• No results found

Vrouwen in het bestuur en winststuring in Nederland

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Vrouwen in het bestuur en winststuring in Nederland"

Copied!
40
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Amsterdam Business School

Vrouwen in het bestuur en winststuring in Nederland

Naam student: Mohamed Sammar Student nummer: 10681175

Thesis begeleider: Ir. drs. A.C.M. de Bakker Datum: 24 januari 2016

Aantal woorden: 11426

MSc Accountancy & Control, specialisatie Accountancy Faculteit Economie en Business, Universiteit van Amsterdam

(2)

2

Statement of Originality

This document is written by student Mohamed Sammar who declares to take full responsibility for the contents of this document.

I declare that the text and the work presented in this document is original and that no sources other than those mentioned in the text and its references have been used in creating it.

The Faculty of Economics and Business is responsible solely for the supervision of completion of the work, not for the contents.

(3)

3

Voorwoord

De afgelopen semesters heb ik de Master Accountancy in deeltijd aan de Universiteit van Amsterdam doorlopen. Als afsluitende taak heb ik in de periode september 2016 tot en met januari 2017 aan mijn scriptie gewerkt.

De afgelopen semester heb ik kwantitatief onderzoek gedaan naar geslachtsdiversiteit en Earnings Management. Hierbij heb ik onderzocht of het percentage vrouwen in het bestuur effect heeft op de toepassing van winststuring bij Nederlandse beursgenoteerde ondernemingen.

Het was een bevlogen tijd. Naast het fulltime werken en het in deeltijd studeren aan de UvA ben ik in de afgelopen periode vader geworden. Derhalve wil ik de volgende personen bedanken voor hun ondersteuning en begeleiding bij mijn scriptie.

Om te beginnen wil ik eerst mijn begeleider Ir. drs. A.C.M. de Bakker bedanken voor zijn begeleiding en ondersteuning. Ik heb veel van hem kunnen leren en heb zijn feedback en

ondersteuning zeer gewaardeerd.

Naast mijn begeleider wil ik graag mijn vrouw bedanken voor haar steun, geduld en ondersteuning over de afgelopen periode. Niet te vergeten wil ik natuurlijk mijn zoon bedanken die het relatief gemakkelijk voor mij als kersverse vader heeft gemaakt.

Veel leesplezier gewenst, Mohamed Sammar Arnhem, januari 2016

(4)

4

Abstract

The objective of this study is to assess whether female board members act differently with respect to earnings management than male board members. In order to answer the research question the data of Dutch listed companies over the period 2011 until 2015 is used. Previous literature has mixed results, while the number of female directors has doubled in recent years (Elite group, 2014). The agency theory implies that by the separation of ownership and management, the principal cannot verify whether the agent acted correctly and in accordance to the expectations (Eisenhardt, 1989). This can result in conflicting interests and the use of earnings management by the agent, through manipulating the financial statements (Rosenfield, 2000). Cheng & Warfield (2005) argue that the degree of earnings management also depends on the characteristics of the directors. Peni and Vähämaa, (2010) state that the sexes differ with respect to their characteristics. This leads to the question whether the gender of the agent has effect on the application of earnings management.

The 'Modified Jones’ model is used to estimate discretionary accruals as a measure for earnings management.

The results of this study are not significant. The small number of female directors may be a limitation for this study. Therefore, future research after a substantial increase in female directors is recommended.

(5)

5

Samenvatting

Het doel van deze studie is om te beoordelen of vrouwelijke bestuursleden anders handelen ten aanzien van winststuring dan mannelijke bestuursleden. In dit onderzoek is gebruik gemaakt van data van Nederlandse beursgenoteerde ondernemingen over de periode 2011 tot en met 2015. Voorgaande literatuur kent gemixte resultaten. Het aantal vrouwelijke bestuurders is in de afgelopen jaren verdubbeld (Elite group, 2014).

De agency theorie brengt met zich mee dat door de scheiding van eigendom en bestuur de principaal niet kan verifiëren of de agent juist heeft gehandeld (Eisenhardt, 1989). De belangen van beide partijen kunnen tegenstrijdig zijn en met behulp van winststuring kan de agent de financiële verantwoording manipuleren (Rosenfield, 2000). Cheng & Warfield (2005) stellen dat de mate van winststuring afhankelijk is van de karakteristieken van de bestuurders. Peni en Vähämaa (2010) stellen dat de geslachten sterk van elkaar verschillen ten aanzien van hun karakteristieken. De vraag is dan ook of het geslacht van de agent invloed heeft op de toepassing van winststuring.

Met behulp van het ‘Modified Jones’ model zijn de discretionaire accruals bepaald als maatstaf voor winststuring. De uitkomsten van dit onderzoek kennen geen significante resultaten. Het geringe aantal vrouwelijke bestuurders is een beperking voor dit onderzoek. Derhalve wordt toekomstig onderzoek na een substantiële stijging van vrouwelijke bestuursleden aanbevolen.

(6)

6 Contents

1 Introductie ... 8

2 Theorie ...10

2.1 Agency Theory en Earnings Management (Winststuring) ...10

2.2 Bestuursdiversiteit en Winststuring ...12

2.3 Geslachtsdiversiteit en Winststuring ...14

2.4 Hypothese-ontwikkeling ...15

3 Methode ...17

3.1 Regressievergelijkingen per hypothese ...17

3.2 Regressiemodel voor hypothese 1 ...18

3.3 Logistisch Regressiemodel voor hypothese 2 ...18

3.4 Regressiemodel voor hypothese 3 ...18

3.5 Hulpmodel Modified-Jones ...19

3.6 Resumé gebruikte variabelen...21

4 Data ...22 4.1 Omvang Dataset ...22 4.2 Beschrijvende statistiek ...23 4.2.1 Correlatie ...25 4.2.2 Multicollineariteit ...26 5 Resultaten ...28 5.1 Resultaten hypothese 1 ...28 5.2 Resultaten hypothese 2 ...30 5.3 Resultaten hypothese 3 ...31 5.4 Resumé onderzoeksresultaten...34 6 Conclusie ...35 6.1 Conclusie onderzoek ...35

(7)

7 6.2 Tekortkomingen onderzoek ...36 6.3 Aanbevelingen toekomstig onderzoek ...36 7 Bibliografie ...37

(8)

8

1 Introductie

Dit onderzoek bestudeert het effect van geslachtsdiversiteit op winststuring binnen het bestuur van Nederlandse beursgenoteerde ondernemingen. In het Nederlands landschap wordt regelmatig gesproken over de relevantie van vrouwen in het bestuur van een organisatie. Noorwegen heeft wettelijk vastgelegd dat het bestuur van organisaties voor veertig procent uit vrouwen moet bestaan. Daarnaast willen Spanje en Zweden beide het aandeel vrouwen in het bestuur stellen op respectievelijk veertig en vijftig procent (Srinidhi, Gul, & Tsui, 2011). In Nederland heeft de ministerraad ingestemd met het voorstel van minister Van der Steur en minister Bussemaker om het streefcijfer van minstens dertig procent mannen en vrouwen die het bestuur van naamloze– en besloten vennootschapen vertegenwoordigen te handhaven. Hiermee wil de Nederlandse overheid voorkomen dat het vrouwelijk talent onbenut blijft (Rijksoverheid, 15 januari 2016). Uit verschillende wetenschappelijke onderzoeken blijkt dat de diversiteit binnen het bestuur tot verbeterde financiële prestaties leidt (Adams, Gupta, & Leeth, 2009; Campbell & Mínguez-Vera, 2007; Carter, Simkins, & Simpson, 2003; Erhardt, Werbel, & Shrader, 2003; Farrell & Hersch, 2005). Onderzoekers stellen tevens dat de verschillende geslachten zich anders gedragen ten aanzien van conservatisme, risico’s en ethiek (Powell & Ansic, 1997; Schubert, 2006; Jianakoplos & Bernasek, 1998). Andere onderzoekers veronderstellen dat vrouwen minder tolerant zijn jegens opportunistische beslissingen dan mannen (Krishnan & Parsons, 2008). Daarnaast zijn vrouwen minder gericht op het eigen belang en volgen zij minder de gangbare praktijk dan mannen (Arlow,1991).

“Grijze” gebieden binnen de accounting regelgeving biedt het management mogelijkheden om de verantwoorde financiële prestaties te beïnvloeden om bepaalde doelen te realiseren ten koste of gunste van respectievelijk de aandeelhouders of zichzelf (Beneish, 2001; Christie & Zimmerman, 1994; Healy & Wahlen, 1999). In dit onderzoek wordt het effect van het geslacht op de mate van winststuring in Nederland onderzocht. Bestaande literatuur heeft zich vooral gericht op de Verenigde Staten en Groot-Brittannië (Arun, Almahrog, & Ali Aribi, 2015; Peni & Vähämaa, 2010). Aangezien in de VS andere financiële verslaggevingsregels kunnen gelden, vinden de uitkomsten van dit onderzoek niet direct hun toepassing op de Nederlandse beursgenoteerde ondernemingen (Peni & Vähämaa, 2010). De data uit het onderzoek van Groot-Brittannië bestaat vooral uit “high debt” bedrijven, terwijl er wordt gesuggereerd dat er juist bij de “low debt” bedrijven een effect is gevonden tussen winststuring en vrouwen in het bestuur (Arun et al., 2015). Aangezien de data hier niet op is gericht en het uitsluitend data bevat tot en met het jaar 2011, zitten er tekortkomingen in de data die de resultaten van het onderzoek konden beperken. Daarnaast is het aandeel vrouwen in management functies wereldwijd gestegen (Brosnan, 2016).

