur omtrent grassrootslobby kunnen meerdere mogelijke verklaringen worden geïdentificeerd voor deze groei.

De eerste verklaring heeft betrekking op de veranderende verhoudingen in de Nederlandse politiek. In de naoorlogse periode was de toegang tot de beleidsarena met name voorbehouden aan gevestigde partijen. De afgelopen decennia is deze toegang meer pluralistisch geworden. Bovendien is, als gevolg van de ‘medialogica’10 in het publieke domein, de beleidsarena nu

toegankelijker dan voorheen (RMO, 2003). Een andere mogelijke verklaring is de hoge electorale volatiliteit (bewegelijke kiezers) in combinatie met het functieverlies van traditionele belangengroepen als gevolg van de teruglopende ledenaantallen. Dit zorgt er namelijk voor dat beleidsvoerders sneller de rekening gepresenteerd krijgen voor het doorvoeren van ‘verkeerd’ beleid in de ogen van het electoraat (Baumgartner et. al, 2009). Daarnaast maakt de opkomst van sociale media het makkelijker om gelijkgestemde burgers – bijvoorbeeld uit onvrede met betrekking tot een bepaald beleidsonderwerp – te verenigen en te mobiliseren.

Dit verklaart mogelijk de ontwikkeling, waarbij burgergroepen als maatschappelijke spreekbuis gaan fungeren om beleidsvoerders ter verantwoording te roepen (Timmermans, 2015). Het feit dat een burgerlobby (onder andere via social media) bottom-up ontstaat, draagt bij aan de maatschappelijke legitimiteit van de grassroots-organisaties, waardoor deze organisaties vanuit

9 Voor meer informatie omtrent deze organisatie verwijs ik naar de website: https://www.AOb.nl/ 10 “Daarmee wordt bedoeld dat het publieke debat steeds meer wordt bepaald door de mogelijkheden én begrenzingen van het medium, en dan vooral de televisie.” (Beek, Rouw, & Schillemans, 2006, p. 137)

(19)

18 strategisch oogpunt worden betrokken in lobbycoalities door gevestigde belangengroepen. Het draagvlak van grassroots-organisaties onder burgers bepaalt volgens Baumgartner et. al (2009) en Mahoney (2008) de toenemende invloed van de burgerlobby.

Titley (2003) stelt dat dit draagvlak kon ontstaan, omdat er na de ontzuiling een tendens ontstond van groepsidentificatie naar individualisme. Een burgerlobby richt zich namelijk meestal maar op een probleem, waardoor deze volgens Titley (2003) meer kans heeft de publieke opinie tegemoet te komen.

Het tweede argument heeft betrekking op de relatie tussen het vermogen van de traditionele belangenbehartigende beroepsorganisaties om draagvlak en implementatiecapaciteit te kunnen leveren, en hun geprivilegieerde positie in het poldermodel. Beargumenteerd kan worden dat de ontwikkelingen die worden besproken als mogelijke verklaringen voor de groei van de grassroots-lobby dit vermogen en daarmee de geprivilegieerde positie mogelijk ondermijnen.

Resumerend wordt in dit onderzoek met de term ‘uitdagers in de belangenbehartiging op hetzelfde beroepsterrein en in de context van het poldermodel’ verwezen naar organisaties die:

1. Spontaan en bottom-up zijn ontstaan;

2. Zich organiseren uit onvrede over en/of als alternatief voor de wijze van belangenbehartiging door de traditionele belangenorganisaties op een bepaald werkterrein;

3. De individuele en collectieve belangen behartigen van een groep aangesloten personen met hetzelfde beroep en/of dezelfde opleiding op hetzelfde werkterrein als de traditionele belangenbehartigende organisatie;

4. Bewust buitenom de traditionele belangenbehartigende beroepsorganisaties in hetzelfde werkterrein invloed uitoefenen op het beleidsvormingsproces (lobbyen), afspraken maken in het kader van arbeidsvoorwaarden (afspraken), soms inzetten op interne ontwikkeling, dienstverlening en zingeving;

5. Mogelijk als gevolg van het groeiende draagvlak erkend worden als werkgevers- of werknemersorganisatie.

(20)

19

2.1.4 Traditionele belangenbehartigende beroepsorganisaties en uitdagers naast

elkaar

De eerste theoretische deelvraag heeft als doel om vanuit de literatuur de concepten ‘traditionele belangenbehartigende beroepsorganisatie’ en ‘uitdager in de belangenbehartiging op hetzelfde beroepsterrein’ vast te stellen. De context van het poldermodel helpt om deze concepten beter te begrijpen.

