• No results found

2.5. Werkput 4: De kapel-zaal: beschrijving van de sporen en vondsten

2.5.3. Vlak 2: het schip

Deze nieuwe inzichten indachtig werd ook in de grotere ruimte (‘het schip’) na het verwijderen van de vloer een eerste archeologisch vlak opengelegd. Dit situeerde zich zo’n 20 cm onder het oorspronkelijke vloerniveau. Onder de vondsten onder de keldervloer opnieuw grote hoeveelheden cilindrisch flessenglas met hoge ziel, naast met florale appliques gedecoreerde Westerwald-fragmenten en met mangaanoxide geglazuurd witbakkend aardewerk. Dit laat toe de aanleg van de vloer in de loop van de 18de – vroege 19de eeuw te situeren. Als bijkomende argumentatie kan worden

16

Centrum voor Isotopenonderzoek (Universiteit Groningen).

vermeld dat de vloer van de eind-18de-eeuwse kelderverdieping van het ‘nieuwe’ kasteel Pietersheim17 uit gelijkaardige gerecupereerde hardstenen plavuizen is samengesteld.

Bij het verwijderen van de vloer kwam een rechthoekige bakstenen put tevoorschijn (S71). Terwijl de binnenste opening (de eigenlijke put) mooi rechthoekig was uitgevoerd, was de buitenzijde van de structuur eerder slordig bijeengemetst. Blijkbaar waren voor de bouw van de put (gebroken) bakstenen van ongelijke grootte gebruikt, waardoor het algemene uitzicht allesbehalve regelmatig was. De bovenranden van de put waren egaal horizontaal met kalkmortel afgewerkt, wat laat veronderstellen dat hij ooit van een deksteen of bovenstructuur was voorzien. Een boorproef in de put wees uit dat hij slechts een geringe diepte had (53 cm), waarna werd besloten hem onmiddellijk te verdiepen. De vulling bleek uit twee pakketten te bestaan. De bovenste laag, ongeveer 18 cm dik, was donkerbruin van kleur, en bevatte ondermeer een kanbodem in steengoed uit Westerwald (S72). De onderliggende laag bestond bijna volledig uit steenkoolsintels, met slechts enkele aardewerk- en glasfragmenten (S73). Ongeveer een halve meter onder de bovenrand van de structuur werd de eveneens in baksteen uitgevoerde bodem van de structuur bereikt.

Afb. 36: De rechthoekige bakstenen put S71 in het schip van de kapel (ARON bvba).

Ten noorden en ten noordoosten van de bakstenen structuur werden twee rijen horizontaal geplaatste bakstenen gevonden (S98). Ze waren evenwijdig met de noordwestelijke en zuidoostelijke wand geplaatst, op ongeveer 80 cm van elkaar, en waren opgebouwd uit onvolledige (gebroken) hergebruikte bakstenen. Tussen twee bakstenen in werd ondermeer een fragment gevonden van een citroengeel geglazuurde melkteil met vingertopdecoratie in witbakkend aardewerk

(vondstnummer 77), vergelijkbaar met exemplaren

die Tony Waegeman tussen het laatste kwart van de 16de en de eerste helft van de 17de eeuw dateerde18. Dwars tussen hen in geplaatst stond rechtop een langwerpig stuk natuursteen, aan de slijtage te zien klaarblijkelijk een hergebruikt stuk van een gebroken dorpel (S99). Al deze structuren – de put, de baksteenrijen en de natuursteen – lagen binnen eenzelfde donker gekleurd spoor dat als de insteek van de put en de baksteenrijen kan worden geïdentificeerd. We kunnen er dan ook van uitgaan dat ze gelijktijdig zijn.

Interessant is wel dat uit het puin boven de baksteenrijen (S97) twee scherven werden gerecupereerd die aan stukken uit de ophogingslaag

S999 (onder de vloer) konden worden gerelateerd.

Zo vonden we een 18de-eeuwse Westerwald-scherf

die perfect paste aan een fragment uit S999. En een andere scherf uit S97 is bijna zeker van hetzelfde recipiënt afkomstig als een fragment uit S999.

Daaruit kan worden afgeleid dat de structuren bloot lagen tot de ophogingslaag voor de vloer die bij de

Afb. 37 : De rechthoekige bakstenen put S71 in het schip van de kapel (ARON bvba).

17

Gelegen op het vroegere neerhof, voor de ingang naar het burchteiland.

