• No results found

6 Conclusie

6.2 Beantwoording van de hoofdvraag

6.2.2 Verklaringen voor de wijze waarop traditionele organisaties reageren op de uitdager

In dit onderzoek is naast de overeenkomsten en verschillen in de wijze waarop traditionele organisaties op de uitdager reageren ook aandacht voor twee factoren die de wijze van reageren, almede de overeenkomsten en verschillen, mogelijk verklaren.

6.2.2.1 Een verandering in het ledenaantal

De eerste factor is de verandering in het ledenaantal van een organisatie. Met het oog op de context van het poldermodel is de achterban voor de traditionele belangenorganisatie van belang voor hun vermogen om draagvlak en implementatiecapaciteit te leveren (Crouch, 1993; Streeck, 1992; Lehmbruch en Schmitter, 1982). Vanuit strategisch perspectief is het voor hen daarnaast nuttig om bij bepaalde beleidsvraagstukken samen te werken met uitdagers als dat gunstig is voor het draagvlak. Tot slot heeft de traditionele organisatie ook een financieel belang bij het hebben van leden, omdat het veelal om betalende leden gaat. Dit betekent een verschil ten opzichte van ‘nieuwe’ organisaties (uitdagers) waarvan het ledenbestand vooral bestaat uit een achterban op sociale media en die daarom meer afhankelijk zijn van contributies. In tabel 2 zijn vier verwachtingen opgenomen voor de manier waarop het reactietype bepaald wordt door een verandering in het aantal leden van de traditionele en de nieuwe organisatie. Op basis van de vergelijkende analyse kan geconcludeerd worden dat een relatief grote toename van het aantal leden op sociale media (Facebook) is waargenomen in situaties waar de traditionele organisaties – LTO en de AOb – actief coöperatief op de uitdager hebben gereageerd. De analyse van

69 berichtgeving in de media en overige bronnen geeft geen aanleiding om aan te nemen dat de sterke groei van de uitdagers een grote verandering teweeg heeft gebracht in het aantal leden van de traditionele organisaties (hun ledenaantal bleef dus nagenoeg constant). Resumerend, er wordt aan de verwachting voldaan dat een sterke groei van het aantal leden van de uitdager en een constant blijvend aantal leden van de traditionele organisatie leidt tot een actief coöperatieve manier van reageren. De kracht van deze conclusie wordt echter afgezwakt door het feit dat LTO ondanks de sterke groei van FDF, zoals eerder aangegeven, in de tussenstap passief coöperatief (afwachtend) reageerde. Voordat ze afwachtend op FDF werd reageerde, had LTO echter voornamelijk een passief niet-coöperatieve (negerende) houding. Over die situatie valt uit de analyse op te maken dat FDF relatief weinig leden had, terwijl het aantal leden van LTO nagenoeg gelijk bleef. Daarmee voldoet dit aan de verwachting dat de uitdager wordt genegeerd als blijkt dat diens ledenaantal klein is en het aantal leden van de traditionele organisatie constant blijft. Echter, ook deze conclusie wordt afgezwakt, namelijk door de waarneming dat zowel LTO als de AOb hun uitdagers negeren in een situatie dat de uitdagers beide (nog) over relatief veel leden beschikken. Omdat in de analyse niet naar voren is gekomen dat de toename in het aantal leden van de ene organisatie heeft geleid tot een verlies aan leden voor de andere organisatie is er te weinig informatie om aan te nemen dat de verwachting die leidt tot een actief niet-coöperatieve reactie verdedigbaar is.

6.2.2.2 Media-aandacht

De tweede factor is media-aandacht. Deze factor, uitgedrukt in het aantal keer dat een belangenbehartigende organisatie onderwerp is van berichtgeving in de media, is voor beide cases weergegeven in figuur 3 en 4. In de beeldvorming in de media wordt onderscheid gemaakt tussen positief en negatief. Op basis van de analyse van berichtgeving in de media en overige bronnen is geprobeerd dit onderscheid te maken. In paragraaf 2.3.2 is aan de hand van literatuur omtrent grassroots-organisaties (Dür & Mateo, 2013, p. 663; Binderkrantz, 2008, p. 179) uitgelegd waarom media-aandacht voor de uitdager een belangrijk middel van beleidsbeïnvloeding is. Interessant is dus om op basis van empirisch onderzoek te verkennen of de factor ‘media-aandacht’ bepalend is geweest voor de wijze waarop traditionele organisaties op de uitdager reageren.

