• No results found

Het terrein en landschap vóór de bouw van de burcht

Profiel west-noord Profiel noord-oost

3.2. Chronologie van het onderzoeksgebied en bijdrage tot de chronologie van de burchtsite

3.2.1. Het terrein en landschap vóór de bouw van de burcht

Bij de opgravingen door Tony Waegeman werden in de moederbodem onder de zogenaamde ‘tweede donjon’ enkele kleine verstoringen gevonden die werden geïnterpreteerd als sporen van agrarische activiteit, wellicht naar aanleiding van de ontbossing en het bebouwbaar maken van het terrein. Hun doorsnede in profiel suggereert ploeg- en karrensporen.

Bij de aanleg van een controlevlak in de grootste ruimte (het ‘schip’) van de kelderverdieping onder de kapel werd in de kleiige organische laag bovenop het zandige substraat een hoefijzer gevonden dat typologisch in de 11de-12de eeuw kan worden gedateerd. Het zat ingedrukt in de normaal gezien steriele laag, en is dus wellicht door een paard bij het bewerken van het land in de zware grond verloren, mogelijk bij rooiingsactiviteit op het toekomstige bouwterrein.

De moederbodem werd overigens op verschillende locaties op het terrein aangesneden. Dit liet ons toe een voorzichtige reconstructie te maken van het terrein vóór de bouw van de burcht. Een vergelijking van de absolute hoogtes van het substraat wijst uit dat het terrein vrij vlak moet zijn geweest, met reliëfverschillen van maximaal een 30-tal centimeter. De schaarse verhogingen in het landschap werden enigszins genivelleerd, zoals het profiel onder de ‘tweede donjon’ toonde. Hier was te zien hoe de afdekkende organische laag bovenop een lichte verhevenheid van de moederbodem was afgetopt, terwijl een kleine depressie in het terrein met substraat van elders was opgevuld. De donkere organische laag was op sommige plekken ook duidelijk omgewoeld, mogelijk door de rooiingswerkzaamheden net voor de start van de bouwwerken.

We vonden op het terrein geen rechtstreekse sporen van occupatie vóór de eerste burchtfase (12de – 13de eeuw). Nochtans recupereerden we op verschillende locaties fragmenten van Romeinse tegulae, en in werkput 4 (de kelderverdieping onder de kapel) werd in het zandige substraat ook een handgevormde scherf uit de Metaaltijden teruggevonden. Ze werden alle in secundaire context aangetroffen, maar duiden niettemin op de aanwezigheid van prehistorische en Romeinse bewoning in de omgeving van de site. Vooral de tegulae zijn in dit opzicht interessant, omdat in Lanaken tot nog toe geen Romeinse bewoning werd vastgesteld. Bovendien troffen we in het schip van de kelderverdieping een greppel aan die eveneens verwijst naar een occupatie of bewerking van het landschap vóór de bouw van de burcht. In de vulling werd echter geen materiaal aangetroffen dat een datering toelaat.

3.2.2. De oudste burchtfase (tweede helft 12de – begin 13de eeuw)

De oudste aardewerkfragmenten die bij de eerdere opgravingen door Tony Waegeman werden aangetroffen dateren uit de 12de eeuw. Op basis daarvan situeerde hij de bouw van de burcht in de tweede helft van deze eeuw. Ook ons archeologisch onderzoek leverde geen vondsten op die de ontstaansfase van de burcht verder in de tijd zouden kunnen doen opklimmen. We volgen voorlopig dan ook de vooropgestelde datering.

Op verschillende plaatsen op het terrein (werkputten 1 en 2, ‘tweede donjon’) werd onderaan het profiel, net boven de donkere organische band boven het zandige substraat, een compact roestgelig zand-kiezelpakket aangetroffen. Het gaat hier om een ophogingslaag die na het verwijderen van de

begroeiing op het terrein werd aangevoerd om als stabiele basis voor de bouwwerken te dienen.

