• No results found

Het Nederlandse slavernijverleden ontketend? Een transnationale dynamiek in Nederlandse context. Een casestudy naar het Nationaal Monument Slavernijverleden (Oosterpark, Amsterdam)

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Het Nederlandse slavernijverleden ontketend? Een transnationale dynamiek in Nederlandse context. Een casestudy naar het Nationaal Monument Slavernijverleden (Oosterpark, Amsterdam)"

Copied!
70
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Het Nederlandse slavernijverleden ontketend? Een transnationale

dynamiek in Nederlandse context

Een casestudy naar het Nationaal Monument Slavernijverleden

(Oosterpark, Amsterdam)

MA-scriptie Europese Studies Graduate School for Humanities Universiteit van Amsterdam

Auteur: Sarah Marinussen

Scriptiebegeleider: dr. G.J.A. Snel Tweede lezer: dr. K.K. Lajosi

(2)

2

INHOUDSOPGAVE

INLEIDING ... 3

1. HET WITTE EN HET ZWARTE DISCOURS INZAKE HET NEDERLANDSE SLAVERNIJVERLEDEN ... 6

1.1 Slavernij in de Europese herinneringscultuur ... 6

1.1.1 Groot-Brittannië, Frankrijk, Nederland en de trans-Atlantische slavenhandel ... 6

1.1.2 Herinnering aan de slavernij in Groot-Brittannië ... 7

1.1.3 Herinnering aan de slavernij in Frankrijk ... 11

1.2 Herinnering aan de slavernij in Nederland en het ontstaan van verschillende discoursen ... 14

1.2.1 Het stilzwijgen van de slavernij begin twintigste eeuw ... 14

1.2.2 Het stilzwijgen van de slavernij eind twintigste eeuw ... 16

1.2.3 Een transnationale dynamiek en het zwarte discours ... 19

1.2.4 Het maken van een onderscheid tussen het witte en het zwarte discours ... 23

2. DE ONTSTAANSGESCHIEDENIS VAN HET MONUMENT ... 27

2.1 Het zwarte discours en de roep om erkenning ... 27

2.1.1 Publieke en politieke aandacht voor het slavernijverleden ... 27

2.1.2 Erkenning ... 29

2.1.3 Slachtofferschap ... 30

2.1.4 Identiteitscrisis ... 32

2.2 Het witte discours en de zoektocht naar eenheid ... 34

2.3 Het ontwikkelingsproces ... 38

2.3.1 Samenwerkende partijen ... 38

2.3.2 De locatie ... 40

2.3.3 Het ontwerp ... 42

3. HET MONUMENT SINDS HAAR ONTHULLING ... 48

3.1 De functie van een monument ... 48

3.1.1 De ‘culture of memory’ en amnesie ... 48

3.1.2 Twijfels bij de kracht van een monument ... 50

3.2 Het slavernijmonument in relatie tot de huidige samenleving ... 52

3.2.1 De publieke functie van monumenten ... 52

3.2.2 De onthulling van het monument ... 53

3.2.3 Het monument in relatie tot maatschappelijke kwesties ... 55

CONCLUSIE ... 59

(3)

3

INLEIDING

Recente blockbusters als Django Unchained (2012) en 12 Years a Slave (2013) tonen aan dat er op de historie van de slavernij (in internationale context) niet langer een historisch taboe rust. In Nederland getuigen de film/televisieserie Hoe duur was de suiker? en lopende ten-toonstellingen als ‘De Zwarte Bladzijde’ (Het Scheepvaartmuseum) en ‘Zwart & Wit’ (Tro-penmuseum) van het idee dat de stilte omtrent het Nederlandse slavernijverleden is doorbro-ken. Toch is deze historie sinds de afschaffing van de slavernij aan het begin van de negen-tiende eeuw, lange tijd verzwegen. Pas in de jaren negentig van de twintigste eeuw ontstond onder Europese postkoloniale migranten de roep om erkenning. In Nederland werd middels de oprichting van een nationaal slavernijmonument in het Oosterpark in Amsterdam, onthuld op 1 juli 2002, gepoogd het historisch bewustzijn omtrent het Nederlandse slavernijverleden te verbeteren. Hoewel een direct verband tussen de realisatie van het monument en het historisch bewustzijn niet is vast te stellen, is uit enquêtes (uitgevoerd door het Historisch Nieuwsblad) gebleken dat het aantal Nederlanders dat de Nederlandse slavenhandel als meest beschamende periode uit de vaderlandse geschiedenis aanwijst, behoorlijk is toegenomen in de periode tus-sen 2000 en 2008. Terwijl in 2000 slechts zeven procent van de geënquêteerden de Neder-landse slavenhandel aanwees als meest beschamende periode, was dit percentage in 2008 toe-genomen tot vierentwintig procent.1

Volgens Benedict Anderson (Imagined Communities, 1983) is er in de constructie van een nationaal zelfbeeld geen plaats voor negatieve aspecten uit de nationale geschiedenis.2 Bij de identiteitsvorming van een natie wordt het accent gelegd op de geschiedenis die de zoge-naamde ‘imagined community’ ten goede komt. In zijn bekende rede Qu’est-ce qu’une

na-tion? (1882) spreekt Ernest Renan dan ook over het vergeten als essentiële factor in de

vor-ming van een natie: ‘“L’oubli, et je dirai même l’erreur historique, sont un facteur essentiel de la formation d’une nation.” [Het vergeten, en ik zou zelfs zeggen de historische dwaling, zijn een essentiële factor in de vorming van een natie].’3

In het boek De Nederlandse slavenhandel

1500-1850 wijst historicus Piet Emmer de lezer erop dat Nederland te maken heeft gehad met

1 G. Oostindie, ‘History brought home: Postcolonial Migrations and the Dutch rediscovery of slavery’, in: W.

Klooster ed, Migration, Trade, and Slavery in an Expanding World: Essays in Honor of Pieter Emmer, Leiden: Brill 2009, p. 309.

2

A. van Stipriaan, e.a., Op zoek naar de stilte: Sporen van het slavernijverleden in Nederland, Leiden: KITLV 2007, p. 15.

3 H. Schulze, States, nations and nationalism. From the middle ages to the present, Cambridge: Blackwell 1996,

zoals geciteerd bij M. Grever en K. Ribbens, Nationale identiteit en meervoudig verleden, Amsterdam: Amster-dam University Press 2007, p. 28.

(4)

4

drie ereschulden die ter wille van het construeren van de Nederlandse identiteit zijn verzwe-gen.4 Vervolgens constateert hij dat de roze bril waarmee Nederland naar het verleden kijkt recentelijk vaker wordt afgezet dan vroeger. De eerste ereschuld die Emmer constateert is de ereschuld tegenover de Joodse bevolking. Lange tijd werden in de herinnering aan de Tweede Wereldoorlog de moedige verzetsdaden van de Nederlandse samenleving benadrukt. Pas later groeide in Nederland het besef dat er tijdens deze oorlog niet alleen heroïsche verzetsstrijders actief waren, maar ook collaborateurs die samenwerkten met de Duitse bezetter en Joodse landgenoten verraadden. De tweede ereschuld kwam aan het licht door de repatriëring van Indonesische Nederlanders eind jaren veertig en begin jaren vijftig van de vorige eeuw. De zogenaamde ‘politionele acties’ die waren uitgevoerd in Nederlands-Indië bleken geweldda-diger geweest dan gedacht. Dit leidde ertoe dat in de jaren zestig de standbeelden van Jan Pie-terszoon Coen te Hoorn en van Van Heutsz (gouverneur-generaal in Nederlands-Indië) te Amsterdam—in de woorden van Emmer—door meer dan een verfkwast alleen onderhanden werden genomen.5 De derde ereschuld waar Nederland volgens Emmer mee om moest zien te gaan was het slavernijverleden. Deze herinnering werd pas in de jaren negentig van de twin-tigste eeuw aan de Nederlandse herinneringscultuur toegevoegd.

Immigranten afkomstig uit voormalig West-Indische koloniën eisten eind twintigste eeuw hun plaats in de Nederlandse herdenkingscultuur op; het slavernijverleden kon niet lan-ger worden verzwegen. Surinaamse en Antilliaanse immigranten werden hierbij geïnspireerd door de Afrikaanse diaspora die aandacht ging vragen voor het verleden van de trans-Atlantische slavernij. Andersons idee van een ‘imagined community’ komt hier opnieuw van pas. Jeffrey Alexander gebruikt in zijn zoektocht naar een theorie over trauma en collectieve identiteit Andersons concept om aan te tonen dat trauma’s vaak sociaal geconstrueerd zijn. Pas op het moment dat een verbeelde gemeenschap een trauma sociaal construeert wordt het bepalend voor de collectieve identiteit.6 De trans-Atlantische slavernij die werd ‘herontdekt’ wekte het eenheidsgevoel binnen de Afrikaanse diaspora op en werd bepalend voor de identi-teit van de transnationale Afrikaanse gemeenschap. De Surinaamse en Antilliaanse gemeen-schap woonachtig in Nederland maken deel uit van deze verbeelde Afrikaanse gemeengemeen-schap en werden door deze geïnspireerd in de roep om erkenning van het slavernijverleden.

Verschillende culturen en identiteiten willen verschillende gebeurtenissen/perioden uit de geschiedenis benadrukken. Ook wensen verschillende gemeenschapsgroepen verschillende

4 P.C. Emmer, De Nederlandse slavenhandel 1500-1850, Amsterdam: Uitgeverij De Arbeiderspers 2003, p. 235. 5 Ibid., p.236.

