• No results found

Archeologisch onderzoek in het kader van de restauratie van de burchtruïne Pietersheim te Lanaken

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Archeologisch onderzoek in het kader van de restauratie van de burchtruïne Pietersheim te Lanaken"

Copied!
296
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)
(2)

ARON bvba

Archeologisch Projectbureau

ARON Rapport 14

Archeologisch onderzoek in het kader van de restauratie van de

burchtruïne Pietersheim te Lanaken

september 2006 – mei 2007

(3)

Colofon

Project: Archeologisch onderzoek in het kader van de restauratie van de burchtruïne Pietersheim te

Lanaken.

Opgravingscode: LA-06-PI

Opdrachtgever: Monument Vandekerckhove nv

Opdrachtgevende overheden: Peter Van den Hove, Ingrid Vanderhoydonck en Werner Wouters,

Vlaamse Gemeenschap, Entiteit Onroerend Erfgoed; Tim Vanderbeken, ZOLAD; Eric Eurlings, G. Kuijpers, Gemeente Lanaken.

Datum onderzoek: 5 september 2006 t.e.m. maart 2007 Projectverantwoordelijke: Elke Wesemael

Uitvoerend team: Jeanne-Marie Vroomans, Bart Lauwers en Elke Wesemael

Medewerkers: Arjan Van Der Star (geoloog), Francis Decelle (Landmetersteam Technum)

Wetenschappelijke begeleiding: Tony Waegeman (Provinciale Hogeschool Limburg, archeoloog)

Op de teksten en de foto’s geldt een auteursrecht. Gelieve ons de wens om gebruik te maken van de teksten of de bijgeleverde foto’s schriftelijk over te maken op info@aron-online.be.

Zonder voorafgaandelijke schriftelijke toestemming van ARON b.v.b.a. mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, bewerkt, en/of openbaar gemaakt door middel van web-publicatie, druk, fotocopie, microfilm of op welke andere wijze ook.

ARON bvba Grote Markt 12/2 3700 Tongeren www.aron-online.be info@aron-online.be Tel/fax: +32 (0)12/21.32.07

(4)

Met dank aan:

De Gemeente Lanaken, Peter Van den Hove (Agentschap R.O. Vlaanderen, Onroerend Erfgoed) en Tim Vanderbeken (ZOLAD) voor het erkennen van de archeologische en historische waarde van de burchtruïne Pietersheim en het stimuleren van het archeologisch onderzoek. ZOLAD stond eveneens in voor een gewaardeerd publieksmoment en voor regelmatige communicatie met de pers.

Architecten Herman Van Meer en Marva Dexters (Architectenbureau TEAM Van Meer en Co) zorgden voor een inspirerende wisselwerking tussen oud en nieuw. Arjan Van Der Star, geoloog en Lanakenaar, danken we voor de spontane en leerzame medewerking aan het veldwerk.

Een speciaal woord van dank is verschuldigd aan Stefaan Van der Stadt (projectleider, Monument Vandekerckhove nv), Gert Vander Schelde (Werfleiding, Monument Vandekerckhove nv) Sandro Bomboi, Marc Cortoos en Fred Vanhorenbeke (Monument Vandekerckhove nv) voor de heldere organisatie, de praktische ondersteuning en niet te vergeten, de goeie sfeer.

En tot slot Tony Waegeman (Wetenschappelijke Begeleiding) wiens jarenlange studie- en opgravingswerk te Pietersheim voor het rijk gevuld kader zorgde waarmee wij aan de slag konden. De inhoud van dit eindverslag is mee vorm gegeven door zijn niet aflatend enthousiasme en zijn dagelijkse spervuur aan kritische vragen.

(5)

Inhoudstafel

pag. Colofon Dankwoord Inhoudstafel 1.Inleiding

1.1 Situering van het onderzoek 1

1.1.1 Het Project Burchtruïne Pietersheim 1

1.2 Voorstudie 1

1.2.1 Historische achtergrond 1

a. De heren van Pietersheim 2

b. Het conflict met het prinsbisdom Luik 2

c. De Merodes 3

1.2.2 Archeologisch en bouwhistorisch overzicht van de site 4

a. De oudste burchtfase (tweede helft 12de – begin 13de eeuw) 4

b. De tweede burchtfase (13de – 14de eeuw) 6

c. Eerste kasteelfase (eerste helft 15de – 16de eeuw) 7

d. Tweede kasteelfase (einde 16de – 18de eeuw) 10

e. De verbouwingen tussen het einde van de 18de en de 20ste

eeuw

10

1.2.3 Kort overzicht van de belangrijkste bouwmaterialen 11

a. Carboonzandsteen 11 b. Maastrichtersteen (mergel) 12 c. Maaskeien 12 d. Leisteen 12 e. Kalkmortel 13 1.2.4 Cartografische gegevens 13

a. Historische plannen en kaarten 13

b. Topografische kaart 14

1.2.5 Iconografische gegevens 15

2. Veldonderzoek

2.1 Inleiding 19

2.1.1 Methodiek 19

2.1.2 Bodemkundige en landschappelijke context van de site 20

a. Bodemkundige context 20

b. Landschappelijke context 20

2.1.3 Overzicht van het onderzoeksgebied 21

2.1.4 Overzicht van het fotomateriaal 21

2.2 Werkput 1: Noordoostelijke zijde van de gevelmuur van de rentmeesterij 22

Beschrijving van de sporen en de vondsten

2.3 Werkput 2: Zuidwestelijke hoek van de gevelmuur van de rentmeesterij 27

Beschrijving van de sporen en de vondsten

2.4 Werkput 3: Poortkelder voor het poortgebouw 31

Beschrijving van de sporen en de vondsten

2.5 Werkput 4: De kapel-zaal 37

Beschrijving van de sporen en de vondsten

2.6 Werkput 5: Voorbouw en poortkelder ten zuidoosten van het poortgebouw 53

Beschrijving van de sporen en de vondsten

2.7 Werkput 6: eerste verdieping van de kapel-zaal 59

Beschrijving van de sporen en de vondsten

2.8 Werkput 7: Het neerhof ten zuidoosten van de huidige brug 66

Beschrijving van de sporen en de vondsten

2.9 Werkput 8: De flankeringstoren ten oosten van het poortgebouw 72

(6)

2.10 Overige contexten: 81 Beschrijving van de sporen en de vondsten

3. Conclusies

3.1 Archeologisch en bouwhistorisch overzicht van het onderzoeksgebied 96

3.1.1 De rentmeesterij 96

3.1.2 Het poortgebouw 96

3.1.3 De kapel 97

a. De kelderverdieping 97

b. De eerste en tweede verdieping 98

3.1.4 De brug 99

3.1.5 De flankeringstoren 100

3.2 Chronologie van het onderzoeksgebied en bijdrage tot de chronologie van de burchtsite

101

3.2.1 Het terrein en landschap vóór de bouw van de burcht 101

3.2.2 De oudste burchtfase (tweede helft 12de – begin 13de eeuw) 101

a. De kelderverdieping onder de kapel 102

b. Het poortgebouw 102

c. De weermuur 102

3.2.3 De tweede burchtfase (13de – 14de eeuw) 102

3.2.4 De eerste kasteelfase (eerste helft 15de – 16de eeuw) 103

3.2.5 De tweede burchtfase (einde 16de – 18de eeuw) 104

3.2.6 De verbouwingen tussen het einde van de 18de en de 20ste eeuw 104

4. Bibliografie

Bijlagen

Bijlage 1: Lijst met afkortingen Bijlage 2: Sporenlijst

Bijlage 3: Vondstenlijst Bijlage 4: Hoogtematenlijst Bijlage 5: Fotolijst

(7)

1. Inleiding

1.1. Situering van het onderzoek

1.1.1. Het Project Burchtruïne Pietersheim

Het Project Burchtruïne Pietersheim omvat de uitbouw van het voormalige kasteeleiland tot een zuidelijke toegangspoort tot het

Nationaal Park Hoge Kempen1. Dit Nationaal Park is het eerste

nationaal park dat door de Vlaamse overheid werd ingericht. Het strekt zich uit over de grondgebieden van de gemeenten As, Dilsen-Stokkem, Genk, Lanaken, Maasmechelen en Zutendaal, en omvat ondermeer de natuurgebieden de Mechelse Heide, de Vallei van de

Ziepbeek, het Ven onder de Berg en de Neerharer Heide. Het

Nationaal Park Hoge Kempen is zo’n 5750 hectare groot. De plechtige inhuldiging vond plaats op zondag 26 maart 2006.

De gemeente Lanaken wil in de burchtruïne een bezoekerscentrum vestigen dat als recreatieve uitvalsbasis en cultuurhistorische baken de verbinding moet vormen met het Nationaal Park. Daartoe ondergaat de burchtruïne momenteel een ingrijpende restauratie. De vooropgestelde voorwaarden hierbij zijn dat er enkel wordt ingegrepen waar nodig, d.w.z. omwille van conservatorische redenen of in het kader van het globale concept. Alle ingrepen dienen bovendien de toeristische en educatieve ontsluiting te versterken en te verduidelijken, zonder daarbij evenwel het historische perspectief te verliezen. De ingrepen zullen tenslotte, conform de internationale aanbevelingen omtrent restauratie, duidelijk te onderscheiden zijn van de historische architectuur en zich bescheiden opstellen t.o.v. het reeds aanwezige, waarvan de geschiedenis nu wordt verder gezet.

