• No results found

Archeologisch en bouwhistorisch overzicht van het onderzoeksgebied

Profiel west-noord Profiel noord-oost

3.1. Archeologisch en bouwhistorisch overzicht van het onderzoeksgebied

3.1.1. De rentmeesterij

Hoewel omwille van stabiliteitsrisico’s slechts twee van de vier voorziene werkputten werden geopend, kon daarmee het traject van de noordwestelijke gevel van de uit historische bronnen gekende rentmeesterij worden gereconstrueerd. Deze liep min of meer parallel met de gevel van de 20ste -eeuwse stallingen, op ongeveer ca. 1,20 m voorlangs.

Het bewaarde muurdeel in werkput 1 (noordoostelijke zijde) toonde een tweeschalig opgebouwde opstand, bestaande uit een binnen- en buitenparement in mergelsteen van ca. 40 cm dik rondom een kern van kleinere, onregelmatige mergelfragmenten. De muurrest vertoonde een lichte knik naar het noorden toe, ruwweg in de richting van de zuidwestelijke hoek van de kapel. Sporen van een dwarsmuur suggereren een onderverdeling binnen het gebouw. Het muurfundament onderging herstellingen die we wellicht mogen relateren met de historische geattesteerde sloop van de oude en de bouw van een nieuwe rentmeesterij rond 1739.

In werkput 2 kon de zuidwestelijke hoek van de rentmeesterij worden vastgesteld. Het bewaarde muurdeel vertoonde niet dezelfde tweeschaligheid als het fragment uit werkput 1, maar dit is wellicht te verklaren vanuit de extra druk die de hoek moest doorstaan. Quasi gelijktijdig werd aan de rentmeesterij een erg smal bijgebouw geconstrueerd. De functie is niet duidelijk.

De oude rentmeesterij werd mogelijk gebouwd in het laatste kwart van de 16de eeuw, wanneer de

Merodes hun vaste residentie naar Westerlo hebben verhuisd en Pietersheim voortaan door een rentmeester wordt bestuurd. De muren van de rentmeesterij werden bovenop een dik en stevig keienpakket gefundeerd, dat op basis van vondsten uit de bovenliggende strata uit de 12de-13de eeuw moet dateren. Wellicht vormde het de eerste bestrating van het pas opgeworpen burchteiland.

3.1.2. Het poortgebouw

Op basis van het robuuste, defensieve karakter van de poortblok, en vooral de gebruikte carboonzandsteen, kunnen we dit complex met quasi zekerheid in de vroegste fase van het burchteiland plaatsen (12de eeuw). Gelijktijdig met deze poortdoorgang werd ten zuidoosten daarvan een voorruimte gebouwd, waarvan één muur in opstand en één muurfundament bewaard bleven. Blijkens enkele in de opstand bewaarde negblokken moet een intussen verdwenen derde muur de uiteinden verbonden hebben. Uit het archeologisch onderzoek bleek dat de fundamenten in feite pas op grote diepte aanzetten. Een anaërobe laag op hetzelfde niveau duidt wellicht de bodem van de met water gevulde voorruimte aan1. De toegang tot het kasteeleiland verliep via een valbrug die de voorruimte overspande en desgewenst kon worden opgehaald. Deze valbrug was geconstrueerd volgens een ‘wipplanksysteem’. Een uitstekend achtereinde sloot bij verticale stand de uitsparing af waarin de brug kon kantelen. Bij horizontale stand sloot de brug aan op een houten vloerniveau dat op de ‘bankjes’ aan weerszijden van de poortdoorgang rustte. Vanaf het smallere deel van de doorgang helde een verhoogde berm geleidelijk af naar het met maaskeien bestrate binnenerf.

Afb. 105: Burcht van Berthoud

(Bern, Zwitserland, 12de eeuw):

mechanisme van de

ophaalbrug. Bij verticale stand sluit het onderste deel van de brug de draaikelder af

(www.swisscastles.ch, 5/6/07).

1

De absolute hoogte van deze organische laag (ca. 52,90 m TAW) is dezelfde als deze van de bleke mortelvloer waarmee de kelderverdieping werd opgehoogd. Het is dus niet uit te sluiten dat de kapel met

grondwaterproblemen kampte, en omwille daarvan meermaals werd opgehoogd.

Na de verwoestende plundering van 1378 en de overname door de Merodes rond 1410 wordt het kasteeleiland tot een residentieel complex herop-gebouwd. De indrukwekkende maar nog weinig relevante voorruimte wordt gedempt. Daarbij belandt ook brandpuin van 1378 in de vulling. In de volgestorte ruimte wordt een kleine poortkelder in mergelsteen gebouwd. De oorspronkelijke valbrug tegen de poortblok wordt opgegeven voor een gelijkaardige wipbrug met uitstekend uiteinde tegen het vernieuwde front van de voorruimte. Buiten de voorruimte wordt tegen de poortblok en de weermuren een berm opgeworpen.

