• No results found

Winststuring in Nederland ten opzichte van Zuidwest-Europa

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Winststuring in Nederland ten opzichte van Zuidwest-Europa"

Copied!
49
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

0

Winststuring in Nederland ten opzichte

van Zuidwest-Europa

Een studie naar winststuring bij verliesgevende beursgenoteerde ondernemingen in Nederland ten opzichte van verliesgevende beursgenoteerde ondernemingen in Zuidwest-Europa.

Door: Mounir Maachi

(2)

1

Winststuring in Nederland ten opzichte

van Zuidwest-Europa

Master thesis Accountancy Rijksuniversiteit Groningen

Faculteit Economie en Bedrijfskunde

Eerste begeleider: Mw. I.J. Kuiper MSc EMA RA Tweede begeleider: Prof. dr. R.L. ter Hoeven RA

Mounir Maachi Tangostraat 5 1326 NE Almere m.maachi@student.rug.nl Studentnummer 2228149 Januari 2013

(3)

2 Voorwoord

Voor u ligt mijn scriptie die is gericht op winststuring door verliesgevende beursgenoteerde ondernemingen in Nederland, Spanje en Portugal. Deze scriptie is tevens het einde van een studie van ruim vijf jaar, waarvan ik vier leerzame en mooie studiejaren in Amsterdam achter de rug heb en ruim één jaar in Groningen voor de master Accountancy & Controlling. Het is nu hoog tijd om met de theoretische bagage de stap te maken naar de praktijk, wat ik van plan ben om per september 2013 te gaan doen in combinatie met de opleiding Executive Master of Accountancy. Een leuke uitdaging in het vooruitzicht.

Via deze weg wil ik een aantal mensen bedanken die mij hebben bijgestaan tijdens mijn studietraject en afstuderen. Graag wil ik mevrouw Kuiper, docent aan de rijksuniversiteit Groningen en tevens mijn eerste begeleidster, bedanken voor haar snelle en efficiënte manier van kritische feedback geven. In mijn beleving is de manier van communicatie met mevrouw Kuiper, voornamelijk via de mail en ontmoetingen, positief te noemen. Deze manier van samenwerken heeft geleid tot een succesvolle scriptie. Ook wil ik graag de tweede lezer, de heer Ter Hoeven, bedanken voor het doornemen van mijn scriptie.

Ook wil ik mijn ouders, zusje en vriendin bedanken voor de steun die zij hebben gegeven tijdens mijn studietraject en het afstuderen. Verder wil ik mijn kennissen en vrienden bedanken waarbij ik altijd terecht kan, zowel de studievrienden in Groningen als in Amsterdam. Met behulp van deze opgenoemde personen ga ik dan ook met volle bezieling het bedrijfsleven in.

Almere, januari 2013,

(4)

3 Samenvatting

In deze scriptie staat winststuring bij verliesgevende beursgenoteerde ondernemingen centraal. In dit onderzoek is getracht een antwoord te krijgen op de vraag of winststuring verschilt bij verliesgevende Nederlandse beursgenoteerde ondernemingen ten opzichte van Zuidwest-Europese beursgenoteerde ondernemingen en in welke mate cultuur en ondernemingsleeftijd hier invloed op hebben. Het onderzoek richt zicht op de jaren 2007-2011.

Meerdere onderzoeken zijn gewijd aan het onderwerp winststuring. Hieruit blijkt dat winststuring door managers van beursgenoteerde ondernemingen verschilt per regio. Volgens de literatuur hebben managers van beursgenoteerde ondernemingen te maken met meerdere motieven om winststuring toe te passen, omdat zij onder grote druk staan om goede resultaten te rapporteren en omdat zij te maken hebben met informatieasymmetrie. Daarentegen worden managers door de strengere regelgeving voor beursgenoteerde ondernemingen in grotere mate beperkt in de mogelijkheden om winststuring toe te passen.

Tussen Nederland en Zuidwest-Europa bestaan er culturele verschillen. Deze verschillen zijn door onder andere Hofstede onderzocht. Dit gaat verder dan alleen onderzoek op religieus niveau. In dit onderzoek wordt getracht een relatie te vinden tussen de dimensies van Hofstede en de mate van winststuring. Verder wordt onderscheid gemaakt tussen jonge en oude ondernemingen. De ondernemingen zijn gesplitst in een groep die een bestaan achter de rug hebben van minder dan 25 jaar een groep met meer dan 25 jaar. Er wordt gezocht naar mogelijke verschillen in de mate van winststuring tussen deze twee groepen

Uit de resultaten van het onderzoek kan geconcludeerd worden dat bij zowel verliesgevende beursgenoteerde ondernemingen in Nederland als Zuidwest-Europese landen winststuring voorkomt, wel gebeurt dit in Nederland significant in mindere mate. Ondernemingsleeftijd heeft hier geen invloed op. Er is geen verschil tussen verliesgevende beursgenoteerde ondernemingen in Zuidwest-Europa en verliesgevende beursgenoteerde ondernemingen in Nederland met betrekking tot discretionaire accruals. Daarentegen heeft cultuur hier wel enige significante invloed op. Nederland, dat een hoge mate van individualisme heeft, scoort laag op het gebied van winststuring, echter trekt dit niet regressief door. Spanje, dat bijvoorbeeld hoger scoort dan Portugal op het gebied van individualisme, kent geen lagere mate van winststuring. De conclusie die hieruit kan worden getrokken, is dat er geen verschil is tussen verliesgevende beursgenoteerde ondernemingen met een hoge mate van individualisme en verliesgevende beursgenoteerde ondernemingen met een lage mate individualisme met betrekking tot discretionaire accruals.

(5)

4

Inhoudsopgave

Voorwoord ... 2 Samenvatting ... 3 1. Inleiding ... 6 1.1 Aanleiding onderzoek ... 6 1.2 Probleemstelling ... 7 1.3 Onderzoeksontwerp ... 8 1.4 Structuur onderzoek ... 9 2. Winststuring ... 10 2.1 Winststuring gedefinieerd ... 10

2.2 Motieven voor winststuring. ... 12

2.2.1 Motief I: Kapitaalmarkt ... 12

2.2.2 Motief II: Contracten ... 14

2.2.3 Motief III: Wet- en regelgeving ... 15

2.2.4 Conclusie ... 15

2.3 Hoe kan winststuring worden gemeten? ... 16

2.3.1 Meetmethode van Healy ... 16

2.3.2 Meetmethode van DeAngelo ... 17

2.3.3 Meetmethode van Jones ... 18

2.3.4 Aangepaste meetmethode van Jones ... 19

2.3.5 Meetmethode van Defond en Park ... 19

2.3.6 Samenvattend ... 20

3. Culturele invloeden ... 20

3.1 Welke culturele factoren (dimensies hofstede) zijn er? ... 21

3.2 Wat zijn de meest significante culturele verschillen tussen Nederlanders en Zuidwest Europeanen? ... 24

3.3 Accounting (systeem) verschillen tussen Nederland en Zuidwest-Europa ... 26

3.4 Samenvattend………..27 4. Methodologie ... 28 4.1 Hypothesen ... 29 4.2 Afbakening onderzoek ... 30 4.3 Analysemodel ... 31 4.3 Data ... 32