1.2. Voorstudie

1.2.1. Historische achtergrond

Het leen van Pietersheim gaat mogelijk terug op een zogenaamde ‘Rodungsburg’, een voormalig rijksgoed aan de rand van het Duitse Rijk dat ter consolidering van het nieuw gerooide terrein in

eigendom werd gegeven aan een adelijke heer2. Het bezit ervan hield buiten de grenzen van het

domein geen feitelijke macht in. Binnen het allodium echter genoot de heer een zekere zelfstandigheid, en kon hij een soevereine justitie en eigen feodaal hof samenstellen. De extensie ‘heim’ zou overigens een extra aanwijzing kunnen zijn voor de Duitse oorsprong van het domein. De echte bloei van de burg begint wellicht pas wanneer het domein van de heer van Lodenaken na

een daad van verraad bij Pietersheim wordt gevoegd, ten vroegste in de tweede helft van de 12de

eeuw. Pas in 1225 verwierf Pietersheim ook de kerkelijke rechten en de daarbijhorende materiële voordelen van Lanaken. De locatie van de donjon of woontoren van Lodenaken zou volgens een

18de-eeuwse bron ergens tussen het domein van Pietersheim en de pastorij van Lanaken hebben

gelegen.

Volgens bewaarde leenverheffingen houden de heren van Pietersheim hun burcht als grootvazallen in leen van de graven van Loon. Wellicht waren ook zij ten prooi gevallen aan de actieve

expansiepolitiek die het graafschap Loon vanaf de 12de eeuw voert in het Maasland, Maastricht en

omgeving3. De graven van Loon zijn echter alleen leenheer over de burcht, de heerlijkheid blijft

allodiaal.

1

http://www.nationaalparkhogekempen.be/ 2

Th. Biller, Die Adelsburg in Deutschland. Entstehung, Gestalt, Bedeutung, München, 1998, p. 78; W. Meyer, ‘Rodung, Burg und Herrschaft, ein burgenkundlicher Beitrag zur mittelalterlichen Siedlungsgeschichte’, in: Burgen

aus Holz und Stein. Burgenkundliches Kolloquium in Basel, 1977, Freiburg/Br., 1979, p. 43-80. 3

S. Bormans & E. Schoolmeesters,Cartulaire de l’église Saint-Lambert de Liège, Académie royale de Belgique.

Commission royale d’histoire. Publications in 4, Brussel, 1893-1933, I, p. 353; II, p. 456-458; VI, p. 109, 120, 347-348, 361-363; C. De Borman, Le livre des fiefs du comté de Looz sous Jean d’Arckel (1364-1378), Académie

(8)

a. De heren van Pietersheim

Een charter vermeldt een zekere Arnoldus als de oudst bekende heer van Pietersheim, maar de echtheid van het document wordt betwist. De eerste met zekerheid gekende heer is Diederik, voor het eerst vermeld in 1154. Hij noemt zich in 1174 ook Diederick van Lodenaken, wat erop lijkt te wijzen dat het domein van Lodenaken op dat moment al onder de heerschappij van Pietersheim was gekomen. In 1185 sticht hij, naar het voorbeeld van de graaf Gerard I van Loon, de abdij van Hocht. De abdij fungeert, net als die van Herkenrode voor de graven van Loon, als mausoleum voor de heren van Pietersheim.

Zijn opvolgers tonen zich trouwe vazallen van hun leenheer, ondermeer in diens strijd om de macht

over Holland4, maar zijn tegelijk ook opportunistisch genoeg om af en toe de zijde van de

prinsbisschop van Luik te kiezen5. Vanaf de regering van hertog Jan I van Brabant (1260-1294)

noemen ze zich bovendien ook diens vazal6.

Via een bewuste huwelijkspolitiek proberen de heren van Pietersheim territoriumwinst te boeken. Ze zoeken daarbij hun bruiden voornamelijk in Brabantse kringen. Onder hun bezittingen prijken dan ook

snel Leefdaal, Boutershem, Oirschot, Spalbeek, Hilvarenbeek, Steyn en Stevensweert7. Wanneer in

1449 met Jan III de laatste mannelijke telg van het geslacht Pietersheim sterft, komen alle bezittingen in Pietersheim, Leefdael, Oirschot en Hilvarenbeek aan zijn zus Beatrix toe. Die had de goederen al in 1410 als bruidsschat ingebracht bij haar huwelijk met Richard II van Merode, die op die manier de

nieuwe heer van Pietersheim wordt8.

b. Het conflict met het prinsbisdom Luik

In 1329 kwamen de heren van Pietersheim in conflict met de Luikse prinsbisschop. Op beschuldiging van verraad wordt de burcht van Waremme van Willem van Pietersheim geconfisqueerd. Een bemiddelingspoging via een Luiks familielid mislukt, waarna Jan I en Hendrik van Pietersheim de rentmeester van de prinsbisschop ontvoeren. Die sterft korte tijd later in de kerker van Pietersheim.

Hierop wordt het familielid, een Luikse kanunnik, gevangen gezet, en ook hij sterft korte tijd later9. Na

een bittere opvolgingsstrijd gaat het graafschap Loon in 1366 op in het prinsbisdom Luik.

Ook in Luik breekt in 1378 een strijd uit met als inzet de prinsbisschoppelijke troon. Die speelt zich bovendien af tegen het in datzelfde jaar uitgebroken schisma binnen de Kerk. De keuze van het Sint-Lambertuskapittel wordt door de stedelijke burgerij gewraakt en ze schuiven hun eigen kandidaat,

royale de Belgique. Commission royale d’histoire. Publications in 8, Brussel, 1875, p. 184, 207, 224; J. Habets, ‘De Loonse lenen in het tegenwoordig hertogdom Limburg’, Bulletin de la Société Historique et Archéologique du

Duché de Limbourg, VIII, 1871, p. 22, 48, 108; J. Baerten, Het graafschap Loon (11de-14de eeuw): ontstaan - politiek - instellingen, Assen, 1969, p. 21-22.

4

M.J. Wolters, Codex Diplomaticus Lossensisou Recueil et analyse de chartes servant de preuves à l’histoire de l’ancien Comté de Looz, Gent, 1849, p. 54, 127; Gesta Episcoporum Traiectensium, in: Pertz, G. H. (ed.)

Monumenta Germaniae Historica, XXIII, Hannover, 1866, p. 408; O. Opperman, ‘Untersuchungen zur Geschichte von Stadt und Stift Utrecht,vornehmlich im 12. und 13. Jahrhundert’, Westdeutsche Zeitschrift für Geschichte und

Kunst, 27, 1908, p. 230-231; J. Baerten, Het graafschap Loon (11de-14de eeuw): ontstaan - politiek - instellingen,

Assen, 1969 p. 75. 5

E. Poncelet, Les maréchaux d’armée de l’évêché de Liège, Luik, 1903, p. 22. 6

A. Perreau, ‘Les Sires de Pietersheim’, Bulletin de la Société Scientifique et Littéraire du Duché de Limbourg, V, 1861, p. 279-280.

7

P.C. De Brouwer, De geschiedenis van Hilvarenbeek tot 1813, Hilvarenbeek, 1947; P.C. De Brouwer, ‘Heerlijkheden Oirschot en Hilvarenbeek’, Taxandria, XXII, 1915, p. 333-339; J.P.H. Goossens, ‘Van Merode (Oirschot en Hilvarenbeek)’, De Brabantse Leeuw, XI, 1962, p. 42-46, 52-53; R. Peeters & J. Van Gils, Inventaris

van de archieven van de heerlijkheid Hilvarenbeek, Hilvarenbeek, 1988: Cour féodale de Liège, reliefs de la seigneurie de Hilvarenbeek, reg. 42, f° 169 v°; reg. f° 15 v°, 83 v°; reg. 44, f° 3 v°, 19; reg. 48, f° 123; M.J.

Wolters, Notice Historique sur les anciens seigneurs de Steyn et de Pietersheim, grands vassaux de l’ancien

Comté de Looz, Gent, 1854, p. 138-139. 8

M.J. Wolters, Notice Historique sur les anciens seigneurs de Steyn et de Pietersheim, grands vassaux de

l’ancien Comté de Looz, Gent, 1854, p. 142-143; J. Coenen, Limburgsche oorkonden, XXV, 1944, p. 18-19. 9

J. Daris, Histoire du diocèse et de la principauté de Liège pendant le XIIIe et le XIVe siècle, Luik, 1891, p. 448; S. Bormans, Chronique de Mathias de Lewis, Luik, 1865, p. 100; B. Fisen, Sancta Legia Romanae Ecclesiae Filia

seu Historiarum Ecclesiae Leodiensis, 2, Luik, 1696, p. 74; J. Brouwers, ‘Kanunniken uit het geslacht Pietersheim

te Luik en te Maastricht (13de-15de eeuw)’, Limburg, 52, 1973, p. 230-234.

(9)

diens broer, naar voor. Deze ontvangt uit handen van de tegenpaus in Avignon de investituur, waarop

de Roomse paus prompt de bisschop van Utrecht tot enige rechtmatige opvolger benoemt10. De

opzijgezette prinsbisschop sluit daarop een verbonden met de hertogen van Brabant, Kleef en Jülich en de aartsbisschop van Keulen. Het komt tot gewelddadige conflicten en plunderingen tussen Brabant en Luik. De heer van Pietersheim vreest dat Tongerse milities, die trouw zweren aan de Roomse kandidaat, zijn burcht willen innemen, en vraagt in Maastricht steun bij diens rivaal. Bij terugkomst komt het tot een gevecht met enkele Tongerse milities, waarna de Luikenaars zich op

Pietersheim wreken. De burcht valt en wordt in drie dagen platgebrand en verwoest11. De heer van

Pietersheim 1380 sluit hij vrede met de Luikse prinsbisschop, maar zijn macht is voorgoed

12

gebroken .

c. De Merodes

tholieke geloof met alle middelen te verdedigen en de strijd

et ketterij en sektarisme aan te gaan14.

domein van Pietersheim veroordeeld. Hij

tart onmiddellijk met de bouw van verdedigingswerken15.

Richard II van Merode wordt bij zijn huwelijk in 1410 heer van Pietersheim. Tot ver in de 20ste eeuw

zullen ze het domein in handen houden. De Merodes tonen zich dan ook succesvol in hun allianties met de contemporaine heersers. Ze genieten het vertrouwen van de Bourgondische hertogen Filips

de Goede, Karel de Stoute, als Maximiliaan van Oostenrijk, en strijden meermaals aan hun zijde13.