Afb. 106: Corroy-Le-Chateau: poortcomplex met voorruimte (ARON bvba).

Tegen het begin van de 18de eeuw wordt het verval van de residentie pijnlijk duidelijk wanneer een vleugel van het kasteel instort, de oude rentmeesterij wordt afgekeurd en de kapel meermaals aan restauratie toe is. De sterk overhellende poorttoren wordt volgens een historische bron in 1745 aangepakt. De oude poortkelder is meer een last dan een lust geworden en wordt gedempt. Het puin dat hiervoor wordt gebruikt is afkomstig van de ingrijpende restauratiewerkzaamheden die overal op het kasteeleiland worden uitgevoerd. Het geheel wordt genivelleerd en met een bestrating in maaskeien bedekt.

3.1.3. De kapel

a. De kelderverdieping

De kelderverdieping onder de kapel bestaat uit twee ruimtes die door een recente baksteenmuur van elkaar waren gescheiden. In de muren is tot op zekere hoogte een opstand in carboonzandsteen bewaard. Hierop is in een latere fase een tongewelf in regelmatige mergelsteen geconstrueerd.

Volgens de tot voor het onderzoek bestaande hypothese waren in de carboonzandstenen

muurfragmenten in de grootste ruimte van de kelderverdieping de restanten van de eerste donjon op het burchteiland te herkennen. Deze zouden dateren van de eerste helft van de 12de eeuw. In een latere fase, op het einde van de 12de eeuw zou ten noordoosten hiervan een iets kleinere bijruimte zijn

aangebouwd. De woontoren zou reeds in de 13de eeuw zijn opgegeven ten voordele van een nieuwe

donjon, iets noordelijker op het burchteiland.

Bij een nader onderzoek van de muurverbanden konden we echter vaststellen dat de kelderverdieping in één tijd was opgebouwd. De hypothese dat de kleinere noordoostelijke ruimte in een latere fase aan de grote ruimte was aangebouwd blijkt dus niet langer houdbaar. Bij verdieping van het grondvlak werden de fundamenten van twee hoekanten gevonden, waaruit blijkt dat de ruimte van meet af aan één complex was, slechts gescheiden door een halfmuur. Dit leidde snel tot de conclusie dat in de kelderverdieping een Romaanse burchtkapel moest worden herkend, met een rechthoekig schip en een kleiner rechthoekig koortje, van elkaar gescheiden door twee hoekanten. De abside-achtige welving in de noordoostelijke wand reflecteert de heersende trend om een halfronde absis aan het koor toe te voegen. In de zuidoostelijke wand was in de carboonzandstenen opstand een nis uitgespaard die op basis van dit inzicht als een tabernakel kan worden geïnterpreteerd. Bij de verdieping van het vloerniveau werden bovendien sporen herkend die de aanwezigheid van een altaarblok bevestigen.

Er werd gewerkt met vlakgraving, evenwel met stratigrafische controle d.m.v. proefputten. Op basis daarvan identificeerden we een bleek mortelpakket als het eerste vloerniveau in het koor. Dit was aangelegd op een zandig pakket met talrijke overstromingslaagjes dat is ontstaan net nadat het terrein voor de bouw van de burcht was vrijgemaakt. De vloer moet oorspronkelijk een twintigtal centimeter dik geweest, maar was door slijtage of opzettelijke verwijdering op sommige plaatsen erg dun geworden. Langsheen de randen van het funderingsspoor van de altaarblok konden resten van baksteengruis worden herkend. Dit bedekte ongetwijfeld ooit de volledige vloer, maar was in de rest van het vlak verdwenen. Alleen onder de parementstenen van het altaar bleef het bewaard. Wel waren op het mergelpuin brede vlekken van ijzer- of mangaanoxidatie zichtbaar. Het niveau was door een fijn kleilaagje afgedekt, wat op een overstroming duidt. Vervolgens werd de verweerde mortelvloer met een zandig en compact kiezelpakket tot op haar oorspronkelijke niveau opgehoogd en geëgaliseerd.

Hetzelfde patroon herkenden we in het schip van de kapel. Enkele dunne plakken fijne mortel en mergelgruis refereerden nog naar de oorspronkelijke vloer, die in een latere fase met een stevig kiezelpakket werd genivelleerd. Dit vormde wellicht slechts de basis waarop een planken- of tegelvloer werd gelegd. Helaas werden noch in het schip, noch in het koor, uit deze ophogingslaag vondsten gerecupereerd. Een datering is dus moeilijk.