18

T. Waegeman, onuitgegeven notities, 1995.

aanvang van het onderzoek in de ruimte lag werd aangebracht. Boven de put en de belendende structuren is de vloer trouwens hersteld geweest: met enkele kleinere fragmenten en vlak geplaatste bakstenen werd een opening in de vloer opgevuld. Blijkbaar werd de structuur dus bij het aanleggen van de vloer in de 18de of 19de eeuw aanvankelijk uitgespaard.

Vertrekkend van de bakstenen structuur waren in

en zuidwesten van de put, onderscheidden we

alverwege voor de zuidoostelijke muur konden

en noorden van de proefput in de zuidwestelijke hoek (zie hieronder) was een breder spoor te

en zuidoosten van S81 onderscheidden we een min of meer cirkelvormig spoor met bruine tot

en noorden van S82, gedeeltelijk onder de bankjes van de schoring, herkenden we een

Afb. 38: Sporen van natuurlijke inspoeling in het

het vlak in oostelijke richting in grillige patronen te herkennen (S89). Deze varieerden in kleur van bruin tot donkergrijs, en bevatten enkele schaarse houtskoolpartikels en fragmenten van verbrande leem. We interpreteerden ze als sporen van natuurlijke inspoeling van water, vertrekkend van de deuropening in de noordwestelijke wand. Tussen de vertakkingen was een klein ovaal spoortje met verbrande leem herkenbaar (S100). T

een onregelmatig grijsbruin spoor, met plaatselijk sterke mergelbijmenging (S75). Ten noorden daarvan zijn twee kleinere paalsporen zichtbaar. Eén daarvan is quasi cirkelvormig en bevat steenkool- en witte mortelfragmenten (S90). Het andere is afgerond vierkant, donkerbruin tot grijs van kleur, en bevat steenkoolpartikels, beige mortel en verbrande leem (?) (S91). Ten zuidoosten van de bakstenen put strekt zich nog een groter lichtbruin spoor uit, met houtskoolpartikels, mergelfragmenten en kleinere kiezel (S74).

H

twee kleinere spoortjes mogelijk als paalspoor (stellinggat) worden geïnterpreteerd. Het meest noordelijke van de twee, en tevens het grootste, bevatte houtskoolpartikels, kalkmortelfragmenten en wat kiezel (S76). Het andere, iets kleiner en donkerder, had als bijmenging eveneens houtskool en kiezel (S77).

schip (S89) (ARON bvba).

T

herkennen, met een sterke mergel- en kiezelbijmenging, en verder enkele grotere keien en houtskoolpartikeltjes (S78). Schijnbaar daaraan verbonden strekte zich in noordwestelijke richting een onregelmatig spoor uit. Het was lichtgrijs tot beige van kleur, met enkele schaarse groenige lijnen, en bevatte enigszins los zand, wat mogelijk ook op een natuurlijke inspoeling wijst (S82). Verder waren fijne kiezel, houtskoolspikkels en leifragmenten te herkennen. Binnen S82 was een klein rond spoortje met een sterke concentratie aan baksteengruis zichtbaar (S83). Dit valt te verklaren doordat boven dit spoortje was in het bovenliggende vloerniveau een gat in de baksteenvloer was gekapt. Het spoor ten zuidwesten van S82 vertoonde zeer duidelijke brandsporen, met een sterke concentratie aan houtskool en verbrande leem (S81).

T

groenige vulling. De bijmenging bestond uit fijne kiezel, houtskoolpartikels en kleinere mergel/kalkmortelfragmenten (S79). Binnen S79 tekende zich een kleiner ovaal spoor af, dat iets donkergrijzer van kleur was (S80). Mogelijk kunnen we beide sporen als respectievelijk een paalkuil

(S79) met paalvulling (S80) interpreteren.

T

onregelmatig, donkergrijs spoor met enkele houtskoolresten en mogelijk verbrande leem (S84). Ten noordoosten daarvan een ovaal spoor, waarvan één helft uit mergelfragmenten bestond (S85). De andere helft was bruin van kleur en omringde een kleiner spoortje (S86). Ten zuiden van S84 en S85 waren in het vlak nog twee kleine afgeronde spoortjes zichtbaar. Het grootste van de twee was paars

tot bruin van kleur, met oranjerode vlekken, wellicht afkomstig van baksteengruis (S88). Boven dit spoor was de baksteenvloer met cementmortel afgedekt geweest. Dit moest een uitgehakt gat dichten, wat opnieuw het baksteengruis verklaart.