(6)

5

5. Analyse ... 34

5.1 Resultaten regressieanalyse ... 34

6. Conclusie & aanbevelingen ... 39

6.1 Conclusie ... 39

6.2 Beperkingen en mogelijkheden voor verdere onderzoeken ... 42

Literatuurlijst ... 43

(7)

6 1. Inleiding

Het is belangrijk om een beeld te krijgen van de motieven waarom dit onderzoek is uitgevoerd. In dit hoofdstuk wordt nader ingegaan op de aanleiding van het onderzoek. In de tweede paragraaf wordt de probleemstelling weergegeven met de bijbehorende deelvragen. Tot slot wordt de inleiding afgesloten met een globale onderzoeksopzet.

1.1 Aanleiding onderzoek

Aanleiding om te kiezen voor een vergelijking tussen Nederland en Zuidwest-Europa, is dat na Spanje en Portugal ook Nederland in een recessie is gekomen (Morks, 2011). De Nederlandse economie is in het derde kwartaal van 2011 met 0,4 procent gekrompen ten opzichte van het voorgaande jaar. Ook heeft er in het vierde kwartaal van 2011 een krimp plaatsgevonden van 0,7 procent ten opzichte van 2010. Hiermee zit Nederland in een officiële recessie. Deze recessie eist van de werknemer minimale loonstijging, maar ondertussen stijgen de totale beloningen van de manager wel. Dit leidde tot een maatschappelijke discussie die uiteindelijk resulteerde in een debat in de Tweede Kamer. Een verschil bij het toepassen van winststuring tussen Nederland en Zuidwest-Europa kan worden onderbouwd door culturele kenmerken. De huidige wereld staat bekend om zijn culturele verschillen. Deze verschillen worden meer dan ooit onderzocht. Dit gaat verder dan alleen onderzoek op religieus niveau. Culturele verschillen komen ook voor op economisch niveau. De manier van boekhouding, financiering en zaken doen worden gezien als belangrijke aspecten. Een relatie is te onderzoeken naar aanleiding van het onderzoek dat Hofstede in 1983 heeft uitgevoerd. Hofstede onderzoekt vijf dimensies. Behalve Hofstede heeft ook Gray (1988) hier onderzoek naar gedaan. Gray legt een verband tussen cultuur en de ‘accounting values’.

Om het onderwerp winststuring in te leiden is gekozen om gebruik te maken van het onderzoek van Healy en Wahlen (1999). Zij definiëren het begrip winststuring als volgt:

“Earnings management occurs when managers use judgment in financial reporting and in structuring transactions to alter financial reports to either mislead some stakeholders about the underlying economic performance of the company or to influence contractual outcomes that depend on reported accounting numbers.”

Verder stellen Healy en Wahlen (1999) dat er drie hoofdmotieven zijn voor het toepassen van winststuring:

- Kapitaalmarkt;

Analisten en beleggers gebruiken de winst voor het bepalen van de waarde van de organisatie. Managers kunnen winst sturen om zo waarde van de organisatie te verhogen.

- Contracten;

Bonuscontracten van managers, maar ook schuldcontracten met kredietinstellingen kunnen leiden dat managers overgaan tot winststuring.

(8)

7 - Wet- en regelgeving;

Hoe groter een organisatie is, hoe meer politieke aandacht of kosten de organisatie heeft. Winststuring wordt hier toegepast om bijvoorbeeld belastingverhoging en looneisen van de werknemers te vermijden.

1.2 Probleemstelling

Een aanzienlijke hoeveelheid aan onderzoek is gewijd aan het onderwerp: earnings management. Veel van dit onderzoek heeft zich geconcentreerd op het vaststellen of earnings management voorkomt (Healy en Wahlen, 1999).

Bewezen is dat earnings management wordt toegepast om verliezen te voorkomen (Burgstahler en Dichev, 1997). Dit kan er op duiden dat verliesgevende ondernemingen teveel verlies hebben geleden om earnings management toe te passen. Een mogelijke verklaring is dat deze verliesgevende ondernemingen kosten van het komend jaar in het huidig jaar nemen (‘taking a bath’).

In dit onderzoek wordt de focus gelegd op verliesgevende beursgenoteerde ondernemingen in Nederland en Zuidwest-Europa. Er zal worden getracht te verklaren of bij deze ondernemingen winststuring plaatsvindt en of hierbij verschil kan worden aangetoond tussen de Nederlandse en Zuidwest-Europese beursgenoteerde ondernemingen.

In eerder onderzoek is aangetoond dat landen die bijvoorbeeld laag scoren op het gebied van winststuring, (-juist) hoog scoren op individualisme (Desender e.a.,2011). Desender e.a. zijn tot deze conclusie gekomen door data te verzamelen tussen 1988-2004. Er zijn 55 landen in het onderzoek meegenomen, waaronder Nederland.

De cultuuraspecten worden behandeld aan de hand van de volgende vijf dimensies (Hofstede G, 2001):

1. Individualisme vs. collectivisme; 2. Sterke vs. zwakke risicomijding; 3. Grote vs. kleine machtsafstand; 4. Masculiniteit vs. femininiteit;

5. Lange termijn vs. korte termijn oriëntatie.

Het doel van dit onderzoek is een bijdrage leveren aan de wetenschappelijke kennis. Aan de hand van de beschreven aanleiding en probleemstelling is de volgende onderzoeksvraag opgesteld: “In hoeverre komt winststuring voor bij verliesgevende Nederlandse

beursgenoteerde ondernemingen ten opzichte van Zuidwest-Europese beursgenoteerde ondernemingen en in welke mate hebben cultuur en ondernemingsleeftijd hier invloed op?” Het winstcijfer in de jaarrekening is een belangrijke bron van informatie voor verschillende stakeholders (Hoogendoorn en Mertens, 2002). Voor de volgende stakeholders kan dit onderzoek relevant zijn:

• Beleggers; • Accountants;

(9)

8 • Wet- en regelgevers;

• Toezichthoudende organen.