(9)

9 Bij Nederlandse beursgenoteerde ondernemingen is het aandeel vrouwen in het bestuur na 2011 verdubbeld van 5.7% naar 13,6% in 2013 (Elite group, 2014). Dit betekent dat de bestaande resultaten niet per definitie gelden voor de huidige situatie. Concreet zal in dit onderzoek bestudeerd worden of vrouwelijke bestuurders invloed hebben op het in meer of mindere mate toepassen van winststuring. De onderzoeksvraag luidt als volgt: “Heeft geslachtsdiversiteit binnen het

bestuur effect op de toepassing van winststuring in Nederland?”. Dit zal conceptueel onderzocht worden

door de afhankelijke variabele ‘winststuring’ te meten aan de hand van het ‘modified Jones model’ (Dechow Sloan & Sweeney, 1995). Met als onafhankelijke variabele de samenstelling van het bestuur (bestuursdiversiteit), dat opgesplitst wordt in het aandeel vrouwen in het bestuur, en het geslacht van de CFO van beursgenoteerde ondernemingen in Nederland. Financiële instellingen zullen buiten de data gehouden worden, omdat deze een afwijkende accounting regelgeving kennen (Arun et al, 2015). De uitkomst van dit onderzoek contribueert aan de bestaande discussie of er in Nederland een wettelijke verplichting moet komen over het aantal vrouwen dat minimaal in de top van een organisatie werkzaam moet zijn. Daarnaast geeft het stakeholders inzicht over de manier waarop de verschillende geslachten winststuring toepassen.

Dit rapport is als volgt opgebouwd. In hoofdstuk 2 wordt er ingegaan op bestaande literatuur. Dit hoofdstuk begint met de uitleg van de agency theorie en winststuring, waarbij het ‘Modified Jones’ model wordt besproken. Aansluitend wordt de theorie rondom bestuursdiversiteit en winststuring besproken en wordt de theorie rondom de verschillen tussen de geslachten besproken, vervolgens wordt dit hoofdstuk afgesloten met het formuleren van de hypothesen. In hoofdstuk 3 zal het hulpmodel ‘Modified Jones’ gedetailleerd worden besproken en zullen de bijbehorende regressies worden beschreven. In hoofdstuk 4 zal de totstandkoming van de data worden aangehaald en zal de data worden besproken, waarna in hoofdstuk 5 de onderzoeksresultaten worden behandeld. Afsluitend worden in hoofdstuk 6 de conclusies, tekortkomingen en aanbevelingen besproken.

(10)

10

2 Theorie

In dit hoofdstuk wordt de bestaande theorie rondom Earnings Management en bestuursdiversiteit beschreven. Deze theorie geeft vervolgens richting aan de onderzoekshypothesen.

2.1 Agency Theory en Earnings Management (Winststuring)

Sinds de jaren zestig wordt al onderzoek gedaan naar risico’s tussen individuen en partijen (Arrow, 1971; Wilson, 1968). Een van de theorieën die hierop ingaat is de agency theorie (Watts & Zimmerman, 1978). Onderzoekers stellen dat de agency theorie inhoudt dat bedrijven uit formele contracten met individuen of groepen bestaat, welke allen een contributie leveren aan het bedrijf, tegen een bepaalde prijs (Jensen & Meckling, 1976). Deze theorie heeft hierbij het agency probleem aangekaart. Het agency probleem speelt zich af op het moment dat de aandeelhouder(s) (Principaal) de werkzaamheden binnen het bedrijf overdragen aan een andere partij (Agent). Problemen die zich hierbij kunnen voor doen is dat (1) de agent en de principaal tegengestelde belangen hebben en (2) het kan duur dan wel moeilijk zijn voor de principaal om de werkelijke prestaties van de agent te controleren. Bosse en Philips (2016) stellen dat de principaal zoveel mogelijk bedrijfswaarde nastreeft, terwijl de agent zijn of haar eigen welvaart verkiest. Onderzoekster Eisenhardt (1989) vult dit aan door te stellen dat de principaal niet kan verifiëren of de agent juist heeft gehandeld en daarnaast kunnen de verwachtingen ten aanzien van risicotolerantie tussen beide partijen verschillen. Het management (agent) heeft door de scheiding tussen eigendom en bestuur derhalve de mogelijkheid om het eigenbelang boven dat van het aandeelhoudersbelang te plaatsen, en kan dit door middel van Earnings Management uitvoeren (Easterwood, 1998). De twee kernmechanismen van het agency probleem, namelijk ‘tegenstrijdige belangen’ en ‘informatie asymmetrie’ worden hiermee aangekaart (Cohen, Holder-Webb, Sharp & Pant, 2007). Cohen et al. (2007) stellen dat met behulp van extra monitoring de informatie asymmetrie kan worden verminderd, en anderzijds kunnen de tegengestelde belangen worden verminderd door passende beloningsmaatregelen met de agent te treffen. Zij stellen dat de implementatie van deze maatregelen het opportunistisch handelen door de agent kan beperken, dan wel onbedoeld in de kaart spelen, indien deze ontoereikend zijn. Fama en Jensen (1983) stellen dat een toezichtsorgaan als de Raad van Commissarissen kan helpen bij het verbeteren van informatie asymmetrie.

Volgens Rosenfield (2000) is ‘Earnings Management’ of te wel winststuring een inspanning door de opstellers van de financiële rapporten, om de resultaten zo weer te geven dat ze voldoen aan de verwachtingen die belanghebbende tevreden stellen. Daarnaast stelt hij dat de accounting

(11)

11 literatuur winststuring definieert als verstoringen in de toepassing van de algemeen aanvaardbare boekhoudkundige principes. Andere onderzoekers beschrijven winststuring als het gebruik maken van de beperkingen van boekhoudkundige principes met als doel om het beoogde resultaat te rapporteren (Koumanakos, Siropulos & Geogopoulus, 2005). Healy en Wahlen (1999) spreken van winststuring op het moment dat managers gebruik maken van subjectieve oordeelsvorming, met als doel om stakeholders te misleiden over de financiële prestaties, dan wel om te voldoen aan de contractuele eisen met betrekking tot de financiële beloningen. Naast subjectieve oordeelsvorming stellen zij dat winststuring tevens wordt toegepast door transacties op zodanige wijze te structuren, dat de rapportage aan hun voorkeuren voldoet. Onderzoekers beweren dat boekhoudkundige resultaten de meest gebruikte maatstaf is voor het meten van de bedrijfsprestaties. Zij stellen dat veel accounting literatuur onderzoek heeft gedaan naar het effect van deze boekhoudkundige principes op winststuring (Peni & Vähämaa, 2010). Graham, Harvey en Puri (2015) stellen dat de CFO een sleutelfiguur is in het toepassen van winststuring, aangezien de CFO over de mogelijkheden beschikt om de financiële verslaggeving te beïnvloeden. Het is al geruime tijd erkend dat bestuurders belang kunnen hebben bij het manipuleren van resultaten om de bedrijfswaarde te maximaliseren, dan wel om ten koste van de aandeelhouders hun eigen belang te bevredigen (Christie & Zimmerman, 1994; Beneish, 2001). Hierop vervolgend stellen Peni en Vähämaa (2010) dat de kwaliteit van de financiële rapportages afhankelijk is van de motieven en karakteristieken van de bestuurders, en bovendien stellen zij dat opportunistisch handelen door het bestuur de kwaliteit van de verantwoorde resultaten vermindert. Uit diverse andere onderzoeken blijkt tevens dat winststuring beïnvloedt wordt door de karakteristieken en “beloningsstrategieën” van de bestuurders (Cheng & Warfield, 2005; Davidson, Xie, Xu & Ning, 2007; Jiang, Petroni & Wang, 2008). Carter et al. (2003) stellen dat de bedrijfsprestaties worden beïnvloed door zowel het aandeel vrouwen als de etnische achtergrond van de bestuurders. Dit wordt bevestigd door Erhardt et al. (2003) die stellen dat uit Amerikaans onderzoek blijkt dat de prestaties van bedrijven verbetert naarmate het bestuur een hogere diversiteit kent. Zij vinden een significante positieve relatie tussen bestuursdiversiteit en de boekhoudkundige resultaten. Onderzoekers stellen tevens dat bij bedrijven met een Big 6 auditor minder winststuring wordt toegepast dan bij een niet-Big 6 auditor (Becker, DeFond, Jiambalvo & Subramanyam, 1998; Krishnan, 2003). Krishnan (2003) schrijft dit toe aan de specialisme van de Big 6 auditors. Aan de andere kant wordt door Huguet en Gandia (2016) gesteld dat uit hun onderzoek onder Spaanse bedrijven geen significant verschil tussen Big 4 of non-Big 4 auditors is vastgesteld. Francis & Yu (2009) stellen dat Big 4 auditors hogere audit kwaliteit leveren dan niet big 4 auditors.

(12)

12 Volgens Xiong (2007) zijn er verschillende manieren om winststuring te meten. De meest gebruikte methode is de ‘Discretionary Accruals’. Dit model gaat ervan uit dat managers primair steunen op hun controle over de “Accounting Accruals”, waarmee ze de resultaten kunnen beheersen (Jones, 1991). ‘Accruals’ bestaan uit ‘Discretionary Accruals’ (DA) en ‘Non-Discretionary Accruals’ (NDA). DA zijn manager afhankelijk, terwijl NDA economisch bepaald worden. Xiong (2007) stelt dat managers gebruik maken van de beperking van boekhoudkundige principes en hun oordeelsvorming ten aanzien van DA. DA zijn derhalve een maatstaf om winststuring te meten. Veel voorkomende methoden om deze ‘Accruals’ te meten zijn de Jones Model (Jones, 1991) en de Modified-Jones Model (Dechow et al. 1995).