Onder de ‘donjon’ werd in deze laag Andenne-waar uit het laatste kwart van de 12de eeuw en

grijsbakkend aardewerk aangetroffen.

a. De kelderverdieping onder de kapel

Tony herkende in de carboonzandstenen muurdelen in de kelderverdieping onder de latere kapel (werkput 4) de resten van de oudste donjon op het muureiland. Ten noordoosten daarvan zou enkele decennia later een kleinere rechthoekige ruimte zijn aangebouwd. Een nauwkeurig onderzoek van de muurverbanden wees echter uit dat de twee ruimtes in één tijd werden gebouwd. De hypothese van een donjon was bijgevolg niet langer houdbaar. Een analyse van de bewaarde architecturale resten leidde uiteindelijk tot de interpretatie van de ruimte als een kapel. We troffen geen archaeologica aan die rechtstreeks met de bouw van de kapel in verband kunnen worden gebracht, en op die manier de bouw kunnen dateren. Het lijdt echter weinig twijfel dat de kapel uit de vroegste burchtfase dateert. De datering van de muurresten op basis van koolstofpartikels in de kalkmortel kan daarom mogelijk de opbouw van het burchteiland nauwkeurig bepalen.

We vonden zowel in het schip als in het koor van de kapel de oorspronkelijke mortelvloer terug. Wellicht had de kapel meermaals te lijden van grondwater en overstromingen, aangezien we op de verweerde vloer een fijne kleiafzetting terugvonden. Dit was wellicht ook de reden waarom het vloerniveau in latere fasen meermaals werd verhoogd. Er zijn bovendien inderdaad aanwijzingen dat de waterspiegel van de ringgracht tot net onder het vloerniveau kwam (zie hieronder).

b. Het poortgebouw

Zoals eerder vooropgesteld, dateert wellicht ook het poortgebouw uit deze eerste burchtfase. Het onderzoek in de gelijktijdige voorruimte wees uit dat deze wellicht tot net boven de moederbodem was uitgehaald. Een wipbrug overspande de ruimte en gaf op die manier toegang tot het neerhof. Onder de poortdoorgang sloot de brug aan op een houten platform dat op ‘bankjes’ langsheen de wanden rustte. Ongeveer ter hoogte van het versmalde deel helde het loopvlak af naar het niveau van de lagergelegen binnenkoer.

c. De weermuur

Een nader onderzoek van de bewaarde muurkernen bracht ons ertoe hierin verschillende bouwfasen te herkennen: een deel van de muren blijkt uit tamelijk grote maaskeien te zijn opgebouwd, met relatief weinig kalkmortel. Een ander deel bestaat uit meer kalkmortel met kleinere keien als bijmenging. De verschillen zijn te opvallend om als louter toeval te kunnen beschouwen. Hoewel het moeilijk is om de muurdelen te dateren, gaat het in beide gevallen wellicht om herstellingen uit latere fasen. Alleen de (iets bredere) basis van de muren bevat dezelfde bruingroene kalkmortel als de muren in de kapel, en dateert daarom naar alle waarschijnlijkheid uit de eerste burchtfase. Het is ook niet uit te sluiten dat de weermuur in de eerste fase niet in steen was uitgevoerd, maar dat op de basissen een houten palissade was geconstrueerd.

3.2.3. De tweede burchtfase (13de – 14de eeuw)

In de tweede burchtfase wordt de bestaande burchtkern uitgebreid met diverse bijgebouwen. Niettemin is de onderverdeling in twee burchtfasen slechts arbitrair; het gaat in feite om dezelfde bloeiperiode die bruusk wordt afgebroken wanneer de burcht in 1378 wordt belegerd en verwoest. Tony plaatste de aanbouw ten noorden van de kapel in deze fase, net als de ‘tweede donjon’ nog verder ten noorden daarvan. Het gebruik van mergel is inderdaad een indicatie dat deze structuren niet uit de allervroegste periode van het burchteiland stammen. Tegelijk werden de stenen bij de brand van 1378 – het einde van de tweede burchtfase – roodverbrand. Een datering in de 13de-14de eeuw is dus zeker verdedigbaar.