Een verdedigbare conclusie met betrekking tot media-aandacht als reactiebepalende factor is dat er uitnodigend is gereageerd op de uitdager in de periode dat de media-aandacht in relatieve en

70 absolute zin het sterkst toenam voor de uitdager. Het gaat hierbij om periode 2 in figuur 3 en periode 2 in figuur 4. De kanttekening die daarbij is gemaakt, is dat met betrekking tot de beeldvorming in de media niet direct uit de analyse kan worden opgemaakt dat het voor beide uitdagers om positieve media-aandacht ging. De beeldvorming omtrent FDF was namelijk vrij verdeeld. De media-aandacht voor de traditionele organisaties bleef in vergelijking met de periode daarvoor en daarna relatief gelijk. Resumerend, de ontwikkeling van de media-aandacht en de wijze waarop is gereageerd, voldoen grotendeels aan de verwachting, namelijk: een traditionele organisatie reageert eerder actief coöperatief (uitnodigend) wanneer een uitdager relatief veel positieve media-aandacht geniet. Enkel de beeldvorming rondom FDF zwakt de conclusie enigszins af, al moet worden opgemerkt dat LTO in de tweede periode in figuur 3 in eerste instantie passief coöperatief in plaats van actief coöperatief heeft gereageerd. De verdeelde beeldvorming van FDF verklaart in die zin mogelijk waarom niet actief coöperatief is gereageerd op de uitdager, maar dat er juist een ‘tussenstap’ is gemaakt.

In periode 1 van figuur 3 valt op dat de media-aandacht (uitgedrukt in het aantal keer dat een belangenbehartigende organisatie onderwerp is van berichtgeving in de media) voor FDF relatief laag was. In deze periode reageerde LTO passief niet-coöperatief op FDF. Eerder werd al geconcludeerd dat LTO zich in deze periode waarschijnlijk niet uitgedaagd voelde. Dit kan deels verklaard worden op basis van wat is vastgesteld met betrekking tot de factor ‘ledenaantallen’, maar mogelijk ook deels door de media-aandacht voor en beeldvorming over de uitdager. In periode 1 (figuur 3) is de media-aandacht in absolute zin bijna zeven keer zo klein als voor LTO. Bovendien is de beeldvorming in de media vooral in lijn met de manier waarop FDF zich ten tijde van haart ontstaan ‘presenteerde’: een Facebookgroep bestaande uit ‘radicale’ boeren die zich inzette voor de bescherming van boeren die worden ‘bedreigd’ door ‘milieuextremisme’. Samenvattend gaat het dus om relatief weinig en negatieve media-aandacht voor de uitdager en een traditionele organisatie die de uitdager negeert. De verwachting dat een traditionele organisatie eerder passief niet-coöperatief (negerend) op een uitdager reageert als de uitdager ten opzichte van de traditionele organisatie relatief weinig en/of negatieve media-aandacht geniet, is op basis van het bovenstaande dus verdedigbaar. De kanttekening die daarbij wel is gemaakt, is dat zowel LTO en AOb ook passief niet-coöperatief hebben gereageerd in een periode dat de media-aandacht voor de uitdagers nog relatief gelijk is aan de aandacht voor de traditionele organisaties (periode 5,

71 figuur 3; periode 4 figuur 4). De beeldvorming is bovendien niet voor beide uitdagers negatief. Conclusie is dat de eerder besproken verwachting in desbetreffende periodes niet opgaat.

Met betrekking tot het reactietype ‘actief niet-coöperatief (bestrijdend)’ is onvoldoende aanleiding om aan te nemen dat de verwachting die samenhangt met de factor ‘media-aandacht’ verdedigbaar is. Los van twee voorbeelden waarbij de LTO met nadruk afstand neemt van uitspraken die zijn gedaan vanuit de hoek van FDF is, zoals eerder aangehaald, niet uit de analyse naar voren gekomen dat de traditionele organisaties bestrijdend hebben gereageerd op hun uitdagers.