Naar de noordoostelijke hoek toe was langsheen de muur een breed, langgerekt spoor te herkennen

en zuidwesten van S95 konden we nog een min of meer cirkelvormig spoor onderscheiden. De

a. Proefput 1 (schip kapel)

oals hierboven aangehaald werd in de zuidwestelijke

e wand van het schip bestond uit de volgende

het noordoostelijke profiel was duidelijk te zien hoe de

ummer 55). Gezien de alluviale origine

b. Proefput 2 (koor kapel)

ok in het koor van de voormalige kapel werd een proefput aangelegd. Deze situeerde zich in de zuidwestelijke hoek, ter hoogte van de weggebroken hoekant, en mat ongeveer 1 m bij 1,20 m, met een diepte van ca. 60 cm.

(S95). De vulling was bruin van kleur en bevatte heel wat fragmenten van mergel en witte kalkmortel.

De zuidwestelijke aflijning valt volledig samen met de ‘onderbreking’ in de carboonzandstenen muuropstand die met mergel was ingevuld. Net binnen de rand van S95 was een klein vierkantig spoortje met donkerbruine vulling te zien (S96). De bijmenging bestond hier vooral uit witte kalkmortelfragmenten.

T

vulling was bruin en kleiig en bevatte houtskool- en mortelfragmenten (S94). Binnen dit spoor was een kleiner spoortje zichtbaar (S93). We kunnen S94 wellicht interpreteren als een paalkuil, met S93 als paalvulling. Tenslotte was ten zuidwesten van S94 nog een laatste vierkant spoortje merkbaar. De vulling bevatte houtskoolspikkels, kalkmortel- en mergelfragmenten, en was voor de rest donkerbruin tot grijs van kleur.

Z

hoek van het schip een proefput aangelegd. Deze mat ca. 1 bij 1,20 m en werd tot een diepte van ca. 1 m uitgehaald. De noordoostelijke, zuidoostelijke en zuidwestelijke profielen werden geregistreerd.

D

gelaagdheid (van boven naar onder): onder de aanzet van het mergelstenen gewelf bevond zich een muur uit relatief rechthoekige carboonzandstenen, gevat in een zandige grijsgroene mortel. Deze mortel vertoont met het blote oog geen zichtbare kalkpartikels en werd vermoedelijk gebonden met kalkwei. (S50) De muur door tot op ca. 40 cm onder de rand van de proefput (niveau vlak 1). Daaronder vormde een dikke laag mortel met keien (S51) de scheiding tussen carboonzandsteen (opstand) en platte langwerpige maaskeien (fundament). Deze maaskeien waren in een onregelmatig verband in hetzelfde type kalkmortel als de opstaande muur gevat

(S52). Onderaan de muur tenslotte, net boven de grijze

zandige moederbodem, waren de maaskeien niet meer in een mortel gevat, maar waren ze los in een greppel in het zand gedrukt (S53).

In

insteek van het fundament (S144) van de muur doorheen de donkere, organische laag van de moederbodem sneed. Op de bodem van de proefput werd bovenaan in de grijszandige moederbodem (onder de donkere organische laag) een klein handgevormd aardewerkfragmentje uit ijzer- of bronstijd gevonden (vondstn

van deze natuurlijke laag gaat hier wellicht om een artefact in secundaire context.

Afb. 39: Noord- en zuidoostelijke profielwand van proefput 1 (ARON bvba).

O

S53 S52 S51 S50 S53 S52 S51 S50 S105 S105 S107? S103 S144 S102 S105 S46 S68

Profiel C

Profiel B

Profiel A

0 1 m LA-06-PI PROJECT BURCHTRUINE PIETERSHEIM 4.3

Werkput 4 Proefput 1, schip kapel 1/20 LA-06-PI-WP4-pp1

JV BL

04 10 2006

Natuursteen

B

A

Verdiepte zones &

profielen

Mergel Baksteen

42

Vaste referentiehoogte

(in m TAW) (in m TAW)

Absolute hoogte Vondstnummer

Afb. 40: De basis van de weggebroken hoekant met risalieten in proefput 2. De hoekant is gefundeerd op een bed van maaskeien (ARON bvba).

Afb. 41: Noordoostelijke profielwand van proefput 2 in het koor. De bleke laag vormt het restant van de eerste kapelvloer. Deze rust op een roestig pakket dat als de vroegste ophogingslaag kan geïdentificeerd worden (ARON bvba).

