• No results found

3. HET MONUMENT SINDS HAAR ONTHULLING

3.2 Het slavernijmonument in relatie tot de huidige samenleving

3.2.3 Het monument in relatie tot maatschappelijke kwesties

De 1 juli-viering van 2003 verliep geheel anders dan die van 2002. De chaotische onthulling van een jaar eerder leek zijn sporen te hebben nagelaten, het publiek liet het afweten. De her- denking van 30 juni op het Surinameplein waarbij het eerder genoemde Monument van Besef werd onthuld—gerealiseerd dankzij het 30 juni/1 juli comité dat zich had gedistantieerd van het nationale slavernijmonument—, werd beter bezocht.180 Hiermee leek de publieke functie van het monument al sterk te zijn ingekrompen ten opzichte van het jaar daarvoor. Sindsdien heeft die trend zich voortgezet, de 1 juli-vieringen trekken geen groot publiek aan.181 Verste- ning van de herinnering aan de slavernij wordt echter niet alleen vermeden door de ‘dialogical

177 Van onze verslaggevers, ‘Weer hekken, blanke meesters en verraders’, Het Parool, 2 juli 2002, p. 5.

178 J.C. Kardux, ‘Monuments of the Black Atlantic: Slavery Memorials in the United States and the Netherlands’,

in: H. Raphael-Hernandez ed., Blackening Europe: The African American Presence, New York: Routledge 2004, p. 99.

179

A. van Stipriaan e.a., Op zoek naar de stilte: Sporen van het slavernijverleden in Nederland, Leiden: KITLV 2007, p. 163.

180 Van een verslaggever, ‘Herkansing voor slavenherdenking’, Het Parool, 1 juli 2003, p. 5. 181

G. Oostindie, Postkoloniaal Nederland: Vijfenzestig jaar vergeten, herdenken, verdringen, Amsterdam: Bert Bakker 2010, p. 169.

56

quality’ van het slavernijmonument, ook het betrekken van het monument bij hedendaagse maatschappelijke kwesties houdt de herinnering aan het slavernijverleden in leven. Evenals Holocaustmonumenten kan ook het slavernijmonument haar dienst bewijzen in het vertellen van verhalen anders dan het slavernijverleden en daarmee hernieuwde betekenis krijgen:

There is no guarantee that the level of dialogic intensity can be maintained in the long term, and the Holocaust monument may eventually fall victim to the memory freeze that threatens all monuments. […] The criteria for its success could therefore be the ways in which it allows for a crossing of boundaries toward other discourses of the Holocaust, the ways it pushes us toward reading other texts, other stories.182

Verschillende maatschappelijke kwesties kwamen al tot uiting bij het monument; het monu- ment kreeg hierdoor nieuwe betekenissen.

Het nationaal slavernijmonument wordt met name gebruikt in het Nederlandse debat omtrent racismebestrijding. In het boek Verbonden door Vrijheid: Nationaal Monument Sla-

vernijverleden, dat ter gelegenheid van de inhuldiging van het monument werd gepubliceerd,

roept minister Van Boxtel op het monument en de herinnering aan de slavernij ons te laten inspireren bij de strijd tegen racisme.183 Naar de mening van Oostindie blijft het een onbeant- woorde vraag of we individueel leed als gevolg van het slavernijverleden moeten beschouwen als onderdeel van een collectief trauma. Wel kunnen we—aldus Oostindie—stellen dat de eeuwenlange onderwerping aan racisme zijn sporen heeft nagelaten bij nakomelingen van slaven.184 Ook hier geldt, evenals bij de ‘verwarring’ die ontstond bij de onthulling van het monument, dat de blanke Nederlander de kleurgevoeligheid van de immigrant vaak niet be- grijpt. Hierdoor is het trauma-vertoog, ongeacht het wel of niet bestaan van een slavernijtrau- ma, sowieso relevant voor het racismedebat;185 een debat dat zich sinds de inwijding in 2002 meerdere malen bij het monument heeft voorgedaan.