In de werkputten 1 en 2 op de binnenkoer troffen we op hetzelfde hoogteniveau een dik keienpakket aan. We interpreteerden het als een bestrating van het binnenerf. De bovenliggende lagen bevatten vondsten die van vóór 1378 dateren, hetgeen een terminus ante quem geeft voor deze bestrating. Niettemin denken we dat het keienpakket pas uit de tweede burchtfase dateert, en niet eerder. Het oppervlak ligt namelijk bijna 90 cm hoger dan dat van de mortelvloer in de kapel. Mogelijk diende het pakket dus ook als ophogingslaag voor de binnenkoer, hetgeen tegelijk de dikte ervan verklaart. De reden daarvoor moet wellicht opnieuw gezocht worden in de grondwater- en overstromingsproblemen op het eiland. Misschien was het waterniveau in deze periode zelfs gestegen ten opzichte van de eerste burchtfase.

De zone ten noorden van de kapel (met ondermeer de ‘tweede donjon’) werd echter blijkbaar niet opgehoogd: de drempel van de kapel lag een pak lager dan het oppervlak van het keienpakket. Ook de onderste rij stenen van de ‘donjon’ was rechtstreeks op het roestgele zand-kiezelpakket geconstrueerd. De afwezigheid van een fundament – zelfs de onderste stenenrij is roodverbrand en lag dus open op het moment van de brand – doet echter vermoeden dat de structuur niet erg hoop oprees. Bovendien zijn de muren eerder dun (ca. 80 cm). De hypothese van een donjon lijkt ons daarom twijfelachtig. We denken eerder aan een garnizoens- of uitkijktoren die toegang gaf tot de verhoogde weergang. De structuur lijkt inderdaad in verbinding te staan met de resten van het uitkijktorentje aan de buitenzijde van de weermuur

3.2.4. De eerste kasteelfase (eerste helft 15de – 16de eeuw)

In 1378 wordt de burcht belegerd en platgebrand. De sporen hiervan zijn overal op het burchteiland te herkennen. De aanbouw aan de kapel wordt volledig verwoest, evenals de ‘donjon’. Wellicht stortte ook een gedeelte van het houten dak van het kapelschip in, want op sommige plekken zijn op de binnenwanden duidelijke brandsporen te herkennen. Pas enkele decennia later, wanneer de familie de Merode-Westerloo het domein in handen krijgt, start de heropbouw van het eiland. Een nieuw residentieel kasteel verrijst, oude gebouwen worden opgeknapt en aangevuld, en nieuwe bijgebouwen verschijnen. Aan de noordwestelijke zijde wordt de ringgracht dusdanig verbreed dat het water tot aan het nieuwe kasteel reikt.

Een 18de-eeuwse bron verwijst naar een (verdwenen) steen met jaartal 1400 in het poortgebouw. Dit zou de restauratie van de poorttoren markeren. Het lijkt echter waarschijnlijker dat de toren pas rond ca. 1420 werd hersteld, wanneer overal op het eiland bouwactiviteiten startten. Rondom de weermuur en de poortblok wordt een berm opgeworpen. De oude voorruimte wordt opgevuld, terwijl de restauratie van de poorttoren van start gaat. Een deel van het brandpuin belandt in de vulling van de voorruimte. Tenslotte wordt in de gedempte ruimte een kuil gegraven om de wanden van een kleinere poortkelder te plaatsen. In plaats van een wipbrug aan de poortblok wordt nu een kleinere versie geïnstalleerd aan de toegang tot de voorruimte. De poortblok krijgt een nieuwe bovenruimte met mergelparement en twee hoektorentjes. Naast de poortblok verrijst een grote flankeringstoren. In de kelder wordt een kerker geïnstalleerd.