Het Jones Model gebruikt de ‘totale accruals’ op ‘Materiele vaste activa’ (MVA) en de veranderingen in de omzet. Dit geeft inzicht in het aantal niet-gemanagede Accruals (NDA). De overige ‘Accruals’ worden gezien als de gemanagede Accruals (DA) (Jones, 1991). Het Modified-Jones Model is een wijziging op de Modified-Jones Model. In het ‘Modified Modified-Jones Model’ wordt ook de mutatie in de debiteuren meegenomen (Dechow et al, 1995). Dechow et al. (1995) stellen dat managers via de debiteuren invloed hebben op de uitkomst van bedrijfsprestaties. Dit kan volgens Dechow et al. (1995) eenvoudiger via de verkopen op rekening, dan via de contante verkopen. Derhalve is de post debiteuren toegevoegd aan het oude Jones Model.

Voor het toetsen van de hypotheses wordt gebruik gemaakt van het ‘Modified-Jones Model’ van Dechow et al. (1995). Deze methode bepaalt aan de hand van de totale accruals en de non-discretionaire accruals wat de overige discretionaire, management afhankelijke accruals zijn.

2.2 Bestuursdiversiteit en Winststuring

Uit diverse onderzoeken blijkt dat winststuring beïnvloedt wordt door de karakteristieken en de beloningsafspraken van bestuurders (Cheng & Warfield, 2005; Davidson et al., 2007, Jiang et al. 2008). Volgens Peni en Vähämaa (2010) is binnen de psychologische en management literatuur erkend dat er significante verschillen bestaan tussen mannen en vrouwen. Zij stellen dat de verschillende geslachten verschillend handelen ten aanzien van leiderschapsstijlen, communicatievaardigheden, conservatisme, risico’s en besluitvorming. Vrouwen vermijden bijvoorbeeld financiële risico’s relatief meer dan mannen (Jianakoplos & Bernasek, 1998). Basu (1997) beschrijft conservatisme als het sneller verantwoorden van slecht nieuws (bijvoorbeeld met betrekking tot de kosten), en het geleidelijk verantwoorden van goed nieuws (Bijvoorbeeld te verwachte omzet). Conservatisme leidt dus tot voorzichtigheid ten aanzien van opbrengsten, maar onvoorzichtigheid ten aanzien van kosten. Basu (1997) verwacht dat door conservatisme er meer ‘accruals’ aanwezig zullen zijn bij slecht nieuws, dan bij goed nieuws.

(13)

13 Uit een andere studie komt tevens naar voren dat er een significante associatie bestaat tussen de volatiliteit van de beurskoersen en het aantal vrouwen in het bestuur (Adams & Ferreira, 2004). Adams en Ferreira (2004) beweren hiermee dat de beurskoers minder volatiel wordt, naarmate het aandeel vrouwen in het bestuur toeneemt. Dit zou mogelijk het gevolg kunnen zijn van het conservatiever handelen door vrouwen. Fondas en Sassalos (2000) vinden dat een divers bestuur doelgerichter handelt dan niet geslachtsdiverse besturen. Zij veronderstellen dat vrouwen het besluitvormingsproces verbeteren door een nieuwe perspectief en mening te introduceren. Andere onderzoekers stellen dat in de hedendaags zakelijke wereld vrouwelijke leiderschapsstijlen beter zijn dan die van mannen. Hierbij merken zij op dat vrouwen meer competenties moeten hebben dan mannen om de hoge functies te kunnen bemachtigen (Eagly & Carli, 2003).

Tevens blijkt dat vrouwen het gedrag en de effectiviteit van het bestuur verbeteren, omdat vrouwen zich onder andere beter voorbereiden op vergaderingen dan mannen (Huse & Solberg, 2006; Adams & Ferreira, 2009). Dit doet veronderstellen dat vrouwen de bedrijfsvoering serieuzer nemen. Volgens Macleod Heminway (2007) zijn vrouwen betrouwbaarder dan mannen, en zijn ze minder gericht op het manipuleren van financiën en het ondermijnen van hun verantwoordelijk-heden. Daarnaast hebben vrouwelijke bestuurders een hogere moraal dan mannen. Waarmee Bernardi en Arnold (1997) stellen dat vrouwen zich meer houden aan hun normen en waarden. Volgens Khazanchi (1995) zijn vrouwen in een zakelijke context ethischer dan mannen, en zijn ze minder geneigd om op onethische wijze financieel beloond te worden.

Daarnaast stellen Powell en Ansic (1997) dat vrouwen minder geneigd zijn om risico te nemen met betrekking tot financiële beslissingen en volgens Gul, Fung en Jaggi (2009) heeft dit zijn werking op de beperkte toepassing van winststuring. Dit is terug te zien in de resultaten van Arun et al. (2015). Zij stellen dat vrouwen conservatiever handelen, aangezien uit de resultaten blijkt dat vrouwen in het bestuur eerder geneigd zijn om ‘resultaat verlagende winsturing’ (‘income-decreasing earnings management’) toe te passen. Hierdoor kan worden verwacht dat vrouwen resultaat verhogende winststuring lijken te vermijden. Dit komt overeen met de uitkomsten van het Amerikaanse onderzoek van Peni en Vähämaa (2010) die stellen dat vrouwelijke bestuurders worden geassocieerd met ‘resultaat verlagende winststuring’. Onderzoekers Arun et al. (2015) hebben onderscheid gemaakt tussen complexe bedrijven (‘High Debt Firms’) en simpele organisatie (‘Low Debt Firms’). Complexe bedrijven steunen meer op vreemd vermogen en hebben een groter bestuur en meer onafhankelijke bestuurders. Simpele bedrijven steunen op bedrijfsspecifieke kennis en hebben een kleiner bestuur met meer ‘insiders’. Arun et al. (2015) hebben gevonden dat bij ‘Low Debt Firms’ het aandeel vrouwen wordt geassocieerd met conservatisme en dus ‘resultaat verlagende winststuring’, terwijl bij ‘high debt

(14)

14 firms’ geen enkele relatie is gevonden met betrekking tot geslachtsdiversiteit en winststuring. Zij suggereren dat een mogelijke verklaring voor deze bevinding is dat de effectiviteit van vrouwelijke bestuurders groter is bij een relatief kleiner bestuur. Dit sluit aan bij de bevindingen van Coles, Daniel & Naveen (2008) die stellen dat kleinere besturen effectiever handelen dan grotere besturen. Daarnaast melden Arun et al. (2015) dat zij in Groot-Brittannië geen bewijs is gevonden voor verschillen tussen vrouwelijke financiële directeuren (CFO’s) en winststuring ten opzichte van mannelijke CFO’s. Onderzoekers stellen dat een CFO meer invloed heeft op de toepassing van winststuring dan een CEO (Jiang, Petroni & Wang, 2010).

2.3 Geslachtsdiversiteit en Winststuring

Volgens Peni en Vähämaa (2010) worden vrouwelijke CFO’s geassocieerd met resultaat verlagende “discretionaire accruals”. Hiermee stellen zij dat vrouwelijke CFO’s conservatiever handelen ten aanzien van financiële rapporteringsstrategieën. Diverse onderzoeken beweren dat het geslacht van de bestuurders en directeuren effect heeft op de kwaliteit van ‘corporate governance’ en de financiële prestaties van het bedrijf. Uit deze onderzoeken blijkt bijvoorbeeld dat vrouwen in het bestuur het functioneren en de effectiviteit van het bestuur en de comités verbetert, tevens komt naar voren dat een vrouwelijke bestuurder de leiderschapsstijlen beïnvloedt (Farrell & Hersch, 2005; Rose, 2007; Adams & Ferreira, 2009). Daarnaast hebben onderzoekers gevonden dat diversiteit binnen het bestuur effect heeft op de financiële prestaties van een bedrijf. Hierbij stellen ze dat diversiteit binnen het bestuur de financiële prestaties verbeterd, omdat verschillende geslachten in het bestuur leidt tot bredere kennis en inzichten, welke zouden kunnen leiden tot betere concurrentiestrategieën vergeleken met bedrijven zonder een divers bestuur (Erhardt et al., 2003). Dit wordt bevestigd door Campbell en Minguez-Vera (2007) die verklaren dat de geslachts-diversiteit binnen het bestuur de financiële prestaties en de bedrijfswaarde verbetert.

Er zijn ook studies die stellen dat geslachtsdiversiteit niet per definitie leidt tot verbeterde prestaties. Watson (2002) stelt bijvoorbeeld dat er in bepaalde industrieën, en bedrijven die langer bestaan er geen significant verschil bestaat tussen mannelijke en vrouwelijke bestuurders. Echter, hij geeft hierbij aan dat er een enigszins bewijs is dat vrouwelijk bestuurde bedrijven beter presteren dan de mannelijk bestuurde bedrijven. Uit Deense data blijkt dat er geen significante relatie bestaat tussen de bedrijfsprestaties en vrouwelijke vertegenwoordiging in het bestuur (Rose, 2007). Andere onderzoekers stellen dat het gemiddelde effect van vrouwelijke bestuurders op de bedrijfsprestaties negatief is, behalve als het gaat om bedrijven met een zwakke ‘corporate governance’ (Adams & Ferreira, 2009). Wolfers (2006) zegt dat er geen verschil is ontdekt omtrent de beurskoersen tussen vrouwelijke en mannelijke bestuurders van ondernemingen in de Verenigde Staten. Keys, Ellis,

(15)

15 Newsome en Friday (2002) stellen dat de kans op het selecteren van vrouwen in het bestuur afneemt naarmate er reeds vrouwen in het bestuur zitten. Volgens hen worden vrouwen niet op basis van hun kwaliteiten geselecteerd, maar vooral op basis van hun geslacht. Het gaat dus niet om de kwaliteit van de vrouwelijke kandidaten en hun toegevoegde waarde aan het bestuur, maar vooral om het voldoen aan de druk die de maatschappij het bedrijfsleven heeft opgelegd (Keys et al., 2002). Uit Frans onderzoek komt naar voren dat er geen bewijs is dat vrouwelijke CFO’s anders omgaan met winststuring dan mannen (Hili & Affes, 2012).