Beleggers bepalen deels de aandelenkoers. Voor de belegger is het van belang dat de huidige aandelenkoers een juiste weerspiegeling is van de toekomstige kasstromen van de ondernemingen. Het is voor beleggers belangrijk dat informatie betrouwbaar is. Wanneer sprake is van winststuring, wordt de huidige koers van de toekomstige kasstromen niet goed weergegeven.

De accountant is verantwoordelijk voor het afgeven van de juiste opinie over de betrouwbaarheid van de jaarrekening en de consistentie met het jaarverslag. De accountant geeft daarover een accountantsverklaring af. Het winstcijfer is onderdeel van de jaarrekening. De winstcijfer is tegelijkertijd ook een prestatie-indicator van de variabele beloning (voor de manager) op korte termijn, waardoor er een motief ontstaat. De accountant dient daarom alert te zijn bij het beoordelen van het winstcijfer.

De wet- en regelgevende instanties kunnen uit het onderzoek afleiden of bepaalde accounting-regels misbruikt worden om bijvoorbeeld de winst te sturen. De wet- en regelgevende instanties kunnen dan de afweging maken om bepaalde regels te wijzigen zodat betrouwbaarder informatie vrij komt voor stakeholders.

Voor het toezichthoudend orgaan (Autoriteit Financiële Markten) kan een positief winstcijfer in een verliesgevende branche mogelijk een bevestiging (bewijs) zijn dat de winsten worden gestuurd binnen of buiten de grenzen van de verslaggevingregels (Generally Accepted Accounting Principles, hierna: GAAP).

1.3 Onderzoeksontwerp

Van der Bauwhede (2003) geeft drie manieren hoe winststuring wordt gemeten. Bij de eerste manier wordt onderzocht of bedrijven door middel van accounting-methodes de winst sturen. De tweede manier is het meten van de accruals (overlopende passiva). Hier moet wel een onderscheid worden gemaakt tussen de discretioniare accruals (DA) en niet-discretionaire accruals (NDA). Tot slot kan winststuring aan de hand van discontinuïteit in de verdeling in het winstcijfer of door de jaarlijkse wijziging in het winstcijfer worden gemeten. Ik zal mij richten op de tweede manier. In het verleden zijn hiervoor verschillende modellen ontwikkeld, namelijk, Healy (1985), DeAngelo (1986), Jones (1991), Modified Jones (1995) en DeFond en Park (2001). Wanneer de winst wordt opgesplitst in twee componenten: operationele kaststroom en accruals (Scott, 2009), dan wordt duidelijk op wat voor manier winststuring plaatsvindt. Zoals hierboven beschreven kunnen accruals in twee componenten worden gesplitst: discretionaire accruals (onverwacht) en niet-discretionare accruals (verwacht) (Scott, 2009).

De discretioniare accruals (DA) zijn te beïnvloeden door het management. Zo kan het management de voorziening incourante voorraden bijvoorbeeld lager inschatten. Doordat het van te voren niet mogelijk is om vast te stellen welke discretioniare accruals een manager kiest, worden deze accruals ook wel onvoorspelbaar genoemd.

(10)

9 In tegenstelling tot de discretioniare accruals zijn de niet-discretionaire accruals (NDA) nauwelijks te beïnvloeden door het management. Deze accruals worden bij wet vastgesteld en zijn daarmee voorspelbaar te noemen, omdat er weinig speling wordt toegelaten. Om de centrale vraag te kunnen beantwoorden wordt het onderzoek als volgt worden opgezet. Het onderzoek bestaat uit twee fasen die met elkaar samenhangen, te weten:

 het literatuuronderzoek;  de kwantitatieve analyse.

Het literatuuronderzoek is verricht op basis van wetenschappelijke artikelen die weergegeven staan in de literatuurlijst. Door middel van de opgegeven referenties in de volgende paragraaf zal het theoretische kader worden vastgelegd. Ik zal in mijn onderzoek grotendeels gebruik maken van de artikelen van Healy en Wahlen (1999). De rest van mijn onderzoek zal aan de hand van de overige artikelen worden vormgegeven.

De kwantitatieve analyse in deze studie betreft een onderzoek op basis van financiële gegevens van verliesgevende beursgenoteerde organisaties. Op basis van de cijfers van alle verliesgevende beursgenoteerde ondernemingen wordt getracht de eerdere constateringen in het literatuuronderzoek nader te onderbouwen. De te verzamelen data bestaat uit alle verliesgevende beursgenoteerde ondernemingen in Nederland, Spanje en Portugal voor de periode van vijf jaar (2007-2011). Nederland kent een aantal van 211 beursgenoteerde ondernemingen. Spanje en Portugal kennen een aantal van 3294 beursgenoteerde ondernemingen (Amadeus). De te verzamelen data zal via de databases van Orbis en Amadeus worden verzameld.

1.4 Structuur onderzoek

De structuur van het onderzoek ziet er als volgt uit: de opzet van het onderzoek is in het eerste hoofdstuk weergegeven. Hierbij is de hoofdvraag geformuleerd. In het tweede hoofdstuk wordt nader ingegaan op winststuring. Hier worden de volgende vragen beantwoord:

 Wat zijn mogelijke motieven voor winststuring?  Hoe kan winststuring worden gemeten?

In het derde hoofdstuk zullen accounting-verschillen, waaronder cultuur, worden gebruikt om mogelijke verschillen tussen Nederland en Zuidwest-Europa te verklaren. De vragen die hier worden gesteld zijn:

 Welke culturele factoren (dimensies hofstede) zijn er (3.2)?

 Wat zijn de meest significante culturele verschillen tussen Nederland en Zuidwest-Europese landen?

 Welke accounting(systeem)-verschillen zijn er tussen Nederland en Zuidwest-Europa?

In het vierde hoofdstuk wordt het empirisch onderzoek nader beschreven. Ook worden hier de resultaten van het onderzoek weergegeven. Tot slot worden in het laatste hoofdstuk de conclusies, aanbevelingen en de beperkingen van het onderzoek besproken. Ook worden suggesties gedaan voor eventueel vervolgonderzoek.

(11)

10 2. Winststuring

In dit onderzoek staat het begrip winststuring centraal. In de eerste paragraaf wordt uitgelegd wat onder winststuring wordt verstaan. De verschillende motieven die de manager kan hebben voor het toepassen van winststuring staan weergegeven in de tweede paragraaf. Winststuring is niet in een oogopslag waarneembaar. In de afgelopen decennia zijn er aantal methodes ontwikkeld om winststuring te meten. In paragraaf drie wordt hier nader op in gegaan.

2.1 Winststuring gedefinieerd

Winststuring in de Nederlandse term voor het Angelsaksische earnings management. Het verschijnsel winststuring krijgt veel aandacht in de wetenschappelijke literatuur, tevens is het in de dagelijkse praktijk een hot item. Zo heeft het NIVRA (2011) een onderzoek geplaatst waarin accountants konden aangeven tot op welke hoogte zij winststuring aanvaardbaar stellen.