Ook de oude kapel krijgt een nieuwe bovenbouw. Wellicht was deze nieuwe ruimte in eerste instantie niet langer een kapel, maar eerder een administratief centrum. Op de tweede verdieping was een leefruimte ingericht. Mogelijk resideerde hier een kapelaan, die enerzijds instond voor de eredienst en anderzijds de administratie verzorgde. Na een hevige brand worden de twee verdiepingen tot één grote ruimte omgebouwd. Dit gebeurde wellicht rond 1604, wanneer de houten kapel op het neerhof, waar sinds de 1432 de eredienst werd verzorgd, door een windhoos wordt vernield.

Tussen de kapel en de poortblok wordt een rentmeesterij opgetrokken. Mogelijk gebeurde dit pas in

het laatste kwart van de 16de eeuw, wanneer de Merodes hun vaste residentie gevonden hebben in

hun domein te Westerlo en Pietersheim voortaan door een rentmeester wordt bestuurd. De rentmeester stond in voor het beheer van de (voornamelijk onroerende) goederen van de kasteelheer. Het moet een imposant mergelstenen gebouw zijn geweest. Ten zuidwesten hiervan werd een smalle bijbouw toegevoegd. De functie ervan is echter niet duidelijk.

Op het einde van de 16de eeuw werden op verschillende locaties op het kasteeleiland defensieve

structuren opgetrokken. Een vergelijking van de mergelsteenformaten wees uit dat het gewelf boven de resten van de 12de-eeuwse kapel wellicht in dezelfde periode werd opgetrokken. Bovendien was er

vanuit de kelderverdieping een verbinding naar de nooit afgewerkte kazemat ten noorden van de kapel. We mogen er dan wellicht ook vanuit gaan dat het gewelf in dezelfde bouwcampagne van 1576-1579 werd gebouwd, met het oog op de verdediging van het kasteel tegen Luikse troepen. In tegenstelling tot de andere structuren die duidelijk als geschutskelder werden ingericht, zijn in de voormalige kapel nooit kanonnen geplaatst. Vermoedelijk diende de ruimte als opslagplaats of arsenaal, eventueel met een smidse.

3.2.5. De tweede kasteelfase (einde 16de – 18de eeuw)

Na de belegering door Alexander Farnese in 1579 valt alle bouwactiviteit op het kasteeleiland opnieuw stil. Gedurende de 17de eeuw wordt het domein meermaals door militaire troepen bezet. We hebben bij ons onderzoek geen sporen gevonden van constructies die hiermee in verband kunnen worden gebracht.

In 1604 wordt de mergelstenen bovenbouw boven de oorspronkelijke kapel als gebedsruimte ingericht. Daartoe wordt de door brand vernielde tweede verdieping gedeeltelijk gesloopt, en wordt het schip tot één grote ruimte omgebouwd. De te grote ramen worden dichtgemaakt en de profane

wandschilderingen overpleisterd. In de loop van de 18de eeuw wordt de kapel meermaals

gerestaureerd.

De 16de-eeuwse rentmeesterij wordt in 1738 bij een inspectie in een zeer slechte staat bevonden. Het gebouw wordt in eerste instantie nog gestut, maar uiteindelijk toch afgebroken en vervangen door een nieuwe rentmeesterij. De bakstenen en beter bewaarde mergelstenen die we terugvonden dateren waarschijnlijk van deze periode.

De vervallen poorttoren wordt blijkens een 18de-eeuwse bron in 1745 afgebroken. Wellicht rond

dezelfde tijd werd de 15de-eeuwse poortkelder opgevuld en met een keienbestrating afgedekt.