Bestaande literatuur heeft zich vooral gericht op Amerika en Groot-Brittannië (Arun, et al., 2015; Peni & Vähämaa, 2010). De tekortkomingen die zich in deze onderzoeken voordoen (verouderde data, verschillende regelgeving en een toenemend aantal vrouwelijke bestuurders) kunnen de actualiseerbaarheid en generaliseerbaarheid van de bestaande resultaten beperken. Aangezien het aandeel vrouwen in management-functies wereldwijd is gestegen (Brosnan, 2016), en bij Nederlandse beursgenoteerde ondernemingen het aandeel vrouwen in het bestuur na 2011 is verdubbeld van 5.7% naar 13,6% in 2013 (Elite group, 2014), maakt dit het onderzoeken van winststuring door vrouwelijke bestuurders binnen Nederland relevant.

2.4 Hypothese-ontwikkeling

Bovengenoemde literatuur doet vermoeden dat er een relatie bestaat tussen het geslacht en de toepassing van winststuring. Healy en Wahlen (1999) veronderstellen dat managers gebruik kunnen maken van winststuring om misleidende financiële cijfers aan stakeholders te tonen, dan wel om te voldoen aan de contractuele vereisten met betrekking tot financiële beloningen. Onderzoekers stellen tevens dat winststuring beïnvloedt wordt door de karakteristieken van bestuurders (Cheng & Warfield, 2005; Davidson et al., 2007; Jiang et al. 2008). Volgens Macleod Heminway (2007) zijn vrouwen betrouwbaarder dan mannen, en zijn vrouwen minder gericht op het manipuleren van financiën en het ondermijnen van hun verantwoordelijkheden. Bernardi en Arnold (1997) stellen dat vrouwen een hoger moraal hebben en zich meer houden aan hun normen en waarden. Volgens Khazanchi (1995) zijn vrouwen in een zakelijke context ethischer dan mannen, en zijn ze minder geneigd om op onethische wijze financieel beloond te worden. Daarnaast zijn de bevindingen van Powell en Ansic (1997) dat vrouwen minder geneigd zijn om risico te nemen met betrekking tot financiële beslissingen en volgens Gul et al. (2009) heeft dit zijn werking op de beperkte toepassing van winststuring. Arun et al. (2015) stellen dat vrouwen conservatiever handelen, aangezien vrouwen in het bestuur eerder geneigd zijn om “resultaat verlagende winsturing” toe te passen. Dit komt overeen met de uitkomsten van het Amerikaanse onderzoek van Peni en Vähämaa (2010). Zoals eerder beschreven kennen de bestaande

(16)

16 onderzoeken tekortkomingen die de generaliseerbare waarde van de resultaten beperken.

Gezien de bestaande onderzoeken is te verwachten dat er een relatie bestaat tussen het geslacht en de toepassing van winststuring. Vrouwen zijn onder andere conservatiever, nemen minder risico’s, zijn betrouwbaarder en vertonen ethischer gedrag dan mannen. Derhalve is te verwachten dat vrouwen minder gebruik maken van winststuring.

H1: Vrouwen maken minder gebruik van winststuring dan mannen

Daarnaast geven de karakteristieke verschillen tussen mannen en vrouwen de verwachting dat indien er winststuring wordt toegepast, vrouwen gebruik zullen maken van ‘winst verlagende’ winststuring, aangezien vrouwen getypeerd worden als conservatievere bestuurders.

H2: Vrouwen maken meer gebruik van ‘winst verlagende’ winststuring dan mannen

Onderzoekers stellen dat een CFO meer invloed heeft op de toepassing van winststuring dan een CEO (Jiang, et al., 2010). Deze bevindingen gecombineerd met de karakteristieken van het vrouwelijk geslacht, doet vermoeden dat een vrouwelijke CFO meer invloed heeft op de toepassing van winststuring. De verwachting is dan ook dat een bedrijf met een vrouwelijke CFO minder winststuring toepast dan een bedrijf met een mannelijke CFO.

H3: Bedrijven met een vrouwelijke CFO maken minder gebruik van winststuring dan bedrijven met een mannelijke CFO

(17)

17

3 Methode

In dit hoofdstuk wordt het gekozen onderzoeksmodel beschreven. Hierbij worden de benodigde regressies en variabelen ten aanzien van de gestelde hypothesen behandeld. Tevens wordt het hulpmodel ‘Modified Jones’ behandeld.

3.1 Regressievergelijkingen per hypothese

Om de geformuleerde hypothesen te toetsen zal gebruik worden gemaakt van de afhankelijke variabele ‘Discretionaire Accruals’, die middels het hulpmodel ‘Modified Jones’ zal worden geschat. Dit is beschreven in paragraaf 3.4. Evenals Huguet en Gandia (2016) in hun onderzoek naar winsturing en type auditors dat doen, zal in dit onderzoek winststuring worden gemeten aan de hand van de ‘Absolute Discretionaire Accruals’. Als onafhankelijke variabele wordt voor hypothesen 1 en 2 ‘het aandeel vrouwen in het bestuur in jaar t’ (FEM%t) gemeten. Gezien de theorie rondom de karakteristieken van het vrouwelijke geslacht is een negatieve relatie te verwachten tussen het aandeel vrouwen in het bestuur en winststuring. Voor hypothese 3 wordt als onafhankelijke variabele de dummy ‘geslacht van CFO in jaar t’ (dGEN. CFOt) getoetst. De dummy variabele is gelijk aan 1 als het om een vrouwelijke CFO gaat en anders is het 0. Hierbij wordt een negatieve relatie verwacht tussen DA en vrouwelijke CFO’s.

Evenals Peni en Vähämaa (2010) dat in hun onderzoek naar winststuring gedaan hebben, worden bij het toetsen van de hypothesen de volgende controle variabelen gebruikt: leverage ( LEV𝑡) en verliezen ( dLOSSt) zijn indicatoren voor de financiële conditie van een bedrijf. Onderzoekers stellen dat de financiële conditie van bedrijven effect heeft op de toepassing van winststuring (Leuz, Nanda, & Wysocki, 2003; Deangelo, Deangelo & Skinner, 1994). Zij stellen dat slecht presterende bedrijven een druk kunnen voelen om ‘income decreasing accruals’ toe te passen. Daarnaast kunnen accruals worden overschat bij slecht presterende bedrijven (Dechow, 1995). Derhalve is er een negatieve correlatie tussen deze variabelen en winststuring te verwachten. LEV𝑡 wordt berekend door de natuurlijke logaritme van de totale schulden te delen door de totale activa per bedrijf per jaar. dLOSSt is een dummy variabele welke gelijk is aan 1 als het netto resultaat in jaar t negatief is en anders is deze 0.

Naast bovengenoemde controle variabelen worden in dit onderzoek tevens de ‘omvang van de organisaties in jaar t’ (SIZEt) en ‘het type auditor in jaar t’ (dBig4t) als controle variabelen meegenomen. Onderzoekers stellen dat grote bedrijven een betere governance structuur kunnen hebben en over het algemeen meer gemonitord worden door auditors en andere financiële analisten, waardoor deze bedrijven minder informatie-asymmetrie kennen (Meek, Rao, & Skousen,

(18)

18 2007). Zij stellen dat de omvang van bedrijven daarmee een negatieve relatie heeft met winststuring. De variabele SIZEt zal worden bepaald als de natuurlijke logaritme van de totale activa in jaar t (Van Tendeloo & Vanstraelen, 2008). Tevens veronderstellen onderzoekers dat het type auditor effect heeft op de mate van toepassing van winststuring. Hierbij stellen de onderzoekers dat er een negatieve relatie bestaat tussen een Big 4 auditor en winststuring. (Becker, DeFond, Jiambalvo & Subramanyam, 1998; Krishnan, 2003). De dummy variabele dBig4t is 1 als de auditor in jaar t een BIG 4 auditor betreft en anders is deze 0 (Huguet & Gandia, 2016).

In de volgende paragrafen worden de regressiemodellen ten aanzien van de gestelde hypothesen behandeld.

3.2 Regressiemodel voor hypothese 1

H1: Vrouwen maken minder gebruik van winststuring dan mannen.

Voor het toetsen van deze hypothese zal gebruik worden gemaakt van de volgende regressie vergelijking:

|DAt| = β0+ β1FEM%t+ β2SIZEt+ β3dLOSSt+ β4LEVt+ β5dBig4t+ ε

Waarbij de toets variabele FEM%t het percentage vrouwen in het bestuur van het betreffende bedrijf in jaar t is. |DAt| betreffen de Absolute Discretionaire Accruals per bedrijf in jaar ‘t’.

3.3 Logistisch Regressiemodel voor hypothese 2

H2: Vrouwen maken meer gebruik van “winst verlagende” winststuring dan mannen.

Voor het toetsen van deze hypothese zal gebruik worden gemaakt van de volgende logistische regressie vergelijking:

dDAtNeg = β0+ β1FEM%t+ β2SIZEt+ β3dLOSSt+ β4LEVt+ β5dBig4t+ ε

Waarbij dDAtNeg een dummy variabele betreft welke 1 is indien de DA in jaar t negatief is en anders is deze 0. Hierbij wordt een positieve relatie tussen het percentage vrouwen in het bestuur (test variabele) en de toepassing van ‘winst verlagende’ discretionaire accruals verwacht.

3.4 Regressiemodel voor hypothese 3

H3: Bedrijven met een vrouwelijke CFO maken minder gebruik van winststuring dan bedrijven met een mannelijke CFO.

(19)

19 Voor het toetsen van deze hypothese zal gebruik worden gemaakt van de volgende regressie- vergelijking:

|DAt| = β0+ β1dGEN. CFOt+ β2SIZEt+ β3dLOSSt+ β4LEVt+ β5dBig4t+ ε Waarbij de test variabele dGEN. CFOt een dummy variabelen betreft welke 1 is als het bedrijf in jaar t een vrouwelijke CFO heeft en 0 indien dit een man betreft.