Tabel 1 geeft antwoord op de vraag wat in de context van het poldermodel moet worden verstaan onder traditionele belangenbehartigende beroepsorganisaties en hoe deze verschillen van organisaties die gelden als uitdager in de belangenbehartiging op hetzelfde beroepenveld. De literatuur over het poldermodel en de literatuur over belangenorganisaties en grassrootsorganisaties zijn leidend geweest voor het formuleren van dit antwoord.

Tabel 1. Overeenkomsten en verschillen tussen de conceptualisatie van traditionele belangenbehartigende beroepsorganisaties en ‘nieuwe’ uitdagende beroepsorganisaties.

Overeenkomsten Traditionele belangenbehartigende beroepsorganisatie ‘Nieuwe’ belangenbehartigende

beroepsorganisatie (de uitdager)

Achterban • Behartigt de individuele en

collectieve belangen van een groep aaneengesloten personen met hetzelfde beroep en/of dezelfde opleiding

• Behartigt de individuele en

collectieve belangen van een groep aaneengesloten (ontevreden) personen met hetzelfde beroep en/of dezelfde opleiding

Interne functie • Ontwikkeling (cursus, omscholing)

• Dienstverlening (bijvoorbeeld juridische bijstand)

• Zingeving

• Ontwikkeling (cursus, omscholing) • Dienstverlening (bijvoorbeeld

juridische bijstand) • Zingeving

Verschillen

Ontstaan • Veelal uit fusie tussen

(regionale)

beroepsorganisaties met

• Veelal spontaan en bottom-up uit onvrede over en/of als alternatief voor de wijze van

(21)

20

relatief lange

bestaansgeschiedenis

belangenbehartiging op een bepaald beroepsterrein Externe functie • Is geïnteresseerd in het

beïnvloeden van het overheidsbeleid

• Is geïnteresseerd in het beïnvloeden van het overheidsbeleid, maar doet dit bewust buiten de traditionele beroepsorganisatie om

Speciale functies of institutionele posities

(Poldermodel)

• Heeft speciale functies en institutionele posities toebedeeld gekregen in de SER en andere adviesraden

• Heeft in principe geen speciale functies of institutionele posities toebedeeld gekregen

(22)

21

2.2 Deelvraag 2

In het vorige hoofdstuk is duidelijk geworden dat organisaties die in dit onderzoek worden behandeld als ‘traditionele belangenbehartigende beroepsorganisaties’ een enigszins geprivilegieerde positie genieten. De vraag is nu hoe deze traditionele belangenbehartigende beroepsorganisaties reageren op organisaties die hun geprivilegieerde positie uitdagen.

Om deze vraag te beantwoorden, is het artikel van Mangelsdorf et al. (2016) een goed vertrekpunt. De auteurs werken hierin toe naar de presentatie van een taxonomie die betrekking heeft op de reactietypen van ‘incumbents’ op grassroots-lobbyen. Met incumbents wordt verwezen naar organisaties die een geprivilegieerde positie hebben in de publieke of private sector. Vervolgens komen andere reactietypologieën uit de literatuur (Walker et al., 2008; Nash, 1951; Gamson, 1961; Gamson 1975; Timmermans et al., 2019) aan bod en wordt beargumenteerd hoe deze wel of niet kunnen bijdragen aan de beantwoording van de centrale onderzoeksvraag.

2.2.1 Incumbents en uitdagers

Mangelsdorf et al. (2016, p. 1) erkennen dat de groei van grassroots-lobbyen in meerdere landen een uitdaging vormt voor incumbents. In de literatuur is met name aandacht voor de manier waarop uitdagers (grassroots- en bredere sociale bewegingen) hun doelstellingen op de agenda krijgen en wat hiervan de uitkomst is (Meyer & Minkoff 2004). Maar voor de wijze waarop de uitgedaagde partijen met deze uitdagers omgaan en hoe zij op hun komst reageren (Walker 2012), is in de literatuur aanzienlijk minder aandacht (Mangelsdorf et al., 2016, p.1).

Onderzoek in het kader van de responsiviteit van ‘incumbents’ richt zich vooral op een analyse van de overeenkomsten in de prioriteiten in de agenda's van het overheidsbeleid en de belangrijkste problemen in de publieke opinie (Jones & Baumgartner 2005). Mangelsdorf et al. (2016, pp. 1-2) pleiten voor onderzoek, waarbij meer aandacht is voor het repertoire aan reacties van incumbents die worden uitgedaagd en presenteren een taxonomie van reactietypen van incumbents.