6

J.C. Alexander, ‘Toward a Theory of Cultural Trauma’, in: J.C. Alexander e.a., Cultural Trauma and

(5)

5

representaties van een bepaalde episode uit de nationale geschiedenis. Een herinneringscul-tuur van een gemengde samenleving kan aldus conflicterend werken. In deze scriptie ga ik onderzoeken in hoeverre de problematiek rond de herinneringen aan het slavernijverleden tot uiting komt in een culturele representatie van datzelfde verleden, namelijk het Nationaal Mo-nument Slavernijverleden (Oosterpark, Amsterdam). Mijn onderzoeksvraag luidt: Hoe ver-houdt het Nationaal Monument Slavernijverleden zich tot het witte en het zwarte discours inzake het slavernijverleden? Aangezien het zwarte discours is beïnvloed door een transnatio-nale dynamiek, ga ik in het eerste hoofdstuk de Nederlandse herinnering aan de slavernij in Europees perspectief plaatsen. Bovendien is het slavernijverleden in Europa een typerende casus als we het hebben over dieptepunten in nationale geschiedenissen. Vervolgens richt ik mij op het monument zelf en onderzoek ik in hoofdstuk twee de ontstaansgeschiedenis van het monument. In hoeverre laat de ontstaansgeschiedenis van het monument zien dat Neder-land nog altijd moeite heeft met het erkennen van deze geschiedenis? Ik richt mij in dit hoofd-stuk op de wensen van initiatiefnemers, belangenorganisaties en de Nederlandse Staat, om vervolgens te kijken naar de uiteindelijke representatie van het Nederlandse slavernijverleden, het monument. Het derde hoofdstuk geeft inzicht in de functies van monumenten die sinds de zogenaamde ‘memorial boom’ aan het einde van de twintigste eeuw opnieuw populair wer-den. In dit laatste hoofdstuk staat de dialogische functie van het monument—het gebruik van het monument sinds de onthulling—centraal. Bovendien bewijzen conflicten en demonstraties die zich rond het monument hebben afgespeeld dat het slavernijverleden nog altijd niet de erkenning heeft verkregen dat het volgens sommigen verdient.

(6)

6

1. HET WITTE EN HET ZWARTE DISCOURS INZAKE HET

NEDER-LANDSE SLAVERNIJVERLEDEN

1.1 Slavernij in de Europese herinneringscultuur

1.1.1 Groot-Brittannië, Frankrijk, Nederland en de trans-Atlantische slavenhandel

De geschiedenis van de trans-Atlantische slavenhandel is lange tijd verzwegen in de Europese herinneringscultuur. Sinds 1945 was deze herinneringscultuur met name gericht op de gebeur-tenissen rondom de Tweede Wereldoorlog. Het dekolonisatieproces van de Europese koloniën en de daaropvolgende migratiestromen bracht deze Eurocentrische vorm van herinneren aan het wankelen. Om verscheidene redenen leek het realiseren van wensen van slavennakome-lingen het leed van hun voorouders te gedenken, op zijn plaats. Ten eerste de omvang en duur van de slavenhandel en slavernij. Tussen 1519 en 1867 vervoerden Europese landen, volgens een berekening van David Eltis uit 20037, maar liefst elf miljoen slaven naar de Nieuwe We-reld. De gruwelijke leefomstandigheden op zowel de slavenschepen als op de plantages zijn een tweede reden voor het gedenken van de slachtoffers van de slavernij. Voor de Europeanen een zeer beschamende geschiedenis waar zij liever niet aan herinnerd worden, voor postkolo-niale migranten een geschiedenis van belang voor bijvoorbeeld de bewustwording van de ei-gen identiteit. De aanwezigheid van postkoloniale migranten op het Europese continent, die bovendien wordt gerechtvaardigd door het koloniale (slavernij)verleden, moedigde een plaats voor het slavernijverleden in het publieke geheugen aan.

Ieder Europees land dat deelnam aan de slavenhandel gaat op zijn eigen manier om met dit verleden. De af- of aanwezigheid van migranten afkomstig uit slavenhoudende (ex-)koloniën speelt een belangrijke rol bij de herinnering aan de slavernij. Zoals Alan Rice op-merkt, treft men in Lissabon, Madrid en Kopenhagen geen monument ter herinnering van de slavernij aan.8 Hoewel Portugal bijna de helft (45,9%) van alle verscheepte slaven voor haar rekening nam, is de enige herinnering aan dit aandeel een klein gedenkteken op de slaven-markt in Lagos. Op het gebouw waar in 1444 de eerste slaven uit Afrika in Portugal aankwa-men, vinden we slechts een bordje met de tekst ‘Mercado do escravos’ [‘slavenmarkt’]. Ook in Spanje (aandeel slavenhandel: 4,7%) en in Denemarken (0,9%) is er in de herinneringscul-tuur nauwelijks plaats voor de slavernijgeschiedenis. De belangrijkste reden voor dit verschil

7 D. Eltis, ‘The Volume and Structure of the Transatlantic Slave Trade: A Reassessment’, The William and Mary Quarterly, nr 1 (2001), p. 43.

8

A. Rice, ‘Tracing slavery and abolition’s routes and viewing inside the invisible: The monumental landscape and the African Atlantic’, Atlantic Studies, nr 2 (2011), p. 271.

(7)

7

is volgens Gert Oostindie, hoogleraar Caraïbische studies, het verschil in de komst van immi-granten.9 Het Iberisch schiereiland heeft amper te maken gehad met immigranten afkomstig uit slavenhoudende (ex-)koloniën. In Portugal is het merendeel van de immigranten afkomstig uit de Afrikaanse ex-koloniën. De migranten in Spanje zijn veelal niet van Afrikaanse oor-sprong maar van Latijns-Amerikaanse afkomst. Ook Denemarken mist een postkoloniale ge-meenschap die de herinnering aan de slavernij naar de voorgrond brengt. Door de verkoop van de Deense Maagdeneilanden aan de Verenigde Staten heeft Denemarken reeds in 1917 haar koloniale verleden achter zich gelaten. Een tweede, minder belangrijke oorzaak—aldus Oostindie—is het idee dat zowel Portugal als Spanje nog te maken hebben met het recente verleden van dictatorschappen.

In Groot-Brittannië, Frankrijk en Nederland is er wel sprake van een postkoloniale immigratiestroom. In deze landen kwam de slavernijgeschiedenis, volgend op een periode van stilte, in toenemende mate aan het licht. Wat volgens Oostindie ook heeft bijgedragen aan het doorbreken van de stilte, is het feit dat deze omstreden geschiedenis inmiddels lange tijd ach-ter ons lag. Bovendien waren het de Europeanen zelf geweest die de afschaffing van de sla-vernij hadden ingezet.10 Ook was er volgens hem in deze landen, net zoals bij de afschaffing van de slavernij in de negentiende eeuw, ook bij de herinnering van de slavernij sprake van het zogenaamde proces van peer pressure. De in Amerika aangewakkerde aandacht voor het leed van de slaven in de Nieuwe Wereld, gaf de regeringsleiders van Groot-Brittannië, Frank-rijk en Nederland het gevoel niet achter te kunnen blijven. In deze drie noordwestelijk gelegen Europese landen is sprake van een gelijktijdige opkomst van de herinnering aan de slavernij. Een vergelijking tussen de drie herdenkingsculturen betreffende de slavernijgeschiedenis is aldus op zijn plaats.

1.1.2 Herinnering aan de slavernij in Groot-Brittannië

Groot-Brittannië was na Portugal één van de grootste spelers in de trans-Atlantische slaven-handel. Het vervoerde circa 3,1 miljoen slaven, 28,1% van het totale aantal verscheepte sla-ven. Ook als we de omvang van de Britse bevolking meerekenen is dit aandeel in de slaven-handel hoog.11 Het land heeft daarentegen een positieve rol gespeeld bij de afschaffing van de slavenhandel en slavernij. Juist in Groot-Brittannië, het land dat economisch gezien het

9 G. Oostindie, ‘Public Memories of the Atlantic Slave Trade and Slavery in Contemporary Europe’, European Review, nr 3/4 (2009), p. 613.

10 G. Oostindie, ‘The slippery paths of commermoration and heritage tourism: the Netherlands, Ghana, and the

rediscovery of atlantic slavery’, Nieuwe West-Indische Gids, nr 1/2 (2005), p. 59.

11

P.C. Emmer, De Nederlandse slavenhandel 1500-1850, Amsterdam: Uitgeverij De Arbeiderspers 2003, p. 229.

(8)

8

te baat had bij de slavenhandel, ontstond eind achttiende eeuw een zeer actieve afschaffings-lobby. In 1807 stemde het Engelse parlement in met de Slave Trade Act die een verbod op de slavenhandel invoerde. In 1833 verbood Groot-Brittannië als eerste land de slavernij. Het vrijkopen van de slaven in de overzeese gebieden werd mogelijk gemaakt door de Engelse belastingbetalers die in totaal circa twintig miljoen pond afstonden.