Een eerste voorbeeld waarbij gebeurtenissen rond het slavernijmonument een publie- kelijk debat weerspiegelden was bij de nagedachtenis aan de slachtoffers van de slavernij op 1 juli 2005. Tijdens deze herdenkingsceremonie was onder anderen Rita Verdonk namens het kabinet aanwezig. De toenmalig minister van Vreemdelingenzaken en Integratie werd door de aanwezigen in het Oosterpark met een fluitconcert ontvangen. Volgens John Leerdam (PvdA-

182 A. Huyssen, Twilight Memories: Marking Time in a Culture of Amnesia, New York: Routledge 1995, p. 258. 183

IBSS Consultancy Amsterdam, Verbonden door vrijheid: Het Nationaal Monument Slavernijverleden, Am- sterdam: KIT Publishers 2002, p. 24.

184 G. Oostindie, Inaugurele rede Universiteit Leiden ‘Slavernij, canon en trauma’, Leiden: Universiteit Leiden

2007, p. 15.

57

Kamerlid), ook aanwezig bij de herdenkingsplechtigheden, werd haar vooral verweten een discriminerend beleid te voeren.186 Ten eerste leefde Verdonk de Vreemdelingenwet van 2000 zo streng mogelijk na. Daarnaast voerde zij in 2004 de Wet Inburgering in het Buitenland in die immigranten verplicht stelde een inburgeringsexamen af te leggen. Hierdoor werden nieuwe Nederlanders gedwongen tot integratie en het (in ieder geval deels) opgeven van de eigen identiteit. Bovendien had zij een voorstel gedaan criminele Antilliaanse jongeren met een Nederlands paspoort terug te sturen naar de Antillen. Het eerder genoemde gelijkwaardig burgerschap die Antillianen ten gevolge van het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden hadden verkregen, wordt door een dergelijk voorstel aangetast. Op het moment dat Verdonk een voorstel doet criminele Antilliaanse jongeren anders te behandelen dan criminele Neder- landse jongeren, is er sprake van een racistisch beleid. Bovendien, zo stellen Surinamers en Antillianen woonachtig in Nederland, ‘zijn wij hier omdat jullie daar waren’.187

Om deze re- denen is het begrijpelijk dat Verdonk bij het slavernijmonument, dat de tolerante Nederlandse samenleving juist eert, met boe-geroep werd onthaald. Circa drie jaar later bekrachtigde Ver- donk zelf de beweringen dat zij racistisch zou zijn. In haar openingstoespraak van de door haar opgerichte partij Trots op Nederland sprak zij zich negatief uit over een stroming in Ne- derland die ‘zelfs het sinterklaasfeest ter discussie stelt, overal slavernijmonumenten wil en het goed praat dat mannen geen hand geven aan vrouwen.’188

In het najaar van 2006 kwam er opnieuw een botsing tussen het witte en het zwarte discours aan het licht. Een uitspraak van minister-president Jan Peter Balkenende tijdens de algemene beschouwingen laat zien dat de bewustwording van het slavernijverleden en de er- fenis ervan nog niet volledig is doorgedrongen tot de Nederlandse samenleving. Tijdens het politieke debat in de Tweede Kamer pleitte de toenmalig minister-president voor een terug- keer naar de VOC-mentaliteit: ‘Ik begrijp niet waarom jullie er zo negatief en vervelend over doen. Laten we blij zijn met elkaar. Laten we zeggen: Nederland kan het weer: die VOC- mentaliteit. Over grenzen heen kijken. Dynamiek! Toch?’189. Aangezien het VOC-tijdperk ook de tijd is van de Nederlandse slavernij, zowel in de Oost als in de West, werd deze uit- spraak opgevat als een verheerlijking van de slavernij. Hoewel protest uit Indische, Molukse en Antilliaanse hoek uitbleef, haakten Surinaamse belangenorganisaties in op de beledigende

186 H. Moll, ‘Weg voor de minuut stilte’, NRC Handelsblad, 2 juli 2005, p. 3.

187 G. Oostindie, Postkoloniaal Nederland: Vijfenzestig jaar vergeten, herdenken, verdringen, Amsterdam: Uit-

geverij Bert Bakker 2010, p. 161.