Het concept van de incumbent is al tientallen jaren een belangrijk element in de theorie van sociale bewegingen. Gamson (1975) was een van de eersten die het onderscheid introduceerde tussen wat hij toen zittende leden noemde (tegenwoordig meestal incumbents genoemd) en uitdagers. In het onderzoek van Mangelsdorf et al. (2016) wordt met incumbents verwezen naar organisaties die een geprivilegieerde positie hebben in de publieke of private sector. Daarmee heeft dit onderzoek

(23)

22 betrekking op beleidsvormende organisaties, die een bepaalde achterban vertegenwoordigen (Mangelsdorf et al., 2016, pp. 2-3). Beargumenteerd kan worden dat het concept van de incumbent van toepassing is op traditionele belangenbehartigende beroepsorganisaties, die in de context van het poldermodel een geprivilegieerde positie hebben. Daarmee is het relevant om de bruikbaarheid van de taxonomie te overwegen voor dit onderzoek.

Met de wijze waarop de gevestigde organisaties reageren op uitdagers wordt in dit onderzoek verwezen naar het type reactie op de lobbyactiviteit van grassroots-organisaties (Mangelsdorf et al., 2016, p. 3). In het onderzoek worden vier mobilisatiedomeinen11 onderscheiden met betrekking tot de lobbyactiviteit van grassroots-organisaties.

Het soort organisaties dat in de context van dit onderzoek wordt beschouwd als ‘uitdager’ ontstaat veelal spontaan en bottom-up. Het verschil is dat dit gebeurt uit onvrede over of als alternatief voor de wijze van belangenbehartiging die wordt georganiseerd door traditionele belangenbehartigende beroepsorganisaties. In de literatuur over grassroots-organisaties kan een verwijzing naar een dergelijke ontstaanswijze worden teruggevonden, maar deze omschrijving komt niet overeen met een van de bovenstaande vier domeinen. Beargumenteerd kan worden dat de taxonomie van Mangelsdorf et al. (2016) in dit verband daarom niet van toepassing is op de wijze waarop traditionele belangenbehartigende beroepsorganisaties reageren op uitdagers.

11 1. Consument of clïentactivisme;

2. Burgerinitiatieven;

3. Not in my backyard activism (NIMBY); 4. Sociaal of cultureel activisme11.

Het eerste domein betreft de mobilisatie van slachtoffers met een schadevergoeding of compensatie als beoogde uitkomst. Het tweede domein heeft betrekking op de aandachtsvorming door burgers voor problemen met een publiek karakter, die weinig of geen aandacht genieten in de publieke sfeer. Het derde domein omvat pogingen van lokale bewoners om besluiten die van invloed zijn op de directe leefomgeving tegen te houden. Het vierde domein betreft mobilisatie van burgers ten gunste van het verkrijgen van steun of het bieden van weerstand tegen een heersende waarde gerelateerd aan hun identiteit.

(24)

23

2.2.2 Reactietypologieën

Dit betekent echter niet dat het onderzoek van Mangelsdorf et al. (2016) niet bruikbaar is voor dit onderzoek. Sterker nog, de opvatting dat beide onderzoeken dichtbij elkaar liggen is verdedigbaar. Mangelsdorf et al. (2016) zijn geïnteresseerd in de wijze waarop incumbents reageren op uitdagers die bottom-up zijn gemobiliseerd (p. 8). Mangelsdorf et al. (2016) kijken onder andere naar het werk van Gamson (1975) over sociale bewegingen. Mangelsdorf et al. (2016, p. 9) stellen dat, hoewel de theorie van Gamson van toepassing is op de reacties van gevestigde partijen op sociale bewegingen en niet op grassroots-organisaties, beide onderzoeken wel betrekking hebben op uitdagers en gevestigde partijen die de status quo willen verdedigen of veranderen via sociale mobilisatie.

In de praktijk van confrontatie en interactie tussen uitdagers en gevestigde partijen kunnen de conceptuele reactietypes die Gamson onderscheidt verschillende vormen aannemen (Mangelsdorf et al., 2016, p. 9). Het basisonderscheid dat in de taxonomie van Gamson et al. (2016) wordt gemaakt is tussen een ‘open’ en ‘gesloten’ benadering.

Het onderscheid dat wordt gemaakt tussen open en gesloten lijkt op het onderscheid tussen coöperatieve en niet-coöperatieve strategieën in de klassieke speltheorie (Nash, 1951; Gamson, 1961). Van een ‘niet-coöperatieve’ benadering is sprake, als een uitgedaagde partij niet wil samenwerken met de uitdager. In het geval van samenwerking is sprake van een ‘coöperatieve’ benadering.

2.2.2.1 Reactietypologie van traditionele belangenbehartigende beroepsorganisaties

op uitdagers in de belangenbehartiging van dezelfde beroepsgroep.

