• No results found

2.9. Werkput 8: overwelfde ruimte onder flankeringstoren: beschrijving van de sporen en vondsten

2.9.5. Datering van de ruimte

Het archeologisch bodemonderzoek leverde weinig vondsten op die de constructie van de ruimte onder de flankeringstoren dateren. In het kiezelpakket S183, dat langs de wanden werd gebetonneerd, troffen we Langerwehe-steengoed aan dat wellicht uit de (tweede helft van de) 14de eeuw dateert. De stukken verbrande leem en mergel in de laag kunnen dus naar alle waarschijnlijkheid gerelateerd worden aan de brand van 1378. Een fragment van hetzelfde recipiënt vonden we terug in het bovenliggende mergelgruislaagje, dat we als eerste werkvloerniveau interpreteerden. Dit suggereert dat de constructie niet lang na de verwoestende brand startte.

Afb. 79: Vlak 4. Moederbodem met lokaal resten van de kiezelwal (ARON bvba).

Welli

e kalkmortel uit de bovenliggende laag S179 is identiek aan deze uit het gewelf van de citerne. H echter

B s

0

1 m

S183

bodem citerne

dorpel

gang naar poortblok

S183 S183 53,30 53,22 paalgat paalgat LA-06-PI PROJECT BURCHTRUINE PIETERSHEIM 8.4

Werkput 8 Vlak 4 1/20 LA-06-PI-WP8-vlak4

BL BL 16 04 2007 Legende Vondstnummer Absolute hoogte (in m TAW) (in m TAW) Vaste referentiehoogte 42 Baksteen Mergel profielen

Verdiepte zones &

B

A

en flessenglas dat in de 17de of 18de eeuw te dateren is. Mogelijk is dit niveau te verbinden met de erstellingen of aanpassingen die overal in de wanden van de ruimte zichtbaar zijn (zie hieronder).

mortel, wat hun depositie verbindt met de bouw of erbouwing van de kelder. Het geassocieerde schervenmateriaal laat echter geen scherpe datering

.9.6. Uitdieping van de citerne a. Stratigrafie

Het gewelf van de citerne werd verwijderd, waarna de vulling tot op de bodem werd uitgehaald. Een coupe was wegens de beperkte oppervlakte niet mogelijk. Daarom werd de stratigrafie tijdens de verdieping gereconstrueerd aan de hand van kleur- en textuurverschillen.

De vulling bestond bovenaan de citerne en in het putgat uit een mulle, donkerbruine laag (S185) (ca. 53,59 – 53,09 m TAW). De vulling volgde de buiging van het gewelf, al was er een kleine ruimte wegens zetting van de vulling. Een grote mergelblok lag op zijn zijde in het putgat. Onder de gerecupereerde vondsten bevonden zich, naast moeilijk dateerbare roodbakkende

aardewerkfragmenten, heel wat resten van 18de-19de-eeuwse wijnflessen. Bovenaan de laag, net

onder het gewelf, werden ook snippers van zeer recent verpakkingsmateriaal aangetroffen. Deze moeten ofwel bij het graven van het proefputje door Tony in de put zijn terecht gekomen, ofwel door dierlijke activiteit zijn aangebracht.

De onderliggende laag S188 (ca. 53,09 – 52,84 m TAW) was iets lichter van kleur, en bevatte meer mergelgruis. Ook troffen we verschillende stukken bouwpuin aan, zoals mergel, hardsteen, baksteen (ca. 22,5 x 10,5 x 5,5 cm), grijsbakkende golvende dakpannen. Verder ook (gekookt) dierlijk botmateriaal, aardewerk (o.a. een schotel met slibversiering en mineraalwaterflessen), pijpfragmenten en flessenglas. Enkele stukken uit S185 (‘laag 1’) passen op schervenmateriaal uit deze laag S188. Een fragment protosteengoed uit Brunssum-Schinveld werd vanzelfsprekend van elders aangebracht.