Tegelijk zijn ze loyaal aan het hertogdom van Jülich-Berg, waarbinnen hun stamslot en verschillende andere bezittingen gelegen zijn. Met hun enorme fortuin staan ze meermaals voor hen en heel wat andere adellijke telgen borg. Met een bewuste huwelijkspolitiek slagen ze er bovendien in hun

territorium stevig uit te breiden. In de 16de eeuw kiezen ze de kant van Karel V tegen Willem van

Jülich-Kleef, en verwerven ze een belangrijke positie aan het keizerlijk hof in Brussel, evenals onder diens opvolger Filips II. Hij zweert het ka

m

Wanneer echter in 1567 de hertog van Alva naar Brussel optrekt om het absoluut gezag van de Spaanse koning op te leggen trekt Jan IX van Merode zich van het Brusselse hof terug. Tien jaar later neemt hij, ondermeer omwille van zijn familiale banden in het noorden langs moederszijde, resoluut stelling voor de gereformeerde tegenpartij van de prins van Oranje, een politieke blunder die hem duur zal komen te staan. Bovendien proberen de Staten van het Land van Luik reeds verschillende decennia de heren van Pietersheim tot belastingen te dwingen, dit ondanks de herhaalde protesten op basis van de vrijheerlijkheid van het domein. De prinsbisschop profiteert van de aanwezigheid van de hertog van Alva om Jan IX tot betaling te dwingen. Die trekt naar het hof van Speyer om zijn gelijk te halen, en krijgt dat in eerste instantie ook. Maar in 1576 wordt de Merode in de feodale zaal van Kuringen door de Luikse prinsbisschop tot verhef van het

s

Don Juan, na de hertog van Alva en Don Luis de Resquesens de nieuwe hoogste vertegenwoordiger van de Spaanse kroon in de Nederlanden, wordt in 1577 tot een verdrag met de Staten-Generaal gedwongen. Dit bepaalde ondermeer de terugtrekking uit Maastricht. Ondanks luid protest van Don Juan en Luik bezetten Jan IX van Merode van Pietersheim, zijn schoonzoon Jan van Wittem en

10

J. Daris, Histoire du diocèse et de la principauté de Liège pendant le XIIIe et le XIVe siècle, Luik, 1891, p. 603-604, 616-634.

11

Chronique latine de Jean de Stavelot, in: (ed. S. Balau) Chroniques Liégeoises, I, Brussel, 1913, p. 76, voetnoot d, p. 78-79; J. Chapeauville, Gesta Pontificum Leodiensium, III, Luik, 1616, p. 40-43.

12

Chronologia Dominii Petersheimiani Immedietatem et Allodialitatem […], J.C. Gussen, Keulen, 1567-1570, p. 19; S. Bormans & E. Schoolmeesters, Cartulaire de l’église de St.-Lambert de Liège, Brussel, 1893-1933, IV, p. 535-537.

13

H. Domsta, Geschichte der Fürsten von Merode im Mittelalter, Beitrage zur Geschichte des Dürener Landes Düren, 16, 1981, p. 132; M.J. Wolters, Notice Historique sur les anciens seigneurs de Steyn et de Pietersheim,

grands vassaux de l’ancien Comté de Looz, Gent, 1854, p. 151-152. 14

J. Daris, Histoire du diocèse et de la principauté de Liège pendant le XIIIe et le XIVe siècle, Luik, 1891, p. 264-265.

15

A. Perreau, ‘Les Sires de Pietersheim’, Bulletin de la Société Scientifique et Littéraire du Duché de Limbourg, V, 1861, p. 287; H. Thomassen, ‘Over grenswijzigingen te Smeermaas (Lanaken)’, Oude Land van Loon, VIII, 1953, p. 117-121; R. Ulens, ‘Le domaine impérial de la région mosane et ses inféodations successives’,

Verzamelde opstellen uitgegeven door de Geschied- en Oudheidkundige Studiekring te Hasselt, X, 1934, p. 223;

A. Van Nieuwenhuysen, ‘Petersheim et le Pays de Liège’, Bulletin de l’Institut Archéologique Liègeois, XCVIII, 1986, p. 437-448; ARAB, Familiefonds van Merode-Westerlo, Inventaris van archieven door R. Hennesy, C 126, f° 72 v°-73, f° 156-159; C 987, f° 27 v°-28, f° 98 v°-100, f° 121-122.

(10)

Willem van Horne in naam van de Staten-Generaal de stad onmiddellijk met een nieuwe troepenmacht. Wanneer Alexander Farnese, Spaans gouverneur voor de Nederlanden, in 1579 start met het beleg van Maastricht, trekt hij dan ook eerst naar Pietersheim op. De kasteelheer kon niets anders dan zijn vesting aan de Spanjaarden over te laten, waarop de luxueuze residentie werd

leeggeplunderd16. Na de val van Maastricht wordt het verzoek van de prinsbisschop aan Farnese om

de burcht als kerkelijk leen aan Luik over te dragen ingewilligd. Jan IX en zijn medestander, de hertog

van Anjou, klagen dit formeel aan17. Pas in 1587 wordt Jan IX in zijn heerlijke rechten hersteld, maar

hij moet de prinsbisschop als suzerein erkennen en wordt verplicht tot het beschermen van het

katholieke geloof in zijn territorium18. Zijn opvolgers hebben duidelijk moeite met de afhankelijkheid

van Luik: in 1622 komt het weer tot decennialange processen wanneer de heren van Merode van Pietersheim weigeren nog langer belasting te betalen aan Luik, alweer op basis van de vrijheerlijke status van hun domein. In 1670 is de situatie zodanig verhit dat Maximiliaan van Merode van Pietersheim, net als zijn voorganger, rond het kasteeleiland versterkingen laat optrekken en van de Staten-Generaal een garnizoen krijgt ter bescherming tegen eventuele Luikse aanvallen. Luik komt tot een vergelijk met de Staten-Generaal om zich terug te trekken, op voorwaarde dat Pietersheim gevrijwaard blijft. Dat gebeurt in eerste instantie, maar in 1696 ontploft de zaak opnieuw en plunderen de Luikenaars Pietersheim. Daarbij nemen ze ook de drossaard, een natuurlijke zoon van

aximiliaan van Merode, gevangen. Hierna ligt het kasteeleiland jarenlang te verkommeren19.

Alleen de kapel blijft overeind22. De familie neemt nu

efinitief haar intrek in het nieuwe kasteel.

.2.2. Archeologisch en bouwhistorisch overzicht van de site

van enkele door ony Waegeman geformuleerde hypotheses vóór de aanvang van ons onderzoek.

a. De oudste burchtfase (tweede helft 12de – begin 13de eeuw)

burchtgebouwen die waren omgeven door een grachtcirkel en een hoge polygonale wal. Dit type

M

In 1721 wordt de kapel nog opgekalefaterd voor het huwelijk van Jean-Philippe-Eugène van Merode met Charlotte van Nassau-Hadamar, maar enkele dagen later stort een gedeelte van de

kasteelvleugel in20. Ondanks herhaalde restauratiepogingen wordt stilaan duidelijk dat het domein zijn

beste jaren heeft gehad, en de familie besluit dan ook meer te investeren in hun residentie te

Westerlo21. In 1792 bouwen de Merodes een jachtslot op het vroegere neerhof. Enkele decennia

later, in 1836, branden het corps-de-logis en de dienstvertrekken op het kasteeleiland af. De ruïnes worden tot op het fundament afgebroken.

d

1

Ter voorbereiding en ter interpretatie van ons archeologisch onderzoek konden wij in grote mate bogen op het werk dat archeoloog Tony Waegeman in de jaren ’80 en ’90 van de vorige eeuw heeft verzet. Hij zette de bakens en definieerde het ruimere kader waarin wij onze waarnemingen konden plaatsen. Zonder zijn voorbereidend werk zou ons onderzoek slechts een klein stukje in een onbekende puzzel zijn. Het is dan ook noodzakelijk een bondige schets te geven van de kennis van de archeologische en bouwhistorische voorgeschiedenis van de site Pietersheim en

T

In haar oudste fase was Pietersheim een burcht van het type ‘polygonaal waterkasteel’, met

16

J. Brouwer, Kronieken van Spaanse soldaten uit het begin van de Tachtigjarige Oorlog, Zutphen, 1933, p. 253-254.

17

ARAB, Familiefonds van Merode-Westerlo, Inventaris van archieven door R. Hennesy, C 987, deel 2, f° 34 r°, nr. 76.

18

M.G. De Louvrex, Receuil contenant les Edits et Reglements faits pour le Pais de Liège & Comté de Looz, IV, Luik, 1752, p. 259-260.

19

ARAB, Familiefonds van Merode-Westerlo, Inventaris van archieven door R. Hennesy, C 967, f° 85 v° - 86 v°, nr. 69-70, f° 104 v° - 105 v°, f° 147 v° - 148 r°; C 126, f° 112.

20

D. Sassen, Les secondes noces du Feld-Maréchal Comte de Merode-Westerloo, Brussel, 1922, p. 40-43; E. Op De Beeck, Jan-Filips-Eugeen de Merode, markies van Westerloo, s.l., s.d., p. 36-43; J. Ph. E. de Merode-Westerloo, Mémoires de Feld-Maréchal Comte de Merode-Merode-Westerloo, Chevalier de la Toison d'Or, Capitaine de

Trabans de l'Empereur Charles VI, etc., 2, Brussel, 1840, p. 290. 21

J. Ph. E. de Merode-Westerloo, Mémoires de Feld-Maréchal Comte de Merode-Westerloo, Chevalier de la

Toison d'Or, Capitaine de Trabans de l'Empereur Charles VI, etc., 1, Brussel, 1840, p. 156. 22

A. Perreau, ‘Les Sires de Pietersheim’, Bulletin de la Société Scientifique et Littéraire du Duché de Limbourg, V, 1861, p. 303.