In Groot-Brittannië was er omtrent de slavernijgeschiedenis lange tijd sprake van een ‘humiliated silence’12

, maar de multiculturele samenleving die het land nu kent vroeg om ver-schuivingen in de Britse herdenkingscultuur. De dekolonisering van het Britse Rijk leidde tot een instroom vanuit de Britse Caraïben, Brits-Indië en Afrika. Tussen 1948 en 1962 waren burgers van de Britse Commonwealth vrij zich zonder beperkingen te vestigen in Groot-Brittannië. Hier kwam met het einde van de enorme economische groei in de jaren zeventig van de twintigste eeuw een einde aan. Het strengere immigratiebeleid bleek een verdere in-stroom niet te kunnen voorkomen waardoor Groot-Brittannië heden ten dage een grote groep zogeheten ‘nwhites’ telt. Een volkstelling uit 2001 telde circa 4,5 miljoen nwhites, on-geveer 8% van de gehele bevolking.13 Het Britse parlement sloot niet haar ogen voor de min-derhedenproblematiek. Reeds in 1976 richtte het bijvoorbeeld The Commission for Racial Equality op. Sindsdien werd er in de grote steden een gematigd cultureel beleid gevoerd. Sinds de aanstelling van de regering van Tony Blair in 1997 is dit beleid de landelijke stan-daard geworden.14

In Groot-Brittannië is er voor de immigrant aldus ruimte voor het behoud van de eigen identiteit. Wat betekent dit Britse multiculturalisme voor de herinnering aan de slavernij? Ten eerste is er sinds het eerste decennium van de eenentwintigste eeuw een reeks monumenten opgericht. In de belangrijkste havens voor de Engelse slavenhandel in de achttiende eeuw, Bristol en Liverpool, ontbreekt het niet aan een slavernijherinnering. In Bristol herinnert de

Pero’s Bridge sinds 1999 aan de slaaf Pero Jones die door een Engelse handelaar als slaaf was

meegenomen naar Engeland. Liverpool kreeg een belangrijke rol toebedeeld bij de viering van de tweehonderdjarige afschaffing van de slavenhandel in 2007. In augustus van dat jaar opende Liverpool de deuren van het International Slavery Museum. Op de kade van Lancas-ter, een andere stad met een belangrijke haven voor de slavenhandel, is in 2005 het monument

Captured Africans onthuld. Dit monument toont de volgepakte dekken van een slavenschip

12

L. Smith e.a. eds., Representing Enslavement and Abolition in Museums: Ambiguous Engagements, New York: Routlegde 2011, p. 3.

13 G. Oostindie, Postkoloniaal Nederland: Vijfenzestig jaar vergeten, herdenken, verdringen, Amsterdam: Bert

Bakker 2010, p. 219.

(9)

9

waardoor slaven nauwelijks ruimte hadden zich te bewegen. Londen, het centrum van de sla-venhandel in de zeventiende eeuw, kreeg pas in 2008 een monument ter herdenking van de slavenhandel en slavernij. In de Engelse hoofdstad huldigde Desmond Tutu het monument

Gilt of Cain in. Het feit dat de Zuid-Afrikaanse aartsbisschop Tutu—één van de belangrijkste

strijders tegen de apartheid in Zuid-Afrika—het monument onthulde, toont reeds aan dat de herinnering aan de slavernij gepaard gaat met een transnationale dynamiek. Het monument

Gilt of Cain bestaat uit twee onderdelen: Een podium, dat doet denken aan een kerkelijke

preekstoel of veilingpodium, met daaromheen een groep kolommen die de vorm aannemen van rietstengels en een groep slaven doet voorstellen. Daarnaast hebben de Britten zich aan-gesloten bij de jaarlijkse herdenkingsdag die UNESCO in 1998 heeft vastgesteld. Ieder jaar op 23 augustus herdenkt Groot-Brittannië aldus de slachtoffers van de slavernij.

Het internationale museum voor de slavernij in Liverpool is voor Groot-Brittannië één van de belangrijkste plaatsen van herinnering voor de geschiedenis van de slavernij. De ope-ning ging gepaard met de viering van de tweehonderdjarige afschaffing van de slavernij in 2007. De financiële ondersteuning van de Britste regering voor dit evenement was, in we-reldwijd perspectief, ongekend hoog. Ook was er, volgens Oostindie, in Groot-Brittannië meer ruimte voor het ‘zwarte’ perspectief dan elders in Europa: ‘Al met al lijkt het herden-kingsjaar in het Verenigd Koninkrijk toch veel ruimte te hebben geboden aan conflicterende perspectieven, zonder dat krampachtig werd gezocht naar vergelijk. Die openheid strookt goed bij de relatief lange Britse ervaring met het multiculturalisme.’15

Relatief gezien was het tweehonderdjarig jubileum van Groot-Brittannië volgens Oostindie aldus geslaagd, maar er was ook sprake van een meer kritisch geluid.

Critici vonden het teleurstellend dat Tony Blair slechts spijt betuigde en niet zijn ex-pliciete excuses uitsprak. Ook was Blair, volgens Emma Waterton, te veel gericht op het nati-onale aspect van de slavernij. Zo sprak hij bijvoorbeeld: ‘This anniversary is a chance for all of us to deepen our understanding of our past, celebrate the richness of our diversity and crease our determination to shape the world with the values we share. I hope you will get in-volved in some way. There should be something for everyone. This is everyone’s bicentena-ry.’16

Hoewel Blair dus spreekt over ‘everyone’s bicentenary’, is Waterton van mening dat de Britse herinnering aan de slavernij slechts draait om de heldendaden van de Britse

15 G. Oostindie, Postkoloniaal Nederland: Vijfenzestig jaar vergeten, herdenken, verdringen, Amsterdam: Bert

Bakker 2010, p. 225.

16

E. Waterton, ‘The Burden of Knowing Versus the Privilege of Unknowing’, in: L. Smith e.a. eds.,

(10)

10

slavernijlobbyisten.17 In een officieel rapport van het Britse Lagerhuis worden de acties van de afschaffingslobby verheerlijkt: ‘We should be thankful for, and celebrate wholeheartedly, the fact that it was our country that produced the moral giants of their time – our countrymen and women who, against all odds and with incredible dedication, changed society fundamen-tally and irreversibly for the better. We owe them a deep debt of gratitude.’18 De meeste eer ging uit naar de parlementariër William Wilberforce (1759-1833), leider van de anti-slavernijbeweging. Verene Shepherd spreekt zelfs van een ‘Wilberforcemania’19

. De speel-film Amazing Grace, die met het oog op de 2007-vieringen op 23 maart van dat jaar in de Britse bioscopen uitkwam, draait volledig om de politieke pogingen van Wilberforce de trans-Atlantische slavenhandel te verbieden. Het herinneren van de afschaffing van de slavernij past binnen de Britse idealen van heldenmoed, moraliteit en gerechtigheid. Ook de leus van de 2007-herdenking: ‘Reflecting on the past and looking to the future’ komt ten goede aan Blairs intenties de geschiedenis van de slavernij in nationaal discours te plaatsen. De nadruk op de abolitie van de slavernij en de gezamenlijke toekomst, onderdrukt de herinneringen aan de gruwelijkheden van de slavernij. In de woorden van Waterton: ‘With it, much of the brutality associated with the exploitation of African people itself was roped off and dismissed in a pro-cess that smacked of a firm rejection of alterity; simultaneously, it gave the British public the option of hiding from a traumatic past.’20

Onder de ‘British public’ kunnen we de Britse blan-ke populatie verstaan. Daarnaast hielden ook de politieblan-ke bovenlaag en de media vast aan het afschaffingsdiscours.21

Tot slot was er een groep die de 2007-viering juist te overdreven achtte. Groot-Brittannië hoefde zich volgens hen niet overdreven schuldig op te stellen tegenover het sla-vernijverleden. Bovendien, vonden zij, bleef de Afrikaanse bijdrage in de slavenhandel tijdens de feestelijkheden onderbelicht.22 Volgens James Walvin, historicus en gastcurator voor het Merseyside Maritime Museum (Liverpool) voor de ‘Atlantic Slave Trade’-tentoonstelling, werd hem in 2007 tijdens twee derde van zijn lezingen over de slavernij gevraagd naar de

17 E. Waterton, ‘The Burden of Knowing Versus the Privilege of Unknowing’, in: L. Smith e.a. eds., Represent-ing Enslavement and Abolition in Museums: Ambiguous Engagements, New York: Routledge 2011, p. 29. 18

M. Moss, Official Report, House of Commons, 20 maart 2007, zoals geciteerd bij L. Smith e.a. eds.,

Repre-senting Enslavement and Abolition in Museums: Ambiguous Engagements, New York: Routlegde 2011, p. 31. 19 V.E. Shepherd, ‘Slavery, Shame and Pride: Debates over the Marking of the Bicentennial of the Abolition of

the British Trans-Atlantic Trade in Africans in 2007’, Caribbean Quarterly, nr 1/2 (2010), p. 13.

20 E. Waterton, ‘The Burden of Knowing Versus the Privilege of Unknowing’, in: L. Smith e.a. eds., Represent-ing Enslavement and Abolition in Museums: Ambiguous Engagements, New York: Routlegde 2011, p. 29. 21 L. Smith e.a. eds., Representing Enslavement and Abolition in Museums: Ambiguous Engagements, New

York: Routledge 2011, pp. 3-4.

22

G. Oostindie, Postkoloniaal Nederland: Vijfenzestig jaar vergeten, herdenken, verdringen, Amsterdam: Bert Bakker 2010, p. 225.

(11)

11

interne slavenhandel van Afrika.23 Hoewel een dergelijke vraag uit pure interesse gesteld kan worden, is het benoemen van de Afrikaanse betrokkenheid bij de slavenhandel ook een ma-nier het Europese aandeel in de slavenhandel af te zwakken. Over de Afrikaanse kant van de slavenhandel is er wegens gebrek aan Afrikaanse archieven en schaamte onder Afrikaanse wetenschappers weinig bekend. Wel is zeker dat ten tijde van de Europese slavenhandel het bedrijven van slavernij de normaalste zaak van de wereld was; West-Europa vormde hierop een uitzondering. Ook in Afrika werd er aldus aan slavenhandel gedaan. Of deze handel en binnenlandse oorlogen op het Afrikaanse continent werden gestimuleerd door de komst van Europeanen, is een discutabel punt.24 Louter het idee dat er ongeacht de aan- of afwezigheid van Europese naties evengoed slaven werden verhandeld op het Afrikaanse continent, neemt het Europese schuldgevoel deels weg.