3.5 Hulpmodel Modified-Jones

Voor het onderzoeken van de hypotheses wordt gebruik gemaakt van het hulpmodel ‘Modified-Jones’ van Dechow et al. (1995). Dit model komt voort uit de eerdere modellen die discretionaire accruals meetbaar maakten (Healy, 1985; Jones, 1991). Ten opzichte van de oorspronkelijke Jones-model stelt Dechow (1995) dat het een tekortkoming bevat met betrekking tot de accruals ten aanzien van de mutatie in de debiteuren. Aangezien hierin tevens winststuring mogelijk is heeft Dechow (1995) deze variabele aan het model toegevoegd.

Om de Totale Accruals te berekenen zal gebruik worden gemaakt van dezelfde formule als uit eerdere literatuur van Healy (1985) en Jones (1991) blijkt. Dechow (1995) bepaalt de totale accruals per jaar middels de volgende formule:

TAt = (∆CAt− ∆CLt− ∆Casht+ ∆STDt− Dept) /At−1 Waarbij het volgende geldt:

∆CAt =Mutatie in de vlottende activa van de onderneming in jaar t ∆CLt =Mutatie in de kortlopende schulden van de onderneming in jaar t ∆Casht =Mutatie in de liquide middelen van de onderneming in jaar t

∆STDt =Mutatie in het kortlopende deel van de langlopende schulden van de onderneming in jaar t

DEPt =Afschrijvingen en waardeverminderingen van de onderneming in jaar t At−1 =Totale activa van de onderneming ultimo jaar t-1

TA kan worden uitgesplitst in niet-discretionaire accruals (NDA) en discretionaire accruals (DA). Zoals de volgende formule laat zien:

(20)

20 Nadat de ‘Totale Accruals’ zijn vastgesteld zullen eerst de jaarspecifieke paramaters bepaald moeten worden. De jaarspecifieke parameters (α1, α2, α3) worden bepaald aan de hand van een OLS regressie. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de formule waarbij de ‘Totale Accruals’ (TA𝑡) worden gedeeld door de totale activa van het voorgaande jaar. Hiervoor is de volgende regressie opgesteld, welke per onderzoeksjaar wordt uitgevoerd (Dechow et al., 1995):

TAt/A𝑡−1= α1(1/A𝑡−1) + α2( ∆REVt/A𝑡−1) + α3(PPEt/A𝑡−1) + ℰt

Vervolgens worden de berekende coëfficiënten gebruikt bij het schatten van de ‘Non-Discretionary Accruals (NDÂt). Hiervoor gebruiken Dechow et al. (1995) de volgende formule, welke van het Jones model (Jones, 1991) verschilt door de mutatie in de debiteuren in betreffend jaar mee te nemen (∆REC𝑡):

NDÂt = α̂1( 1

At−1) + α̂2( ∆REVt− ∆RECt) + α̂3(PPEt) Waarbij het volgende geldt:

NDÂt =Non-Discretionary Accruals in betreffend jaar A𝑡−1 =Totale activa van het voorgaand jaar

∆REV𝑡 =Mutatie in omzet van het betreffende jaar ten opzicht van het voorgaande jaar, gedeeld door de totale activa van het voorgaande jaar.

∆REC𝑡 =Mutatie in de debiteuren van het betreffende jaar ten opzicht van het voorgaande jaar, gedeeld door de totale activa van het voorgaande jaar.

PPE𝑡 =Bruto materiele vaste activa in betreffend jaar, gedeeld door de totale activa van het voorgaande jaar.

𝛼̂1, 𝛼̂2, 𝛼̂3 =Betreffen schattingen van de jaarspecifieke parameters.

Na het uitvoeren van de regressie en het toepassen van de eerder genoemde formules zijn de totale accruals(TA) en de non-discretionaire accruals (NDA) bekend. Middels de volgende vergelijking zijn dan de ‘Discretionary Accruals’(DA) te bepalen.

DA = TA − NDÂ

De variabele discretionaire accruals (DA) zal worden gebruikt als variabele in de regressies waarmee de in 2.4 geformuleerde hypothesen worden getoetst.

(21)

21

3.6 Resumé gebruikte variabelen

Tabel 1 - Opsomming gebruikte variabelen

Naam Variabele Omschrijving

Afhankelijke variabelen

|DAt| Absolute waarde van de Discretionaire Accruals per bedrijf in jaar ‘t’ dDAtNeg Dummy variabele welke 1 betreft indien de Discretionaire Accruals in

jaar ‘t’ negatief is en anders is deze 0

Toets variabelen

FEM%t Betreft het percentage vrouwen in het bestuur per bedrijf in jaar ‘t’ dGEN. CFOt Dummy variabelen welke 1 betreft indien het bedrijf in jaar ‘t’ een

vrouwelijke CFO heeft en 0 als dit een man is

Controle variabelen

LEVt. De totale schulden gedeeld door de totale activa per bedrijf in jaar ‘t’ dLOSSt Dummy variabele welke gelijk is aan 1 als het netto resultaat in jaar ‘t’

negatief is en anders is deze 0

SIZEt De natuurlijke logaritme van de totale activa in jaar ‘t’ per bedrijf dBig4t Dummy variabele welke gelijk is aan 1 indien het bedrijf een Big 4

(22)

22

4 Data

In dit hoofdstuk wordt de data gepresenteerd. In paragraaf 4.1 wordt eerst de totstandkoming van de sample besproken. Vervolgens worden in de volgende paragrafen de statistische kenmerken van de sample behandeld, zoals de descriptives, correlaties en de test voor multi-collineariteit.

4.1 Omvang Dataset

Dit onderzoek zal worden uitgevoerd aan de hand van beschikbare databases, aangevuld met zelf gestructureerde data. De bestaande data is verkregen uit de database ‘Datastream’. Deze database is beschikbaar voor studenten aan de Universiteit van Amsterdam. In dit onderzoek wordt gebruik gemaakt van data uit de periode 2010 tot en met 2015. De vergelijkende cijfers uit het jaar 2010 zijn noodzakelijk voor het berekenen van de variabelen ten aanzien van het jaar 2011. Voor de betreffende variabelen wordt verwezen naar hoofdstuk 3. In dit onderzoek zal derhalve gebruik worden gemaakt van de data over de periode van 2011 tot en met 2015. Het geslacht van de CFO en het percentage vrouwen in de Raad van Bestuur bij Nederlandse beursgenoteerde ondernemingen is niet uit bestaande databases te verkrijgen. Derhalve zijn er manueel 417 jaarrekening van beursgenoteerde onderneming bekeken om het geslacht van de CFO en het percentage vrouwen in de Raad van Bestuur te achterhalen. Hieronder is in tabel 2 schematisch weergegeven hoe de omvang van de data tot stand is gekomen.

1 Manueel zijn 417 jaarrekening bekeken om het geslacht van de CFO, aandeel vrouwen in de Raad van Bestuur, dan

wel andere ontbrekende gegevens te verzamelen. Tabel 2 - Omvang observaties

Omschrijving Aantal

Beschikbare data van Beursgenoteerde ondernemingen in Nederland over de jaren 2010 tot en met 2015 uit ‘Datastream’.

738

-/- Observaties met betrekking tot financiële instellingen. 66 -/- Observaties met betrekking tot het vergelijkingsjaar 2010. 112 -/- Observaties waarvan diverse/meerdere gegevens ontbreken. 143

(23)

23 Bovenstaande tabel geeft weer dat er uit de database ‘Datastream’ 738 observaties ten aanzien van de jaren 2010 tot en met 2015 beschikbaar zijn. Deze observaties betreffen gegevens van Nederlandse beursgenoteerde ondernemingen die benodigd zijn bij het uitvoeren van de regressies genoemd in hoofdstuk 3. Na het beoordelen van deze observaties blijken 66 hiervan betrekking te hebben op financiële instellingen die buiten de sample worden gehouden. Daaropvolgend zijn 112 observaties met betrekking tot 2010 uitsluitend met het oog op het bepalen van de variabelen ten aanzien van 2011 uit de database verzameld. 143 observaties betreffen beursgenoteerde ondernemingen waarvan meerdere gegevens ontbreken, dan wel niet beschikbaar zijn. Tot slot zijn er 417 observaties beschikbaar welke compleet zijn en in de sample worden betrokken.

In het volgende overzicht (tabel 3) wordt schematisch het verloop van het percentage vrouwen in het bestuur weergegeven.

Tabel 3 - Verloop van gemiddeld aantal vrouwen in het bestuur volgens onderzoeksdata

Omschrijving 2011 2012 2013 2014 2015 Gemiddeld

Percentage vrouwen in het bestuur 4,65% 6,01% 7,84% 7,90% 8,71% 7,02%

Percentage vrouwelijke CFO’s 2% 2% 5% 6% 8% 5%

Aantal ondernemingen 79 84 86 84 84 417

Over de periode 2011 tot en met 2015 is het percentage vrouwen in het bestuur op basis van de 417 observaties die in dit onderzoek kunnen worden betrokken bijna verdubbeld. Dit is in lijn met andere onderzoeken, die stellen dat het aantal vrouwen in de top van organisaties stijgt (Brosnan, 2016; Elite group, 2014). Gemiddeld is het percentage vrouwelijke CFO op basis van de beschikbare data onderzoek 5% (20 vrouwen op 417 observaties), de resultaten die hieruit voortvloeien zullen derhalve zeer voorzichtig geïnterpreteerd moeten worden.

4.2 Beschrijvende statistiek

Om de afhankelijke variabelen ‘absolute discretionaire accruals’ (|DAt|) en de dummy negatieve accruals (dDAtNeg) te bepalen, moeten de totale accruals per onderneming per jaar bepaald worden. Op basis van de vergelijkingen en regressies beschreven in hoofdstuk 3.4 worden deze bepaald. Per jaar zijn vervolgens de jaarspecifieke parameters geschat, welke worden gebruikt voor het schatten van de discretionaire accruals, welke winststuring meetbaar maakt (Dechow, 1995). Met behulp van OLS regressies zijn de jaarspecifieke parameters bepaald, welke hieronder zijn weergegeven in tabel 4.

