• No results found

2. DE ONTSTAANSGESCHIEDENIS VAN HET MONUMENT

2.3 Het ontwikkelingsproces

2.3.1 Samenwerkende partijen

Lange tijd was de slavernij een geschiedenis van ‘wij’ versus ‘zij’ geweest, maar nu werd er gestreefd naar bridging: Initiatiefnemers wensten dat ook blanke Nederlanders zich bewust zouden worden van de geschiedenis van de slavernij.114 Bovendien kreeg het nationale slaver- nijmonument door de financiële bijdrage van de Nederlandse Staat een meer nationale lading waardoor ook de boodschap van een gemeenschappelijk verleden sterk werd uitgedragen. Minister Van Boxtel stelde voor dat de verschillende Nederlandse stichtingen die ten doel hadden de Nederlandse samenleving bewust te maken van de geschiedenis van de slavernij, hun krachten zouden bundelen in één platform.115 Dit voorstel resulteerde in het Landelijk Platform Slavernijverleden (voorheen Stichting Nationaal Monument Nederlands Slavernij- verleden). Hoewel het slavernijverleden aanvankelijk vooral door Surinaamse organisaties onder de aandacht werd gebracht, werd het platform samengesteld uit Surinaamse, Antilliaan- se en Afrikaanse belangenorganisaties. Bij de oprichting van het platform op 14 mei 1999 bestond het uit een totaal van negen belangenorganisaties en twee adviesorganen, het Suri- naams Inspraakorgaan (SIO) en het Orgaan Caribische Nederlanders (OCAN). Daarnaast slo- ten de wetenschappers prof. dr. Alex van Stipriaan en drs. Frank Dragtenstein zich bij het platform aan. Op 1 juli 2002, de dag waarop het slavernijmonument werd onthuld, was het

112 D. Hamilton, K. Hodgson en J. Quirk eds., Slavery, Memory and Identity: National Representations and Global Legacies, London: Pickering & Chatto 2012, p. 6.

113 Onbekend, ‘Permanent Memorial at the United Nations in Honour of the Victims of Slavery and the Transat-

lantic Slave Trade’, http://unslaverymemorial.org/about.html, geraadpleegd op 17 april 2014.

114

G. Oostindie, Postkoloniaal Nederland: Vijfenzestig jaar vergeten, herdenken, verdringen, Amsterdam: Bert Bakker 2010, p. 166.

115 J.C. Kardux, ‘Monuments of the Black Atlantic: Slavery Memorials in the United States and the Netherlands’,

in: H. Raphael-Hernandez ed., Blackening Europe: The African American Presence, New York: Routledge 2004, p. 93.

39

platform uitgegroeid tot een totaal van vijftien belangenorganisaties (exclusief de twee weten- schappers en adviesorganen). Er werd door zowel dit platform als later door het Nationaal instituut Nederlands slavernijverleden en erfenis (NiNsee), op verschillende manieren ge- poogd de betrokkenheid van andere bevolkingsgroepen dan de Surinaamse te vergroten.116 Om deze reden werd bijvoorbeeld de in 2008 overleden Surinaamse directeur van het NiNsee, Glenn Willemsen, vervangen door de (deels) Antilliaanse Artwell Cain. De vele verschillende etnische achtergronden woonachtig in Nederland zouden de slavernij als een gedeelde ge- schiedenis moeten gaan zien.

Het 30 juni/1 juli comité, dat een belangrijke rol had gespeeld in de ontwikkeling van een nationaal slavernijmonument, maakte geen deel uit van het platform. Het comité was van mening dat de Nederlandse overheid het project van het slavernijmonument claimde,117 ter- wijl het in feite niet voldoende welwillendheid toonde. In het Convenant was bijvoorbeeld bepaald dat er naar werd gestreefd het monument binnen één jaar te realiseren. Het 30 juni/1 juli comité was het niet eens met de streefdatum van 1 juli 2001. Volgens een woordvoerder van het comité waren de inspanningen van de overheid slechts een ‘politieke show’ zolang het merendeel van het Nederlandse volk zich niet bewust was van het Nederlandse koloniale ver- leden.118 Ook voorzitter van het comité, Winston Kout, sprak zich negatief uit over de rege- ring: ‘De regering heeft geen visie, ze weten helemaal niet wat ze met dat monument willen. Voor ons gaat het om veel meer dan alleen het slavernijverleden, het gaat om de erkenning dat Suriname en Nederland onverbrekelijk met elkaar zijn verbonden.’119

Volgens het comité was het plan voor een snelle vervaardiging van het monument aldus bewijs van het idee dat de regering zo snel mogelijk van het ‘gezeur’ af wilde zijn.

Naast de Nederlandse Staat, de gemeente Amsterdam en het Landelijk Platform Sla- vernijverleden diende het monument ook aanvaardbaar te zijn voor het Comité van Aanbeve- ling. Taken van het Comité van Aanbeveling waren het vergroten van het maatschappelijk draagvlak en het stimuleren van het nationaal bewustzijn voor het slavernijverleden. Dit comi- té had bovendien een adviserende rol in de selectieprocedure van kunstenaars. Volgens histo- ricus Van Stipriaan, zelf lid van het platform, poogde Van Boxtel met het instellen van het

116 G. Oostindie, Postkoloniaal Nederland: Vijfenzestig jaar vergeten, herdenken, verdringen, Amsterdam: Bert

Bakker 2010, p. 166n.

117 J.C. Kardux, ‘Monuments of the Black Atlantic: Slavery Memorials in the United States and the Netherlands’,

in: H. Raphael-Hernandez ed., Blackening Europe: The African American Presence, New York: Routledge 2004, p. 94.

118 Ibid., p. 95. 119

M. Duursma, ‘Bijvoorbeeld een obelisk; De discussie over het Nederlandse slavernij monument’, NRC Han-

40

Comité van Aanbeveling tegenwicht te bieden aan het radicalere platform.120 Het platform kan worden bestempeld als radicaal in de zin dat het zich bijvoorbeeld actief opstelde in de strijd voor herstelbetalingen aan nazaten van slaven. Zo schreef het platform mee aan de Ne- derlandse NGO-position paper voor de antiracisme conferentie in Durban (2001). Hierin staat geschreven dat er wordt aangespoord tot het nemen van maatregelen ‘including reparations for the damages caused bij [by] those tragedies and for the consequences that still continue today.’121

Daarnaast resulteerde de antiracisme conferentie van de Verenigde Naties in, onder andere, de oprichting van de Global African Congress (GAC). GAC is een internationale or- ganisatie die zich richt op het Afrikaanse continent en de Afrikaanse diaspora, in het bijzonder met betrekking tot herstelbetalingen en antiracisme.122 Ook hier sloot het platform zich bij aan. Het Comité van Aanbeveling zou—aldus Van Sitpriaan—een halt toeroepen aan de radi- calere standpunten binnen het ontwikkelingsproces van het slavernijmonument. Daar waar het project was geïnitieerd door een grassroot beweging werd het vervolgens deels door de Ne- derlandse politiek overgenomen en bijgesteld. Hierdoor verschoof het project (deels) van het zwarte naar het meer witte discours.