(11)

kende zijn grootste populariteit tussen ca. 1150 en 135023. De burcht van Pietersheim vormt overigens één van de zeldzame weinig verbouwde voorbeelden van een dergelijk type in onze gewesten. Het is in deze context van belang te wijzen op de aanwezigheid van een gelijkaardig kasteel in de nabijheid van Pietersheim. Bij archeologisch onderzoek werd in de jaren ’80 onder het

kasteel d'Aspremont-Lynden te Rekem een 12de-eeuwse polygonale voorganger blootgelegd24.

Voor Pietersheim wordt bovenop de walstructuur een palissade of mogelijk reeds een stenen

weermuur verondersteld25. We mogen er van uitgaan dat het complex ook reeds in deze fase, binnen

een tweede cirkelvormige gracht, een neerhof met hoeve en stallingen bezat. Blijkens het

gerecupereerde vondstenmateriaal moet deze oudste fase van het kasteeleiland tot de 12de eeuw

teruggaan. De architecturale resten uit deze beginperiode omvatten ondermeer, de kelderverdieping van de kapel, het poortgebouw, een rechthoekige structuur die door Tony Waegeman als cisterne werd geïnterpreteerd en mogelijk enkele segmenten van de weermuur. Al deze structuren werden in carboonzandsteen opgetrokken (op de weermuur na, welke volledig uit maaskeien en mergel bestaat). De weermuur is tot op een diepte van één meter ingebed in een compacte kiezelberm die in meerdere lagen werd opgeworpen. Van de muur zelf zijn nog slechts resten van de kern bewaard; het parement

is volledig verdwenen. De kern was opgebouwd uit grote, in kalkmortel gevatte maaskeien. In de

bewaarde muurresten is een zekere gelaagdheid te herkennen die de constructiewijze verraadt: in opeenvolgende bouwfasen werd over de ganse omtrek van de weermuur een 50 tot 70 cm hoog binnen- en buitenparement opgetrokken. Dit werd volgestort met keien en kalkmortel. Pas wanneer

de mortel was verhard werd een nieuwe laag aangebracht. Aan de oostzijde is binnen de muur een

boogvormige structuur uit mergelsteen zichtbaar. Volgens Tony gaat het hier om een spaarboog voor de bovenliggende weergang.

In de tweeledige kelderverdieping van de latere kapel zijn muurresten in carboonzandsteen en groengrijze mortel bewaard. Tony herkende in de grootste van de twee ruimtes de restanten van de

eerste donjon op het burchteiland. Deze zou dateren uit de eerste helft van de 12de eeuw, en aan het

einde van deze eeuw of het begin van de 13de eeuw met een kleinere rechthoekige bijbouw zijn

aangevuld.

De benedenverdieping van het poortgebouw is eveneens in carboonzandsteen en groengrijze mortel opgebouwd, en dateert dus wellicht ook van de eerste burchtfase. De poortblok is quasi vierkant van grondplan, met zijden van ca. 9 bij 9 m. De doorgang is tot 3 m breed. Ongetwijfeld bezat het poortgebouw nog één of twee bovenliggende verdiepingen die in latere fasen zijn verdwenen. Ten zuidoosten van de poortblok was een voorruimte geconstrueerd, die bestond uit zijmuren en een front. Het muurverband met de poortblok duidt op de gelijktijdigheid van deze structuur. Er werden nergens

aanwijzingen gevonden die er op duiden dat deze voorbouw ooit over een dakconstructie beschikte.

Binnen de weermuren ontdekte Tony een rechthoekige structuur in carboonzandsteen van ca. 3,80 bij 3,00 m. Aangezien deze op een waterdichte kleilaag was geconstrueerd interpreteerde hij het als een cisterne of vergaarput voor regenwater. In de wanden waren balkinsteken voor een houten afdekking zichtbaar. Mogelijk heeft de put later nog als beerput dienst gedaan. De structuur werd in een latere fase door een grotere structuur in mergelsteen overbouwd.

De hierboven beschreven carboonzandstenen structuren waren echter niet de oudste sporen die op het burchteiland werden teruggevonden. In de moederbodem onder de ‘tweede donjon’ (zie hieronder) werden verstoringen gevonden die als sporen van agrarische activiteit werden geïnterpreteerd. Hun tekening in profiel suggereerde ploeg- en karrensporen. Hier en daar raakten beide lagen zelfs vermengd of geïnverteerd. Mogelijk gaat het om sporen van rooiingsactiviteiten ter voorbereiding van het terrein voor de bouw van de burcht.

23

H.L. Jansen, J.M.M. Kylstra-Wielinga & B. Olde Meierink, 1000 jaar kastelen in Nederland. Functie en vorm

door de eeuwen heen, Utrecht, 1996, p. 45-56. Volgens deze auteurs kende dit type zijn grootste populariteit

tussen ca. 1150 en 1350, hetgeen goed aansluit op de resultaten van het archeologisch onderzoek dat de bouw van de burcht van Pietersheim in de 12de eeuw plaatst.

24

A. Vanderhoeven, Verslag van een archeozoölogisch onderzoek van het kasteelsite te Rekem (Belgisch

Limburg), Amsterdam-Tongeren, 1987, p. 3-14. 25

De relatieve en absolute datering van de nog bestaande segmenten van de weermuur is tot op vandaag onduidelijk. De afwezigheid van een bouwnaad tussen zuidwand van de poortdoorgang en de veronderstelde oudste weermuur deed ons voor de vroegste periode aan de mogelijkheid van een houten palissade denken.

(12)

b. De tweede burchtfase (13de – 14de eeuw)

Tijdens de tweede burchtfase werd de burcht verder uitgebreid. Zo werd aan de noordzijde van de latere kapel een vierkante aanbouw opgetrokken. De muurkernen bestonden uit maaskeien in kalkmortel gevat; de parementen waren in mergelsteen. De noordoostelijke muur was in de kiezelberm uitgegraven. De toegang bevond zich in de zuidwestelijke hoek van de ruimte.

Volgens de hypothese van Tony Waegeman zou de donjon uit de beginperiode in de loop van de 13de

eeuw zijn opgegeven. Een grote vierkante structuur in mergelsteen, ten noorden van de kapel, werd op basis van de binnenmaten (ca. 9,20 bij 9,20 m) en muurdikte (ca. 0,80 m) dikte als een nieuwe

donjon geïnterpreteerd. Een voorstelling van het kasteel op een vroeg-18de-eeuws wandtapijt van

Judocus De Vos toont op deze locatie inderdaad een grote, schijnbaar in ruïneuze toestand verkerende toren. De noordoostelijke muur van de structuur was gedeeltelijk in de kiezelwal ingegraven. In het mergelparement waren in deze wand twee muurnissen uitgespaard. Het vloerniveau van de toren (beneden- of kelderverdieping?) lag zo’n 0,80 m onder het huidige pleinniveau. De ruimte was met een vlakke zoldering afgedekt: drie sokkels in blauwe hardsteen duiden de locatie aan van de pijlers die de evenwijdig met de weermuur geplaatste balken droegen. Ten noordwesten van de donjon werd een L-vormige muurrest gevonden. Het was opgebouwd uit

maaskeien en regelmatige mergelblokken, en werd in de 15de eeuw door muren van de

verdedigingsstructuur van het residentiële kasteel overbouwd.

De tweede burchtfase werd abrupt afgesloten met de plundering en platbranding van het kasteel door Tongerse en Luikse troepen in 1378. De sporen hiervan zijn overal op de site terug te vinden. In de

ruimte naast de kelderverdieping van de latere kapel werden lagen met 13de en 14de-eeuws

vondstenmateriaal afgedekt door een houtskoollaagje en een compacte instortingslaag. Op de carboonzandstenen buitenmuren van de grootste ruimte van de kelderverdieping (de ‘eerste donjon’) zijn duidelijke brandsporen zichtbaar, terwijl de mergelstenen bovenbouw niet aan hitte werd blootgesteld. De mergelstenen binnenparementen van de ‘tweede donjon’ waren eveneens roodverbrand. Een dicht houtskoolpakket dekt het voormalige vloerniveau af waarop scherven van de

12de tot de 14de eeuw werden teruggevonden.

Afb. 1: De rood verbrande mergelstenen binnenparamenten van de ‘tweede donjon’ (ARON bvba).

(13)

c. Eerste kasteelfase (eerste helft 15de – 16de eeuw)

Met de plundering en verwoesting van het slot was de politieke en militaire macht van de heren van Pietersheim voorgoed gebroken. De opgravingen door Tony toonden aan dat 1378 een duidelijke cesuur in de materiële cultuur markeert. Na de verwoesting moet het leven op het burchteiland zo goed als stil hebben gelegen. Pas wanneer de Merodes via huwelijkspolitiek het domein rond 1410 in handen krijgen, zien we stilaan een heropleving. De familie laat het burchteiland tot een prestigieuze residentie uitbouwen. De slotgracht werd aan de noordwestzijde verbreed zodat de nieuw opgetrokken kasteelvleugel in het water werd weerspiegeld. De afgebroken uiteinden van de weermuur werden in een mergelparement ingepakt. De andere zijden van het kasteeleiland behielden hun defensieve karakter. De in deze periode gebouwde structuren werden niet meer in carboonzandsteen opgetrokken. Het geprefereerde bouwmateriaal is duidelijk mergelsteen.

Afb. 2: De afgebroken uiteinden van de weermuur werden in een mergelparement ingepakt (ARON bvba).