(24)

24 Tabel 4 – Geschatte jaarspecifieke parameters

Type 2011 2012 2013 2014 2015

𝛼̂1 -285117,776 -351224,908 -1523445,361 605461,816 -124027,090

𝛼̂2 0,026 -0,153 -0,034 -0,109 -0,094

𝛼̂3 -0,099 -0,068 -0,164 -0,130 -0,078

Na het bepalen van de discretionaire accruals op basis van het ‘Modified Jones Model’ zijn deze omgezet tot de absolute discretionaire accruals en de dummy variabele negatieve discretionaire accruals, waardoor alle variabele die betrokken worden in dit onderzoek bekend zijn. Hieronder worden de statistische kerngegevens van de variabelen die opgenomen zijn in dit onderzoek weergegeven.

Uit tabel 5 blijkt dat voor alle variabelen er 417 observaties zijn. Het percentage vrouwen in de Tabel 5 - Statistische kerngegevens

Variabele N Mean Median Std. dev. Max Min

Afhankelijke variabelen |DAt| 417 0,075 0,046 0,100 0,988 0,000 dDAtNeg 417 0,570 1,000 0,495 1 0 Toets variabelen FEM%t 417 7,054 0,000 12,779 50,000 0,000 dGEN. CFOt 417 0,050 0,000 0,214 1 0 Controle variabelen LEVt 417 0,606 0,579 0,214 1,279 0,045 SIZEt 417 20,838 21,145 2,393 26,437 12,701 dLOSSt 417 0,310 0,000 0,465 1 0 dBig4t 417 0,9200 1,000 0,270 1 0

(25)

25 Raad van Bestuur varieert tussen de 0% en 50%. Daarnaast lijkt 92% van de geobserveerde ondernemingen een Big 4 accountant te hebben.Het percentage vrouwelijke CFO’s in de sample is 5%. Om de outliers van de controle variabele leverage (LEVt) te elimineren is voor 1% van de observaties winsorizing toegepast waarbij de extreme waarden zijn vervangen.

4.2.1 Correlatie

Met behulp van de correlatiecoëfficiënt van Pearson is de correlatie tussen de verschillende afhankelijke en onafhankelijke variabelen bepaald, zoals weergegeven in de correlatiematrix van tabel 6. De uitkomsten van de correlatiecoëfficiënt van Pearson zit tussen +1 en -1. Waarbij de waarde +1 betekent dat er een volledige positieve lineaire samenhang tussen de variabelen bestaat en de waarde -1 wil zeggen dat er een volledige negatieve lineaire samenhang tussen de variabelen bestaat. Een waarde van 0 wil zeggen dat er geen enkele samenhang tussen de variabelen bestaat.

Uit de correlatiematrix in tabel 6 blijkt dat geen enkel paar variabelen sterk met elkaar correleert. Een hoge correlatie van +/- 0,7 tussen onafhankelijke variabelen zou namelijk een indicatie voor multicollineariteit zijn. Wel zijn er variabelen die op verschillende significantie niveaus samenhangen. Uit de Correlatiematrix blijkt bijvoorbeeld dat het aandeel vrouwen in het bestuur (FEM%t) significant negatief samenhangt met de mate van winststuring (|DAt|). Voorzichtig zou dit er op kunnen duiden dat het aandeel vrouwen in het bestuur de mate van winststuring doet afnemen. Daarnaast is er nauwelijks dan wel geen correlatie tussen het geslacht van de CFO Tabel 6 - Correlatiematrix van Pearson

|DAt| dDAtNeg FEM%t LEVt SIZEt dBig4t dLOSSt dGEN. CFOt

|DAt| 1 dDAtNeg 0,046 1 FEM%t -0,123* 0,046 1 LEVt 0,29 0,079 0,114* 1 SIZEt -0,148** 0,023 0,403** 0,008 1 dBig4t -0,258** 0,034 0,162** -0,070 0,290** 1 dLOSSt 0,137** 0,083 -0,129** 0,267** -0,248 -0,108* 1 dGEN. CFOt -0,020 0,148** 0,309** 0,111* 0,109* 0,066 0,066 1

*Correlatie kent een significantie niveau van 0,05 ** Correlatie kent een significantie niveau van 0,01

(26)

26 (dGEN. CFOt) en ‘income decreasing earnings management’ (dDAtNeg), echter is deze wel significant en zou dit zeer voorzichtig geïnterpreteerd erop kunnen duiden dat een vrouwelijke CFO veelal ‘resultaat verlagende’ winststuring toepast, maar dit geldt weer niet als er wordt gekeken naar het aandeel vrouwen in het bestuur (FEM%t). De hoogste correlatiewaarde van 0,403 betreft die tussen FEM%t en SIZEt. Heel voorzichtig zou dit er op kunnen duiden dat het percentage vrouwen in het bestuur samenhangt met de grootte van organisatie. Zoals bestaande literatuur reeds concludeerde lijken de controle variabelen SIZEt en dBig4t significant negatief te correleren met discretionaire accruals, beide met een significantie van 0,01 (Meek, et al., 2007; Becker, et al., 1998; Krishnan, 2003). Voorzichtig zou dit geïnterpreteerd kunnen worden als grote bedrijven en bedrijven met een Big 4 accountant lijken minder discretionaire accruals toe te passen. Tevens komt naar voren dat bedrijven die verliezen ( dLOSSt) vertonen significant positief correleert met discretionaire accruals, op een significantie niveau van 0,01. Dit sluit aan met eerdere bevindingen die stellen dat bedrijven met verliezen meer winststuring toepassen (Deangelo, et al., 1994). In absolute zin komen hoge correlaties tussen onafhankelijke variabelen niet voor. De correlatiematrix geeft dan geen indicatie voor multicollineariteit. In de volgende subparagraaf wordt multicollineariteit nader geanalyseerd.

4.2.2 Multicollineariteit

Multicollineariteit is een verschijnsel die er op duidt in welke mate de onafhankelijke variabelen, welke in dezelfde regressie worden opgenomen met elkaar samenhangen. Het opnemen van sterk samenhangende variabele kan het onderzoekresultaat onterecht beïnvloeden, waardoor deze in twijfel mogen worden getrokken (O’Brien, 2007). Derhalve wordt de samenhang van de onafhankelijke variabelen beoordeeld. Middels de Variance Inflation Factor (VIF) wordt de mate van de samenhang van deze variabelen bepaald. O’Brien (2007) stelt een grenswaarde VIF van 10. Dit zou duiden op variabelen die sterk met elkaar samenhangen en mogelijk hetzelfde verklaren, waardoor ten minste één variabele eventueel geëlimineerd moet worden.

Uit de toets op multicollineariteit in tabel 7 blijkt geen enkele onafhankelijke variabele sterk met andere onafhankelijke variabelen samen te hangen. Zoals uit tabel 7 is op te maken heeft de hoogste VIF waarde 1,328 betrekking op (SIZEt) en is daarmee multicollineariteit geen beperking in dit onderzoek

(27)

27 Tabel 7 – Multicollineariteit

Variabele VIF - Hypothese 1 en 2 VIF - Hypothese 3

FEM%t 1,222 LEVt 1,110 1,098 SIZEt 1,328 1,175 dBig4t 1,102 1,101 dLOSSt 1,161 1,161 dGEN. CFOt 1,032

(28)

28

5 Resultaten

In dit hoofdstuk worden de resultaten ten aanzien van de drie geformuleerde hypothesen uit paragraaf 2.4 beschreven.

5.1 Resultaten hypothese 1

Met behulp van het regressiemodel voor hypothese 1, zoals opgenomen in paragraaf 3.2 is getoetst of vrouwen minder gebruik maken van winststuring dan mannen. Hiervoor is het percentage vrouwen in de Raad van bestuur als toets variabele meegenomen en de absolute discretionaire accruals als afhankelijke variabele voor winststuring.

Uit de theorie komt naar voren dat vrouwen middels hun karakteristieken ethischer handelen ten aanzien van winststuring. Derhalve wordt er een negatieve relatie verwacht. De hypothese is als volgt geformuleerd:

Vrouwen maken minder gebruik van winststuring dan mannen

Om antwoord te krijgen op deze hypothese is het van belang dat het onderzoekmodel toereikend is. Om te bepalen of de geformuleerde regressie tot een goed onderzoeksmodel heeft geleid, wordt gekeken naar de significantie van het model en de F-toets. Daarnaast wordt de ‘goodness of fit’ aan de hand van de ‘Adjusted R Square’ bepaald.

Uit de regressie is naar voren gekomen dat de ‘Adjusted R Square’ 0,073 is. Dit wil zeggen dat de gekozen onafhankelijke variabelen tenminste 7,3% van de variantie van de absolute discretionaire accruals verklaren. Het model in zijn geheel is significant met een significantie grootheid van kleiner dan 0,01.

In tabel 8 zijn de uitkomsten van de regressie per onafhankelijke variabele zoals in 3.2 geformuleerd. Uit de resultaten van de regressie komt naar voren dat de discretionaire accruals dalen op het moment dat het percentage vrouwelijke bestuursleden toeneemt. Echter is het resultaat niet significant. Dit zou te maken kunnen hebben met het lage aantal vrouwen die in de Raad van bestuur zitten. De richting geeft aan dat de mate van winststuring met 0,058 daalt op het moment dat het percentage vrouwelijke bestuurders met 1 procentpunt toeneemt. Ondanks het feit dat dit in lijn ligt met resultaten uit voorgaande onderzoeken naar bestuursdiversiteit en winststuring kan hier geen significant resultaat worden getoond (Arun et al., 2015; Peni en Vähämaa, 2010). Hypothese 1 wordt dus verworpen.