In de afgelopen decennia zijn meerdere onderzoeken verricht naar winststuring waarbij deze onderzoekers verschillende definities hebben geformuleerd. Ik zal de naar mijn inziens belangrijkste definities trachten te formuleren.

Het begrip earnings management wordt door Healy en Wahlen (1999: p. 361) als volgt omschreven: “Earnings management occurs when managers use judgment in financial reporting and in structuring transactions to either mislead some stakeholders about the underlying economic performance of the company or in influence contractual outcomes that depend on reported accounting numbers.”

Indien het management een oordeel over de financiële verslaggeving kan vormen om partijen (belanghebbende) te misleiden over de economische prestaties van de onderneming, kan er worden gesproken over winststuring. Of als het management contractuele overeenkomsten die afhankelijk zijn van boekhoudige cijfers wil beïnvloeden. Er kan door de manager op verscheidene manieren een oordeel worden gevormd over de financiële verslaggeving. De manager kan voor bepaalde accounting-methodes kiezen. Deze methodes zijn van invloed op het resultaat op de korte termijn, maar hebben bijvoorbeeld geen invloed op het resultaat op de lange termijn. De manager dient tevens een groot aantal schattingen te maken van bijvoorbeeld het restbedrag, de afschrijvingstermijn en de voorziening dubieuze debiteuren. Tot slot moet de manager voor de debiteurentermijn, de betalingstermijn, het werkkapitaal en de hoogte van de voorraden een beleid vormen.

In de definitie van Healy en Wahlen gaat het nadrukkelijk en enkel over het misleiden van belanghebbenden: de beleggers, de aandeelhouders of kredietverschaffers. Dit is de “slechte” zijde van winststuring. Echter heeft winststuring ook een “goede” zijde. De blokkade van verborgen informatie kan worden opgeheven. De manager kan privé informatie naar de belanghebbenden communiceren.

(12)

11 Winststuring wordt door Scott (2003: p. 369) als volgt gedefinieerd: “Earnings management is the choice by a manager of accounting policies so as to achieve some specific objective.”

Ieder organisatie heeft een bepaalde relatie met stakeholders. De belanghebbenden nemen beslissingen op basis van informatie die de organisatie verstrekt. Informatieverstrekking kan onder andere plaatsvinden middels externe verslaggeving. In de meeste situaties verschilt het belang van het management van de organisatie met het belang van de belanghebbenden (stakeholders). Het is daarom van belang dat de verstrekte informatie door het management betrouwbaar en relevant is. Informatie is betrouwbaar wanneer deze precies en geen afwijkingen kent (Scott, 2011). Informatie wordt relevant genoemd als het bijdraagt aan de kennis omtrent de economische toekomstverwachtingen van onderneming (Scott, 2011). Binnen de theorie van de verslaggeving bestaat tussen de relevantie en betrouwbaarheid een spanningsveld, waarbij de winst is opgebouwd uit twee componenten.

= + .

In de bovenstaande vergelijking wordt duidelijk gemaakt dat de nettowinst voor een gedeelte bestaat uit de operationele kasstromen. Dit zijn ontvangsten en uitgaven gerelateerd aan de bedrijfsuitoefening gedurende de desbetreffende periode. Gedurende een periode wordt bepaald welke operationele kasstromen niet leiden tot opbrengsten of kosten en welke opbrengsten en kosten er zijn die niet tot een operationele kasstroom hebben geresulteerd. Dit zijn de totale accruals. Aan de hand van de totale accruals worden de operationele kasstromen omgezet naar de nettowinst. De operationele kasstromen hebben betrekking op betrouwbare informatie en de totale accruals maken de informatiewaarde van de nettowinst relevanter (Sutton, 2004).

Tot slot een definitie van Schipper (1989: p. 92) : “Earnings management is really disclosure management in the sense of a purposeful intervention in the external financial reporting process, with the intent of obtaining some private gain as opposed to merely facilitating the neutral operation of the process.”

Winststuring wordt door Schipper gezien als het opzettelijk ingrijpen van de manager in de externe financiële rapportage, om zo de doelstellingen van zowel de manager als van de onderneming te behalen. Wanneer de manager zijn eigen doelstellingen boven de ondernemingsdoelstellingen stelt resulteert dit in opportunistisch gedrag ook wel opportunistic behavior genoemd. Het omgekeerde gedrag is ook mogelijk. De ondernemingsdoelstelling wordt dan boven de eigen doelstellingen gesteld. De manager bereikt dit door het verlagen van de contractkosten van de onderneming. Bij contractkosten moet gedacht worden aan:

 Onderhandelingskosten;

 Kosten van monitoring van contactperformance;  Kosten van mogelijke heronderhandelen;

 Verwachte kosten van faillissement en ander falen.

Al met al blijken er meerdere definities te bestaan omtrent het begrip winststuring. Het onderzoek van Ronen en Yaari (2008) biedt uitkomst voor het selecteren van de juiste definitie, hierin stellen zij dat winststuring het beste kan worden omschreven als:

(13)

12 “Earnings management occurs when managers use judgmental in financial reporting and in structuring transactions to alter financial reports to either mislead some stakeholders about the underlying economic performance of the company or to influence contractual outcomes that depend on reported accounting numbers” (Healy en Wahlen, 1999).

De onderzoekers Ronen en Yaari (2008) funderen zich bijgaand op het feit dat deze definitie zowel tegemoet komt aan de ‘informational approach’, welke veronderstelt dat winststuring wordt toegepast om belanghebbenden te misleiden als de ‘costly-contracting approach’, de toepassing van winststuring om invloed uit te oefenen op contractuele afspraken. Dit zijn twee benaderingen die in hun ogen ten grondslag liggen aan winststuring. Voor dit onderzoek gebruik ik de definitie van Healy en Wahlen (1999). Deze definieert naar mijn inziens winststuring het meest volledig. Wel dient te worden opgemerkt dat winststuring niet hetzelfde is als winstmanipulatie. Bij winststuring wordt gebruik gemaakt van de souplesse die binnen de verslaggevingregels (GAAP) aanwezig is. Zo kan de onderneming kiezen tussen verschillende accounting-methoden, welk invloed heeft op de hoogte van het winstcijfer. Bij winstmanipulatie is daarentegen sprake van fraude ofwel een economisch misdrijf (Ronen en Yaari, 2008).