Verschillende reactietypologieën zijn inmiddels de revue gepasseerd. De vraag is in hoeverre deze typologieën van toepassing zijn op de organisaties waar in de centrale onderzoeksvraag naar wordt verwezen. Beargumenteerd is waarom de taxonomie van Mangelsdorf et al. (2016) niet direct van toepassing is op de wijze waarop traditionele beroepsorganisaties reageren op hun uitdagers. De uitdagers vallen namelijk niet onder de vier domeinen van grassroots-activisme. Daarnaast verwijst hun term incumbent niet specifiek naar traditionele belangenbehartigende beroepsorganisaties, maar naar organisaties met een geprivilegieerde positie in de publieke of private sector in het algemeen.

(25)

24 Met deze conclusie en de besproken reactietypologieën in het achterhoofd is het geprobeerd om de wijze waarop traditionele belangenbehartigende beroepsorganisaties reageren op uitdagers vereenvoudigd weer te geven in een nieuwe typologie. De eerste dimensie correspondeert met het basisonderscheid tussen coöperatieve en niet-coöperatieve strategieën in de (klassieke) speltheorie (Nash, 1951; Gamson, 1961). In de eerste dimensie is bewust gekozen voor de terminologie die gerelateerd is aan de speltheorie. De speltheorie biedt namelijk een raamwerk voor het bestuderen van strategische interactie tussen ‘spelers’ (Von Neumann, & Morgenstern, 1944). Samenwerken of niet samenwerken is in het licht van de meer algemene doelen van traditionele organisaties een van de belangrijkste rationele keuzes die zij moeten maken, als deze geconfronteerd wordt met een uitdager. Dit betekent dat de traditionele organisatie de overweging maakt of samenwerking bevorderlijk is voor haar vermogen draagvlak en implementatiecapaciteit te leveren.

Om de reacties op basis van deze keuze in te delen is gekozen voor een tweede dimensie: ‘actief’ en ‘passief’. Deze dimensie is tevens terug te zien in de reactietypologie van Timmermans et al. (2019, p. 320), die correspondeert met het onderscheid dat wordt gemaakt door Buchholz et al. (1994) tussen inactief en proactief.

Niet-coöperatief Coöperatief

Actief Bestrijdend Uitnodigend

Passief Negerend Afwachtend

Figuur 1. Typologie van reacties van traditionele belangenbehartigende beroepsorganisaties op uitdagers in de belangenbehartiging op hetzelfde beroepsterrein.

Uit de twee dimensies volgen vier soorten reactietypen. In een situatie waar de uitgedaagde partij niet inzet op samenwerking (niet-coöperatief) staat deze partij, zoals eerder is aangeduid, voor twee keuzes. De eerste keuze is om de uitdager te ‘bestrijden’. Dit kan bijvoorbeeld door het draagvlak van de uitdagende organisatie op de achtergrond te ondermijnen. In dit geval wordt de reactie beschouwd als actief en niet-coöperatief. De andere keuze is om de uitdager te ‘negeren’.

(26)

25 Hierbij is het goed mogelijk dat de traditionele beroepsorganisatie de uitdager niet nodig heeft voor het vermogen om draagvlak en implementatiecapaciteit te kunnen leveren.

In een situatie waar de traditionele beroepsorganisatie wel inzet op samenwerking (coöperatief) kan dit op twee manieren tot uiting komen. De eerste manier is ‘uitnodigend’, waarbij een vast samenwerkingsverband wordt aangegaan of wellicht zelfs stappen worden gemaakt om te fuseren. Als sprake is van een uitnodigende houding, dan reageert de uitgedaagde partij actief en coöperatief. Een andere mogelijkheid is samenwerking in een los verband, waarbij sprake is van een ‘afwachtend’ reactietype. De traditionele belangenorganisatie reageert in dit geval passief en coöperatief. Dit kan gebeuren als intensieve samenwerking bemoeilijkt wordt, omdat de achterban van de uitdager niet wordt bereikt.

2.2.3 Mogelijke factoren die van invloed zijn op het veranderen van de reactie

In het vorige gedeelte van dit hoofdstuk is toegewerkt naar het vormen van een nieuwe reactietypologie, die beter van toepassing is op het soort organisaties, zoals beschreven in de centrale onderzoeksvraag. De reactietypologie bestaat uit twee dimensies, waarmee op vereenvoudigde wijze wordt weergegeven hoe een combinatie van de twee manieren waarop een uitgedaagde partij kan reageren, leidt tot een bepaald reactietype.