3.2.6. De verbouwingen tussen het einde van de 18de en de 20ste eeuw

In 1792 wordt op het neerhof het nieuwe jachtslot opgetrokken. Na een brand wordt dit in 1910 heropgebouwd. Tezelfdertijd worden de nog bestaande hoevegebouwen op het neerhof gesloopt. Bij het droogleggen van de ringgracht worden op de buitenoever aan de zijde van het nieuwe kasteel bouwelementen aangetroffen die naar alle waarschijnlijkheid hiermee in verband kunnen worden gebracht.

4. Bibliografie

• Baerten, Jean, Het graafschap Loon (11de-14de eeuw): ontstaan - politiek - instellingen,Assen, 1969.

• Biller, Thomas, Die Adelsburg in Deutschland. Entstehung, Gestalt, Bedeutung, München,

1998.

• de Borman, Camille, Le livre des fiefs du comté de Looz sous Jean d’Arckel (1364-1378), Académie royale de Belgique. Commission royale d’histoire. Publications in 8, Brussel, 1875. • Bormans, Stanislas, Chronique de Mathias de Lewis, Luik, 1865.

• Bormans, Stanislas & Emile Schoolmeesters, Cartulaire de l’église Saint-Lambert de Liège,

Académie royale de Belgique. Commission royale d’histoire. Publications in 4, 6 dln., Brussel, 1893-1933.

• Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen: inventaris van het bouwkundig erfgoed • Brouwer, J., Kronieken van Spaanse soldaten uit het begin van de Tachtigjarige Oorlog,

Zutphen, 1933.

• Brouwers, J., ‘Kanunniken uit het geslacht Pietersheim te Luik en te Maastricht (13de

- 15de eeuw)’, Limburg, 52, 1973.

• Bussels, Christiaan Mathieu & G.V. Lux, ‘De opgravingen in en om de kapel van het gasthuis te Borgloon’, Archaeologica Belgica 118, 1970, p. 163-233.

• Chapeauville, Joannes, Gesta Pontificum Leodiensium, III, Luik, 1616, p. 40-43.

• Chronique latine de Jean de Stavelot, in: (ed. S. Balau) Chroniques Liégeoises, I, Brussel, 1913.

• Chronologia Dominii Petersheimiani Immedietatem et Allodialitatem […], J.C. Gussen, Keulen, 1567-1570.

• Clark, John, The Medieval Horse and Its Equipment, Medieval Finds From Excavations in

London, 5, 2004.

• Coenen, Jozef Hendrik Joannes, Limburgsche oorkonden, XXV, 1944.

• Daris, Joseph, Histoire du diocèse et de la principauté de Liège pendant le XIIIe et le XIVe siècle, 7 dln, Luik, 1891.

• De Brouwer, P.C., ‘Heerlijkheden Oirschot en Hilvarenbeek’, Taxandria, XXII, 1915. • De Brouwer, P.C., De geschiedenis van Hilvarenbeek tot 1813, Hilvarenbeek, 1947. • Domsta, Hans, Geschichte der Fürsten von Merode im Mittelalter, Beitrage zur Geschichte

des Dürener Landes Düren, 16, 1981.

• Dreesen, Roland, Michiel Dusar & Frans Doperé, Atlas natuursteen in Limburgse

monumenten. Geologie, beschrijving, herkomst en gebruik, Genk, 2001.

• Driesen, Petra, & Elke Wesemael, ‘Hees (Bilzen); Sint-Quintinuskerk’, in: G. Creemers & A. Vanderhoeven (red.), Archeologische kroniek van Limburg 2000, Limburg-Het Oude Land van Loon, 84, 2005, p. 344-346.

• Fisen, Bartholomaeus, Sancta Legia Romanae Ecclesiae Filia seu Historiarum Ecclesiae Leodiensis, 2 dln., Luik, 1696.

• Goossens, J.P.H., ‘Van Merode (Oirschot en Hilvarenbeek)’, De Brabantse Leeuw, XI, 1962. • Habets, Josef, ‘De Loonse lenen in het tegenwoordig hertogdom Limburg’, Bulletin de la

Société Historique et Archéologique du Duché de Limbourg, VIII, 1871.