72

7 Discussie

In dit onderzoek is veel aandacht geweest voor berichtgeving in de media om de verwachtingen die in het theoretisch kader zijn opgesteld te kunnen beantwoorden. De centrale verwachting van dit onderzoek is dat traditionele organisaties passief niet-coöperatief reageren op de uitdager als deze zich niet uitgedaagd voelen. Dit betekent dat het voor de traditionele organisatie samenwerking met de uitdager niet rationeel is. Twee mogelijke factoren spelen naar verwachting een rol in de afweging die de traditionele organisatie maakt voorafgaand aan de keuze om niet samen te werken: een verandering in het ledenaantal en media-aandacht. Een vergelijkende analyse van twee cases waar een traditionele organisatie te maken heeft gehad met een uitdager is gebruikt om de mogelijk invloed van deze factoren waar te nemen.

Uit de analyse bleek dat een verandering in het ledenaantal en media-aandacht slecht beperkt een verklaring bieden voor een passief niet-coöperatieve wijze van reageren door LTO op haar uitdager FDF. Met betrekking tot de andere case is gebleken dat deze twee factoren geen verklaring bieden voor het negeren van PO in actie door de AOb. Dit resultaat is niet in overeenstemming met de verwachting dat een verandering in het ledenaantal en/of media-aandacht medebepalend zijn voor een passief niet-coöperatieve wijze van reageren.

Op basis van de analyse moet worden geconcludeerd dat het resultaat niet in overeenstemming is met de verwachtingen in het kader van een actief niet-coöperatieve en passief coöperatieve wijze van reageren. Hieraan ligt mogelijk ten grondslag dat in de analyse slecht een enkel geval is waargenomen van een passief coöperatieve wijze van reageren door LTO op de FDF. In beide cases is een actief niet-coöperatieve wijze van reageren niet waargenomen.

Wel is uit de analyse gebleken dat deze twee factoren medebepalend zijn geweest voor het actief coöperatief reageren op de uitdager. Dit betekent dat in de twee onderzochte cases deze factoren van invloed zijn geweest op de afweging die LTO en de AOb hebben gemaakt voorafgaand aan de keuze om de samenwerking met de uitdager te intensiveren. De verwachting is dat traditionele organisaties die keuze maken wanneer zij zich uitgedaagd voelen omdat het ledenaantal van de uitdager ‘sterk’ groeit en/of de media-aandacht voor de uitdager in positieve zin toeneemt. Het resultaat uit de vergelijkende analyse is in dit geval wel in overeenstemming met deze verwachting.

73 Het doel van dit onderzoek is om meer inzicht te krijgen in de wijze waarop traditionele belangenbehartigende beroepsorganisaties reageren op uitdagers in de belangenbehartiging op hetzelfde beroepsterrein en daaruit lessen te trekken, die kunnen bijdragen aan het onderzoek naar de toekomst van het poldermodel. Op basis van de reactietypologie die in het theoretisch kader van dit onderzoek is geïntroduceerd zou de wijze van reageren op uitdagers in het vervolg makkelijker worden getypeerd. Op basis van het onderzoeksresultaat kan deels worden verklaard waarom traditionele organisaties wel of niet inzetten op een intensivering van de samenwerking met haar uitdager. De les die hieruit kan worden getrokken is dat samenwerking voor een traditionele organisatie met name rationeel is als de uitdager een grote achterban heeft en veel media-aandacht genereerd. In het licht van de huidige ontwikkeling waarbij uitdagers snel kunnen groeien betekent dit voor de toekomst van het poldermodel dat er steeds meer partijen aan de poldertafel plaats zullen nemen.

Hierbij moet wel rekening worden gehouden met de beperkingen van dit onderzoek. In de analyse is aandacht voor twee cases met traditionele organisaties uit twee verschillende sectoren. Resultaten zouden mogelijk anders zijn als er wordt gefocust op cases waar de traditionele organisatie actief is binnen een andere sector en te maken heeft met een andere organisatie als uitdager.

Vervolgonderzoek is nodig om nog beter zicht te krijgen op de verschillen en overeenkomsten in de wijze waarop traditionele organisaties reageren op uitdagers, en deze te verklaren. Het advies is om de onderzoeksopzet te gebruiken om een vergelijkende analyse te maken met andere cases.

74