In dit gedeelte van dit hoofdstuk wordt nagedacht over factoren die mogelijk reactiebepalend kunnen zijn. De eerste factor die wordt besproken is een verandering in de ledenaantallen van een traditionele belangenbehartigende organisatie en de uitdager. In paragraaf 2.3.1 wordt uitgelegd waarom het aantal leden voor de traditionele organisatie belangrijk is voor de geprivilegieerde positie van dit type organisatie. Vervolgens wordt nagedacht over hoe deze factor kan leiden tot een bepaalde manier van reageren (een reactietype) door de traditionele organisatie op de uitdager. De verwachtingen die uit deze gedachtegang volgen zijn gepresenteerd in tabel 2.

De tweede factor is media-aandacht. In paragraaf 2.3.2 wordt op basis van de literatuur omtrent grassroots-organisaties uitgelegd waarom deze factor belangrijk is voor de uitdager. Vervolgens is aandacht voor de vraag hoe een bepaalde verhouding in media-aandacht tussen de traditionele organisatie en de uitdager mogelijk kan leiden tot een bepaald reactietype. Na de behandeling van deze vraag volgen vier verwachtingen die zijn gepresenteerd in tabel 3.

(27)

26 Het betreft hier geen uitgekristalliseerde hypotheses, maar verwachtingen die zijn bedoeld om door middel van empirisch onderzoek te verkennen om te achterhalen of deze factoren daadwerkelijk (mede)bepalend zijn voor de reactie van een traditionele organisatie.

2.2.3.1 Ledenaantallen

Doorgaans hebben de traditionele belangenbehartigende beroepsorganisaties een vrij lange bestaansgeschiedenis in vergelijking tot de ‘nieuwe’ uitdagers. Het feit dat deze traditionele organisaties een lange bestaansgeschiedenis hebben is de reden dat veel van deze organisaties nog steeds aangesloten leden hebben. In de tijd van de verzuiling12 was het als werknemer en als werkgever niet meer dan normaal dat je binnen je zuil aangesloten was bij een bepaalde vakbond (Lijphart, 2008).

Met de ontzuiling kwam ook de terugloop in het aantal leden dat was aangesloten bij een vakbond, waardoor veel van deze organisaties (noodgedwongen) zijn gefuseerd. Eerder in dit hoofdstuk werd duidelijk dat de uit fusie ontstane (beroeps-)organisaties nog steeds een belangrijke rol hebben in het poldermodel. Van deze organisaties wordt namelijk verwacht dat zij draagvlak en implementatiecapaciteit kunnen leveren op basis van het feit dat zij een relatief groot aantal aangesloten leden vertegenwoordigen. Leden zijn daarom zeer belangrijk voor de positie van de traditionele belangenbehartigende organisaties. Daarnaast hebben deze organisaties een financieel belang bij het behouden van aangesloten leden. Het gaat namelijk om betalende leden, die in ruil voor hun bijdrage, naast vertegenwoordiging, ook op andere diensten een beroep kunnen doen, die door de belangenorganisatie worden aangeboden (tabel 1).

De achterban van de nieuwe uitdagers in de belangenbehartiging is daarentegen vaak niet als lid aangesloten bij de organisatie. Althans, niet in dezelfde vorm als zojuist beschreven. De nieuwe uitdagers zijn in termen van ledenaantallen met name succesvol op socialmediaplatforms, zoals Facebook. Bekende voorbeelden zijn PO in actie in de onderwijssector en FDF in de agrarische sector. Beide zijn goed voor ruim vijftigduizend leden, die zijn aangesloten via hun Facebookpagina, waardoor deze organisaties serieus opwegen tegen de traditionele belangenbehartigende organisaties.

12 Het begrip verzuiling raakte eind jaren 1950 algemeen bekend en speelde in de tweede helft van de 20e eeuw een belangrijke rol in de Nederlandse samenleving (Blom & Talsma, 2000).

(28)

27 Een belangrijk verschil is wel dat het financieel belang van het hebben van leden bij deze organisaties heel anders georganiseerd is dan bij de traditionele spelers. De mensen die lid zijn van de Facebookpagina van de uitdagers zijn namelijk niet per se betalende leden. Het gaat met name om vrijwillige bijdragen in de vorm van donaties.

Resumerend kan gesteld worden dat de traditionele belangenbehartigende organisaties een direct financieel belang hebben bij leden die zijn aangesloten. Daarnaast is het ledenaantal ook van belang voor het vermogen om implementatiecapaciteit en draagvlak te kunnen leveren. Bij de nieuwe belangenbehartigende organisaties zien we dat de ‘leden’ vooral zijn aangesloten via een sociaalmediaplatform en dat deze leden op vrijwillige basis kunnen doneren, wat hen dus geen betalende leden maakt.