S189 (‘laag 3’) (ca. 52,84 – 52,25 m TAW) was geelbruin van

kleur en vochtiger dan de bovenliggende lagen. De vondsten (ca. 22,5 x 10,5 x 5,5 cm),

kiezel, kalkmortelresten, flessenglas, aardewerk (mineraalwaterflessen), en zeer talrijk dierlijk botmateriaal (waaronder een varkensschedel), al dan niet met haksporen. Onder de opmerkelijkste vondsten

operen h

Interessant is de kuil met dierlijk botmateriaal in de oostelijke hoek van de ruimte (S180). Verscheidene van de botten dragen resten van kalk

v toe.

Boven S179 dateren de ophogingslagen S186 en S187, blijkens het materiaal, uit de 19de eeuw.

Resten van dezelfde recipiënten komen in beide lagen voor, wat hun gelijktijdigheid impliceert.

2

bestonden ondermeer uit baksteen (verbrande) mergelfragmenten,

bevinden zich ijzeren deurbeslag en een benen mesheft. De onderliggende donkerbruine, organische laag S190 (‘laag 4’) (ca. 52,25 – 52,21 m TAW) werd bemonsterd en gezeefd (0,5 – 2 – 5 mm). De laag bevatte ondermeer klein mergelpuin, zeer talrijk en divers botmateriaal, visresten, houtskool, een loden musketkogel en aardewerk, waaronder vele scherven van minstens twee melkteilen in Maaslands wit aardewerk. Geassocieerd daarmee werden ook een twaalftal k

munten gevonden. In de corrosie waren kersenpitten bewaard. Onder S190 troffen we de zandige bleke moederbodem aan (ca. 52,21 m TAW), afgedekt door een fijn kleiig laagje.

Afb. 80: Schematische voorstelling van de vulling van de citerne (ARON bvba).

b. Vulling van de citerne: datering

We menen de twee bovenste lagen (S185 en S188) van de citernevulling te mogen correleren met respectievelijk de donkerbruine (S187) en de lichterbruine laag (S186) onder de baksteenvloer (vlak 1). Dit is gebaseerd op het voorkomen van diverse fragmenten van dezelfde recipiënten (mineraalwaterflessen, schotel met slibversiering),

venals gekookt beendermateriaal, in S188

iterne) en S186 (lichtbruin, onder baksteenvloer) en fragment van eenzelfde 18de-eeuwse wijnfles.

88 (lichterbruin,

iterne) zijn met elkaar verbonden door

glasfrag enzelfde wijnfles. S187

onkerbruin, onder vloer) heeft tenslotte ook

lles mogen we redelijkerwijze concluderen dat de

S189 (‘laag 3’) kon gedateerd worden

mineraalwaterfles uit Trier (stempel:

in Westerwald steengoed (18e eeuw

pijpenkop met stempel IHD en ra

(1760-1790)28. Ook de wijnflesfra

vormgeblazen, breed cilindrisch met h druipring rond de mond – verwijzen n eeuw. Het gaat om materiaal uit mas dat normaliter niet werd bewaard, en het ontstaan van de laag in de tweede

18de eeuw te situeren. Deze period vormt de

laatste occupatiefase van het voorma jachtslot op het voormalige neerhof be het kasteeleiland zullen hoogstens n context is de vondst in deze laag va dwarsuiteinde die we wellicht als deu helft van de 18de eeuw kunnen we laag (zie hierboven).

S190 (‘laag 4’) bevatte resten van min

die we typologisch tussen het laatste k dateren. De melkteilfragmenten zijn tr koperen muntjes, die we ermee geass maar hun diameter lijkt een datering i levert overigens een terminus ante que e