Keienbed

Hoekant

S107 S109 S107 S106 S105 S104 S103 S117 S118 S101 S102 S106 S107 S108 S104 S103 S102 S103 S104 S105 S110 S105 S111 S112 Keienbed Natuurstenen vloer (S46) S112 S110 S105 S104 S113 S114 S115 S116

Profiel F

Profiel E

Profiel D

0

1 m

LA-06-PI PROJECT BURCHTRUINE PIETERSHEIM 4.4 12 10 2006 BL BL LA-06-PI-WP4-pp2 1/10

Werkput 4 Proefput 2, koor

Natuursteen

B

A

Verdiepte zones &

profielen

Mergel Baksteen

42

Vaste referentiehoogte

(in m TAW) (in m TAW)

Absolute hoogte Vondstnummer

In het vlak op de bodem van de put was te zien hoe de carboonzandstenen basis van de hoekant, net oals de andere muurfundamenten, rustte op een bed van in los verband (zand, geen kalkmortel) elegde maaskeien. Bij het verder verdiepen van het vlak in het koor zou blijken dat deze bedding oorliep naar de tegenoverliggende hoekant (zie hieronder). De basis zelf had in de zuidoostelijke oek dezelfde dubbele risalietprofilering als in de tegenoverliggende noord- en zuidoostelijke hoeken. ij het uitdiepen van de proefput werd in de moederbodem een handgevormde scherf met erg grove wartsmagering (bronstijd?) aangetroffen (vondstnummer 158).

e noordoostelijke en noordwestelijke profielen vertoonden een relatief duidelijke stratigrafie (van oven naar onder): volledig bovenaan troffen we een laag aan met bleekgrijze kleur en verspreide estkleurige vlekken. De textuur was homogeen en vrij compact (S101). Daaronder onderscheidden e een grijs pakket, met een groenige schijn en roestkleurige vlekken (S102), gevolgd door een zeer ompacte, grijsgroen laag met roestkleurige vlekken (S103). Op de scheiding met S102 was een zeer jn bandje van as zichtbaar. Daaronder bedekte een dun donkerbruin kleiig bandje (S104) een ompacte dikke laag van mergelpuin (S105). Deze was enigszins opgestuwd tegen de zuidoostelijke

uur aan, en werd dikker en hoger naar de scheiding met het schip toe. We interpreteerden deze laag ls de kapelvloer, wellicht daterend van de vroegste bouwfase van de kapel. In elk geval lag ze ovenop het eerder vermelde keienbed (fundament) (S110). Ook dekte ze een homogene grijsgroene

ag (S107) met ietwat roestige lens (S106) af. Op sommige plekken was boven op S107 nog een

donke nd uit iezel en

keitje gingen en

S109 werkputten 1 en 2. Het vormt dus de

allervroegste ophogingslaag, daterend van het rooien en ophogen van het terrein voor de bouw van e burcht. Het noord- en zuidwestelijke profiel toonden verder een grijsbruine verstoring met kleinere ergelfragmenten doorheen S105 (S111), op zijn beurt doorsneden door een donkergrijze paalkuil

teerd was. Daarbinnen waren twee ullingspakketten te onderscheiden (S117 en S118). S118 is te identificeren als S54, het smalle z g d h B k D b ro w c fi c m a b la

rgrijs tot zwart bandje (as?) te zien (S108). Een andere lens binnen S107 besto s in roestkleurig zand (S109). Zeer waarschijnlijk mogen we S107, met bijmen , identificeren met het roestige pakket S29 uit de

k S106

d m

met donkerbruine paalvulling (S112). In de zuidwestelijke profielwand worden S105 en S104 bedekt door een groengrijze laag met kleine keitjes (S113), een compacte grijzere laag (S114) met donkergrijze verstoring met kalkmortelfragmenten (S115), en tenslotte een losse donkerbruine laag met keien en natuursteen (S116). Dit is de aanvullings- en egalisatielaag voor de recentste vloer. In het noordoostelijke profiel was langsheen de wand een min of meer driehoekig verticaal spoor te zien, dat op het eerste zicht als de insteek van de muur geïnterpre

v

spoor langsheen de wanden. Zoals eerder vermeld werd hieruit onder meer een Andenne-scherf gerecupereerd. Toch kan dit spoor wellicht niet als de oorspronkelijke insteek van het fundament beschouwd worden: het doorsnijdt alle lagen, tot en met de bovenste (S101). De sporen S117-118 moeten dus als recente verstoringen van de daaronder gelegen oorspronkelijke insteek worden gezien, waarbij de Andenne-scherf in secundaire context is geraakt. De juiste reden voor de vergraving van het spoor langs de wanden blijft onduidelijk, maar kan met een heraanleg van de binnenruimtes te maken hebben.