2.2 Motieven voor winststuring.

In de voorgaande paragraaf is het begrip winststuring gedefinieerd. Nu zal er nader worden ingegaan op de beweegredenen van managers om winst te sturen. In de literatuur worden er een groot aantal motieven gegeven voor het toepassen van winststuring. Om de motieven begrijpelijk te presenteren zijn deze door Healy en Wahlen (1999) in drie categorieën ingedeeld, te weten: kapitaalmarktmotieven, contractmotieven en regelgevende motieven. Deze motieven zullen beknopt worden besproken.

2.2.1 Motief I: Kapitaalmarkt

De aandelenkoersen worden door analisten en beleggers bepaald door de toekomstige kasstromen van de bedrijven te disconteren. Hierbij spelen de financiële rapportages, zoals de jaarrekening, de kwartaalcijfers en de tussentijdse berichtgevingen, een belangrijke rol bij het waarderen van de aandelen.

De jaarrekening is een onderdeel van het jaarverslag. Doel van de jaarrekening is: ‘informatie te verschaffen over de financiële positie, financiële prestaties en wijzigingen in de financiële positie van een onderneming’ (IFRS 2011). Het bepalen van de toekomstige economische prestaties van de onderneming en de daarmee samenhangende aandelenkoers, verwachtingen en bijvoorbeeld een overname vormt de basis voor deze en andere (niet-)financiële informatie. De verwachtingen van aandeelhouders spelen een grote rol bij het kapitaalmotief. Beleggers en financiële analisten schatten toekomstige economische prestaties in. Dit kan ertoe leiden dat de manager de winst zo stuurt dat aan de verwachtingen wordt voldaan. Bewijs hiervoor werd onder andere gevonden door Graham et al (2005) en Burgstahler en Eames (1998). In hun onderzoek wordt aangetoond dat het management de winst opzettelijk stuurt om aan de verwachtingen te voldoen.

(14)

13 Het is nu dus duidelijk dat het hoofdmotief kapitaalmarkt gericht is op het beïnvloeden van de aandelenkoers met behulp van winststuring. Het is van waarde om te voldoen aan verwachtingen, dit geldt met name voor beursgenoteerde ondernemingen, omdat deze in contact staat met meerdere belanghebbende. Het gaat hier om verwachtingen van o.a. aandeelhouders, beursanalisten en de media. Komt een beursgenoteerde onderneming in een situatie waar het resultaat dreigt af te wijken van het verwachtingspatroon, dan kan de manager (of management) middels winststuring het resultaat aanpassen, waardoor toch aan de verwachtingen van de stakeholders kan worden voldaan.

Zoals verwacht zal hogere winst dan verwacht over het algemeen een positieve reactie op de aandelenkoers tot gevolg hebben. Maar als niet aan de verwachting wordt voldaan, zal er een negatieve reactie ontstaan op de aandelenkoers. Dit blijkt uit o.a. uit het onderzoek van Ball en Brown (1968). Het onderzoek van Ball en Brown (1968) is door de onderzoekers Skinner en Sloan (2002) aangevuld. Zij hebben niet alleen de richting van het effect bepaald, maar ook de omvang. Het resultaat is in grafiek 1 weergegeven.

Dit zijn de belangrijkste uitkomsten van het onderzoek:

 Uit de grafiek blijkt dat wanneer de verwachting van de markt met 1% wordt overtroffen, de aandelenkoers gemiddeld met 5,5% stijgt.

 Wanneer het resultaat 1% lager uitvalt dan de verwachting, dan daalt de

aandelenkoers met gemiddeld 5,05% en de aandelenkoers stijgt met 1,63% als aan de verwachting wordt voldaan.

 Bij groeiaandelen is de reactie nog sterker; gemiddeld 10% stijging van de aandelenkoers bij het overtreffen van de verwachting met 1% en 15% daling van de aandelenkoers wanneer het resultaat 1% lager uitvalt.

De bovenstaande uitkomsten versterken de motivatie om winststuring toe te passen. Grafiek 1: Reactie aandeelkoers bij niet of wel voldoen van de marktverwachtingen, Skinner en Sloan (2002)

(15)

14 Er zijn echter ook onderzoeken die aantonen dat het management niet altijd baat heeft bij opwaartse winststuring. Managers passen winststuring toe om grote resultaatstijgingen- en dalingen te voorkomen, dit wordt ook wel een egaal winstpatroon genoemd (Burgstahler en Eames, 1998). Het doel hierbij is continuïteit van de onderneming. Een onderzoek heeft aangetoond dat 78% van de 400 ondervraagde CEO’s geneigd is een egaal winstpatroon te rapporteren (Graham, 2005).

2.2.2 Motief II: Contracten

In het onderzoek van Healy en Wahlen (1999) worden twee soorten contracten onderscheiden: contracten op basis van beloningen en leningen. Het contract op basis van beloningen voor het management bestaat uit een vast salaris en een variabel deel (bonus) dat veelal gebaseerd is op deels korte termijn doelstellingen en een deel dat bestaat uit een beloning in de vorm van opties en aandelen. Dit om zowel de doelstellingen op korte als op lange termijn te waarborgen (Lehman, 2010). Het totaal aantal te ontvangen bonussen bestaat dus veelal uit de bonus in contanten, opties en aandelen. Meerdere onderzoeken, waaronder die van Healy (1985), tonen aan dat managers van ondernemingen die contracten hebben afgesloten met een bonusplan, geneigd zijn de cijfers zo te sturen dat hun bonus wordt geoptimaliseerd.

Uit het onderzoek kwam naar voren dat managers het resultaat neerwaarts beïnvloeden, wanneer zij de bonusafspraken volgens het contract van het betreffende boekjaar niet konden halen. Door in het betreffende jaar het resultaat te verlagen, door onder andere het naar voren halen van kosten, wordt de kans groter om in het jaar erna de bonusafspraken wel te behalen.

Verder blijkt uit het onderzoek dat de managers het resultaat lieten afnemen wanneer zij de maximale bonusafspraken (cap) hadden behaald. De achterliggende gedachte is om daarmee de kans op een bonus in het daarop volgende jaar te vergroten. Wanneer het resultaat beneden de drempel (bogey) van de maximale bonusafspraak komt, dan zal de manager de neiging hebben om het resultaat te verhogen, aangezien de bonus dan hoger wordt.

