• No results found

2. DE ONTSTAANSGESCHIEDENIS VAN HET MONUMENT

2.3 Het ontwikkelingsproces

2.3.2 De locatie

De tegenstrijdige discoursen komen ook tot uiting in de discussies omtrent de locatie en het ontwerp van het monument. In de eerder genoemde petitie die de stichting Sophiedela in 1998 aanbood aan de leden van de vaste Tweede Kamercommissie voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, wenste zij de komst van een gedenkteken op het Surinameplein in Am- sterdam of eventueel in een andere Nederlandse stad.123 In het Convenant inzake de totstand- koming van het slavernijmonument is naast het doel en de criteria voor het monument, ook het verdere proces van de totstandkoming van het monument vastgelegd. Voor de locatie van het monument zijn in het document de volgende voorwaarden gesteld: ‘een representatief, aansprekend en duurzaam karakter, dat past bij een nationaal monument; toegankelijkheid voor een groot publiek en de mogelijkheid van het houden van een jaarlijkse herdenking.’124

120 A. van Stipriaan, ‘Between Diaspora, (Trans)Nationalism, and American Globalization: A History of Afro-

Surinamese Emancipation Day’, in: R. Gowricharn ed., Caribbean Transnationalism: Migration, Pluralization,

and Social Cohesion, Lanham: Lexington Books 2006, p. 169.

121 B.A. Biekman, Gedenkboek realisatie van het Nationaal Monument Nederlands Slavernijverleden: Met de menselijke waardigheid voor ogen, Den Haag: Landelijk Platform Slavernijverleden 2002, p. 16.

122 L.M. Mügge, ‘Diversity in Transnationalism: Surinamese Organizational Networks’, International Migration,

nr 3 (2011), p. 63.

123 Stichting Sophiedela, Petitie ‘Sporen van Slavernij’,

www.platformslavernijmonument.nl/images/sophiedela.pdf, geraadpleegd op 27 januari 2014, p. 5.

124

R.H.L.M. van Boxtel, F. van der Ploeg en J.H. van der Aa, ‘Convenant inzake de totstandkoming van het Nationaal Monument Slavernijverleden tussen de Staat der Nederlanden en de Gemeente Amsterdam’,

41

Dat de plechtigheden tot op dat moment werden georganiseerd op het Surinameplein beteken- de niet dat dit plein of de stad Amsterdam per se de locatie voor het nationale slavernijmonu- ment zou worden.

Naar de mening van historicus Emmer was het überhaupt niet logisch een nationaal monument ter herdenking van de slavernij op te richten in Nederland.125 Aangezien Nederland nooit een slavernij-instituut gekend heeft was volgens hem alleen de West zelf geschikt als vestigingsplaats voor een dergelijk monument. Een monument ter herinnering aan de slaven-

handel zou—aldus Emmer—gepaster zijn. Een slavenhandel monument zou logischerwijs

niet in Amsterdam maar in Middelburg of Vlissingen moeten worden opgericht. Het waren immers deze Zeeuwse steden die het meest te maken hebben gehad met de slavenhandel.126 Hoewel een nationaal monument ter herinnering van het slavernijverleden historisch gezien zou moeten komen in een stad van waaruit veel slavenschepen vertrokken, past een keuze voor de stad Amsterdam beter bij de hedendaagse samenleving.

Uiteindelijk bleek de voorkeur uit te gaan naar de stad Amsterdam. In Amsterdam komt de relatie tussen het heden en verleden duidelijk naar voren. De aanwezigheid van post- koloniale migranten in het heden zijn het gevolg van de aanwezigheid van Nederlanders in West-Indië in het verleden. Naast het feit dat in Amsterdam de meeste Afro-Nederlandse bur- gers van Nederland wonen, komt ook de multiculturele Nederlandse samenleving het beste tot uiting in deze stad. Het witte discours maakt graag gebruik van termen als ‘multiculturele samenleving’, ‘gemeenschappelijke ervaring’ en ‘gezamenlijke toekomst’. Wat dat betreft past de locatie Amsterdam dus goed bij de redenering van het witte discours. Aan de andere kant draagt de keuze voor de Nederlandse hoofdstad ook bij aan een groeiend historisch be- wustzijn van de Nederlander. In het relatief grote Amsterdam zullen meer mensen in contact komen met een gedenkteken ter herinnering aan de slavernij dan in bijvoorbeeld Middelburg of Vlissingen. In die zin sluit de keuze voor Amsterdam ook aan bij de roep om erkenning en historisch bewustzijn, argumenten van het zwarte discours.

De gemeente Amsterdam wees vervolgens vier mogelijke plekken aan voor de komst van een monument: het pleintje achter het West Indisch Huis aan de Haarlemmerstraat, de westpunt van het Java-eiland, het Beursplein aan het Damrak en het Oosterpark. Het Beurs-

www.platformslavernijmonument.nl/docs/convenantmonumentversie6.pdf, geraadpleegd op 29 januari 2014, p. 2.

125

P.C. Emmer, De Nederlandse slavenhandel 1500-1850, Amsterdam: Uitgeverij De Arbeiderspers 2003, p. 21.

42

plein aan het Damrak en het Oosterpark genoten de voorkeur van de gemeente.127 Uiteindelijk viel de keuze op het Oosterpark; een keuze die zeker niet bij iedereen in goede aarde viel. Voorafgaande aan de inwijding van het monument op 1 juli 2002 werd er gedemonstreerd met leuzen als: ‘5 years of [Nazi] occupation: monument Dam Square!!! 400 years of slavery: monument in Oosterpark???!!!’128

(vertaling van Kardux). Demonstranten vonden de locatie van het monument in het Oosterpark een te afgelegen locatie. Dergelijke beweringen werden goed gesproken door argumenten omtrent praktische voordelen van het park. Een onderzoeks- instituut dat het ‘dynamisch’ aspect van het monument zou gaan vormen, zou wellicht in het Tropenmuseum ruimte kunnen verkrijgen. Ook zou het park voldoende ruimte bieden voor herdenkingen en bovendien goed bereikbaar zijn met het openbaar vervoer.129 De keuze voor het Oosterpark wijkt aldus af van de vraag om erkenning van het zwarte discours. Daarente- gen komt het park ten goede aan het witte discours dat verschillende etnische achtergronden binnen de multiculturele samenleving met elkaar wil verbinden. Volgens H. Vijber, lid van het platform, is het Oosterpark een waardige locatie vanwege het feit dat er juist in dat park zoveel mensen met verschillende achtergronden samenkomen; het is volgens hem ‘een plek van verbondenheid’.130