2.2.3.1.1 Bestrijden of uitnodigen?

Als de traditionele speler relatief veel leden verliest, dan zal deze in actie moeten komen om het vermogen om implementatiecapaciteit en draagvlak te kunnen leveren in stand te houden. Daarnaast speelt het financieel belang een rol. Dat de traditionele belangenbehartigende organisatie leden verliest, betekent niet automatisch dat deze er bij de uitdagers bijkomen. Als dit wel het geval is, dan zal de traditionele organisatie naar verwachting actief niet-coöperatief (bestrijdend, zie tabel 2) reageren op de uitdager. Het is immers voor de traditionele organisatie van belang om een ontwikkeling waarbij leden overstappen naar de uitdager tegen te gaan. Dit kan de traditionele organisatie doen door zich nadrukkelijk anders te profileren dan de uitdager. Hierdoor ontstaat als het ware een ‘nulsomspel’13, waarbij winst voor de traditionele organisatie

(leden stappen niet over naar uitdager) verlies betekent voor de uitdager.

Het kan echter ook het geval zijn dat de uitdager het ledenaantal ziet toenemen, terwijl het aantal van de traditionele organisatie nagenoeg constant blijft. In dit geval is het aanneembaar dat de uitdager een andere doelgroep aanspreekt binnen de sector dan de traditionele organisatie, waardoor een nulsomspel niet aan de orde is (winst van uitdager staat niet gelijk aan een verlies voor de traditionele organisatie). De verwachting in dit scenario is dat de traditionele organisatie de verschillen met de uitdager juist minder zal benadrukken en actief coöperatief reageert

13 Een nulsomspel is in de speltheorie een spel waarbij de opbrengst een constante waarde heeft. Als een speler wint, moeten de andere spelers evenveel verliezen: er is maar 1 buit te verdelen (Von Neumann, & Morgenstern, 1944).

(29)

28 (uitnodigend). Er bestaat immers de mogelijkheid om een andere doelgroep in de sector beter te bereiken en om samen met de uitdager sterker te staan in ‘de polder’.

2.2.3.1.2 Negeren of afwachten?

Het is de verwachting dat een traditionele belangenbehartigende organisatie in situatie waarin deze zich niet uitgedaagd voelt, eerder passief, niet-coöperatief (negerend) zal reageren op de uitdager. Hypothetisch zal de traditionele organisatie de uitdager eerder negeren, indien het eigen ledenaantal constant blijft of (sterk) toeneemt en het ledenaantal van de uitdager relatief klein is (deze blijft dus constant of neemt sterk af). Er is immers weinig aanleiding voor de traditionele organisatie – zeker met betrekking tot de verhoudingen in het aantal leden – om zich in dit scenario uitgedaagd te voelen.

Maar als de achterban van de uitdager al relatief groot is, bestaat er aanneembaar meer aanleiding voor de traditionele organisatie om zich uitgedaagd te voelen. Bovendien is het negeren van een relatief grote groep binnen de sector geen logische keuze. In een scenario waarbij het ledenaantal van de uitdager relatief groot is, maar niet sterk veranderd, terwijl het ledenaantal van de traditionele organisatie (sterk) toeneemt of constant blijft, is de verwachting dat deze passief, coöperatief (afwachtend) reageert op diens uitdager. Een impuls om actief te reageren, zij het uitnodigend of bestrijdend, is minder dan aanwezig. Daarnaast blijft hiermee de mogelijkheid tot concrete samenwerking altijd aanwezig.

Tabel 2. Overzicht van de verwachte reactietypen die volgen uit een eventuele verandering in het ledenaantal van de traditionele en nieuwe belangenorganisatie.

Ledenaantal Traditioneel Ledenaantal Nieuw Reactietype Traditioneel Blijft relatief constant Neemt sterk toe Actief coöperatief:

Uitnodigend

Blijft relatief constant of neemt (sterk) toe

Relatief groot ledenaantal dat relatief constant blijft

Passief coöperatief:

Afwachtend

Blijft relatief constant of neemt (sterk) toe

Relatief klein ledenaantal dat relatief constant blijft

Passief niet-coöperatief:

Negerend

Nulsomspel Nulsomspel Actief niet-coöperatief:

(30)

