• No results found

6 Conclusie

6.2 Beantwoording van de hoofdvraag

6.2.1 De overeenkomsten en verschillen die zijn waargenomen in de wijze waarop LTO Nederland

Aan de hand van een vergelijkende analyse is per reactietype onderzocht wat de overeenkomsten en verschillen zijn tussen de twee traditionele organisaties LTO Nederland en de AOb. Het gaat om overeenkomsten en verschillen in de situaties waar een van de traditionele organisaties op een bepaalde manier heeft gereageerd. De wijze van reageren per situatie is vastgesteld aan de hand van empirisch onderzoek (analyse van berichtgeving in de media en overige bronnen) en overzichtelijk gemaakt aan de hand van tabel 6 (LTO) en tabel 7 (AOb).

De eerste conclusie is dat het empirisch onderzoek heeft uitgewezen dat voor geen van beide cases een wijze van reageren is waargenomen die getypeerd kan worden als actief ‘niet-coöperatief’, ofwel ‘bestrijdend’. De logische overeenkomst die kan worden vastgesteld is dat het aannemelijk is dat zowel LTO als de AOb niet snel bestrijdend op de uitdager zal reageren. Meer onderzoek is nodig om vast te stellen of het aannemelijk is dat traditionele organisaties over het algemeen niet bestrijdend reageren.

Met betrekking tot de passieve variant van niet-coöperatief (‘negerend’) reageren is de belangrijkste overeenkomst dat, in situaties waarbij de uitdagers worden genegeerd, de analyse laat zien dat de uitdagers duidelijk niet of minder actief zijn in het behartigen van belangen. Met actief belangen behartigen wordt in die zin bedoeld dat de uitdager zich actief en effectief mengt in de beïnvloeding van overheidsbeleid. In de analyse komt naar voren dat van minder actieve beïnvloeding sprake is als de uitdager zich – meer als actiegroep dan als belangenbehartigende organisatie – op een probleem richt dat niet sector-breed is. FDF, dat zich na de oprichting in eerste instantie als actiegroep op Facebook primair bezighield met het ‘beschermen van boeren tegen ‘milieuextremisme’, is hier een goed voorbeeld van. Van minder effectieve beïnvloeding lijkt ook sprake – zo blijkt uit de analyse – wanneer intern veel onrust bestaat bij de uitdager en/of als deze

67 simpelweg de werkzaamheden als vakbond neerlegt. De onrust binnen het bestuur van FDF en het neerleggen van het werk als vakbond door PO in actie zijn hier goede voorbeelden van. De verwachting dat een traditionele organisatie de uitdager negeert als ze zich niet uitgedaagd voelt, sluit bij deze waarneming aan. Immers, LTO reageerde op negerende wijze op FDF tot het moment dat FDF zich actief in het stikstofdebat ging mengen (samen met Agractie het protest van 1 oktober 2019 op touw zette). Daarnaast reageerde LTO wederom negerend op FDF toen het bestuur van de uitdager langzaam uit elkaar viel en de organisatie volgens de media ‘uiteenviel’ (Rutten, 2020). De AOb negeerde PO in actie nadat de uitdager haar werk als vakbond neerlegde. Zo werd de uitdager bijvoorbeeld niet betrokken bij de organisatie van een landelijke staking samen met FNV (“Staking in Primair en Voortgezet Onderwijs”, 2019).

Er valt tevens een overeenkomst te herkennen met betrekking tot de situaties waarin LTO en de AOb actief coöperatief (‘uitnodigend’) op de uitdager reageren. Voor beide wordt deze wijze van reageren toegeschreven aan het moment dat er een duidelijke intensivering van samenwerking met de uitdager plaatsvindt. Het gaat hierbij om de deelname aan een vast samenwerkingsverband waar de uitdager ook onderdeel van is. Het doel van de samenwerkingsverbanden was om een gezamenlijk plan aan de overheid betreffende een bepaald beleidsprobleem aan te bieden. Daarbij was het idee dat het plan meer draagvlak had, omdat er meerdere organisaties betrokken waren bij het ontwerp ervan. In het empirische onderzoek komt naar voren dat de intensivering van de samenwerking met de uitdager in het geval van LTO stapsgewijs is gebeurd. Daarbij is opgemerkt dat FDF in de aanloop naar de vorming van het Landbouw Collectief ook stapsgewijs een steeds serieuzere uitdager is geworden gelet op het groeiende ledenaantal en de toenemende media- aandacht. Dat de samenwerking stapsgewijs intensiever was geworden, wijst op een verschil met de wijze waarop de AOb op PO in actie heeft gereageerd. De analyse laat namelijk zien dat de AOb al snel na de oprichting van PO in actie samen met de actiegroep onderdeel werd van een vast samenwerkingsverband: het PO-front. Hierbij is opgemerkt dat PO in actie vanaf het begin een sterk groeiend ledenaantal op Facebook kende en relatief veel media-aandacht genereerde. De conclusie is dat een traditionele organisatie eerder actief coöperatief zal reageren op de uitdager als deze sterk groeit.

Terugkomend op het stapsgewijs intensiveren van de samenwerking met de uitdager is het interessant om op te merken dat empirisch onderzoek laat zien dat de tussenstap – het geval van

68 LTO – een passief coöperatieve (‘afwachtende’) manier van reageren is geweest. Resumerend veranderde de wijze van reageren van passief niet-coöperatief (negerend) naar actief coöperatief (uitnodigend) met als tussenstap passief coöperatief (afwachtend). Het gaat in het geval van afwachtend reageren om een situatie waarbij de traditionele organisatie niet nadrukkelijk inzet op een intensieve samenwerking, maar op de achtergrond – zij het in los verband – met de uitdager samenwerkt. Exemplarisch is de samenwerking tussen regionale organisaties die onder LTO vallen en FDF in het coördineren van de demonstraties bij de provinciehuizen. Er kan echter geen vergelijking worden gemaakt met AOb, omdat in de analyse niet is aangetoond dat de traditionele organisatie op een dergelijke manier op PO in actie heeft gereageerd.

6.2.2 Verklaringen voor de wijze waarop traditionele organisaties reageren op de