1.1.3 Herinnering aan de slavernij in Frankrijk

Na Portugal en Groot-Brittannië bracht Frankrijk het meeste slaven naar de overkant van de Atlantische Oceaan, 13,2% van het totaal. Frankrijk was aanvankelijk het eerste land dat de slavernij afschafte. Omdat de slavernij niet paste binnen de republikeinse idealen van ‘vrij-heid, gelijkheid en broederschap’ werd het verbod tijdens de Franse Revolutie in 1794 inge-voerd. Napoleon Bonaparte kwam terug op dit verbod en voerde de slavernij in 1802 opnieuw in. Vervolgens duurde het tot 1848 eerdat het land de slavernij opnieuw afschafte.

Frankrijk kreeg later dan Groot-Brittannië (Groot-Brittannië met name in de jaren vijf-tig) te maken met postkoloniale migratie. De nieuwkomers waar Frankrijk mee te maken kreeg waren afkomstig uit Europese landen als België, Italië, Spanje, Polen en na de Tweede Wereldoorlog met name uit Portugal. Het werd van deze migranten verwacht dat zij zich aan-pasten aan de Franse cultuur. Dit assimilatieproject, dat succesvol bleek, werd achteraf be-stempeld als le creuset français, de Franse variant op de Amerikaanse melting pot. De gestage economische groei na de Tweede Wereldoorlog vroeg om meer arbeidsmigranten dan alleen die afkomstig uit Europa. Volgens de Franse politiek zou het geslaagde integratiemodel ook toepasbaar zijn op de komst van (post)koloniale migranten uit de Maghreb en de Franse Cara-iben. Het einde van de economische groei in de jaren zeventig bracht ook in Frankrijk een strikter immigratiebeleid met zich mee, maar het toeroepen van een halt aan de immigratie bleek ook hier onmogelijk. In tegenstelling tot de Engelse regering, heeft de Franse regering lange tijd haar ogen gesloten voor de minderhedenproblematiek. Deze zogenaamde

23

D. Paton: ‘Interpreting the Bicentenary in Britain’, Slavery and Abolition, nr 2 (2009), p. 285.

(12)

12

blindheid’, afstammend van het republikeinse ideaal dat iedereen gelijk acht, uit zich onder andere in het feit dat de Fransen geen etnische volkstellingen houden. De sociaal-economische achterstand van de tweede en derde generatie immigranten vroeg daarentegen in steeds grotere mate om actie vanuit de politiek. In 2005 bereikte het immigratiedebat een hoogtepunt. Op 27 oktober van dat jaar zochten drie immigrantenjongeren, op de vlucht voor een identiteitscontrole van de politie, hun toevlucht bij een elektriciteitscentrale. Op een be-weging van één van de drie jongens volgde een lichtboog. Bouna uit Mauritanië (15 jaar) en Zyed uit Tunesië (17 jaar) werden geëlektrocuteerd; de Koerdische Muhittin (17 jaar) beland-de met zware brandwonbeland-den in het ziekenhuis.25 Op dit nieuws volgden gewelddadige rellen waarbij honderden Noord-Afrikaanse immigranten zich aansloten. De hevige rellen dwongen een reactie af bij toenmalig president Jacques Chirac die de Franse minderhedenproblematiek niet langer kon negeren. De ‘kleurenblindheid’, die in naam van de republikeinse idealen lan-ge tijd zijn werk had lan-gedaan, leek langzaamaan plaats te maken voor een meer multicultureel beleid.

Gedurende de gehele twintigste eeuw heeft de Franse politiek aldus getracht postkolo-niale onderwerpen te mijden. Ook de slavernij werd volgens Catherine Reinhardt ter wille van politieke assimilatie verzwegen.26 In 1983 werd het stoffelijk overschot van de Haïtiaanse revolutieleider Toussaint Louverture verwijderd uit het Panthéon (Parijs) om vervolgens aan Haïti te worden overgedragen. Sindsdien symboliseert deze ‘Phantéon’s empty plinth’ vol-gens Charles Forsdick het gemis van een herinnering aan de slavernij in de Franse herinne-ringscultuur.27 Bij de festiviteiten rond de herinnering aan de Franse Revolutie in 1989 was er nog geen plaats voor de slavernijgeschiedenis.28 Chirac maakte in 1998, 150 jaar-afschaffing van de slavernij, wel van de gelegenheid gebruik de Fransen te attenderen op het slavernijver-leden. Hieraan ging—in tegenstelling tot Groot-Brittannië en Nederland waar de herinnering aan de slavernij door een ‘rustige’ lobby opgang kwam—een mars in Parijs vooraf waaraan 40.000 Antillianen deelnamen. Evenals bij de Engelse festiviteiten in 2007 was er ook in Frankrijk sprake van een nationaal georiënteerde viering. Chirac hield in 1998 nog trouw vast aan de Franse waarden van ‘vrijheid, gelijkheid en broederschap’ en benadrukte het abolitie-proces dat volgens hem een uiting was van het republikeinse ideaal van een ongedeelde natie.

25 A. Chemin, ‘Témoignages. Bouna Traoré et Zyed Benna: “L’électricité, c’est plus for que toi”’, Le Monde, 14

december 2005.

26 C.A. Reinhardt, Claims to Memory: Beyond Slavery and Emancipation in the French Caribbean, New York:

Berghahn Books 2006, p. 9.

27 C. Forsdick, ‘‘The Phantéon’s empty plinth’: commemorating slavery in contemporary France’, Atlantic Stud-ies, nr 3 (2012).

28

G. Oostindie, ‘Public Memories of the Atlantic Slave Trade and Slavery in Contemporary Europe’, European

(13)

13

In de openingsspeech van het evenement zei hij: ‘The abolitionary process was undertaken in a spirit of integration, helping to strengthen the unity of the nation.’29

Ook de officiële leus van het herinneringsjaar 1998 ‘Tous nés en 1848’ [‘all born in 1848’] verwijst naar de af-schaffing van de slavernij. Evenals Blair bood ook Chirac niet zijn officiële excuses aan voor het Franse aandeel in te trans-Atlantische slavenhandel. De plechtigheden omtrent de herinne-ring aan de slavernij in 1998 riepen verontwaardigde reacties op bij Frans-Caraïbische intel-lectuelen. Martinikaans politicus Alfred Marie-Jeanne distantieerde zich expliciet van de fes-tiviteiten in Frankrijk: ‘[W]e do not celebrate the abolition of slavery! We commemorate the antislavery insurrection. There is a difference. The Negroes did not wait for a divine liberator from metropolitan France to lead the revolt. The slaves conquered their freedom on their own.’30

Met het aannemen van de Taubira loi, waarmee Frankrijk de slavernij bij wet vast-legde als zijnde een misdaad tegen de menselijkheid, is Frankrijk radicaler geweest dan Groot-Brittannië en Nederland. Het Comité pour la Mémoire et l’Histoire de l’Esclavage (een comité dat ter gelegenheid van de wet-Taubira werd opgericht) bracht daarentegen in 2005 een rapport uit dat waarschuwde tegen het benadrukken van de abolitiebeweging in het sla-vernijdebat.31

Na de viering van de afschaffing van de slavernij in 1998 is er, evenals in Groot-Brittannië, in het eerste decennium van de eenentwintigste eeuw een aantal monumenten ter herinnering aan de slavernij onthuld. Sinds 2006 herdenkt Frankrijk ieder jaar op 10 mei de slachtoffers van de slavernij en de slavenhandel, de dag waarop in 2001 de Taubira loi werd aangenomen. In 2007 werd ter gelegenheid van de tweede officiële herdenkingsdag het natio-nale slavernijmonument Le Cri, l’écrit [de schreeuw, het geschrift] onthuld. Het beeld dat te vinden is in het Jardin de Luxembourg (Parijs) bestaat uit een verbroken keten die zowel een schreeuw (het leed van de slaven) als de vreugde van de abolitie symboliseert. Het gedeelte van de keten dat gesloten blijft is een verwijzing naar moderne slavernij.32 Een ander beeld in Parijs toont eveneens een verbroken keten. Dit monument is een herinnering aan Thomas-Alexandre Dumas, een in Saint-Domingue als slaaf geboren man die ten tijde van Napoleon een belangrijk generaal werd. In de steden Bordeaux en Nantes zijn er meer sporen te vinden van het Franse slavernijverleden. In Bordeaux vindt men sinds 2005 een buste van de eerder genoemde, uit het Phantéon verwijderde, Haïtiaanse revolutieleider Toussaint Louverture. In

29 C.A. Reinhardt, Claims to Memory: Beyond Slavery and Emancipation in the French Caribbean, New York:

Berghahn Books 2006, pp. 3-4.

30 Ibid., pp. 6-7.

31 C. Forsdick, ‘‘The Phantéon’s empty plinth’: commemorating slavery in contemporary France’, Atlantic Stud-ies, nr 3 (2012), p. 282.

(14)

14

Nantes is in 2013 het monument Mémorial de l'abolition de l'esclavage onthuld, één van de meest prestigieuze slavernijmonumenten wereldwijd. Langs een lang pad dat zich uitstrekt langs de kade van Nantes, vindt men 1710 glazen plaquettes die elk het vertrek van een sla-venschip symboliseren. Een 290-tal plaquettes bevat een naam van een andere handelsstad ergens ter wereld. Het belangrijkste onderdeel bestaat uit een ondergrondse tunnel waarin men een tijdlijn van de slavernij, slavernijteksten en circa vijftig vertalingen van het woord ‘vrij-heid’ treft.