Het tweede contract (debt covenant theory) heeft betrekking op leningsovereenkomsten. In deze overeenkomst (contract) zijn alle voorwaarden opgenomen die de kredietverstrekker zekerheid verschaffen. Deze voorwaarden bestaan meestal uit financiële ratio’s, berekend op basis van jaarrekeningcijfers. Wanneer deze financiële ratio’s niet behaald worden, bestaat er een kans dat een boeteclausule betaald moet worden en dat de lening direct opeisbaar wordt. Het niet behalen van financiële ratio’s heeft niet alleen gevolgen voor de korte termijn (boeteclausule), maar ook voor de komende jaren, zoals lenen tegen een verhoogd rentepercentage. De manager tracht in deze te voorkomen dat de afspraken die gemaakt zijn niet te overtreden. Ook proberen ze grenzen niet op te zoeken, om zo de de vrijheid in operationele acties te behouden (Sweeney, 1994)Om toch te voldoen aan de voorwaarden zoals overeengekomen, kan het management winststuring toepassen om het resultaat te sturen (DeFond en Jiambalvo, 1994; Dechow et al, 1996).

(16)

15

2.2.3 Motief III: Wet- en regelgeving

Elke onderneming in welk land dan ook moet zich houden aan wet- en regelgeving. Meestal houdt dit in dat een onderneming meer (vennootschaps)belasting moet betalen als de winst hoger is. Winststuring kan dan een methode zijn om ervoor te zorgen de winst zo laag mogelijk te houden, zodat de te betalen belasting ook minder wordt (Healy en Wahlen, 1999). Dit heeft veelal betrekking op resultaatverlagende winststuring. Uit een ander onderzoek kwam hetzelfde naar voren, namelijk dat managers van ondernemingen in landen met hoge belastingen de winst zo laag mogelijk proberen te houden (Coppens en Peek, 2005).

Het motief wet- en regelgeving heeft veel overeenkomsten met de politieke kostenhypothese, dat een onderdeel is van de ‘positive accounting theory’ (Watts en Zimmerman, 1978). In de politieke kostenhypothese wordt voorspeld dat managers van ondernemingen die groot of enorm winstgevend zijn vaak resultaatverlagende winststuring toepassen, om zo de ‘politieke kosten’ te verlagen. Een hoge winst kan een negatief gevolg hebben in de maatschappij, waardoor er eerder sprake zal zijn van milieuheffingen of hogere belastingen. Beursgenoteerde ondernemingen komen eerder en vaker in contact met de mededingingswetgeving. Dergelijke wet- en regelgeving hebben vaak tot gevolg dat ondernemingen eerder geneigd zijn het resultaat te verlagen (Watts en Zimmerman, 1978).

Daarnaast is er aangetoond dat ondernemingen vaak resultaatverlagende winststuring toepassen om zo importprotectie te bedingen (Jones, 1991). Het uitstellen van de te betalen belasting kan ook een belangrijk motief zijn voor de manager om winststuring toe te passen (Badertscher et al, 2009; Desai en Dharmapala, 2009).

2.2.4 Conclusie

Uit de hierboven uitgewerkte motieven blijkt dat de manager met winststuring de volgende strategieën (patronen) trachten na te streven (Scott, 2009):

 Winstmaximalisatie (‘income maximization’); houdt in dat winst wordt verhoogd door middel van accruals. Deze strategie wordt voornamelijk gekoppeld aan de contractuele motieven.

 Winstminimalisatie (‘income minimization’); houdt in dat winst wordt verlaagd door middel van accruals. Deze strategie wordt voornamelijk gekoppeld aan de wet- en regelgevingmotieven.

 Winstegalisatie (‘income smoothing’); is het vertragen of vervroegen van winst om risicomijdend gedrag te tonen. Deze strategie wordt voornamelijk gekoppeld aan de kapitaalmarktmotieven.

 Verliesmaximalisatie (‘take a bath’); houdt in verliezen zoveel mogelijk naar voren te halen door middel van accruals. Hierdoor is de kans groter om in het volgende boekjaar een positief resultaat te behalen. Deze strategie wordt vaak toegepast in een turbulente omgeving, bijvoorbeeld als gevolg van een economische crisis of interne reorganisatie (nieuwe manager).

(17)

16

2.3 Hoe kan winststuring worden gemeten?

In de vorige paragraaf is ingegaan op de motieven van winststuring. Zo werd het begrip accruals geïntroduceerd in de inleiding en viel er te lezen dat discretionaire accruals (DA) zijn te beïnvloeden door het management. Echter, winststuring is zonder deze accruals moeilijk te traceren. De onderzoekers hebben namelijk alleen beschikking over externe financiële stukken zoals; kwartaalcijfers, persberichten en jaarrapporten. Interne stukken worden niet publiek beschikbaar gesteld. Winststuring is niet direct meetbaar en waarneembaar, doordat het lastig is te bepalen of winstveranderingen wordt veroorzaakt door de sturing van de manager, het beleid of door economische omstandigheden waarin de onderneming zich bevindt. Essentieel bij het meten van winststuring is: ‘Hoe kunnen discretionaire en niet-discretionaire accruals worden opgespoord dan wel onderscheiden?’ Gedurende de jaren zijn hier meerdere wetenschappelijke onderzoeken naar verricht en hieruit zijn verschillende methodes uit gekomen. Deze methodes zullen in de volgende subparagrafen behandeld worden. De volgende methodes komen achtereenvolgens aan bod: Healy (1985), DeAngelo (1986), Jones (1991), Modified Jones (1995) en DeFond en Park (2001).

2.3.1 Meetmethode van Healy

Healy (1985) vindt dat de strategie van managers betreffende accruals afhankelijk is van de bonussen die zij ontvangen. Managers die in het contract hebben afgedwongen dat de bonussen gekoppeld zijn aan een winststijging, kiezen voor een strategie waarbij de accruals zorgen voor die winststijging.

Accruals omschrijft Healy als het verschil tussen de gerapporteerde winst en de operationele kasstromen. “Kasstromen zijn werkkapitaal van operaties […] - veranderingen in inventaris en debiteuren + veranderingen in te betalen belastingen en vorderingen.” Hij gebruikt de totale accruals (TA) als proxy voor de discretionaire accruals (DA). De TA zijn vast te stellen als:

TAt= ΔARt + ΔINVt - ΔAPt - ΔTPt - DEPt TAt = totale accruals in jaar t;

ΔARt = debiteurensaldo jaar t minus debiteurensaldo jaar t-1; ΔINVt = voorraadsaldo jaar t minus voorraadsaldo jaar t-1; ΔAPt = crediteurensaldo jaar t minus crediteurensaldo jaar t-1;

ΔTPt = latente belastingensaldo jaar t minus latente belastingensaldo jaar t-1; DEPt = afschrijvingen in jaar t.

De mate van winststuring wordt in het onderzoek gemeten als het verschil tussen de totale accruals (TAt) en de verwachte accruals (TAt-1).

Waarbij :

t = huidige periode

t-1 = periode voorafgaand aan de huidige ΔTAt = TAt – TAt-1

(18)

17 De totale accruals (ΔTAt) worden gezien als een proxy voor de bijdrage discretionaire accruals (DA) en de verwachte totale accruals (TAt-1) zijn dan het deel niet-discretionaire accruals (NDA). De verwachte accruals zijn het gemiddelde van de totale accruals van de jaren voor de meting.