De residentiële kasteelvleugel: het corps-de-logis

Aan de noordwestzijde werd een nieuwe kasteelvleugel opgetrokken. Het grondplan vertoont in het midden een merkwaardige knik. Op die plaats stond vermoedelijke een achthoekige toren, die in historische bronnen als “grote toren” wordt beschreven, maar waarvan geen archeologische sporen werden teruggevonden. De iconografische bronnen suggereren dat de vleugel bestond uit twee bouwlagen onder een hoog zadeldak met talrijke dakkapellen. Aan de oostzijde werd het corps-de-logis afgesloten door een vierkante toren waarvan de mergelstenen fundering (4,25 bij 4,25 m) nog was bewaard. De functie van de toren is onduidelijk.

Onder de vertrekken van de kasteelvleugel bevond zich een rechthoekige ruimte van ca. 9,00 bij 4,50 m, die als “grande salette” of publieke ontvangstruimte werd geïnterpreteerd. Een ander vertrek deed mogelijk dienst als “petite salette”, een tweede kleinere publieke zaal die ook als eetkamer fungeerde (7,00 bij 4,50 m). Het keukencomplex bestond uit drie vertrekken. In het eerste, de “grote of voorste keuken” werd een waterput in mergelsteen gevonden. Een doorgang leidde naar de bijkeuken en een kleinere ruimte die waarschijnlijk werd gebruikt als ruimte voor het schikken en garneren van de maaltijden.

(14)

Afb. 3: Noordwestelijke zijde van de ruïnes van de kasteelvleugel. Toestand september 2006 (ARON bvba).

De defensieve structuren

In de noordoostelijke hoek van het kasteeleiland werd tussen de corps-de-logis en de weermuur een langwerpig rechthoekig gebouw opgetrokken (13,00 bij 5,00 m). Het werd in de kiezelberm ingegraven. Blijkens enkele constructieresten was het gebouw met een tongewelf in mergel afgesloten. Een afgesleten hardstenen dorpel duidt de ingang in de zuidelijke wand aan.

In de weermuur is een smalle opening met mergelstenen bekleed. Bij de opgravingen werden in de onmiddellijke nabijheid onderdelen van kanonnen teruggevonden. De gewelfde ruimte die ooit tegen de opening was gebouwd wijst er op dat we hier met een schietgat, en bij uitbreiding met een geschutskelder (kazemat) te maken hebben. Centraal in de ruimte werd een massieve vierkante en halfbolvormige bak in blauwe hardsteen teruggevonden. In het licht van de andere vondsten werd dit geïnterpreteerd als een opslagvat voor buskruit. Een afgescheiden ruimte tussen de kazemat en de woonvleugel werd als dienstvertrek beschouwd.

Afb. 4: Vat voor buskruit (ARON bvba).

Tussen het koor van de kapel en de resten van de ‘tweede donjon’ werd een constructie aangetroffen met dezelfde afmetingen als de geschutskelder. De muren in mergelsteen waren 1,40 m dik en zijn bewaard tot op de hoogte van de aanzet van het gewelf. In de vier hoeken waren reeds bekapte kraagstenen geplaatst. Deze zijn echter nooit afgewerkt geraakt; op de vlakken zijn nog de paslijnen

(15)

van de steenkappers zichtbaar. Aan de zijde van de binnenkoer werden de muren versterkt met steunberen. Wellicht gaat het ook hier om een (onafgewerkte) geschutskelder.

De versterkingen kunnen worden gerelateerd aan de historische bronnen die spreken over verdedigingswerken die kasteelheer Jan IX van Merode sinds 1576 op het eiland liet uitvoeren naar aanleiding van een dispuut i.v.m. de opvolging van de Luikse prinsbisschop. De werkzaamheden waren echter nog niet afgerond wanneer Alexander Farnese in 1579 bij het beleg van Maastricht het kasteel van Pietersheim inneemt en plundert. Het wordt uiteindelijk weer terug vrijgegeven, maar de bouw van de versterkingen wordt niet meer hernomen. De bezetting vormt opnieuw een breuk in de

occupatiegeschiedenis van het kasteel. In de loop van de 17de en 18de eeuw wordt er amper nog

bijgebouwd; de meeste aandacht gaat uit naar herstellingen van de verkommerende structuren.

Afb. 5: Weermuur (westzijde) met onafgewerkte geschutsopeningen (ARON bvba).

De bovenbouw van de kapel

De mergelstenen bovenbouw van de ruimte die zeker in een latere fase als kapel fungeerde werd waarschijnlijk tezamen met de andere nieuwe gebouwen op het kasteeleiland in de eerste helft van de

15de eeuw opgetrokken. Zeker in 1718 fungeerde de bovenbouw als kapel, maar wellicht reeds

vroeger, vanaf 1604, wanneer een windhoos de 15de-eeuwse houten kapel op het neerhof vernielt en

de eredienst naar een nieuwe kapel binnen de weermuren wordt overgebracht.

Wellicht diende de ruimte vóór 1604 geen religieus doel. Op de wanden zijn fragmenten bewaard van schilderingen met eerder wereldlijke thema’s zoals een persoon met rode mantel en een boek en zwaard in de hand (personificatie van Justitia) en een oogstscène (?). Deze zijn moeilijk verenigbaar met een sacrale invulling van de ruimte. Tony interpreteerde de ruimte daarom met enig voorbehoud als een ‘sala’ of ridderzaal.

(16)

Het poortgebouw

De iconografische bronnen tonen bovenop de carboonzandstenen poortblok uit de eerste burchtfase een verdieping met twee uitkragende torentjes en een hoog spits dak met dakkapellen. Enkele mergelblokken daarvan zijn nog in situ bewaard. Bij opgravingen op de eerste verdieping van het

poortgebouw vond Tony ribsegmenten van de 15de-eeuwse kruisribgewelven en verscheidene

vierkante, ongeglazuurde vloertegels. Links en rechts in de wanden waren openingen naar de weergang voorzien.

Ten oosten van de poortblok was in mergelsteen een ronde toren met een diameter van ca. 3,00 m opgetrokken. Alleen de kelderbasis daarvan is bewaard gebleven. Achter een dichtgemaakte deuropening vond Tony een versterkte gevangenisdeur. In de kerker werd tijdens WO II door de toenmalige kasteelheer van Merode een schuilplaats ingericht. Hij liet onder het originele gewelf een betongewelf steken. De tussenruimte werd vervolgens volgestort met beton.

De neerhofkapel

Historische bronnen verwijzen naar een kleine houten kapel die in 1432 op het neerhof werd gebouwd en aan de Heilige Drievuldigheid was toegewijd. De kapel werd in 1604 door een windhoos vernield, waarna de eredienst naar een nieuwe kapel binnen de weermuren werd overgebracht.

d. Tweede kasteelfase (einde 16de – 18de eeuw)

Na de bezetting door Alexander Farnese valt de bouwactiviteit op het kasteeleiland opnieuw stil. De

17de eeuw wordt gekenmerkt door opeenvolgende militaire bezettingen en een occasionele

plundering. In 1670 wordt naar opnieuw naar aanleiding van disputen met Luik een bastionering aangelegd rond het kasteel. Deze zou nog herkenbaar zijn in de jaarlijks terugkerende brandnetelbegroeiing. Een historische bron uit 1692 beschrijft het kasteel als zijnde in een zeer

verwaarloosde staat. In de loop van de 18de eeuw, wanneer de rust min of meer lijkt weergekeerd,

worden overal op het eiland meermaals herstellingswerkzaamheden uitgevoerd. Sommige komen echter te laat. In 1721, enkele dagen na het huwelijk van de kasteelheer, stort een vleugel van het residentiële kasteel in. De oude rentmeesterij wordt bij een inspectie te zeer vervallen bevonden, en wordt heropgebouwd. Aan de kapel worden verschillende restauraties uitgevoerd.

In 1745 worden de torenverdiepingen, die sinds jaren vervaarlijk overhelden, op bevel van de kasteelheer gesloopt. Archiefdocumenten maken gewag van een portiershuisje met een klein stalletje, dat mogelijk naast de poorttoren gesitueerd was. Tussen het poortgebouw en de kapel stond een rentmeesterswoning. Volgens archiefdocumenten werd deze in 1738 na een inspectie afgekeurd, waarna het vervallen gebouw werd afgebroken en heropgebouwd.

Voor deze laatste tweede kasteelfase hebben we ook gegevens over het landschap rondom het kasteel. De iconografische bronnen tonen een uitgestrekte geometrische tuin met prieeltjes en patronen van kleine heesters. Archiefdocumenten spreken van een grote en een kleine boomgaard. Eén daarvan lag ten westen van de toegangsweg, tussen de buitenste en de tweede poort. Een moestuin situeerde zich ten noorden van het kasteel, tussen de binnenste en tweede ringgracht. Rond 1740 waren er blijkbaar twee vijvers waarop naar karper werd gevist. Later worden twee nieuwe reservoirs (voor de visvangst) aangelegd.

e. De verbouwingen tussen het einde van de 18de en de 20ste eeuw

In 1792 wordt op het neerhof begonnen met de bouw van een nieuw jachtslot op het neerhof. Enkele decennia later, in 1836, branden het corps-de-logis en de dienstvertrekken op het kasteeleiland af. De ruïnes worden tot op het fundament afgebroken. Alleen de kapel blijft overeind.

In 1909 legt een brand het nieuwe kasteel in puin. Het wordt in 1910 tot het huidige kasteel heropgebouwd. Tegelijk worden alle nog bestaande hoevegebouwen op het neerhof afgebroken. Verschillende bouwelementen worden gerecupereerd in de nieuwe stallingen die binnen de

(17)

weermuren aan weerszijden van het poortgebouw worden opgetrokken. Zo ondermeer de kalkstenen gevelsteen met het wapen van de familie de Merode-Westerloo en jaartal 1745. Het nieuwe kasteel wordt in 1920 nogmaals door brand geteisterd, maar tegen 1926 was het opnieuw gerestaureerd. In 1960 werden de eiken en linden van de oorspronkelijke kasteeldreef omgehakt.

Afb. 6: Het nieuwe kasteel in zijn huidige toestand (ARON bvba).