29

2.2.3.2 Media-aandacht

De tweede factor die in dit onderzoek wordt overwogen als mogelijk reactiebepalend is ‘media-aandacht’. Hierbij gaat het om media-aandacht uitgedrukt in het aantal keer dat een belangenbehartigende organisatie onderwerp is van berichtgeving in de media. In de literatuur die betrekking heeft op grassroots-organisaties valt op dat dit soort organisaties veelal de ‘buitenroute’ – via de media en het grote publiek – nemen om aandacht te vragen of draagvlak te creëren voor hun probleem (Pelgrim, 2017; Dür & Mateo, 2013, p. 663; Binderkrantz, 2008, p. 179). Voor grassroots-organisaties is media-aandacht daarom misschien wel belangrijker dan voor traditionele organisaties. Wanneer de uitdager ten opzichte van de traditionele organisatie relatief weinig of zelfs negatieve media-aandacht geniet, zal de traditionele organisatie zich daarom naar verwachting minder snel uitgedaagd voelen. De verwachting die hierop aansluit is dat een traditionele organisatie in dit geval passief, niet-coöperatief (negerend) reageert op de uitdager.

2.2.3.2.1 Bestrijden, uitnodigen of toch afwachten?

Met bovenstaande in het achterhoofd zal de traditionele organisatie hypothetisch gesproken dus eerder actief reageren, als de uitdager relatief veel media-aandacht geniet. Belangrijk voor het verschil tussen actief, coöperatief of actief, niet-coöperatief reageren, is de beeldvorming in de media. Wordt er geschreven en gesproken over ‘een frisse wind’ in de belangenbehartiging of gaat het juist om een radicale actiegroep, die tegen de gevestigde orde aan wil schoppen? Het is wellicht zelfs verdedigbaar om te stellen dat de beeldvorming in de media belangrijker is dan de aandacht uitgedrukt in het aantal keer dat een belangenbehartigende organisatie onderwerp is van berichtgeving in de media. Samenwerken met een uitdager die positieve aandacht krijgt is goed denkbaar. Samenwerken met een uitdager die negatieve aandacht krijgt is daarentegen minder goed denkbaar.

Dat een traditionele organisatie coöperatief reageert op de ‘frisse wind’, zij het misschien alleen voor de bühne, is ook beter voor te stellen dan een reactie waarin deze de uitdager openlijk bestrijdt. Naar verwachting reageert een traditionele organisatie eerder actief, coöperatief (uitnodigend), als een uitdager relatief veel positieve media-aandacht geniet. Vanuit strategisch perspectief is het beter om de uitdager in dit geval te verwelkomen in de polder en toenadering te

(31)

30 zoeken tot (concrete) samenwerking. Het levert immers de kans op om een nieuwe doelgroep te bereiken door verschillen met de uitdager minder te benadrukken en zelf positief in de aandacht te komen.

Als blijkt dat de uitdager relatief veel negatieve media-aandacht te verduren heeft, dan zal de traditionele organisatie naar verwachting juist proberen de verschillen te benadrukken en minder snel de toenadering tot samenwerking zoeken. Door actief, niet-coöperatief (bestrijdend) te reageren op de uitdager probeert de traditionele organisatie eventuele negatieve beeldvorming met betrekking tot de eigen sector te beperken. Daarnaast kan de organisatie van de gelegenheid gebruik te maken om diens eigen positie in de belangenbehartiging te versterken, terwijl diens uitdager verder afdrijft in de negatieve mediastroom.

Er zijn echter ook scenario’s denkbaar waarbij de media-aandacht, alsmede de beeldvorming in de media voor beide organisaties ongeveer gelijk is. Als een traditionele organisatie in dit geval passief, coöperatief reageert op de uitdager, dan is het hierbij wel een voorwaarde dat het gaat om relatief veel positieve media-aandacht. Media-aandacht is immers een belangrijk instrument voor uitdagers om aandacht te vragen of draagvlak te creëren voor hun probleem (Dür & Mateo, 2013). Daarom zal de traditionele organisatie zich eerder uitgedaagd voelen bij veel media-aandacht voor de uitdager. De verwachting is derhalve dat passief, niet-coöperatief (negerend) reageren op de uitdager niet waarschijnlijk is, als de media-aandacht en beeldvorming voor beide ongeveer gelijkwaardig is. Vanuit strategisch perspectief is het aannemelijker dat de traditionele partij zal afwachten hoe de media-aandacht zich verder ontwikkeld. In de tussentijd wordt niet nadrukkelijk ingezet op intensieve samenwerking, maar zal een samenwerkingsverband ook niet nadrukkelijk worden uitgesloten. Door passief, coöperatief (afwachtend) te reageren blijft voor de traditionele organisatie de mogelijkheid bestaan om, afhankelijk van de ontwikkelingen, de wijze van reageren bij te stellen, terwijl het risico op imagoschade beperkt blijft.