(lichtbruin, citerne) en S186 (lichtbruin, onder baksteenvloer). Tegelijk delen S185 (donkerbruin, c e S185 (donkerbruin, citerne) en S1 c menten van e (d

scherven (schotel met slibversiering, mineraalwaterfles) gemeen met S186 (lichtbruin, onder vloer) en S188 (lichtbruin, citerne). Uit dit a

donker- en lichtbruine lagen, zowel in de citerne als onder de baksteenvloer, chronologisch quasi gelijktijdig ontstonden. Op basis van het vondstenmateriaal kunnen we de vorming ervan wellicht in de 19de eeuw of misschien in de vroege 20ste eeuw plaatsen. Dit levert tegelijkertijd een

terminus post quem op voor de aanleg van de

baksteenvloer (vlak 1). a.h.v. een CVRTRIER) )27, en een ndversiering gmenten – oge ziel en aar de 18de saproductie dus toelaat helft van de

Afb. 81: De citerne na uitdieping, gezien vanuit het noordoosten (ARON bvba).

e

lige burchteiland. In 1792 wordt met de bouw van het nieuwe gonnen, en zal alle activiteit daarheen verhuizen. De ruïnes op og als tijdelijke opslagplaats fungeren. Interessant in deze n deurbeslag en een massieve ijzeren staaf met (afgebroken) rgrendel mogen interpreteren. Met een datering in de tweede 3 waarschijnlijk associëren met het vloerniveau bovenop S179

stens één melkteil in Maaslands wit aardewerk met kraagrand wart van de 16de en het eerste kwart van de 17de eeuw kunnen ouwens wellicht de enige keramiekresten uit de laag. De twaalf ocieerd terugvonden, konden nog niet worden gedetermineerd, n deze periode alvast niet uit te sluiten. De datering van S190

m op voor de aanleg van de citerne.

27

P. Seewaldt, Kurtrierische Mineralwass Funde und Ausgrabungen im Bezirk Trie

e r,

28

Westerwald, Johannes Henrich Dorn? (M

en uit beerputten in Deventer, Dordrecht, Nijmegen en Tiel (1250-1900), Zwolle, 1999, p. 1085).

rkrüge. Ein keramisches Massenerzeugnis des 18. Jahrhunderts, 22, 1990.

. Kügler, Tonpfeifen, Höhr-Grenzhausen, 1987, p. 64; M. Bartels, Steden in scherven. Vondst

otgracht trok de citerne bij het d op grondwaterniveau (ca. 52,90 m TAW) een n uitgeloogd29. Een functie als reservoir voor ident, aangezien noch in de wanden, noch in het

anvoerleiding konden worden vastgesteld. it te sluiten. Een aanwijzing hiervoor kunnen de ren munten goed bewaard bleven, evenals het lijk is de structuur in mergel rondom de opening e interpreteren. De op het eerste zicht vreemde n functie van de kelder onder de Anderzijds verwijst de opening in de mergelsteen mp. Bovendien bevatte de onderste laag (S190) itten amper vruchten en zaden.

elijke bouwnaden. Op basis daarvan kunnen we den.

rb oordoostelijke wand,

westelijke muur (A). De overige wanden werden is moeilijk uit te maken. De daarvoor gebruikte

c. Functie van de citerne

Ondanks de uitzonderlijk hoge waterstand van de belendende sl uitdiepen geen stuwwater. Nochtans is op de wan

horizontale lijn zichtbaar, waaronder de mergelstenen zij hemelwater is niet uit te sluiten maar lijkt minder ev gewelf van de kelderruimte restanten van een watera Een (secundaire?) functie als beerput is evenmin u kersenpitten zijn die in de corrosie van de kope overvloedige slachtafval in zowel laag 4 als 3. Moge van de citerne dan als een restant van een latrine t

locatie van de beerput is dan misschien te verklaren vanuit ee flankeringstoren als kerker (cfr. ‘gevangenisdeur’).

naast de gewelfopening mogelijk naar een waterpo afgezien van de kersenp

Afb. 82: Pi Henrich Vondsten uit b Tiel (1250

jpekop met stempel IHD (Westerwald, Johannes Dorn?) (bron: M. Bartels, Steden in scherven.

eerputten in Deventer, Dordrecht, Nijmegen en -1900), Zwolle, 1999, p. 1085).