188 Onbekend, ‘Speech Rita Verdonk’, http://www.refdag.nl/media/2008/20080404_Speech_Rita_Verdonk.pdf,

geraadpleegd op 3 mei 2014.

189

G. Oostindie, Postkoloniaal Nederland: Vijfenzestig jaar vergeten, herdenken, verdringen, Amsterdam: Uit- geverij Bert Bakker 2010, p. 142n.

58

opmerking van Balkenende. Op 27 oktober 2006 liepen er circa honderdvijftig man mee in een protesttocht van het slavernijmonument naar het kantoor van het NiNsee op de Linnaeus- straat, (niet ver van het monument vandaan). Tijdens deze protesttocht werd er gedemon- streerd voor ‘eerherstel, excuses en herstelbetaling’.190

Opnieuw werden er aldus argumenten, behorend tot het zwarte slavernijdiscours, geuit bij zowel het statische als het dynamische aspect van het Nederlandse slavernijmonument.

In 2013 kwam er bij het slavernijmonument opnieuw een maatschappelijke discussie omtrent racisme aan het licht. Het monument werd voor demonstratieve doeleinden gebruikt in het ‘zwarte-pietendebat’ die een aantal weken voor het Sinterklaasfeest van 5 december 2013 opnieuw oplaaide. Actievoerders van het zogenaamde ‘Djangocommando’ plaatsten Zwarte Pieten-mutsen op het slavernijmonument om hun onvrede te uiten over het Sinter- klaasfeest. De naam van de actiegroep verwijst waarschijnlijk naar de eerder genoemde Quen- tin Tarantino film Django Unchained (2012) die handelt over een bevrijde slaaf, Django, die samen met een Duitse premiejager zijn vrouw uit de handen van een wrede plantage-eigenaar bevrijdt. Dit is opnieuw een aanwijzing van de transnationale dynamiek: Nederlandse actie- voerders leiden hun naam af van een Amerikaanse blockbuster. Volgens het ‘Djangocom- mando’ is Zwarte Piet ‘het symbool van racisme dat vroeger de slavernij mogelijk maakte en tegenwoordig de uitbuiting van illegalen en niet-witten.’191 De figuur van Zwarte Piet wordt door sommigen ervaren als racistisch en beledigend. Het is volgens hen opnieuw het zwarte ras dat onderdanig is aan de blanke figuur Sinterklaas. Zo sprak Biekman hierover: ‘Een fi- guur als Zwarte Piet lijkt onschuldig, maar zijn rol als knecht roept pijnlijke associaties op met de slavernijperiode. Kinderen krijgen een beeld mee van zwarte en witte mensen in een bepaalde rol.’192

Een andere groep uit de Nederlandse samenleving is van mening dat Zwarte Piet een onschuldig figuur is. Volgens hen is de knecht van Sinterklaas zwart geworden door het roet dat afkomstig is uit de schoorsteen. In voorgaande argumenten komen het witte en het zwarte slavernijdiscours duidelijk naar voren. Het zwarte discours dat hedendaags racisme verbindt met het slavernijverleden, bestempelt de figuur van Zwarte Piet als racistisch. Het witte discours dat het trauma-vertoog van het zwarte discours onderschat en de kleurgevoe- ligheid van de ander niet begrijpt, ziet geen kwaad in de verschillende rollen van Sinterklaas en Zwarte Piet.

190

G. Oostindie, Postkoloniaal Nederland: Vijfenzestig jaar vergeten, herdenken, verdringen, Amsterdam: Uit- geverij Bert Bakker 2010, p. 250.