1.2.3. Kort overzicht van de belangrijkste bouwmaterialen

a. Carboonzandsteen26

Voor de opbouw van de 12de eeuwse muren werd gebruik gemaakt van de zogenaamde carboon- of

kolenzandsteen. Deze steensoort was omwille van zijn zekere gelaagdheid vrij eenvoudig te splijten en daardoor een dankbaar bouwmateriaal. Het werd gevormd in het Boven-Carboon, zo’n 315 miljoen jaar geleden, en wordt bijgevolg in geologische contexten vaak samen met steenkool gevonden. De steen werd in dagbouw in en om Luik gewonnen. De ontginning verliep gelijktijdig met die van steenkool vanuit galerijen die in de bergwand werden vrijgemaakt. Via de Maas werd de

carboonzandsteen – en steenkool27 – vervolgens naar het noorden getransporteerd.

Momenteel zijn nog slechts enkele monumenten in carboonzandsteen bewaard. Deze zijn hoofdzakelijk in Oost-Limburg geconcentreerd, met voorbeelden in Moelingen, de streek van Tongeren-Rutten, Oud-Dilsen, Beek, Gerdingen, Bree en Kessenich. Alle bouwwerken zijn pre-romaans tot vroeg-gotisch; in latere perioden werd in de streek hoofdzakelijk mergel (maastrichtersteen) en maaskalksteen als bouwmateriaal gebruikt. Hiervan is ondermeer een voorbeeld te vinden in de donjon van Aynchon de Hognoul in Rutten (Tongeren), waar net als in Pietersheim een mergelstenen bovenbouw op muurresten in carboonzandsteen werd geconstrueerd.

26

R. Dreesen, M. Dusar & F. Doperé, Atlas natuursteen in Limburgse monumenten. Geologie, beschrijving,

herkomst en gebruik, Genk 2001, p. 166-171. 27

In de muurresten van de weggehakte hoekanten werd in de bruingroene kalkmortel inderdaad een steenkoolfragment aangetroffen.

(18)

Carboonzandsteen varieert in kleur van donkergrijs tot bruin, en kent verschillende degradatiepatronen. De donkere stenen schilferen af als uienpellen, waardoor de stenen uiteindelijk een sterk afgeronde vorm krijgen (‘meelzakjes’). De bruine stenen daarentegen zijn minder erosiegevoelig, en behouden daardoor vaker hun hoekige breukvlakken.

b. Maastrichtersteen (mergel)28

Terwijl in Vlaanderen en Brabant de bleke Gobertange-zandkalksteen en Balegemse steen de dominerende steensoorten van de gotiek worden, gebruikt men in Limburg voornamelijk een lokaal product, de zogenaamde mergel- of maastrichtersteen.

Maastrichtersteen is een kalkzandsteen die is ontstaan uit mariene afzettingen uit het Late Krijt (ca. 66 miljoen jaar geleden). Net ontgonnen heeft de steen een bleekgele tot strogele kleur, met sporadisch een roestverkleuring. Het is een zachte en bijgevolg makkelijk te bewerken steensoort, wat het een erg populair bouwmateriaal maakte in de late middeleeuwen. Door zijn hoge porositeit (meer dan 40 % van het volume bestaat uit poriën) en waterdoorlatendheid zuigt de steen weinig water aan en is hij bijgevolg erg vorstbestendig. Zelfs permanent vochtige stenen (bijvoorbeeld door hun gebruik in fundamenten of bouwsokkels) behouden, ondanks hun soms sterk afgeronde vorm, hun interne stevigheid. Na ontginning krijgt de steen snel een beschermde ‘calcin’ of patina, die het poreuze inwendige van de steen goed beschermt. Bij blootstelling aan grote hitte kleurt de steen oranjerood. Mergel dagzoomt ondermeer in het zuidoosten van Limburg (St.-Pietersberg, Jekervallei en het leemplateau van Droog Haspengouw ten zuiden van Tongeren). Door de zachtheid en de goede afwatering kon hij ook gemakkelijk ondergronds worden ontgonnen. De sterke gelaagdheid van de steen impliceert dat deze in ‘natuurlijke positie’ in het gebouw moet worden geplaatst, d.w.z. met de gelaagdheid dwars op de druk, zoniet splijt de steen. Daartoe werden in de groeve soms merktekens aangebracht die de oriëntatie van de steen aangaven.

c. Maaskeien29

De kernen van de tot de oudste fase van de burcht behorende muren bestaan hoofdzakelijk uit gerolde maaskeien, die in grootte variëren van enkele tot tientallen centimeters. De grindafzettingen waarin ze werden gevonden zijn ontstaan gedurende de ijstijden. De Maas snijdt zich in deze afzettingen, waardoor de grinden aan de oppervlakte komen. Omwille van hun afgeronde vorm zijn maaskeien moeilijk in verband te metselen. Bijgevolg werden ze voornamelijk gebruikt in muurkernen, basissen of fundamenten, waar ze meestal in een dikke (kalk)mortellaag zijn gevat.

d. Leisteen30

In alle werkputten werden fragmenten van leisteen gevonden, soms in compacte puinlagen. Hun kleur is overwegend grijs tot donkergrijs, hoewel enkele stukken groenig en zelfs paars van kleur waren, hetgeen een andere herkomst verraadt. De grijze varianten zijn afkomstig uit de Hoge Ardennen of de Franse Maasvallei, terwijl de paarse exemplaren afkomstig zijn uit Fumay, een dorp in het Noord-Franse Ardennes departement, net over de Belgische grens. Via de Maas kon de leisteen makkelijk tot in Limburg worden getransporteerd.

Sommige van de donkergrijze varianten vertonen een gaatje dat een gebruik als dakbedekking verraadt. Deze grijze leien zijn omwille van hun chemische samenstelling inderdaad weerbestendiger dan de groene en paarse exemplaren, die veeleer in muren werden gebruikt als stelwiggen in mortel of als afscherming van waterlijsten. Aangezien een leistenen dakbedekking regelmatig moest worden vervangen, kunnen evenwel ook grijze leien in muurverbanden worden aangetroffen.

28

R. Dreesen, M. Dusar & F. Doperé, Atlas natuursteen in Limburgse monumenten. Geologie, beschrijving,

herkomst en gebruik, Genk, 2001, p. 135-141. 29

Idem, p. 207-211. 30

Idem, p. 213-214.

(19)

e. Kalkmortel Type 1

Voor de 12de eeuwse mortel werd in tegenstelling tot in latere bouwfases geen gebruik gemaakt van

een mengeling van natte kalk en kalkwei, maar enkel van kalkwei. De kalkwei werd als bindmiddel vermengd met een grof bruin, beigebruin tot groenbruin kwartszand met schaarse donkere rotspartikels, witte kwarts en microkeitjes. De sterk variërende korrelgrote van het zand zorgt in combinatie met overvloedig kalkwei voor een vette mortel. Met het blote oog zijn in deze mortel geen afzonderlijke kalkbrokjes zichtbaar. De gedroogde wei ligt als een sluier over en tussen de kwartspartikels. Houtskoolpartikels zijn erg schaars en erg klein, wat een C14-datering van dit morteltype belette. Deze mortel werd gebruikt in de eerste burchtfase, en enkel in combinatie met maaskeien en met carboonzandsteen.

Type 2

Voor alle bouwfases tussen de eerste

burchtfase en het einde van de 19de

eeuw werd gebruik gemaakt van uiteenlopende varianten van eenzelfde soort kalkmortel. De basis van deze mortel wordt gevormd door een fijn kwartszand dat bestaat uit goed gesorteerde doorschijnende tot lichtbruine kwartspartikels. Deze zijn gebonden in kalkwei, en vermengd met vrij grote kalkinclusies. Deze zijn ook met het blote oog makkelijk als witte stippen te herkennen. In vergelijking met het vorige morteltype is dit een veel magerder type mortel. In dit type van mortel komen ook grotere houtskoolpartikels voor, al zijn deze nog steeds schaars te noemen. Deze mortel werd gebruikt in combinatie met Maastrichtersteen (mergel) en baksteen.

Afb. 7: Kalkmortels, type 1 (links) en type 2 (rechts) (ARON bvba).

1.2.4. Cartografische gegevens

a. Historische plannen en kaarten

Het pre-kadastrale kaartenmateriaal laat ons toe de evolutie van de onmiddellijke omgeving van het domein tijdens de laatste twee eeuwen te reconstrueren.

Zowel de kaarten van Ferraris (1775), Tranchot (1805), Bonniver (1820), het primitief kadaster (1830) als Vandermaelen (1846) bevestigen allereerst de drieledige grachtenstructuur die het detail op de

Charta Topographica Liberi Dominii de Petershem S.R.I Immediate Subjecti (1567-1570)31 reeds enkele eeuwen daarvoor suggereerde. Ze tonen telkens het burchteiland, met de aan één zijde verbrede slotgracht, het neerhof, en in sommige gevallen de naar het zuidoosten lopende kasteeldreef naar de abdij van Hocht. De Vandermaelen-kaart (1846) is door zijn kleiner kaartblad interessant om de infrastructuur van het neerhof te reconstrueren. De burcht wordt op de kaart omschreven als ruïne, en ook de stokerij (distillerie) die een tijd op het voorhof functioneerde staat vermeld.

31

Chronologia Petersheimiani Immedietatem et Allodialitatem, J.C. Gussen, Keulen, 1567-1570.

(20)

b. Topografische kaart

Afb. 8 : Detail uit de Atlas der Buurtwegen (1841). Duidelijk herkenbaar is het hoefijzervormige traject van de bewaarde ringmuur met poortblok. Op het neerhof zien we het eerste jachtslot (eind 18de eeuw) en enkele bijgebouwen (GIS Limburg).