NDAt = Σt TAt / T

De totale accruals (ΔTAt) worden dan wel gezien als een proxy voor de discretionaire accruals (DAt) maar omvatten ook niet-discretionaire accruals (NDAt):

ΔTAt = DAt + NDAt

Op basis van de gemiddelde totale accruals van het voorgaand jaar worden de niet-discretionaire accruals geschat. Hierdoor wordt bepaald in welke mate een manager winststuring toepast. In het model van Healy wordt de focus dus alleen gelegd op de mutaties in de totale accruals. Wanneer de niet-discretionaire accruals tijdens de perioden onveranderd zijn, zal het model efficiënt werken. Veranderen de niet-discretionaire accruals tijdens de perioden door bijvoorbeeld omstandigheden in de markt, dan zullen de resultaten van het model een verkeerd beeld geven (Dechow, Sloan en Sweeney, 1995). In dit onderzoek zal het model van Healy niet worden toegepast omdat geen rekening wordt gehouden met veranderingen in de markt.

2.3.2 Meetmethode van DeAngelo

Winststuring wordt hier op dezelfde methode gemeten als bij Healy (1985) met het verschil dat de verwachte accruals nu niet het gemiddelde zijn van de totale accruals van het huidige jaar maar de totale accruals van vorig jaar. Dit doet DeAngelo (1986) om twee redenen:

1) Ten eerste, wanneer het aandeel niet-discretionaire accruals groot is t.o.v. het aandeel discretionaire accruals, dan is de totale accruals een slechte proxy.

2) Ten tweede, wanneer de niet-discretionaire accruals negatief zijn, de totale accruals ook negatief worden. DeAngelo (1986) stelt dat totale accruals normaal negatief zijn omdat een groot deel daarvan afschrijvingskosten zijn, die negatief zijn en een groot deel van de niet-discretionaire accruals uitmaken.

DeAngelo gebruikt hierbij het volgende model om de discretionaire accruals van de niet-discretionaire accruals te onderscheiden:

TAt- TAt-1 = ( DAt - DAt-1) + (NDAt - NDAt-1) DeAngelo (1986) bepaalt de niet-discretionaire accruals als volgt:

(19)

18 Net als het model van Healy (vorige meetmethode) richt het model van DeAngelo zich alleen op de veranderingen van de totale accruals. Reflecterend naar dit onderzoek wordt de meetmethode van DeAngelo (1986) niet gebruikt om dezelfde reden als bij de methode van Healy (1985), namelijk dat wederom geen rekening wordt gehouden veranderde marktomstandigheden.

2.3.3 Meetmethode van Jones

Een ander veel gebruikt model om winststuring te meten is dat van Jones (1991) en wordt in de literatuur ook wel het standaard Jones Model genoemd. Jones onderzoekt of bedrijven (managers) de winsten verhogen met als doel financiële steun krijgen van de International Trade Commission. Er werd getest of er een afwijkende verandering in totale accruals is. Ook bij het model van Jones zijn de totale accruals de wijzigingen in het verschil tussen het niet kasgedeelte van het werkkapitaal (vlottende activa – vlottende passiva) voor belastingen en de totale afschrijvingen. De mutatie van het niet- kasgedeelte van het werkkapitaal vòòr verschuldigde belastingen wordt omschreven als de mutatie in vlottende activa zonder cash en korte termijn investeringen min verschuldigde belastingen (Jones, 1991, p207).

Net als het model van Healy en DeAngelo heeft Jones een model ontwikkeld dat gericht is op accruals op korte termijn. Toch komt het model van Jones niet helemaal overeen met het model van Healy en DeAngelo. Jones gaat ervanuit dat de discretionaire accruals niet constant hoeven te zijn, zoals DeAngelo dit weergeeft in zijn model, en dat niet-discretionaire accruals veranderen wanneer de marktomstandigheden wijzigen. In het model van Jones wordt rekening gehouden met de economische omstandigheden van de betreffende onderneming.

Waarbij:

Δ = omzet in jaar t minus omzet in jaar t–1

= Materiële vaste activa aan het begin van het jaar t = ondernemingsspecifieke parameter

1+ 2 = ondernemingsspecifieke parameters

Zoals in bovenstaande vergelijking staat weergegeven wordt er in het model van Jones rekening gehouden met de verandering in de opbrengsten en de materiële vaste activa van de onderneming, omdat deze factoren zullen leiden tot een verandering in de totale accruals. Bij een stijging van de omzet heeft de onderneming meer werkkapitaal nodig. Echter is op het model van Jones kritiek geleverd (Dechow, Sloan en Sweeney,1995). Het voornaamste kritiekpunt op het model van Jones was dat het geen rekening houdt met sturing van de opbrengsten. Een onderneming kan bijvoorbeeld de huidige omzet verhogen door verkopen die in het jaar erop plaatsvinden al bij de omzet van het huidige jaar op te tellen. Dit leidt tot een vertekend beeld van de discretionaire accruals, omdat dit in het Jones model tot het verwachte deel van de accruals wordt gerekend. Het model van Jones

(20)

19 wordt in dit onderzoek niet toegepast, omdat de discretionaire accruals vatbaar zijn voor manipulatie en hierdoor geen goed beeld geeft van de mate van winststuring.

2.3.4 Aangepaste meetmethode van Jones

In dit aangepaste model van Dechow et al (1995)is bij de verandering van de opbrengsten

wel rekening gehouden met de verandering in het debiteurensaldo (vorderingen). Dit wordt door Dechow et al (1995) het Modified Jones Model genoemd.

= −( t+ 1 (Δ −Δ )+ 2 ) Waarbij:

ΔRECt = wijziging in vorderingen van onderneming in het jaar t t.o.v. jaar t-1.

Bij de berekening van de discretionaire accruals op basis van dit aangepaste model is geen rekening gehouden met de performance van de onderneming. Dit is de enige kritiekpunt die het aangepaste model van Jones in de loop der jaren te verduren heeft gekregen. Dit kan opgelost worden door het toepassen van de ratio ‘return on assets’ (ROA). ROA meet de performance van de organisatie door de winstgevendheid te meten als percentage van het bedrijfsvermogen (netto winst/activa). Hierdoor zijn de discretionaire accruals tussen ondernemingen beter te vergelijken (Kothari, Leone en Wasley, 2005). Al met al heeft het aangepaste model van Jones weinig kritiekpunten te verduren gekregen in de afgelopen jaren. In dit onderzoek wordt daarom gekozen de discretionaire accruals te meten d.m.v. het model Dechow et al (1995). In het empirisch onderzoek wordt hier nader op ingegaan.