191 Onbekend, ‘Commando’, De Telegraaf, 19 november 2013, p. 3. 192

M. Duursma, ‘Onze Holocaust duurde 350 jaar; Initiatiefneemster Barryl Biekman over het slavernijmonu- ment’, NRC Handelsblad, 11 juni 2002, p. 7.

59

CONCLUSIE

In deze scriptie heb ik onderzocht hoe het Nationaal Monument Slavernijverleden zich ver- houdt tot zowel het zwarte als het witte discours inzake het Nederlandse slavernijverleden. Een eerste kwestie waar ik tijdens het onderzoek tegen aanliep was het debat over gekleurde geschiedschrijving. Emmers boek De Nederlandse slavenhandel 1500-1850, dat mij introdu- cerende informatie over het Nederlandse slavernijverleden bood, werd door onder meer Van Stipriaan en Biekman bestempeld als Eurocentrische geschiedschrijving en relativering van de slavernij. Bij het doen van historisch onderzoek naar het slavernijverleden en de doorwerking daarvan in de hedendaagse samenleving, is er vaak sprake van gekleurde geschiedschrijving. Bij het schrijven van deze casestudy naar het Nationaal Monument Slavernijverleden moest ik mij aldus bewust zijn van het idee van ‘subjectieve’ geschiedschrijving. Daarnaast diende ook u als lezer van deze scriptie zich te realiseren dat politieke discoursen in slavernijstudies een rol van betekenis spelen.

Aangezien de geschiedenis van de slavernij een gedeelde geschiedenis is van aan de ene kant Europeanen en Amerikanen en aan de andere kant de Afrikaanse diaspora, is het oprichten van slavernijmonumenten een wereldwijd verschijnsel. Binnen Europa zijn het met name Groot-Brittannië, Frankrijk en Nederland die als gevolg van postkoloniale migratie en internationale druk, de herinnering aan de slavernij op de politieke agenda hebben gezet. Hoewel het Nederlandse monument pas rijkelijk laat werd opgericht, namelijk in 2002 (maar liefst 139 jaar na de afschaffing van de slavernij), was het wel het eerste nationale slavernij- monument binnen Europa. Frankrijk volgde in 2007 met Le Cri, l’écrit; Groot-Brittannië heeft verschillende slavernijmonumenten maar geen nationaal monument. De vergelijking met deze twee landen heeft inzicht gegeven in de strekking van het witte en het zwarte dis- cours inzake het slavernijverleden. Het in 2007 gevierde tweehonderdjarig jubileum van de afschaffing van de slavernij in Groot-Brittannië, toont aan dat het witte discours hoofdzakelijk is gericht op de afschaffing van de slavernij; de gruwelijkheden omtrent het slavernijverleden bleven hierdoor volgens critici onderbelicht. De Franse viering van de honderdvijftigjarige afschaffing van de slavernij in 1998, kende eenzelfde soort discussie. Aan de ene kant was er een groep die de abolitie van de slavernij in het middelpunt van de viering wilde hebben, aan de andere kant een groep die de rol van slaven in hun eigen bevrijding wenste te benadrukken. In Nederland zagen we een overeenkomstige ontwikkeling van slavernijdiscoursen. De post- koloniale migratie uit Suriname en de Nederlandse Antillen betekende de ‘thuiskomst’ van de

60

slavernij in Nederland. Internationale ontwikkelingen als het ‘Breaking the Silence’-project van UNESCO in 1998, excuses gedaan door onder meer de paus en de Amerikaanse president Bill Clinton, en de door de Verenigde Naties georganiseerde antiracisme conferentie in Dur- ban in 2001, intensiveerden de roep om erkenning van het slavernijverleden in Nederland. Langzamerhand kwam er (mede) dankzij internationale ontwikkelingen een einde aan het taboe omtrent de geschiedenis van de slavernij.