Afb. 9 : Topografische kaart met links het Domein Pietersheim, en centraal de Europalaan en de Verbindingsvaart die tegenwoordig het huidige kasteel (de voormalige abdij) van Hocht van de burcht schijdt (OC GIS Vlaanderen).

(21)

1.2.5. Iconografische gegevens

Doorheen de eeuwen werd het kasteel van Pietersheim meerdere malen vereeuwigd. Slechts een fractie daarvan is ons overgeleverd. Geen van de bewaarde iconografische bronnen is flagrant onjuist in de configuratie van de gebouwen op het kasteeleiland, hoewel ze, afhankelijk van de aard en het beoogde doel van de voorstelling, vanzelfsprekend verschillen in de uitwerking van de details. Ze leveren ons ten andere ook alleen gegevens op over de kasteelfase van het eiland, d.w.z. na ca. 1410, wanneer de familie de Merode-Westerloo het domein verwerft. Voor de

burchtfase (tweede helft 12de eeuw – 1378)

zijn geen iconografische bronnen beschikbaar.

Onze oudste bron is de voorstelling van het ‘Castrum de Petershem’ op de Charta

Topographica Liberi Dominii de Petershem S.R.I Immediate Subjecti (1567-1570)32. Het toont het kasteeleiland met poortgebouw, flankeringstoren, kapel, residentiële vleugel, en bijgebouwen in een juiste configuratie, evenwel zonder veel detaillering. Interessant is wel de voorstelling van het driedubbele grachtensysteem, met respectieve toegangscomplexen en bijgebouwen. De illustratie werd in 1888

door A. Schaepkens33 gekopieerd, al maakte deze in zijn schets meerdere interpretatiefouten. Zo

voorziet hij de twee hoektorentjes van het poortgebouw ten onrechte van een halfronde basis in een ander materiaal.

Afb. 10 : Voorstelling van het ‘Castrum de Petershem’ op de Charta Topographica Liberi Dominii de Petershem S.R.I Immediate Subjecti (1567-1570) (afdruk verleend door T. Waegeman).

Op het kasteel van de Merodes te Westerlo wordt een wandtapijt met voor-stelling van het kasteel van Pietersheim bewaard. Het maakt deel uit van een trio met allegorische voor-stellingen met op de achter-grond telkens een ander landgoed van de familie de Merode. Ze werden aan

het begin van de 18de eeuw

vervaardigd in het Brusselse atelier van Judocus (Josse) De Vos. Het zicht, in vogel-perspectief vanuit het zuidwesten, toont het domein na de omvorming van defensieve burcht naar residentieel en represen-tatief kasteel.

Afb. 11: Voorstelling van het kasteel van Pietersheim op een wandtapijt door Judocus De Vos (begin 18de eeuw) (afdruk verleend door T. Waegeman).

32

Chronologia Petersheimiani Immedietatem et Allodialitatem, J.C. Gussen, Keulen, 1567-1570. 33

A. Schaepkens, Illustration de la Principauté de Liège. Dessins et notes pris dans les pays de Liège du Temps

Passé, Brussel-Maastricht-Luik, 1888, dl. II, p. 24.

(22)

Binnen de weermuren herkennen we opnieuw de kasteelvleugel die de familie in de 15de eeuw liet bouwen. Ondanks de aard van de drager geeft de voorstelling meer details dan de hierboven besproken kaart. Het gebouw vertoont twee bouwlagen onder een zadeldak met talrijke dakkapellen. Centraal voor de vleugel rijst een achthoekige toren op. In het noordoosten wordt het gebouw begrensd door een vierkante toren. Op het westelijke deel van het eiland zien we twee langwerpige bijgebouwen met zadeldak. Aan de overzijde van het kasteeleiland bevond zich de verhoogde kapel met pui. Tussen de vierkante toren van het corps-de-logis en de kapel is een muur met poort zichtbaar, met daarachter een structuur die lijkt op een uitkijkplatform of een torenruïne.

Afb. 12: Tekening op basis van de afbeelding op het wandtapijt door Judocus (Josse) De Vos (T. Waegeman).

Vooraan bemerken we het poortgebouw met hoektorentjes, voorruimte en flankeringstoren. Ten noordoosten daarvan, parallel met de weermuur, verrijst een langwerpig gebouw dat we aan de hand van archiefdocumenten als de rentmeesterij kunnen identificeren. Aan de andere zijde van het poortgebouw zien we een afscheidingsmuur (?) en een poort. Het wandtapijt biedt tenslotte ook een zicht op het neerhof met hoeves en stallingen, en de tuinen met geometrische parterres.

De schikking en volumes van de gebouwen komen vrij goed overeen met de bevindingen van het archeologisch onderzoek. We kunnen het tapijt dan ook als een betrouwbare iconografische bron beschouwen, ondanks de beperkingen van de drager.

Wellicht onze meest betrouwbare bron is de uiteindelijk niet in de Délices du Pays de Liège

verschenen schets van Pietersheim door Remacle Le Loup (ca. 1738)34. Het toont het kasteel en een

deel van het neerhof vanuit het zuidoosten, met een indrukwekkend poortcomplex met voorbouw en flankeringstoren. Verder zijn ook de daken van de kapel en het paleis duidelijk zichtbaar. Op de

34

Met Le Loup op reis. Limburg door een 18de eeuwse bril bekeken, tentoonstellingscatalogus, Hasselt, 1993, p.

70.

(23)

blijkbaar reeds enigszins verweerde ringmuur zijn nog resten van hoektorentjes te zien, evenals een steunbeer.

Afb. 13: Schets van Pietersheim door Remacle Le Loup (ca. 1738 (afdruk verleend door T. Waegeman).

De schets is bijzonder interessant omwille van de voorstelling van de voorruimte voor de poort. Op het moment van de opname was de noordoostelijke muur blijkbaar nog niet gesloopt. De frontgevel van de voorruimte toont horizontale decoraties en een poort met rondboog (?). De brug is blijkbaar een wip- of bascuulbrug, waarbij een uitstekend deel achter het scharnier bij verticale stand de ruimte boven de gracht afsluit. Ze valt op een bruggenhoofd dat vanop het neerhof tot halverwege de gracht reikt. Voor zover we kunnen nagaan lijkt de schets erg betrouwbaar: de breuk in de weermuur is nog steeds te zien, en ook de steunbeer aan de oostzijde werd inderdaad teruggevonden.

Voor het neerhof beschikken we over een 19de-eeuwse schets door de Corswarem die ondermeer het

nieuwe jachtslot en de oude neerhofschuur toont. De vleugel daartussen kan niet met zekerheid geïdentificeerd worden.

Een ongedateerde vroeg-20ste-eeuwse postkaart toont eveneens een zicht op het poortgebouw vanop

de toegangsbrug. Op de gesloopte noordoostelijke muur van de voorruimte is een schutting geplaatst. Aan de overzijde is tegen de nog bewaarde zuidwestelijke muur een bakstenen gebouwtje gebouwd.

In de jaren 1940 werden in het kader van een nationale patrimoniuminventarisatie enkele fotografische opnames gemaakt van het vervallen kasteeleiland. Hierop wordt ondermeer de kapel getoond, vóór de bouw van de aanpalende autostalling in 1955, en het poortcomplex met de vorige toegangsbrug die kort na 1972 werd gesloopt en vervangen door de huidige. De reling van de brug verschilt wel van deze op de hierboven besproken postkaart, maar de onderbouw kan dezelfde geweest zijn; er is in elk geval een bouwnaad te zien tussen de onder- en bovenbouw. Ter hoogte van de stallingen uit 1911, rechts op de foto, zijn op de weermuur kanteeltjes te zien.

(24)

Afb. 14: Fotografische opname uit 1942 met zicht op het voormalige burchteiland vanuit het zuiden. De brug werd kort na 1972 door de huidige vervangen (KIK, A19821).

(25)

2. Veldonderzoek

2.1. Inleiding

Het archeologisch onderzoek vond plaats naar aanleiding van de restauratie van de burchtruïne Pietersheim te Lanaken. Een opgravingsvergunning werd verleend door het Agentschap R-O Vlaanderen, Onroerend Erfgoed. Het onderzoek had tot doel de door de restauratiewerken bedreigde zones van de site te documenteren en eerder archeologisch en historisch onderzoek o.l.v. Tony Waegeman aan te vullen. Het archeologisch dossier werd door de Zuid-Oost-Limburgse Archeologische Dienst (ZOLAD) gecoördineerd. Het veldwerk werd uitgevoerd door ARON bvba

Archeologisch Projectbureau in onderaanneming van Monument nv. Het projectteam bestond uit

projectleider Elke Wesemael en medewerkers Jeanne-Marie Vroomans en Bart Lauwers.

2.1.1. Methodiek

Het archeologisch veldonderzoek werd uitgevoerd d.m.v. werkputten die op diverse locaties met een geplande bodemverstoring werden geopend. Deze putten boden vanzelfsprekend niet hetzelfde totaalbeeld dat een vlakgraving zou kunnen bieden, maar leverden niettemin enkele interessante detailbeelden op die de resultaten van eerder archeologisch onderzoek in grote mate aanvulden. Met uitzondering van werkput 4 – in de kelderverdieping van de kapel – werden alle werkputten d.m.v. een kraan met platte bak geopend. In werkput 4 werd enkel handmatig verdiept. Het eerste opgravingsvlak werd steeds opgeschoond en fotografisch geregistreerd. De sporen en structuren werden op het grondplan (schaal 1:20) ingetekend en beschreven. Per genummerd spoor werden alle vondsten ingezameld, en kleur, samenstelling, oriëntatie en relatie tot andere sporen beschreven. Vervolgens werd lokaal verdiept door middel van proefputten of werd het volgende volledige opgravingsvlak aangelegd (WP4).