1.2 Herinnering aan de slavernij in Nederland en het ontstaan van verschillende dis-coursen

1.2.1 Het stilzwijgen van de slavernij begin twintigste eeuw

Sinds de Nederlandse opstand tegen de Spaans-Habsburgse koning Filips II, stonden de inwo-ners van de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden bekend als een naar vrijheid stre-vend volk. Ook vrijdenkers als Spinoza en Descartes kregen in de Nederlanden meer ruimte voor hun ideeën dan in omringende landen. Bovendien stond ook op religieus gebied de Re-publiek bekend als een verdraagzaam land. Juist tijdens deze periode, waar Nederland haar identiteit van vrijheid en tolerantie aan te danken heeft, vond de trans-Atlantische slavenhan-del plaats. Het Nederlandse aandeel in de trans-Atlantische slavenhanslavenhan-del, 4,8% van het totaal, en de slavernij in gebieden overzee, resulteerden kennelijk niet in een beschadiging van de Nederlandse identiteit omtrent vrijheid. Volgens Markus Vink heeft dit te maken met de strijd die de Republiek voerde tegen Europese naties die (zogenaamd) wredere daden pleegden dan Nederland. Zo werden de Spanjaarden als gevolg van de daden in Latijns-Amerika en de Spaanse Inquisitie bijvoorbeeld afgespiegeld als wreed en intolerant: de zogenaamde Leyenda

Negra.33 De strijd tegen de Spaanse tirannie werd niet alleen gestreden in de Nederlanden,

ook de Nieuwe Wereld diende beschermd te worden tegen de Spanjaarden. Het conflict op het Europese continent leverde de Republiek haar identiteit van vrijheid op die zwaarder woog dan de vrijheidsbelemmering van slaven overzee:

[T]he discussion over unfree labour overseas was inextricably linked with the soulsearching con-troversy over ‘Dutchness’ and Dutch identity in the protracted freedom struggle—the Eighty Years War (1568-1648)—against the ‘unbearable slavery’ of the Spanish Habsburg monarchy and subsequent ambitions of French ‘tyranny’ at home and encounters with Oriental despotism and ‘servile’ indigenous peoples overseas.34

33 M.P.M. Vink, ‘Freedom and Slavery: The Dutch Republic, the VOC World, and the Debate over the ‘World’s

Oldest Trade’’, South African Historical Journal, nr 1 (2007), p. 21.

(15)

15

Hoewel de geschiedenis van slavenhandel niet past bij de Nederlandse normen en waar-den omtrent vrijheid en tolerantie, heeft het ontstaan van stiltes omtrent deze geschiewaar-denis niet zozeer te maken gehad met bewuste beleidsvoering. Wat wel heeft bijgedragen aan het ont-staan van stiltes is het feit dat de slavernij letterlijk en figuurlijk ver van Nederland afstond. De slavernij speelde zich aan de andere kant van de Atlantische oceaan af en was bovendien, hoewel later dan in Groot-Brittannië en Frankrijk, ‘al’ in 1863 afgeschaft. Toch is de slavernij in het verleden ook op verschillende wijzen stilgezwegen. Een eerste voorbeeld van het stil-zwijgen van het Nederlandse slavernijverleden is de volgende uitspraak van historicus Kessler uit 1927:

Trotsch mag men zijn –behoudens de ieder geboden menschelijke bescheidenheid- op wat men zelf gedaan heeft, op wat men tot stand bracht, om de gemeenschap vooruit te brengen, eigen geluk en dat der medemenschen te bevorderen. En dit aanvaardende, zal de Afro-Amerikaan, die nadenkt en de hand in eigen boezem steekt, moeten zeggen: Voor mijn land en volk heb ik zoo goed als niets gedaan; wat daar is, is, hoe gebrekkig dan ook, gewrocht door blanken.35

Kessler benadrukt de positieve rol van de westerse samenlevingen in de koloniale gebieden overzee en negeert het bestaan van de slavernij. Een andere tekst waarin de slavernij wordt verzwegen is het artikel van Henriëtte Conradi dat zij bij de vijftigste verjaardag van de af-schaffing van de slavernij in 1913 publiceerde. Hoewel zij als één van de weinigen in 1913 het bestaan van de slavernij erkende, bestaat het merendeel van haar artikel uit de liefdevolle relatie tussen slavenhouder en slaaf:

Dit alles is overbekend en daarom wil ik liever het oog richten op bladzijden die minder bekend zijn en waaruit blijken zal, dat alle slaven-eigenaars geen beulen waren en alle slaven het niet slecht had-den voor de emancipatie van 1863. Hoe vreemd het ook moge klinken, wáár is het, dat de humaniteit groot was in den slaventijd. De trouw en toewijding der slavinnen voor hare meesters en meesteres-sen; de liefde en zorg die hunne kinderen in ruime mate van deze vrouwen genoten, zij al te maal bewijzen, dat de ouders menschlievend omgingen met de slaven en dit bleef zoo, ook toen zij geen slaven meer waren.36

Door het accent te leggen op de vreedzame relatie tussen onderdrukker en onderdrukte wordt het leed van de onderdrukte weggeschoven. Opnieuw wordt, weliswaar in mindere mate dan

35 B.A. Biekman, Gedenkboek realisatie van het Nationaal Monument Nederlands Slavernijverleden: Met de menselijke waardigheid voor ogen, Den Haag: Landelijk Platform Slavernijverleden 2002, pp. 27-28.

36 H. Conradi, ‘De koloniale vrouw in West-Indië’, in: Hogendorp, A. van, e.a., Van vrouwenleven, 1813-1913; Ontwikkelingsgang van het leven en werken der vrouw in Nederland en de koloniën, Groingen: Römelingh 1913,

pp. 207-225, zoals geciteerd bij A. van Stipriaan, e.a., Op zoek naar de stilte: Sporen van het slavernijverleden in

(16)

16

in het citaat van Kessler, het slavernijverleden verzwegen. Het slavernijverleden wordt in ze-kere zin benoemd, maar het leed van de slaaf blijft onbenoemd.

Een geheel ander perspectief op de slavernij biedt de Surinaams antikoloniale auteur Anton de Kom (1898-1945), die in 1920 via Haïti naar Nederland vertrekt. Hij sluit zich in Nederland aan bij linkse organisaties, publiceert artikelen in linkse bladen en wijst het Neder-landse publiek op de slechte economische situatie in de Surinaamse kolonie. Ook sluit hij zich aan bij het in 1930 opgerichte arbeiders- en schrijverscollectief Links Richten en publiceert hij vier jaar later het boek Wij slaven van Suriname (1934). Het boek bevat vele verwijzingen naar het leed dat de slaven door Europeanen is aangedaan. Het volgende citaat is hier een voorbeeld van:

De slaven (onze vaders) [De Kom zijn grootvader was nog als slaaf geboren] zwoegden op de velden om de rijkdom der blanken te vergroten. Op de suikerplantages, waar de slaven door de veldarbeid uitgeput en vermoord werden, stonden de Europeanen met de zweep achter hen, gereed om bij de minste vertraging hun naakte lichaam te treffen. Vaak kwam het voor, dat, in de oogsttijd, hun hier-bij zelfs geen nachtrust gegund werd.37

Wij slaven van Suriname is—in de woorden van John Jansen van Galen—een meeslepend

boek dat een in bloed en tranen gedrenkte geschiedenis van het Surinaamse volk beschrijft en het kapitalistische imperialisme dat daarvoor verantwoordelijk is aan de kaak stelt.38 Het boek is sinds de verschijning van groot belang geweest voor de Surinaams-nationalistische bewe-ging en sloeg op het moment van publicatie aan bij een links (vooral communistisch) publiek. De Kom zijn politieke tegenstanders beschuldigden hem daarentegen van communistische sympathieën en schilderden zijn boek af als communistisch.

1.2.2 Het stilzwijgen van de slavernij eind twintigste eeuw

De voorgaande voorbeelden waren afkomstig uit het begin van de twintigste eeuw. Eind twin-tigste eeuw werden uitspraken als die gedaan door Kessler en Conradi niet of nauwelijks meer gedaan39 en is er meer ruimte voor een ander perspectief. Wel komt een minder hevige vorm van verzwijgen nog altijd voor, relativering van de slavernij. Historicus Emmer kreeg bij-voorbeeld op zijn boek De Nederlandse slavenhandel—waarvan de eerste druk uitkwam ten tijde van het ontwikkelingsproces van het slavernijmonument—veel commentaar omdat het

37 A. de Kom, Wij slaven van Suriname, Amsterdam: Contact 1999, p. 44.

38 J. Jansen van Galen, ‘Voorwoord’, in: A. de Kom, Wij slaven van Suriname, Amsterdam: Contact 1999, p. 8. 39

B.A. Biekman, Gedenkboek realisatie van het Nationaal Monument Nederlands Slavernijverleden: Met de

(17)

17

de gruwelijkheden van de slavernij zou relativeren.40 Zo schrijft hij in dit boek bijvoorbeeld dat de ruimte waarin een slaaf zich tijdens de oversteek diende te verkeren vergelijkbaar is met die van een passagier aan boord van een Boeing 747. Een vergelijking die—zo verdedigt Emmer—slechts was gebaseerd op het aantal kubieke centimeters41, niet op de duur van de reis of op hygiënische omstandigheden. Op de mening dat hij het slavernijverleden zou relati-veren beweert hij zelf niet te willen struikelen over politieke correctheid. In de Groene

Am-sterdammer van 13 mei 2000 pleit de historicus in debat met onder anderen Biekman en Van

Stipriaan voor het idee van objectieve wetenschap: ‘Of de onderzoeker nu zwart of wit is, je hebt bronnen en je probeert een zo goed mogelijk objectief beeld te geven. Ik begrijp dat er een andere geschiedschrijving bestaat, maar die wil ik er niet bij betrekken.’42 In hetzelfde artikel wordt betoogd dat deze kijk op geschiedschrijving een typisch voorbeeld is van Euro-centrisme. Van Stipriaan beschrijft de wetenschap waar Emmer het over heeft als volgt: ‘[D]e internationale code waar wetenschappelijk werk aan moet voldoen. Dat is een traditie die in het Westen geboren is maar die internationaal is geworden. Er bestaan ook heel andere verha-len en die zijn ook wetenschappelijk, maar wel Afrikaans of Aziatisch. Dat beantwoordt niet aan de westerse codes.’43

Deze vorm van geschiedschrijving is te relateren aan het idee van gekleurde geschiedschrijving; een vorm van geschiedschrijving die zich laat beïnvloeden door politieke discoursen. Daar waar Emmer beweert onafhankelijk onderzoek te verrichten, is het bij gevoelige zaken uit het verleden vrijwel onmogelijk politieke discoursen te ontwijken, zo ook bij het historisch onderzoek van Emmer. De interne Afrikaanse slavernij, het aantal ver-handelde en verscheepte Afrikanen, de relatie tussen slavernij en racisme en de economische gevolgen voor de drie betrokken continenten, zijn voorbeelden van onderzoeken die onderhe-vig zijn aan subjectiviteit. Zo is het boek How Europe underdeveloped Africa (1972) van Walter Rodney, een Guyanees historicus, een voorbeeld van ‘zwarte’ geschiedschrijving in-zake het slavernijverleden. Historici als Rodney en Emmer zullen zich aldus moeilijk kunnen onttrekken aan politieke discoursen. Evenals hen dienen ook ik (als auteur van deze scriptie over het slavernijverleden) en u (als lezer van deze scriptie) ons bewust te zijn van de ge-kleurde wetenschap wat betreft het slavernijverleden.