De coëfficiënt voor de controle variabel SIZEt is negatief (-0,034), zoals voorgaande studies doen verwachten. Onderzoekers stellen namelijk dat de toepassing van winststuring daalt naarmate de ondernemingen groter worden. Echter heeft dit onderzoek niet tot een significant

(29)

29 resultaat ten aanzien van SIZEt geleid, wat uit andere onderzoeken wel is gebleken (Meek, et al., 2007). Mogelijk is dat het gevolg van de omvang van de dataset.

Significante resultaten hebben betrekking op de variabelen dBig4t en dLOSSt. Zoals uit voorgaande onderzoek naar voren komt heeft het type auditor invloed op de mate van winststuring Huguet & Gandia, 2016; Becker, et. al., 1998). Onderzoekers stellen dat dit het gevolg is van deskundigheid en specialisatie bij Big4 organisaties (Krishnan, 2003). Ook uit dit onderzoek komt naar voren dat het hebben van een Big 4 auditor tot minder winststuring leidt. Met een coëfficiënt van -0,228 en een significantie van 0,01 is er voldaan aan de verwachting.

Het wel of niet hebben van een positief resultaat heeft volgens dit onderzoek ook effect op de toepassing van winststuring. De variabele dLOSSt heeft een positieve coëfficiënt van 0,098 en is significant bevonden met een p-waarde van 0,055. Derhalve wordt er voldaan aan de verwachting dat de discretionaire accruals toenemen op het moment dat het resultaat van een onderneming omslaat van winst naar verlies. Dit komt overeen met bevindingen uit bestaande literatuur (Deangelo, et. al 1994).

De hiervoor behandelde resultaten zijn zoals verwacht. Echter is er een opvallende uitkomst met betrekking tot leverage (LEVt). Deze kent een negatieve coëfficiënt van -0,006 terwijl bestaande studies indiceren dat deze variabele positief samenhangt met discretionaire accruals. Onderzoekers stellen dat slecht presterende onderneming meer druk voelen om winststuring toe te passen (Deangelo, et. al 1994) De invloed hiervan is niet significant en de coëfficiënt is laag. Dit kan het gevolg zijn van de geringe hoeveelheid data.

Tabel 8 – Onderzoeksresultaten hypothese 1

Variabele Verwachte Relatie β p-waarde

Constante 0,181 FEM%t - -0,058 0,264 SIZEt - -0,033 0,527 dBig4t - -0,229 0,000*** dLOSSt + 0,100 0,055* LEVt + -0,006 0,903 Adjusted R Square 0,073 Model significantie 0,000*** * Een significantie niveau van 0,10 ** Een significantie niveau van 0,05 *** Een significantie niveau van 0,01

(30)

30

5.2 Resultaten hypothese 2

Met behulp van de logistische regressie uit 3.3 zal hypothese 3 worden getoetst. Deze hypothese wordt getoetst aan de hand van een logistische regressie omdat de afhankelijke variabele een dummy betreft. Hierbij wordt getoetst of vrouwen meer ‘winst verlagende’ winststuring toepassen dan mannen. Als afhankelijke variabele kent deze regressie de dummy negatieve discretionaire accruals (dDAtNeg). Deze dummy is 1 als het negatieve discretionaire accruals betreft en anders 0. De toetsvariabele bij deze regressie is het percentage vrouwen in de Raad van bestuur (FEM%t).

Uit de theorie komt naar voren dat het vrouwelijke geslacht conservatiever is dan mannen (Schubert, 2006; Jianakoplos & Bernasek, 1998; Powell & Ansic, 1997). Om te achterhalen of dit tevens terug te zien is in het toepassen van ‘winst verlagende discretionaire accruals’, is deze logistische regressie opgenomen. De hypothese luidt dan ook als volgt:

Vrouwen maken meer gebruik van “winst verlagende” winststuring dan mannen.

Met behulp van de logistische regressie zijn de variabelen genoemd in de regressie uit 3.3 getest. Op basis van de resultaten bedraagt de verklarende kracht van het model, die aangeduid wordt met de Nagelkerke R Square een 0,019. Dit komt neer op een verklarend percentage van het model van 1,9%. De variabelen die zijn opgenomen in het model zijn voor 1,9% verantwoordelijk voor de uitkomst van de afhankelijke variabele (dDAtNeg). In tabel 9 zijn de belangrijkste resultaten weergegeven.

Tabel 9 – onderzoeksresultaten hypothese 2

Variabele Verwachting β p-waarde

Constante -0,723 0,447 FEM%t + 0,006 0,491 dBig4t + 0,273 0,479 LEVt - 0,544 0,275 dLOSSt + 0,357 0,126 SIZEt + 0,014 0,776 Nagelkerke R Square 0,019

Uit de resultaten in tabel 9 blijkt dat het percentage vrouwen in het bestuur, zoals verwacht positief samenhangt met het toepassen van ‘winst verlagende’ winststuring. Echter, dit resultaat is niet significant. Dit kan te maken hebben met de omvang van de dataset, maar zou tevens kunnen betekenen dat zowel mannen als vrouwen in gelijke mate ‘winst verlagende accruals’ toepassen.

(31)

31 Deze resultaten zijn niet conform de resultaten uit bestaande literatuur die stellen dat vrouwen geassocieerd worden met winst verlagende winststuring (Arun et al., 2015; Peni en Vähämaa, 2010). Hypothese 2 wordt dus verworpen.

Uit de logistische regressie in tabel 9 blijkt dat alle controle variabelen een positieve coëfficiënt kent. Bedrijven met een Big 4 accountant lijken conservatiever te handelen dan andere bedrijven. Dit is te beredeneren aangezien onderzoekers stellen dat Big 4 accountants hogere audit kwaliteit leveren dan niet-Big 4 accountants (Huguet & Gandia, 2016; Francis & Yu, 2009; Krishnan, 2003; Becker, et. al., 1998). Big 4 accountants zijn derhalve mogelijk kritischer ten aanzien van winst-verhogende accruals dan niet-Big 4 accountants.

Uit de onderzoeksresultaten blijkt dat Leverage positief gerelateerd is aan ‘winst verlagende’ winststuring. Naarmate bedrijven meer schulden hebben lijken zij meer ‘winst verlagende’ accruals toe te passen. Dit is bijzonder aangezien ‘winst verlagende’ accruals doorgaans negatief zijn voor de leningsconvenanten die met leningsverstrekkers is afgesproken. Een mogelijke redenering zou kunnen zijn dat bedrijven met hogere schulden beter worden gemonitord door auditors en andere financiële analisten, en derhalve conservatiever moeten rapporteren. De uitkomst van deze variabele is niet significant en moet daarom zeer voorzichtig worden geïnterpreteerd.

dLOSSt kent een positieve coëfficiënt en is niet significant. De richting is te beredeneren aangezien bedrijven met verliezen er voor kunnen kiezen om verliezen naar voren te halen, zodat deze bedrijven in volgende boekjaren meer resultaat kunnen tonen. Echter is het resultaat niet significant.

De variabele SIZEt is eveneens positief gerelateerd aan ‘winst-verlagende’ winststuring. Dit kan een afgeleide zijn van het hebben van een Big 4 accountant, aangezien grote onderneming en het hebben van een Big 4 accountant significant correleren volgens de correlatiematrix. Het hebben van een Big 4 accountant zou voor conservatisme kunnen zorgen, zoals eerder genoemd.

5.3 Resultaten hypothese 3

Met behulp van het regressie model uit 3.4 is getoetst of bedrijven met een vrouwelijke CFO minder winststuring toepassen dan bedrijven met een mannelijke CFO. Hiervoor is gebruik gemaakt van de lineaire regressie waarbij het geslacht van de CFO de toets-variabele is. Indien de CFO een vrouw betrof is de variabele 1 en anders 0.

Uit de theorie komt naar voren dat de CFO veel invloed heeft op de toepassing van winststuring (Jiang, et. al., 2010). Graham, et al. (2015) stellen dat de CFO een sleutelfiguur is wat betreft financiële verantwoording en daarmee in het verlengde winststuring. Daarnaast komt uit

(32)

32 andere studies naar voren dat een vrouwelijke CFO conservatiever handelt (Peni en Vähämaa, 2010). Gecombineerd met de karakteristieken van het vrouwelijk geslacht, wordt verwacht dat vrouwelijke CFO’s minder winststuring toepassen dan mannen. Derhalve is hypothese 3 als volgt:

Bedrijven met een vrouwelijke CFO maken minder gebruik van winststuring dan bedrijven met een mannelijke CFO

Door het uitvoeren van de regressie van hypothese 3 zijn de volgende resultaten ten aanzien van het model naar voren gekomen. Het model kent een ‘Adjusted R Square’ van 0,07, wat inhoud dat de opgenomen onafhankelijke variabelen tenminste 7% van de variantie ten aanzien van de absolute discretionaire accruals verklaren. Middels de F-toets is het model in zijn geheel significant met een waarde van 0,000. Wat erop duidt dat het model informatie geeft over de afhankelijke variabele.

Tabel 10 geeft de resultaten per onafhankelijke variabele weer ten aanzien van de regressie. Tabel 10 – Onderzoeksresultaten hypothese 3

Variabele Verwachte Relatie β p-waarde

Constante 0,200 dGEN. CFOt - -0,004 0,930 SIZEt - -0,056 0,279 dBig4t - -0,231 0,000*** dLOSSt + 0,102 0,046** LEVt + -0,013 0,786 Adjusted R Square 0,070 Model significantie 0,000***

**Correlatie kent een significantie niveau van 0,05 *** Correlatie kent een significantie niveau van 0,01

Uit de resultaten van de lineaire regressie - zoals weergegeven in tabel 9 – komt naar voren dat het geslacht van de CFO geen significantie oplevert. Wel komt de richting van de coëfficiënt overeen met de verwachting. De negatieve β van -0,004 sluit aan bij de negatieve relatie die uit de theorie kan worden verwacht. Echter, aan dit resultaat kan geen enkele waarde worden gehecht aangezien het een significantie kent van 0,930. Het aantal vrouwelijke CFO’s in de beschikbare data is zeer

(33)

33 gering. Zoals uit de data in hoofdstuk 4 blijkt neemt het aantal vrouwelijke CFO’s wel toe maar lijkt dit aantal alsnog te klein om de hypothese betrouwbaar te kunnen toetsen. De uitkomst van deze bevinding is wellicht richtinggevend voor toekomstige onderzoeken. Het lijkt er dus op dat mannelijke en vrouwelijke CFO’s het zelfde handelen ten aanzien van discretionaire accruals. Dit komt overeen met de uitkomsten van andere onderzoeken die ook geen bewijs voor de verschillen hebben gevonden (Arun et al., 2015; Hili & Affes, 2012). Hypothese 3 wordt dus verworpen.