Voor de hoogtemeting werd steeds verwezen naar enkele vaste punten waarvan de absolute hoogte

via gps1 was bepaald. Een eerste vast punt bevond zich aan de pleinzijde van de poortblok, in de

rechterpijler. Een tweede punt werd geplaatst op een betonplaat van de huidige brug. Een derde vast punt, in werkput 4, werd door Technum nv aan de overige gerelateerd. Zij zorgden eveneens voor de inpassingen van de werkputten in het algemene grondplan.

Afhankelijk van de beoogde inzichten werden per werkput bepaalde vlakken of sporen verdiept of gecoupeerd. De profielen werden steeds opgetekend (schaal 1:20 of 1:10, naargelang de afmetingen van het profiel) en gefotografeerd. Alle bijkomende graafwerken op het terrein werden archeologisch begeleid, en indien wenselijk geregistreerd.

Bij de uitwerking van de veldgegevens werden de spoorbeschrijvingen, foto’s en vondsten per werkput gedigitaliseerd in een Access databank. De hoogtematen werden geregistreerd in een Excel-sheet. De veldtekeningen werden naar AutoCAD dwg-bestanden gedigitaliseerd. Het geheel van de informatie werd tot een Abdobe Acrobat eindrapport verwerkt. Digitaal beeldmateriaal werd aangeleverd op DVD-Rom.

1

Total Station in combinatie met GNSS/GPS, door Landmetersteam Technum NV.

(26)

2.1.2. Bodemkundige en landschappelijke context van de site

a. Bodemkundige context

De burchtsite van Pietersheim ligt binnen een gebied van dat wordt gekenmerkt door een vochtige zandleembodem. Het is wegens de nabijheid van de Maas uiterst kwetsbaar wat betreft grondwater. Het substraat bestaat uit een kleiige organische laag boven grijs zand. De zanden zijn alluviaal van oorsprong en worden afgewisseld met kiezelpakketten en kleilenzen.

b. Landschappelijke context

De site ligt, samen met de omgeving rond de abdij van Hocht, een stichting van de heren van Pietersheim, binnen een landschap dat op basis van de historische en natuurlijke waarde van het domein beschermd is. Binnen het domein zijn restanten bewaard van de oorspronkelijke inrichting van het domein. Verscheidene bomen op het domein zijn wegens hun ouderdom als waardevol te beschouwen.

Afb. 15 : Kleurenorthofoto van de site Pietersheim. Rondom het burchteiland is een blekere band merkbaar. De aftekening van het paviljoentje is te zien ten zuidwesten van het eiland (GIS Vlaanderen).

Luchtopnames van de site leveren overigens een aantal interessante gegevens op voor wat betreft de constructie van het historische landschap. Zo is op de kleurenorthofoto’s van GIS Limburg rondom het kasteeleiland een duidelijke blekere ‘band’ te zien die begrensd is door een iets donkere aflijning.

Mogelijk hebben deze te maken met het oorspronkelijke drievoudige grachtensysteem dat in de 17de

en 18de eeuw bij de tuinaanleg werd opgeofferd.

(27)

Ten noordoosten van het burchteiland zijn in een omgeploegde akker twee spits naar elkaar toelopende sporen te zien. De iconografische plannen en kaarten helpen ons niet verder omtrent de functie, maar mogelijk gaat het hier om sporen van wegen of perceels- of afwateringsgreppels. Opnieuw is de datering onduidelijk.

Tenslotte is ten zuidwesten van de burchtruïne duidelijk de fundering van een rechthoekig gebouwtje te zien. Vermoedelijk gaat het hier om de resten van het paviljoen dat op het wandtapijt door Judocus

De Vos (begin 18de eeuw) te zien is, maar blijkens de pre-kadastrale kaarten reeds tegen ca. 1800

verdwenen was.

2.1.3. Overzicht van het onderzoeksgebied

De werkputten 1 en 2 werd geopend tussen de poortblok en de kapel, met het oog op een verder onderzoek van eerder blootgelegde muurresten die aan de historisch geattesteerde rentmeesterij

werden toegeschreven. Werkputten 3 en 5 werd aangelegd in en net buiten de (12de-eeuwse)

voorruimte voor de poortdoorgang. Bij vroeger onderzoek was daar al eerder een deel van een veronderstelde poortkelder blootgelegd. Werkput 4 situeerde zich in de kelderverdieping van de

kapel, terwijl werkput 6 op de 1ste verdieping werd geopend. Werkput 7 tenslotte situeerde zich op het

vroegere neerhof, ten zuidoosten van de huidige brug.

2.1.4. Overzicht van het fotomateriaal

De fotografische registratie tijdens het archeologisch veldonderzoek gebeurde volledig digitaal. Van alle stadia van het veldwerk werden zowel overzichts- als detailopnames gemaakt, zodat de evolutie van het onderzoek makkelijk kan worden gereconstrueerd. Bij overzichtsfoto’s is het noorden steeds door middel van een pijl aangeduid. Ook werd steeds gezorgd voor een schaalreferentie.

Alle opnames werden volgens context (werkput) gerangschikt en zijn achteraan dit rapport op een dvd-rom terug te vinden. In de opnamelijst werd het onderwerp van elke foto bondig beschreven. Ook zijn telkens de spoornummers aangegeven die op de opname zichtbaar zijn. Tenslotte is steeds de positie aangeduid van waaruit de foto werd genomen.

(28)

2.2. Werkput 1: Noordoostelijke zijde van de gevelmuur van de rentmeesterij:

beschrijving van de sporen en vondsten

Volgens de gegevens uit archief en iconografie moet zich onder het huidige koetshuis met

paardenstallen de voormalige (16de-eeuwse) rentmeesterij van het kasteel bevonden hebben. De

rentmeesterij had een groter volume dan het huidige gebouw, waardoor de buitenmuren van deze constructie net buiten de huidige buitenmuren van de stallingen verwacht werden. Deze muren werden reeds door archeoloog Tony Waegeman gedetecteerd bij de aanleg van een zoeksleuf, maar ze werden noch in het vlak, noch stratigrafisch geregistreerd of bestudeerd.

Het doel van het onderzoek in deze zone was om door middel van vier proefputten de relatie van de rentmeesterij met de omliggende gebouwen, en de stratigrafie binnen en buiten de rentmeesterij te onderzoeken. Van de aanvankelijk geplande vier proefputten werden om redenen van stabiliteit maar twee putten aangelegd. De huidige paardenstallen bleken ter hoogte van de hoek aan de zijde van de poortdoorgang gevaarlijke scheuren te vertonen. Ook de aanleg van een put tegen de hoek van de huidige kapel kreeg een negatief advies van de stabiliteitsdeskundige. Twee sleuven konden veilig worden aangelegd en worden in dit rapport verder aangeduid met werkput 1 en werkput 2.

2.2.1. Werkput 1

Werkput 1 werd aangelegd op het binnenplein van het burchteiland, ten noorden van de dienstgebouwen die in 1911 werden opgetrokken met recuperatiemateriaal afkomstig van de gesloopte hoevegebouwen op het neerhof. De werkput, die zich over een lengte van ca. 5,50 m uitstrekte, was ruwweg te situeren tussen de middenpijler van de dubbele poort van het voormalige koetshuis tot aan de deuropening van de voormalige paardenstallen. De maximale breedte van de werkput bedroeg ca. 4 meter. Na het machinaal verwijderen van de afdekkende betonplaat werd het vlak tot op een diepte van ca. 0,35 m blootgelegd. Op dit niveau waren de hoogstgelegen delen van de muren reeds zichtbaar. Het vlak werd vervolgens handmatig opgeschoond en verdiept. De stratigrafie werd aan de hand van de wanden van twee proefputten binnen werkput 1 bestudeerd.

a. Muurfundamenten

De verwachtte muurfundamenten werden in de zuidoostelijke helft van de werkput teruggevonden. Ze waren tweeschalig opgebouwd, d.w.z. aan weerszijden voorzien van een parement van regelmatig bewerkte blokken in mergel (maastrichtersteen) rondom een kern van kleinere onregelmatige mergelfragmenten (S2). De muren waren zuidwest-noordoostelijk georiënteerd, waardoor ze probleemloos te verbinden zijn met de in werkput 2 blootgelegde muurresten (zie

hieronder). Het fundament in werkput 1 vertoonde aan het noordoostelijke einde een lichte knik, waarna het resterende deel een iets noordelijker oriëntatie aannam. Reeds vóór deze afbuiging werd het bewaarde fundament ook iets breder, zowel voor wat betreft de kern als het naar de binnenkoer gerichte parement. Tegelijkertijd leek het front van het naar de stallingen gerichte mergelparement vervangen te zijn geweest door een enkele rij bakstenen. Opmerkelijk is dat de kwaliteit van de

Afb. 16: Locatie van werkput 1 t.o.v. de bijgebouwen uit 1911 (ARON bvba).

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Maar in 2015 zijn er ook met betrekking tot de website za- ken geweest die anders zijn dan anders, niet altijd even zicht- baar, maar toch:.. • De informatie over ons 50-jarig

In de nieuwe constellatie was kortom de persoonlijke normatieve motivatie dominant en werd deze ondersteund door de economische motivatie (de angst voor meer boetes).. Ook wat

1 tracht door een analyse van de centrale categorie van de sociologie, namelijk het positionele handelen, vast te stellen wat de oorzaken ' van het conflict zijn en in welke

étage noble, niveau de service ou de nuit et enfin comblesou plate-forme de combat. Au sud et à !'est, les parois taillées à la verticale sur une hauteur de 1,75 m

Een drietal werktuigen dateren uit de nieuwe tijd (zie 6.1.1). De ruimtelijke spreiding van de sporen hangt grotendeels van hun datering af. Zo zijn de late

Dit heeft twee consequenties voor ons onderzoek naar de vraag of het regulatieve ideaal van het juiste verstaan een rol speelt in de moderne rechtswetenschap, en zo ja,

- Het is onduidelijk welke inventarisatiemethode gevolgd wordt: op welke manier de trajecten afgebakend worden en welke kensoorten (gebruikte typologie) specifiek worden