Volgens de redacteurs van Op zoek naar de stilte: Sporen van het slavernijverleden in

Nederland (2007)—waarin wordt gezocht naar verklaringen voor het ontstaan van de

40 P.C. Emmer, De Nederlandse slavenhandel 1500-1850, Amsterdam: Uitgeverij De Arbeiderspers 2003, pp.

241-271.

41 Ibid., p. 249.

42 J. van Casteren en P. Vermaas, ‘De zwarte holocaust; Groene-debat: Nederlandse slavenhandel’, de Groene Amsterdammer, nr 19 (2000), pagina onbekend.

(18)

18

landse stilte en het (tot dan toe) nog onontdekte erfgoed omtrent de slavernij—zijn Conradi’s tekst en de relativering van Emmer voorbeelden van het expliciet verzwijgen van de slavernij. In tegenstelling tot dergelijke voorbeelden ontstaan stiltes—aldus de auteurs van Op zoek

naar de stilte—vaker door eenzijdige geschiedschrijving.44 Lange tijd behield de blanke man de macht over de geschiedschrijving; de vrijgekomen slaaf werd een eigen geschiedenis ont-nomen. Aan het einde van de twintigste eeuw werden twee toonaangevende boeken gepubli-ceerd die de onderdrukking van de niet-westerse geschiedschrijving onder de aandacht brach-ten. Zowel Europe and the People without History (1982) geschreven door de Oostenrijkse antropoloog Eric Wolf, als Silencing the Past: Power and the Production of History (1995) van de Haïtiaanse Michel-Rolph Trouillot, beschrijven het idee dat de geschiedenis van niet-westerse volken zijn onderdrukt, dan wel onbekend zijn gebleven. Zo geeft Trouillot het voorbeeld van de Haïtiaanse revolutie (1791-1804), een succesvolle slavenopstand waar in de geschiedschrijving over werd gezwegen.

Ook in het geschiedenisonderwijs kunnen historische stiltes ontstaan. Het Landelijk Bureau ter Bestrijding van Rassendiscriminatie onderzocht in 1999 in hoeverre het slavernij-verleden terug te vinden was in de leerstof van het vak geschiedenis. Aan de hand van de zes meest gebruikte geschiedenisboeken op middelbare scholen concludeerde het bureau dat deze geschiedenis nog niet voldoende behandeld werd. De helft van de boeken omvatte voldoende informatie over het onderwerp, twee boeken spraken daarentegen geen woord over de slaver-nij.45 Het veel gebruikte geschiedenisboek Sprekend verleden bijvoorbeeld, behandelt uitge-breid de slavernij in de Verenigde Staten maar weidt slechts één zin aan de Nederlandse sla-vernij in Suriname en op de Antillen.46

Na het einde van de Tweede Wereldoorlog kreeg Nederland te maken met postkoloni-ale immigratie. De Nederlandse koloniën kregen door het in 1954 ondertekende Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden meer zelfstandigheid. Het Statuut bezorgde de inwoners van de Nederlandse Antillen en Suriname bovendien de Nederlandse nationaliteit waardoor zij vrij waren zich te vestigen in Nederland. Antilliaanse en Surinaamse studenten maakten omwille van hun studie graag gebruik van deze mogelijkheid. Ook trok de Nederlandse economische groei eind jaren zestig en begin jaren zeventig veel arbeidsmigranten naar Nederland. De gro-te toestroom Surinamers ontstond echgro-ter pas na de Surinaamse onafhankelijkheid van 1975,

44

A. van Stipriaan, e.a., Op zoek naar de stilte: Sporen van het slavernijverleden in Nederland, Leiden: KITLV 2007, p. 29.

45 J.O. Horton en J.C. Kardux, ‘Slavery and the Contest for National Heritage in the United States and the

Neth-erlands’, American Studies International, nr 2/3 (2004), p. 64.

(19)

19

(de Nederlandse Antillen wezen onafhankelijkheid af). Door een overgangsregel van vijf jaar bleef het voor Surinamers tot 1980 mogelijk te komen wonen in Nederland. Het aantal Suri-naamse inwoners nam van circa 30.000 inwoners in 1970 toe tot circa 160.000 inwoners in 1980.47 Door de komst van migranten uit de ex-koloniën kwam de herinnering aan de slaver-nij letterlijk en figuurlijk ‘thuis’ in Nederland. De Keti Koti-bijeenkomst uit 1963 kreeg van-wege de nog relatief weinig postkoloniale migranten in Nederland nog maar weinig aandacht. Het duurde nog tot in de jaren negentig voordat de nazaten van slaven meer van zich lieten horen.

1.2.3 Een transnationale dynamiek en het zwarte discours

De onafhankelijkheid van Suriname kon een verdere instroom van nieuwkomers niet voorko-men. De politieke en economische omstandigheden in Suriname deden ook na 1980 nog veel mensen besluiten te verhuizen naar Nederland. Een sluiting van de Shell-raffinaderijen op de Antillen en een bezuinigingsmaatregel van de Antilliaanse overheid veroorzaakten een tweede Antilliaanse migratiegolf in de jaren negentig. Het merendeel van de circa 153.000 migranten uit de Antillen is van Afrikaanse afkomst. Van de circa 335.000 Surinaamse inwoners in Ne-derland is iets meer dan de helft van oorsprong Afrikaans.48 De migratiestromen hebben er aldus toe geleid dat er in 2010 circa 300.000 nazaten van slaven woonden in Nederland. Hoe-wel ongeveer de helft van hen afkomstig is uit de Antillen, wordt de roep om erkenning in Nederland gedomineerd door de Surinaamse gemeenschap. Volgens Oostindie heeft dit met name te maken met het idee dat op de Nederlandse Antillen de herinnering aan de slavernij niet van belang was voor het propaganderen van de eigen identiteit. Daarentegen is de slaver-nij voor de Afro-Surinaamse identiteit wel van belang omdat het de eigen identiteit onder-scheidt van die van de Aziatische Surinamers.49 Voor het behoud van de Surinaamse nationale identiteit en daarmee de afkeer van de rivaliserende Aziatische cultuur, was het benadrukken van de Surinaamse geschiedenis van belang.

Naast Surinaamse en Antilliaanse immigratie, heeft Nederland meer recentelijk te ma-ken gehad met Ghanese immigratie. In de vijftiende eeuw reisden Nederlandse handelaren naar de Goudkust af voor het verkrijgen van goud, ivoor en gom. Later werd Ghana belangrijk voor de Nederlandse slavenhandel. In 1637 veroverden Nederlanders het fort Elmina, dat ver-volgens zou uitgroeien tot hét handelscentrum van de West-Indische Compagnie in Afrika. De

47 G. Oostindie, Postkoloniaal Nederland: Vijfenzestig jaar vergeten, herdenken, verdringen, Amsterdam:

Uit-geverij Bert Bakker 2010, p. 33.

48

Ibid., p. 163n.

(20)

20

handelsrelatie tussen Ghana en Nederland intensiveerde door het bezoek van een vertegen-woordiger van de West-Indische Compagnie aan de koning van de Ashanti. Circa driehonderd jaar later, in 2001, vierden de twee landen hun driehonderd jaar handelsbetrekkingen. Inmid-dels waren een duizendtal Ghanezen verhuisd naar Nederland. De oliecrisis van 1973, de (meer in het algemeen) economische crisis en de (als gevolg hiervan zijnde) uitzetting van meer dan een miljoen Ghanezen uit Nigeria, veroorzaakten een eerste toestroom Ghanezen in onder andere West-Europa. In de jaren negentig groeide deze migratiestroom ten gevolge van gezinshereniging of ‘netwerkmigratie’—migratie met als doel het onderhouden van familiele-den in Ghana door middel van de studie van één familielid in het buitenland—gestaag. De 21.376 Ghanezen die in 2011 (volgens de officiële cijfers) woonachtig waren in Nederland50, bekommerden zich, evenals de Antilliaanse Nederlanders, minder om het slavernijverleden dan de Surinaamse gemeenschap.51 In tegenstelling tot de postkoloniale migranten uit de West, die slachtoffers zijn van de slavenhandel, waren Ghanezen in het verleden handelspart-ners van de Europeanen. Met name het machtige koninkrijk van de Ashanti verkocht vele oorlogsgevangenen in ruil voor Europese wapens. In zijn boek Het kasteel van Elmina, waar-voor journalist Marcel van Engelen vanaf de Afrikaanse Westkust naar het Afrikaanse bin-nenland trok, merkt hij op dat het slavernijverleden in Ghana volledig wordt stilgezwegen.52 Aangezien de slavernij in Ghana niet wordt beschouwd als zijnde een belangrijk geschiede-nisonderwerp, is het niet merkwaardig dat ook Ghanese immigranten zich niet uitgebreid schaarden achter de totstandkoming van een slavernijmonument in Nederland.