Niet alleen stimuleerden transnationale discoursen de herontdekking van de slavernij en de totstandkoming van verschillende slavernijmonumenten, ook waren deze bepalend voor de inhoud van het Nederlandse slavernijdebat. Het Nederlandse zwarte discours inzake het slavernijverleden is grotendeels gebaseerd op het transnationale discours van de Afrikaanse diaspora. Dit grensoverschrijdende discours maakt gebruik van de term ‘Black Holocaust’ en legt het accent op de vreselijke gebeurtenissen uit het verleden en het racisme dat uit het sla- vernijverleden is voortgekomen. De Nederlandse historicus Van Stipriaan geeft aan dat ook het Afrocentrisme en het subalterne aspect, het idee dat het Afrikaanse perspectief op het sla- vernijverleden op de voorgrond moest gaan treden, afgeleiden zijn van het Afrikaans- Amerikaanse discours. Het idee is ontstaan dat het slavernijverleden zijn doorwerking heeft gehad op de gehele Afrikaanse diaspora en het Afrikaanse continent. Dit geloof leidde tot de eis voor excuses en ‘reparations’ (ofwel herstelbetalingen) aan de nazaten van slaven.

Het hedendaagse Nederlandse witte discours inzake het slavernijverleden erkent de slavenhandel en het onrecht dat de slaven in het verleden is aangedaan, maar neemt het argu- ment van het slavernijtrauma niet serieus. De mening dat de huidige generatie lijdt onder een slavernijtrauma wordt niet gedeeld door het witte discours. Ook het argument voor herstelbe- talingen ontbreekt in het witte discours. De geschiedenis van het slavernijverleden wordt er- kend door het betuigen van spijt, maar officiële excuses hebben verschillende regeringsleiders vooralsnog niet aangeboden. Daarnaast ligt de focus bij het witte discours op verbindende factoren van het slavernijverleden. Een voorbeeld hiervan is het benadrukken van de abolitie van de slavernij, het idee van vrijheid en het belang van erkenning voor de hedendaagse mul- ticulturele samenleving. In plaats van op het verleden, richt het Nederlandse witte discours zich aldus met name op het heden en de toekomst.

In 1998, het jaar waarin Nederland 135 jaar afschaffing van de slavernij vierde, ver- scheen in de Groene Amsterdammer het artikel ‘een Beau Geste’. Dit artikel, geschreven door de Antilliaans-Nederlandse dichter/schrijver Martinus Arion, moedigde het Nederlandse debat inzake de herinnering aan het slavernijverleden aan. Een aantal maanden na de publicatie van het artikel bleek er reeds voldoende politieke steun te zijn voor de realisatie van een nationaal

61

slavernijmonument. De argumentatie voor de komst van een monument vertoont vele gelijke- nissen met de gedachtegang van het zwarte discours. In de petitie ‘Sporen van Slavernij’, aangeboden door de stichting Sophiedela die wordt voorgezeten door Barryl Biekman, komt de gedachtegang van het zwarte discours meerdere malen naar voren. Ten eerste de roep om erkenning en de vergelijking met de aandacht voor de ‘witte Holocaust’. Daarnaast het bena- drukken van de vreselijke gebeurtenissen uit het verleden en het idee dat het slavernijverleden en de stilte omtrent deze geschiedenis hebben geleid tot een slavernijtrauma en een identi- teitscrisis. Bovendien wordt er in de petitie gebruik gemaakt van Anton de Kom zijn boek Wij

slaven van Suriname en komt aldus ook het idee terug dat het Eurocentrische perspectief

plaats dient te maken voor het Afrocentrische perspectief.