De bovenliggende vloerbedekking werd in een later stadium verwijderd, op sommige plaatsen samen met een deel van de ophogingslaag, en vervolgens met een zandig grijs pakket afgedekt. In het koor werd in deze nieuwe ophoging een mortelfragment met baksteengruis van de oorspronkelijke kapelvloer teruggevonden. Het grijze pakket werd meermaals doorgraven, ondermeer voor de palen van de stellingen voor de constructie van het tongewelf, dat we op basis van de formaten van de gebruikte mergelblokken in de jaren 1576-1579 dateren. In het schip werd een bakstenen put aangelegd, die met steenkoolpuin was opgevuld. Eveneens vonden we resten van een baksteenvloertje in los verband dat we op basis van geassocieerd vondstenmateriaal op het einde van de 16de of in de eerste helft van de 17de eeuw kunnen dateren. In het vlak waren op dit niveau ook op meerdere plaatsen sporen van inspoeling zichtbaar. Deze verliepen van de richting van de deuringang naar de lichte depressie rondom de bakstenen put. Rondom de wanden was een smal spoor bewaard. Hoewel in de vulling Andenne-waar werd gevonden doorsnijdt het alle lagen en is bijgevolg jonger. De reden voor deze verstoring is niet duidelijk.

In een laatste fase tenslotte werd het vloerniveau nogmaals opgehoogd, en afgedekt met een ‘patchwork’ van hard- en mergelstenen plavuizen en bakstenen. Dit gebeurde wellicht op het einde van de 18de eeuw, wanneer op het neerhof een nieuw jachtslot wordt gebouwd en het kasteeleiland tot agrarisch domein wordt gedegradeerd. Historische bronnen beschrijven de kapel in de 19de eeuw als een ‘landgebouw’.

b. De eerste en tweede verdieping

De gekende historische bronnen geven geen aanduiding omtrent het tijdstip van de bouw van de mergelstenen bovenbouw van de kapel. Maar wellicht mogen we deze in de eerste helft van de 15de eeuw situeren, kort nadat de Merodes het domein in handen krijgen en overal op het kasteeleiland nieuwe gebouwen worden opgericht (het residentiële paleis, de rentmeesterij, de poortkelder, de flankeringstoren, …). Stilistisch is deze datering in elk geval verdedigbaar.

De historische bronnen melden dat in 1604 de 15de-eeuwse houten kapel op het neerhof door een

windhoos wordt vernield, en dat de eredienst naar een nieuwe kapel op het kasteeleiland wordt overgebracht. Het lijdt geen twijfel dat het hier over de mergelstenen bovenbouw boven de oudste, oorspronkelijke kapel gaat. Een aantal architecturale bijzonderheden verraden echter dat de ruimte in de anderhalve eeuw daarvoor wellicht een meer profane functie vervulde.

Zo lijken de ramen in de zuidoostelijke en –westelijke gevel erop gericht zoveel mogelijk natuurlijk licht op te vangen. Ze zijn merkelijk groter dan hun tegenhangers in de noordwestelijke gevel, en van het zuidwestelijke raam zijn de randen zelfs afgeschuind om nog zoveel als mogelijk van het avondlicht te kunnen profiteren. In de bouwnaden zijn (dichtgemaakte) zitbanken te herkennen. Bovendien is de iconografie van de (in zeer slechte staat verkerende) wandschilderingen op de noordwestelijke muur eerder als profaan te bestempelen, met ondermeer een personificatie van het recht. Op basis van al

deze elementen menen we in de eerste verdieping (tenminste het ‘schip’) eerder een administratief centrum te herkennen, waar bij gelegenheid misschien ook recht werd gesproken. Het ‘koor’ daarentegen bleef misschien wel in gebruik als gebedsruimte, hoewel wellicht alleen bestemd voor de kasteelheer.

Boven de mergelstenen bovenbouw was in vakwerk een extra verdieping opgetrokken. Alleen resten van een haard zijn daarvan bewaard. De locatie van een leefruimte boven een zo ‘gevoelige’ plaats als de administratie laat vermoeden dat de ruimte niet door dienstpersoneel werd bewoond, maar integendeel door iemand met een verantwoordelijke positie binnen de hiërarchie. Indien bovendien onze interpretatie van het koor als (privé-)gebedsruimte correct is, moeten we zelfs in de richting van een geestelijke denken. Deze elementen brachten ons ertoe de leefruimte op de tweede verdieping met enig voorbehoud als woonst van een kapelaan te interpreteren. De functie van kapelaan hield niet louter het verzorgen van de eredienst in. Als geletterde en vertrouweling van de kasteelheer stond hij in vele gevallen ook in voor de administratie van het domein. De locatie van zijn woonruimte boven het administratieve centrum is in dat perspectief dan ook niet zo ongewoon. Uit historische bronnen weten we bovendien dat er op het domein effectief kapelaans hebben gewoond.