Bij de Surinaamse gemeenschap in Nederland groeide het identiteitsbesef tegen het einde van de jaren tachtig.53 Deze herontdekking van de Afro-Surinaamse identiteit is te rela-teren aan de Afrikaanse diaspora en haar relatie tot de slavernij. In zijn boek The Black

Atlan-tic: Modernity and Double Consciousness (1993) ontwikkelde Paul Gilroy een concept dat

sindsdien veelvoudig wordt aangehaald in de slavernijstudies. De term ‘Black Atlantic’ refe-reert aan de Afrikaanse diaspora zoals ontstaan door de Europese slavenhandel. De versprei-ding van het Afrikaanse volk door postkoloniale migratie bracht superioriteitsbeelden van

50

ACB Kenniscentrum voor emancipatie en participatie, ‘Factsheet Ghanezen in Nederland 2011’,

http://www.acbkenniscentrum.nl/public/Publicatie/54/download1/2011-14-09%20Factsheet%20Ghanezen%20in%20Nederland.pdf, geraadpleegd op 8 mei 2014.

51 G. Oostindie, ‘The slippery paths of commermoration and heritage tourism: the Netherlands, Ghana, and the

rediscovery of atlantic slavery’, Nieuwe West-Indische Gids, nr 1/2 (2005), p. 61n.

52

M. van Engelen, Het kasteel van Elmina: In het spoor van de Nederlandse slavenhandel in Afrika, Amster-dam: De Bezige Bij 2013, p. 180.

53 J.C. Kardux, ‘Monuments of the Black Atlantic: Slavery Memorials in the United States and the Netherlands’,

in: H. Raphael-Hernandez ed., Blackening Europe: The African American Presence, New York: Routledge 2004, p. 81.

(21)

21

voormalig kolonisatoren over gekoloniseerden aan het wankelen. Dit leidde uiteindelijk tot een wereldwijde belangstelling voor het thema van de slavernij. De aandacht voor het onder-werp blijkt allereest uit de winnaars van de Nobelprijs voor de Literatuur van 1992 en 1993. Zowel dichter en toneelschrijver Derek Walcott uit Saint Lucia (winnaar 1992) als Afro-Amerikaans schrijfster Toni Morrison (winnaar 1993) uitten in hun werk verontwaardiging over het ontbreken van de slavernij in de publieke sfeer van de ‘colonial wharves’54, ofwel van de slavenhandelssteden. Paus Johannes Paulus II zette de toon voor wereldleiders voor het maken van excuses. Hij vroeg in 1992—tijdens een bezoek aan de Caraïben ter gelegen-heid van de vijfhonderdste verjaardag van de oversteek van Colombus—vergiffenis aan de als slaven gedeporteerde Afrikanen. In 1998 sprak Bill Clinton tijdens een bezoek aan Afrika zijn excuses uit voor het slavernijverleden. In datzelfde jaar startte UNESCO het ‘Breaking the Silence’-project met als doel het herstellen van de eenzijdige kennis over de slavernij en het stimuleren van de interculturele dialoog. Als onderdeel van het project stelde UNESCO 23 augustus in als de internationale dag voor de herdenking van de slavenhandel. In de Verenig-de Staten werd er op 3 juli 1999 een op mondiaal niveau belangrijk monument ingehuldigd. Het zogenaamde Middle Passage Monument, dat bestaat uit twee onderdelen die naar elkaar toebuigen en samen een ark vormen, is gemaakt van graniet uit Afrika, steen uit Europa en kalksteen uit Amerika. Het monument werd in het State Park (New York) onthuld en vervol-gens 427 kilometer van de New Yorkse kust op de bodem van de oceaan geplaatst. Iedere 3 juli van de zes jaar volgend op de onthulling in 1999, zou er in Europa, op de Caraïben, in Afrika en in zowel Noord-, Midden als Zuid-Amerika een replica van de monumentale ark geplaatst moeten worden. Met dit transnationale monument wilde de Afro-Amerikaanse Wayne James, internationaal bekend vanwege zijn carrière als modeontwerper, het monument inzetten als: ‘“a grave marker on the world’s largest, yet unmarked graveyard, the Atlantic Ocean’s infamous Middle Passage” and providing “an opportunity for Black people to collec-tively begin healing from the atrocities of slavery.”’55

De Nederlandse herinnering aan de slavernij werd gestimuleerd tijdens deze periode van een groeiende emancipatiebeweging van de ‘Black Atlantic’. Volgens Johanna Kardux heeft het monument van Wayne James zelfs direct bijgedragen aan het idee van de oprichting van een Nederlands nationaal slavernijmonument.56 Amsterdam was naast (onder andere)

54

D. Walcott, Omeros, New York: Farrar, Straus en Giroux 1990, p. 192.

55 J.C. Kardux, ‘Monuments of the Black Atlantic: Slavery Memorials in the United States and the Netherlands’,

in: H. Raphael-Hernandez ed., Blackening Europe: The African American Presence, New York: Routledge 2004, p. 89.

(22)

22

Londen, Liverpool en Nantes één van de kandidaten voor de Europese replica van het Middle

Passage Monument. De multiculturele uitstraling van de Nederlandse hoofdstad maakte het

naar mening van Wayne James tot een geschikte locatie voor zijn monument.57 Eind 1999 meldde James zich bij het Landelijk Platform Slavernijverleden om zijn ontwerp te introduce-ren. Hoewel het project los stond van het Nederlandse slavernijmonument liet Barryl Biek-man, voorzitter van het Landelijk Platform Slavernijverleden, weten dat bepaalde elementen van James’ ontwerp het platform zeer aanspraken.58

De ‘Black Atlantic’-gemeenschap heeft niet alleen bijgedragen aan de wereldwijde herontdekking van de slavernij, ook de inhoud van het slavernijdebat is veelal gebaseerd op transnationale discoursen. Het Afrikaans-Amerikaanse zwarte discours is bepalend geweest voor de toon in het Europese slavernijdebat. Één van de belangrijkste erfenissen van het radi-cale discours uit de Verenigde Staten werd geïntroduceerd door Martin Luther King. Tijdens zijn strijd voor gelijke burgerrechten voor de zwarte gemeenschap bestempelde hij de gruwe-lijkheden rond de slavernij als de ‘Black Holocaust’.59

In Europa is een radicaal discours min-der vanzelfsprekend dan in de VS. De zwarte gemeenschap in de VS kwam al als slaaf het land binnen en begon van meet af aan onderaan de maatschappelijke ladder. Ook kent de VS een verleden van geïnstitutionaliseerd racisme en discriminatie. Volgens Ron Eyerman—die in zijn boek Cultural Trauma: Slavery and the Formation of African American Identity door middel van de theorie van cultureel trauma de vorming van de Afro-Amerikaanse identiteit onderzocht—vielen Afro-Amerikanen met name terug op het slavernijverleden vanwege het feit dat zij niet volledig konden integreren in de Amerikaanse samenleving.60 In Europa be-staat de zwarte gemeenschap uit een latere generatie immigranten die niet als minderwaardig het land binnenkwam. In Nederland zorgde het eerder genoemde Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden—dat tussen 1954 en de staatkundige hervormingen van 10 oktober 2010 van kracht was—dat zowel Surinamers als Antillianen het Nederlands staatsburgerschap bezaten. Daar staat tegenover dat het gelijkwaardig burgerschap in de praktijk anders uitpakt dan op papier. Nederlandse politici beschouwen het Nederlandse staatsburgerschap niet als een ga-rantie voor het verkrijgen van dezelfde rechten als burgers geboren in Nederland. Zo werd in 1998 bijvoorbeeld getracht de vrije migratie van Antilliaanse Nederlanders naar Nederland te

57

Van een verslaggever, ‘Ark monument slavernij’, Het Parool, 4 december 1999.

58 S. Jongenelen, ‘Nazaat van slaven eert vele slachtoffers op zee’, Het Financieele Dagblad, 24 december 1999. 59 P.C. Emmer, De Nederlandse slavenhandel 1500-1850, Amsterdam: Uitgeverij De Arbeiderspers 2003, p. 11. 60

R. Eyerman, ‘Cultural Trauma: Slavery and the Formation of African American Identity’, in: J.C. Alexander e.a., Cultural Trauma and Collective Identity, Berkeley: University of California Press 2004, p. 109.

(23)

23

beperken.61 Bovendien wordt door migranten vaak discriminatie en racisme ervaren; ook dit doet af aan hun gelijkwaardig burgerschap.

1.2.4 Het maken van een onderscheid tussen het witte en het zwarte discours

Alex van Stipriaan heeft in zijn artikel ‘Between Diaspora, (Trans)Nationalism, and American Globalization’ een onderscheid gemaakt tussen het Nederlandse zwarte en het Nederlandse witte discours.62 Hij beschrijft het Nederlandse zwarte discours als subaltern—een door machtsstructuren ondergeschikte groep die wordt gemarginaliseerd en niet wordt gehoord—, Afrocentrisch en antikoloniaal. Het subalterne en Afrocentrische aspect van het discours zijn afgeleiden van het Afrikaans-Amerikaanse discours en leggen het accent op het leed dat het Afrikaanse volk is aangedaan. Het Nederlandse zwarte discours is beïnvloed door Afrikaans-Amerikaanse geleerden en auteurs als Molefi Asante en Frances Cress Welsing die de blanke suprematie bekritiseren en het Afrikaanse perspectief promoten.63 Radicale Afrocentristen— waaronder bijvoorbeeld de Afrikaans-Amerikaanse professor Leonard Jeffries die het blanke ras bestempelde als ‘ice people’ en het zwarte als ‘sun people’—hebben tevens lezingen en workshops gegeven in Nederland.64 De antikoloniale houding is niet een afgeleide van het Afrikaans-Amerikaanse discours maar van het antikoloniale discours dat de traditionele rela-ties tussen Nederland en haar ex-koloniën bekritiseert. Evenals het transnationale discours maakt het Nederlandse discours gebruik van de term ‘zwarte Holocaust’ en is het aldus ge-richt op het slachtofferschap van slaven (en nazaten van slaven). Het bestaan van een zwarte Holocaust en het leed van slaven uit zich in het trauma-vertoog van het zwarte discours. Het trauma-vertoog is gebaseerd op het idee dat de slavernij nog altijd zijn doorwerking heeft op het leven van nakomelingen van slaven. Dit argument legt de basis voor de eis van herstelbe-talingen.