De Nederlandse ‘will to remember’ werd door het voorgaande artikel en de voorgaan- de petitie—beide uit 1998—geactiveerd. Een nationaal slavernijmonument kon een Neder- landse plaats van herinnering worden voor deze schaduwzijde van de Nederlandse geschiede- nis. Er ontstond een samenwerkingsverband tussen de Nederlandse overheid aan de ene kant en het Landelijk Platform Slavernijverleden aan de andere kant. Het monument was—zoals benadrukt door minister van Boxtel—niet bedoeld als excuus aan de nazaten van slaven. Het monument gaf erkenning aan het slavernijverleden dat—aldus Van Boxtel—deel uitmaakt van het gemeenschappelijke verleden van zowel de blanke Nederlander als de (postkoloniale) immigrant. De keuze voor Amsterdam als vestigingsplaats voor het monument was met name gebaseerd op de etnisch zeer gevarieerde Amsterdamse bevolking. Zeker in stadsdeel Oost, waar het Oosterpark gelegen is, komt de Nederlandse multiculturele samenleving duidelijk naar voren. De argumenten van een gedeeld verleden en een gezamenlijke toekomst van het witte discours kwamen in deze buurt en in dit park zeker tot uiting. Tegenstanders van deze locatie waren van mening dat het park te ver buiten het Amsterdamse centrum gelegen is. Ook in het Oosterpark zelf staat het monument niet in het middelpunt en is het wat mij betreft niet de meest mooie locatie gegund.

Ook de keuze voor een ontwerp leidde tot discussie. Ten eerste werden er door toe- doen van het Landelijk Platform Slavernijverleden in plaats van drie tot vijf, negen kunste- naars geselecteerd voor het indienen van een ontwerpvoorstel. De negen uitgekozen kunste- naars leverden allen een ontwerp waarbij, in de woorden van NRC Handelsblad redacteur Duursma, groot leed geen subtiliteit leek te verdragen. Terwijl kunstkenners uit de Begelei- dingscommissie de mening van Duursma leken te delen, koos het publiek met een grote meerderheid van stemmen voor het figuratieve en referentiële ontwerp van Erwin de Vries. Zowel het zwarte als het witte discours komen tot uiting in het ontwerp van De Vries. Ten

62

eerste is het monument figuratief waardoor de nadruk ligt op de realiteit en de treurige ge- beurtenissen uit het verleden. Het eerste gedeelte van het monument toont een groep tot slaaf gemaakte mensen die middels ketenen met elkaar verbonden zijn. Ook het tweede gedeelte kan in verband worden gebracht met het zwarte discours. Een slaaf bevrijdt zich van ketenen en doorbreekt de muur van weerstand en taboe. Daarentegen sluit het derde gedeelte—het deel dat een dominante plaats inneemt binnen het monument—in meerdere mate aan bij het witte dan bij het zwarte discours. De vrouwelijke figuur staat symbool voor de vrijheid die elk individu uit de Nederlandse samenleving is gegeven en de hoop op een betere toekomst. Dit deel van het monument kan aldus worden geassocieerd met de tolerante, multiculturele Ne- derlandse samenleving die vrijheid en een betere toekomst voor al haar leden mogelijk maakt. Ook het motto van het monument ‘Verbonden door vrijheid’ en de tekst ‘gedeeld verleden, gezamenlijke toekomst’ die te lezen is bij het monument, gaan uit van de bindende factor van het slavernijverleden en sluiten aldus aan bij het Nederlandse witte discours.

De twee discoursen komen niet alleen tot uiting in het monument zelf, ook sinds de onthulling van het monument in 2002 zijn de verschillende discoursen meer dan eens aan het licht gekomen. Sceptici die twijfelden bij de kracht van een monument en een voorkeur had- den voor bijvoorbeeld een museum, hebben zich vergist in de publieke functie die het monu- ment nog altijd vervult. Ten eerste is het statische aspect van het nationaal slavernijmonument gecompleteerd door de komst van het dynamische aspect van het monument: het NiNsee. Het NiNsee is een onderzoekscentrum dat met name poogt onderzoek te verrichten vanuit meer- voudig perspectief en hierdoor aansluiting vindt bij het zwarte discours. Het feit dat de subsi- die aan het NiNsee sinds 1 januari 2013 is stopgezet, beperkt de aanwezigheid van het zwarte