Ten aanzien van de controlevariabelen SIZEt, dBig4t en dLOSSt zijn de tekens van de coëfficiënten conform de verwachtingen. SIZEt kent een β van -0,056 wat aansluit met de bestaande theorieën. Onderzoekers stellen dat grotere onderneming betere governance structuren kennen en vaker worden gemonitord door auditors of financiële analisten, waardoor er minder informatie-asymmetrie en derhalve minder winststuring wordt toegepast (Meek, et. al., 2007). Echter is deze controle variabele niet significant. De controle variabele dBig4t kent een β van - 0,231 wat aansluit bij de verwachte richting. Dit resultaat is tevens significant met een p-waarde van 0,000 en komt derhalve overeen met andere literatuur (Huguet & Gandia, 2016; Krishnan, 2003; Becker, et al., 1998). Ondernemingen met een Big 4 accountant passen minder winststuring toe. Zoals uit eerdere regressies ook blijkt is de controle variabele dLOSSt positief gerelateerd met winststuring. Een positieve coëfficiënt van 0,102 die tevens een p-waarde van 0,046 kent en derhalve significant is. Dit is conform resultaten van voorgaande literatuur die stellen dat ondernemingen die negatieve winsten verantwoorden, meer discretionaire accruals kennen (Peni en Vähämaa, 2010; Deangelo, et. al 1994).

Zoals ook uit de eerdere regressie blijkt, voldoet de coëfficiënt van de variabele leverage (LEVt) niet aan de verwachting. Met een β van -0,013 kent leverage een negatieve relatie met discretionaire accruals, echter sluit dit niet aan bij bestaande literatuur die stellen dat leverage een positieve correlatie met winststuring kent (Leuz, et al., 2003; Deangelo, et. al 1994). Aangezien dit resultaat geen significantie kent, is dit wellicht het gevolg van de omvang van de dataset.

(34)

34

5.4 Resumé onderzoeksresultaten

Tabel 11 – Schematisch overzicht van onderzoeksresultaten

Hypothesen Resultaat

H1 Vrouwen maken minder gebruik van winststuring dan mannen. Verworpen H2 Vrouwen maken meer gebruik van ‘winst verlagende’ winststuring dan mannen. Verworpen H3 Bedrijven met een vrouwelijke CFO maken minder gebruik van winststuring dan

bedrijven met een mannelijke CFO.

(35)

35

6 Conclusie

In dit hoofdstuk wordt op basis van de onderzoeksresultaten antwoord gegeven op de vraag of het percentage vrouwen in het bestuur invloed heeft op winststuring. Per hypothese zal een conclusie worden gevormd, waarna er een algehele conclusie ten aanzien van de onderzoeksvraag wordt geformuleerd. Afsluitend zullen de tekortkomingen en aanbevelingen van het onderzoek worden behandeld.

6.1 Conclusie onderzoek

In dit onderzoek is getracht antwoord te geven op de vraag of geslachtsdiversiteit binnen het bestuur effect heeft op de toepassing van winststuring bij beursgenoteerde ondernemingen in Nederland. Middels een dataset bestaande uit 417 observaties van Nederlandse beursgenoteerde ondernemingen over de periode van 2011 tot en met 2015 is onderzocht of vrouwelijke bestuurders anders handelen ten aanzien van discretionaire accruals.

Uit de regressie ten aanzien van de eerste hypothese, welke gericht is op de vraag of het percentage vrouwen in het bestuur van beursgenoteerde onderneming minder winststuring toepassen dan mannen, is geen significant effect gevonden. Uit de regressie komt naar voren dat de discretionaire accruals afnemen op het moment dat het percentage vrouwen in het bestuur toeneemt. Dit ligt in lijn met voorgaande onderzoek die stellen dat het percentage vrouwen in het bestuur gepaard gaat met minder discretionaire accruals (Arun et al., 2015; Peni en Vähämaa, 2010). Echter is ondanks de negatieve associatie geen significant effect gevonden, waardoor de eerste hypothese wordt verworpen. Mannelijke en vrouwelijke bestuurders lijken naar aanleiding van de onderzoeksresultaten derhalve in gelijke mate winststuring toe te passen.

De tweede hypothese was er opgericht om antwoord te geven op de vraag of vrouwelijke bestuurders meer geassocieerd kunnen worden met ‘winst verlagende’ accruals dan mannelijke bestuurders. Uit de logistische regressie is naar voren gekomen dat deze hypothese wordt verworpen. De positieve associatie doet vermoeden dat de ‘winst verlagende’ accruals toeneemt naarmate het percentage vrouwelijke bestuurders toeneemt. Dit is conform bestaande literatuur die stelt dat vrouwelijke bestuurders veelal conservatiever handelen en daarmee ‘winst verlagende’ accruals toepassen (Schubert, 2006; Jianakoplos & Bernasek, 1998; Powell & Ansic, 1997). Ondanks verwachtingen die voorgaande literatuur geven, heeft dit onderzoek geen significant effect kunnen vinden. Concluderend kan worden gesteld dat er geen bewijs is gevonden dat vrouwelijke bestuurders in meerdere mate ‘winst verlagende’ accruals toepassen dan mannelijke bestuurders. Hypothese 2 wordt dus verworpen.

(36)

36 Hypothese 3 was er op gericht om te onderzoeken of vrouwelijke CFO’s minder winststuring toepassen dan mannelijke CFO’s. Graham et. al. (2015) stellen dat de CFO de sleutelfiguur voor winststuring is. Uit de regressie van de derde hypothese blijkt dat er geen significante negatieve relatie is tussen vrouwelijke CFO’s en het toepassen van discretionaire accruals. Uit de negatieve associatie kan worden opgemaakt dat in dit onderzoek de vrouwelijke CFO minder winststuring toepast dan de mannelijke CFO, maar dit verschil is niet significant. Dit komt overeen met andere onderzoeken die ook geen significante relatie hebben kunnen vinden (Arun et al., 2015; Hili & Affes, 2012). Concluderend kan worden gesteld dat zowel mannelijke als vrouwelijke CFO’s bij Nederlandse beursgenoteerde ondernemingen in gelijke mate winststuring toepassen. Hypothese 3 wordt derhalve verworpen.

6.2 Tekortkomingen onderzoek

Een tekortkoming van dit onderzoek is dat het aantal vrouwen in de Raad van Bestuur van Nederlandse beursgenoteerde ondernemingen laag is. Dit kan invloed hebben gehad op de resultaten van dit onderzoek. Het percentage vrouwelijke CFO’s is dermate laag dat de resultaten ten aanzien van betreffende regressies zeer voorzichtig moeten worden geïnterpreteerd. Daarnaast zijn de discretionaire accruals bepaald aan de hand van het ‘Modified Jones’ model (Dechow, 1995). Ondanks het feit dat dit model veel wordt gebruikt om de discretionaire accruals te bepalen, stelt Zarowin (2015) dat dit model zijn beperkingen kent.

6.3 Aanbevelingen toekomstig onderzoek

Uit dit onderzoek is geen significant bewijs gevonden dat vrouwelijke bestuurders minder winststuring toepassen dan mannelijke bestuurder. Hierbij is er gekeken naar het percentage vrouwen in de Raad van Bestuur. Er is geen rekening gehouden met de invloed van de geslachtsdiversiteit van de Raad van Commissarissen. Mogelijk zou het betrekken van deze variabele extra inzichten verschaffen. Daarnaast lijkt het aandeel vrouwen in het bestuur van beursgenoteerde ondernemingen jaarlijks toe te nemen. Als dit voortduurt, zal dit in de toekomst voor meer observaties zorgen waarbij vrouwelijke bestuursleden betrokken zijn. Mogelijk heeft dit invloed op de resultaten van toekomstige onderzoeken.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

In tegenstelling tot de verwachting welke gebaseerd is op eerder onderzoek, blijkt de gemiddelde leeftijd van de raad van bestuur en raad van commissarissen niet

Met dit onderzoek is geprobeerd een antwoord te vinden op de vraag of er een verschil is in de mate van toepassing van winststuring tussen beursgenoteerde familiebedrijven en andere

Deze theorie maakt echter geen onderscheid tussen de verschillende soorten non-audit diensten, terwijl het aannemelijk is dat bepaalde non-audit diensten meer invloed hebben op

of meer board posities) wordt er geen associatie gevonden tussen de mate van busyness van de non-executive directors in de board, de chairman van de board en de audit

Ook de derde hypothese dient te worden verworpen, aangezien voor deze groep ondernemingen een niet significant afwijkende negatieve winststuring wordt gevonden, daar waar

Voor de theoretische onderbouwing van de relatie tussen board activiteit en winststuring moet eerst duidelijk gemaakt kunnen worden wat de relatie is met corporate

Dit is hier gedaan aan de hand van een kansmodel waarbij de kans op herintreding gerelateerd wordt aan persoonlijke kenmerken (leeftijd jongste kind, opleiding,

In eerdere vergaderingen van de rvo is de wens geuit dat verbeteringen in de opdrachtverstrekking en de digitale beschikbaarheid van documenten niet hoeft te wachten op