Deze herstelbetalingen vormen juist de grens van het witte discours. Het witte discours erkent het historisch trauma dat de voorouders van nazaten van slaven hebben ervaren, maar zet vraagtekens bij het bestaan van een slavernijtrauma in de zin van een ‘collectief, transge-nerationeel, overgedragen, identiteitsvormende herinnering aan een schokkend verleden.’65 In

61 G. Jones, ‘Over de instabiele betekenis van staatsburgerschap, staatloosheid en juridisch vreemdelingenschap’, Recht der Werkelijkheid, nr 2 (2009), p. 27.

62 A. van Stipriaan, ‘Between Diaspora, (Trans)Nationalism, and American Globalization: A History of

Afro-Surinamese Emancipation Day’, in: R. Gowricharn ed., Caribbean Transnationalism: Migration, Pluralization,

and Social Cohesion, Lanham: Lexington Books 2006, p. 167. 63 Ibid., p. 167n.

64 Ibid., p. 167n. 65

G. Oostindie, Inaugurele rede Universiteit Leiden ‘Slavernij, canon en trauma’, Leiden: Universiteit Leiden 2007, p. 13.

(24)

24

deze zin is het idee van een slavernijtrauma te associëren met de term ‘cultureel trauma’. In

Cultural Trauma and Collective Identity benadrukt Jeffrey Alexander het sociaal

constructie-ve aspect van culturele trauma’s. Hij beweert dat een trauma pas wordt ervaren als collectief op het moment dat het is getransformeerd tot een cultureel trauma.66 Niet het trauma an sich, maar het sociale proces eromheen geeft betekenis aan een trauma. Dit zogenaamde trauma-proces heeft zich ook afgespeeld bij het slavernijverleden. Politici, auteurs, kunstenaars en dergelijken vormden samen de zogenaamde carrier group67 die het traumaproces initieerden. De totstandkoming van culturele representaties van het slavernijverleden, zoals het Middle

Passage Monument en de literatuur van Derek Walcott en Toni Morrison, hebben betekenis

gegeven aan de slavernijgeschiedenis en het tot een identiteitsvormende factor geconstrueerd. Het trauma verschuift op deze manier van individueel naar collectief niveau: ‘Collective ac-tors “decide” to represent social pain as fundamental threat to their sense of who they are, where they came from, and where they want to go.’68 Het witte discours beschouwt een indi-vidueel geval dat zich slachtoffer voelt van de slavernij en slecht presteert in de samenleving, niet als onderdeel van een groter collectief. Een wetenschappelijk bewijs voor (of tegen) het bestaan van een transgenerationeel overgedragen slavernijtrauma is er niet.69 Hoewel het witte discours het historisch leed van de slavernij aldus erkent, twijfelt het over de doorwerking ervan op latere generaties. Herstelbetalingen zouden om deze reden hun doel voorbij gaan.

In tegenstelling tot het zwarte discours is het witte discours top-down, paternalistisch en slechts gecentreerd in politieke, culturele en onderwijsinstellingen. Daarmee maakt het geen deel uit van een breder gedragen transnationaal discours zoals het Afrikaans-Amerikaanse discours.70 De angst voor de eis van herstelbetalingen leidt ertoe dat de politiek geen officiële excuses aanbiedt maar slechts spijt of berouw betuigt. Van Boxtel, minister van Grote Steden- en Integratiebeleid in kabinet-Kok II, sprak tijdens de antiracisme conferentie van de Verenigde Naties in Durban in september 2001, ‘diep berouw’ uit voor het Nederland-se aandeel in de trans-Atlantische slavenhandel: ‘[W]e can only be credible if we recognize the great injustice of the past. We express our deep remorse about the enslavement and slave

66

J.C. Alexander, ‘Toward a Theory of Cultural Trauma’, in: J.C Alexander e.a., Cultural Trauma and

Collec-tive Identity, Berkeley: University of California Press 2004, p. 10. 67 Ibid., p. 11.

68 Ibid., p. 10.

69 G. Oostindie, ‘History brought home: Postcolonial Migrations and the Dutch rediscovery of slavery’, in: W

Klooster ed., Migration, Trade, and Slavery in an Expanding World: Essays in Honor of Pieter Emmer, Leiden: Brill 2009, p. 323.

70 A. van Stipriaan, ‘Between Diaspora, (Trans)Nationalism, and American Globalization: A History of

Afro-Surinamese Emancipation Day’, in: R. Gowricharn ed., Caribbean Transnationalism: Migration, Pluralization,

(25)

25

trade that took place. But an expression of remorse as such is not enough and cannot be used as an excuse for not taking any action in the present.’71

Evenals Blair in 2007 en Chirac in 1998 bood ook Van Boxtel niet zijn excuses aan. Wel schiep hij middels de locutie ‘diep be-rouw’—volgens de theorie van de speech act (ofwel taalhandeling) zoals ontwikkeld door de Britse taalfilosoof John Austin en zijn student John Searle—verwachtingen wat betreft de erkenning van het Nederlandse slavernijverleden. Het berouw van de Nederlandse minister werd uitgesproken ten tijde van het ontwikkelingsproces van het nationale slavernijmonument dat in juli van het jaar daarop zou worden onthuld. Met de onthulling van het monument kwam de minister de in Durban geschepte verwachtingen (in ieder geval deels) na.

Het maken van een onderscheid tussen het witte en het zwarte discours is niet onpro-blematisch. Hoewel de discoursen een koppeling met huidskleur oproepen, sluit niet iedere blanke zich automatisch aan bij het witte discours en vice versa. Zoals we hebben gezien is het witte discours te typeren als top-down en met name gebaseerd op handelingen van de poli-tiek. Het zwarte discours, dat wel wordt bestempeld als bottom-up, is niet eenduidig. Aan de ene kant is er een groep die zich sterk verbonden voelt met het leed van hun voorouders. Aan de andere kant staat een groep die zich minder bezig houdt met het verleden en zich richt op individuele ontplooiing. Deze groep geeft ook vaker te kennen dat een slavernijmonument ‘hun niets zegt’.72

Het zwarte discours dat wordt gerelateerd aan de zwarte Holocaust en her-stelbetalingen is dus gebaseerd op radicale visies.

Daar waar het zwarte discours zich richt op slachtofferschap, distantieert het witte dis-cours zich van het idee van een transgenerationeel overgedragen slavernijtrauma. Hierdoor is er is wel ruimte voor symbolische erkenning van de slavernij, maar niet voor financiële tege-moetkomingen. Om deze reden betuigden zowel in Groot-Brittannië, als in Frankrijk, als in Nederland, regeringsleiders spijt maar boden zij niet hun excuses aan. Dat er ruimte is voor een herinnering aan de slavernij blijkt uit de culturele representaties van de slavernij in Groot-Brittannië en Frankrijk. Dezelfde representaties tonen ook aan dat er bij deze geschiedenis vaak wordt gezocht naar bindende factoren. Bij herdenkingsfestiviteiten werd de nadruk ge-legd op de historische gebeurtenissen omtrent de abolitie van de slavernij en op universele waarden die ten goede komen aan hedendaagse multiculturele samenlevingen. In tegenstelling tot een verbindende werking leek er bij de vieringen eerder sprake te zijn van een verdelende werking. Dit in acht genomen is het witte discours waar ik over spreek samen te vatten als

71 R. van Boxtel, ‘Speech World Conference Against Racism’,

http://www.un.org/WCAR/statements/netherE.htm, geraadpleegd op 17 maart 2014.

72

A. van Stipriaan e.a., Op zoek naar de stilte: Sporen van het slavernijverleden in Nederland, Leiden: KITLV 2007, p. 137.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Het protesteren tegen standbeelden, Zwarte Piet, het slavernijverleden van Amsterdam en Rotterdam of het pleiten voor nog meer aandacht voor slavernij en racisme in het onder- wijs:

Er is slechts inzichtelijk gemaakt hoe de kansen en bedreigingen vanuit de omgeving zich verhouden met de sterke en zwakke punten die vanuit de interne analyse naar voren

(Deze publicatie heb ik niet kunnen vinden, dus ik kan niet met zekerheid zeggen dat slavernij er niet in voor komt. Mocht dit wel het geval zijn, dan moet de laatste zin van het

Door het combineren van tekstboekanalyse en de benadering die Weiner gebruikt in haar onderzoek naar de wijze waarop slavernij wordt behandeld in Nederlandse

Er zijn een aantal initiatieven in Groningen omtrent het onderwerp ‘slavernijverleden van Groningen’, omdat ze zichtbaar willen maken welke slavernij geschiedenis Groningen

Op 12 september 2001 oordeelde de Raad van State dat St Ludwig niet mocht worden gesloopt omdat de noodzaak tot sloop zowel door de MERU als B&W niet kon worden

In de nieuwe constellatie was kortom de persoonlijke normatieve motivatie dominant en werd deze ondersteund door de economische motivatie (de angst voor meer boetes).. Ook wat

Door middel van het Nationaal Slavernijmonument in Amsterdam wordt het Nederlandse slavernijverleden zichtbaar gemaakt, de doorwerking daarvan in de