Afb. 107: Donjon van Rutten: haard op

eerste verdieping (tweede helft 13de eeuw)

(ARON bvba).

Brandsporen verraden dat op de tweede verdieping een hevige brand moet hebben gewoed. Deze betekende wellicht het einde van de leefruimte. Naar aanleiding van de vernieling van de houten kapel op het neerhof in 1604 werd vervolgens de bovenbouw in vakwerk gesloopt en de schouwmantel verwijderd, en werden de twee verdiepingen tot één ruimte omgebouwd. De grote ramen werden dichtgemaakt of verkleind, en de wandschilderingen overpleisterd. In de loop van de 18de eeuw werden nog verschillende herstellingen uitgevoerd, maar in de 19de eeuw, wanneer het kasteeleiland definitief wordt opgegeven ten voordele van het nieuwe jachtslot op het vroegere neerhof, wordt de vroegere kapel uiteindelijk tot houtopslagplaats gedegradeerd.

3.1.4. De brug

In werkput 7 troffen we de overgang aan van de muur die op zowel op het wandtapijt (begin 18de

eeuw) als de schets van Remacle Le Loup (ca. 1738) langsheen de toegangsweg naar het burchteiland te zien is. Deze sloot aan op een eerste brugpijler, waarvan we de basis in mergelsteen vonden. Op basis van het metselverband en een sterk verschil in bewaringstoestand tussen de onderste en bovenste lagen mergel kunnen we wellicht twee bouwfasen onderscheiden. De oudste

fase dateert mogelijk uit de 15de eeuw, de tweede van na 1738. De brug lag iets meer naar het

zuidwesten t.o.v. de huidige brug, en sluit daardoor mooi aan op de eveneens ietwat gedraaide poortkelder.

Over de resten van de zijmuur van de toegangsweg werd in de 18de of 19de eeuw een bakstenen

gebouw opgetrokken. Dit werd in het noordoosten met een aanbouw uitgebreid. De opstand van de gebouwen kan op basis van een 19de-eeuwse tekening en foto worden gereconstrueerd. Na de brand van 1909 die het eind-18de-eeuwse jachtslot in de as legde werden alle resterende gebouwen op het vroegere neerhof gesloopt. Verschillende bouwelementen werden in de nieuwe paardenstallen op het burchteiland hergebruikt.

Twee ondergrondse kanaaltjes in baksteen voerden het afvalwater uit de bakstenen gebouwen naar de ringgracht af. Een derde afvoerkanaal, ditmaal in mergel, liep onder de bakstenen aanbouw naar het zuidoosten toe. Waarschijnlijk is het te verbinden met het hoevegebouw dat op de tekening van

Remacle Le Loup te zien. Tenslotte liet de stratigrafie toe de locatie en helling van de berm naar de ringgracht te reconstrueren.

3.1.5. De flankeringstoren

In werkput 8 onderzochten we de benedenverdieping van de voormalige flankeringstoren. Bij eerder onderzoek werd hier een versterkte deur teruggevonden, op basis waarvan we de ruimte met voorbehoud als kerker werd geïnterpreteerd. De ruimte was met een tongewelf overdekt. Diverse bouwnaden verraden

De baksteenvloer die we bij het verdiepen van de bodem aantroffen was tamelijk recent: het vondstenmateriaal dat we uit de onderliggende ophogingslagen recupereerden dateert uit de 19de of zelfs vroege 20ste eeuw. Verder konden we twee werkvloeren blootleggen. De oudste werd aangelegd bovenop een keienpakket met brandresten die we wellicht aan de historische brand van 1378 mogen relateren. Dit plaatst de bouw van de toren mogelijk aan het begin van de 15de eeuw, wanneer de Merodes het domein verwerven en het burchteiland grondig restaureren. De tweede werkvloer dateert mogelijk van de constructie van het gewelf en een deel van de wanden, die duidelijk jonger zijn. In een hoek van de ruimte werd onder een tongewelfje een volgestorte citerne gevonden. In de vulling konden vier pakketten worden onderscheiden, waarvan de twee jongste op basis van het vondstenmateriaal in de 19de of vroege 20ste eeuw, en de onderste respectievelijk in de tweede helft van de 18de en de (vroege) 17de eeuw konden worden gedateerd. De functie van de citerne is niet volledig duidelijk. Op de wanden tekende zich op grondwaterniveau een duidelijke lijn af. Nochtans trok de put bij het verdiepen geen water. Een functie als vergaarput van hemelwater is daarom niet uit te sluiten, al waren in het gewelf geen sporen van toevoerleidingen zichtbaar. Mogelijk heeft de put een (secundaire) functie als latrine gehad. Hiervoor spreken in elk geval de grote hoeveelheden dierlijke botten die we uit de vulling konden recupereren.

3.2. Chronologie van het onderzoeksgebied en bijdrage tot de chronologie van