Tabel 3. Overzicht van de reactietypen die volgen uit een eventuele verandering in media-aandacht van de traditionele en nieuwe belangenorganisatie. Media-aandacht Traditioneel Media-aandacht Nieuw Verwachting Reactietype

(32)

31 Relatief constante

media-aandacht en neutrale beeldvorming

Relatief veel media-aandacht en positieve beeldvorming

Actief, coöperatief:

Uitnodigend

Relatief veel media-aandacht en positieve beeldvorming

Relatief veel media-aandacht en positieve beeldvorming

Passief, coöperatief:

Afwachtend

Media-aandacht voor de traditionele organisaties speelt in dit geval maar beperkt een rol

Relatief weinig media-aandacht Passief, niet-coöperatief:

Negerend

Relatief veel negatieve media-aandacht voor de sector als geheel

Relatief veel media-aandacht en negatieve beeldvorming

Actief, niet-coöperatief:

(33)

32

3. Opzet van het empirisch onderzoek

De eerder opgestelde onderzoeksvragen hebben tot keuzes geleid wat betreft de uitvoering van dit onderzoek. In dit hoofdstuk worden de keuzes omtrent de gebruikte strategie, methoden en technieken verantwoord. Ten eerste worden de empirische deelvragen geoperationaliseerd. Ten tweede wordt de strategie toegelicht en de overkoepelende opzet van het onderzoek beschreven. Binnen de strategie zijn meerdere methoden ingezet. Deze worden in de volgende paragraaf beschreven. Hierbij worden ook de onderzoeksobjecten, oftewel de verschillende cases behandeld. Vervolgens wordt de analysemethode uiteengezet. Dit hoofdstuk sluit af met de bepaling van de validiteit en betrouwbaarheid van dit onderzoek.

3.1 Operationalisatie

De belangrijkste concepten uit de empirische deelvragen worden geoperationaliseerd aan de hand van het theoretisch kader.

3.1.1 Operationalisatie van deelvraag 1

De eerste empirische deelvraag luidt: Op welke wijze reageert de traditionele

belangenbehartigende beroepsorganisatie op uitdagers in de belangenbehartiging op hetzelfde beroepsterrein? De concepten ‘traditionele belangenbehartigende beroepsorganisatie’ en

‘uitdager’ zijn eerder uitgewerkt (tabel 1). Aan de hand van de tweede theoretische deelvraag zijn vier reactietypen onderscheiden en gepresenteerd in een reactietypologie (figuur 1). Deze typologie bestaat uit twee dimensies die beide een mogelijke wijze vertegenwoordigen, waarop de traditionele belangenbehartigende beroepsorganisatie kan reageren.

Een aantekening die hierbij moet worden gemaakt, is dat een reactietypologie een vereenvoudigde weergave is van de werkelijkheid. Deze is echter nodig om de eerste empirische deelvraag te kunnen operationaliseren. Wanneer uit de data-analyse blijkt dat de traditionele belangenbehartigende beroepsorganisatie een rationele keuze maakt om niet samen te werken met de uitdager, dan wordt dit gekenmerkt als niet-coöperatief (dimensie 1, figuur 1). Wanneer blijkt dat er een rationele keuze is gemaakt om wel samen te werken, dan wordt dit gekenmerkt als

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De gemeentefusie is een aanleiding die een fusie tussen Trifolium en wonenCentraal begrijpelijk maakt maar niet noodzakelijk, ook niet voor Trifolium dat hiervoor niet in de

Ouders gaven aan zelf niet altijd te weten hoe ze hun kinderen kunnen helpen en ondersteunen bij het leerproces en diverse basisscholen gaven aan op zoek te zijn naar een

If you believe that digital publication of certain material infringes any of your rights or (privacy) interests, please let the Library know, stating your reasons. In case of

De interne arbeidsmarkt houdt in dat er in de organisatie gekeken wordt door de medewerkers van het mobiliteitsbureau of er mensen zijn die boventallig zijn, die niet meer

Een ding dat uit deze analyse bleek was dat alle dagbladen ten opzichte van de burqa (tijdens de periode van de discussie rond het voorgestelde burqaverbod van Rita Verdonk)

De slag die heeft vier uur geduurt Daar nog geen Hollands Bloed om treurt Schep moet ‘t is ons meer gebeurt, De Leeuw is niet vervaart, Heeft nog krullen in zyn staart.. hier op

Dat van een aantal soorten (vetje, kleine modderkruiper, zeelt, tiendoornige stekelbaars, baars, bittervoorn, bermpje, blei en brasem) geen migratie doorheen de grondduiker

Besluiten naar de passeerbaarheid van de bekkentrap voor de kleinere individuen kunnen niet getrokken worden, omdat deze volledig in de vangsten