• Gesta Episcoporum Traiectensium, in: Pertz, G. H. (ed.) Monumenta Germaniae Historica, XXIII, Hannover, 1866.

• Jansen, H.L., J.M.M. Kylstra-Wielinga & B. Olde Meierink, 1000 jaar kastelen in Nederland.

Functie en vorm door de eeuwen heen, Utrecht, 1996.

• de Louvrex, Mathias Guillaume, Receuil contenant les Edits et Reglements faits pour le Pais

de Liège & Comté de Looz […], 4 dln., Luik, 1750-1752.

• de Westerloo, Jean Philippe Eugène, Mémoires de Feld-Maréchal Comte de

Merode-Westerloo, Chevalier de la Toison d'Or, Capitaine de Trabans de l'Empereur Charles VI, etc., etc., 2 dln., Brussel, 1840.

• Meyer, Werner, ‘Rodung, Burg und Herrschaft, ein burgenkundlicher Beitrag zur

mittelalterlichen Siedlungsgeschichte’, in: Burgen aus Holz und Stein. Burgenkundliches

Kolloquium in Basel, 1977, Freiburg/Br., 1979.

• Met Le Loup op reis. Limburg door een 18de

-eeuwse bril bekeken, tentoonstellingscatalogus,

Stedelijk Museum Stellingwerff-Waerdenhof, Hasselt, 1993.

• Op De Beeck, E., Jan-Filips-Eugeen de Merode, markies van Westerloo, s.l. , s.d.

• Opperman, Otto, ‘Untersuchungen zur Geschichte von Stadt und Stift Utrecht,vornehmlich im 12. und 13. Jahrhundert’, Westdeutsche Zeitschrift für Geschichte und Kunst, 27, 1908, p. 185-263.

• Peeters, Ronald & Jef Van Gils, Inventaris van de archieven van de heerlijkheid Hilvarenbeek, Hilvarenbeek, 1988.

• Perreau, A., ‘Les Sires de Pietersheim’, Bulletin de la Société Scientifique et Littéraire du

Duché de Limbourg, V, 1861.

• Poncelet, Edouard, Les maréchaux d’armée de l’évêché de Liège, Luik, 1903.

• Sassen, D., Les secondes noces du Feld-Maréchal Comte de Merode-Westerloo, Brussel,

1922.

• Thomassen, H., ‘Over grenswijzigingen te Smeermaas (Lanaken)’, Oude Land van Loon, VIII, 1953.

• Ulens, Robert, ‘Le domaine impérial de la région mosane et ses inféodations successives’,

Verzamelde opstellen uitgegeven door de Geschied- en Oudheidkundige Studiekring te Hasselt, X, 1934.

• Vanderhoeven, Alain, Verslag van een archeozoölogisch onderzoek van het kasteelsite te Rekem (Belgisch Limburg), Amsterdam-Tongeren, 1987.

• Van Laere, Raf & Rombout Nijssen, Wie het kleine niet eert is het grote niet weerd… Grootste

koperschat van Vlaanderen uit de 18de eeuw gevonden te Nieuwerkerken, Limburgse Studies,

• Van Nieuwenhuysen, Andrée, ‘Petersheim et le Pays de Liège’, Bulletin de l’Institut

Archéologique Liègeois, XCVIII, 1986.

• Waegeman, Tony, onuitgegeven notities, 1995.

• Wolters, Mathias Joseph, Codex Diplomaticus Lossensisou Recueil et analyse de chartes servant de preuves à l’histoire de l’ancien Comté de Looz, 4 dln., Gent, 1849.

• Wolters, Mathias Joseph, Notice Historique sur les anciens seigneurs de Steyn et de Pietersheim, grands vassaux de l’ancien Comté de Looz, Gent, 1854.