2.3.5 Meetmethode van Defond en Park

Een vrij nieuw model is dat van DeFond en Park (2001). Net als het model van DeAngelo en Jones richt het model van Defond en Park zich op de kortlopende accruals. Het verschil zit hem echter in het feit dat het model van Defond en Park zich specifiek richt op de werkkapitaal accruals van de onderneming. De afschrijvingscomponent wordt bij de berekening van de kortlopende accruals dus niet meegenomen. Het model wordt als volgt omschreven:

Waarbij:

DWCAt = discretionaire werkkapitaal accruals WCAt = werkkapitaal accruals

WCAt-1 = werkkapitaal accruals in jaar t-1.

Net als alle voorgaande modellen heeft ook het model van Defond en Park een beperking, namelijk dat de accruals die gerelateerd zijn aan het werkkapitaal alleen gecorrigeerd worden met het werkkapitaal accruals van de voorgaande jaar. Voornamelijkste reden om dit model niet toe te passen is het feit dat de afschrijvingen niet worden meegenomen in de berekening.

(21)

20

2.3.6 Samenvattend

In het onderstaand figuur is een overzicht samengesteld van de tot nu toe behandelde methodes om winststuring te meten. Per meetmethode wordt de proxy en nadelen weergegeven.

Model Proxy voor winststuring Nadelen

Healy (1985) TAt= ΔARt + ΔINVt - ΔAPt

- ΔTPt - DEPt  Uitgangspunt: Geen winststuring in voorgaande jaren.  Uitgangspunt: Economische omstandigheden veranderen niet. DeAngelo (1986) TAt- TAt-1 = ( DAt - DAt-1) + (NDAt - NDAt-1)  Uitgangspunt: Geen winststuring in voorgaande jaren.  Uitgangspunt: Economische omstandigheden veranderen niet. Jones (1991) t= t −( t+ 1 Δ t+ 2 )  Economische omstandigheden veranderen over de tijd.  Operationele opbrengsten zijn

niet discretionair.

Modified Jones Model (1995)

= −( t+

1 (Δ −Δ )+ 2

)

 Geen rekening gehouden met de performance v/d

onderneming bij de berekening van DA.

DeFond en Park (2001)

* REVt]

 Accruals alleen gerelateerd aan werkkapitaal voorgaand jaar.

Figuur 1: Overzicht meetmodellen

In dit onderzoek is gekozen om de discretionaire accruals te meten d.m.v. het model Dechow et al (1995).De meetmodellen worden in het onderzoek van Dechow e.a. (1995) onderzocht en aan vier testen onderworpen. De conclusie die hier uit komt is dat het aangepaste Jones meetmodel de meeste testkracht voor winststuring heeft. Gezien het resultaat, dat consistent is met de onderzoeken van Dechow et al. (1995), Guay et al (1996), Van Praag (2001) en Vander Bauwhede (2003), is de keuze in dit onderzoek gemaakt om het aangepaste Jones meetmodel te gebruiken. In het oorspronkelijke Jones model wordt aangenomen dat het management geen invloed heeft op de omzet (Dechow, 1995). In het aangepaste Jones model wordt daarentegen aangenomen dat alle mutaties in verkopen op rekening het resultaat zijn van winststuring.

(22)

21 3. Culturele invloeden

De hoofdvraag van dit onderzoek is of er verschillen bestaan tussen Nederlandse en Zuidwest-Europese verliesgevende beursgenoteerde ondernemingen bij het toepassen van winststuring en in welke mate cultuur hier invloed op heeft. Met hulp van de theorieën over cultuur, zullen in dit hoofdstuk culturele verschillen tussen Nederlandse en Zuidwest-Europese ondernemingen behandeld worden. Dit alles leidt tot de formulering van hypothesen, die in hoofdstuk 4 getoetst zullen worden. Er wordt antwoord gegeven op de volgende vragen:

 Welke culturele factoren zijn er binnen de dimensies van Hofstede(3.1)?

 Wat zijn de meest significante culturele verschillen tussen Nederland en Zuidwest-Europese landen (3.2)?

 Welke accounting-(systeem)verschillen zijn er tussen Nederland en Zuidwest-Europa (3.3)?

3.1 Welke culturele factoren zijn er binnen de dimensies van Hofstede?

Voordat gekeken wordt naar de theorie van Hofstede moet het begrip Cultuur nader worden toegelicht. Cultuur is ‘The collective programming of the mind distinguishing the members of one group or category of people from another’ (Hofstede, 1980). Hofstede zegt hiermee dat cultuur een collectieve programmering van de geest is, die de leden van een groep of categorie onderscheidt van een andere groep. Bij categorie bedoelt Hofstede hier landen, beroepen, regio’s, rassen, religies, organisaties of het geslacht.

Tijdens de kinderjaren leert een individu de meeste gebruiken aan. Als kind ben je het meest gevoelig voor dingen die in je eigen directe omgeving gebeuren. De directe omgeving van het kind bestaat uit de ouders, de broertjes en zusjes. Buiten je directe omgeving is de mate van rijkdom, veiligheid en technologie van grote invloed. Hofstede geeft enkele niveaus waarbij cultuur nader kan worden toegelicht: het nationale niveau, organisatorisch niveau, beroepsniveau en het geslacht.

Het nationale niveau is daar één van. De wereldpopulatie is hedendaags opgesplitst in 194 landen. Binnen landen zijn in sommige gevallen verschillende culturen op te merken, dit is in sterke mate afhankelijk van de grootte van het land. Hoe groter het land des te meer aanwezige culturen in het land. Goede voorbeelden hiervan zijn China en India, waarbij …. Hofstede vindt dat ondanks deze verschillen het nog steeds zinvol cultuur te bestuderen op landenniveau. De waarden die de meerderheid van de bevolking heeft geaccepteerd bepalen de cultuur van het land. Waarden kunnen het best gedefinieerd worden als een voorkeur voor een bepaalde situatie of gedrag. Men kan bijvoorbeeld zekerheid waarderen in plaats van onzekerheid. Doordat de meeste van deze waarden worden aangeleerd in de kindertijd, zijn nationale culturen opmerkelijk stabiel over langere periodes. Het zijn met name de symbolen, helden en rituelen die door de tijd heen veranderen, maar de onderliggende waarden blijven daarbij ongeschonden (Hofstede, 1980).

(23)

22 Het organisatorisch niveau is het andere belangrijke niveau. Deze factor heeft een belangrijke invloed op cultuur, omdat er veel tijd in een mensenleven wordt doorgebracht in organisaties. Ieder organisatie of onderneming heeft zijn eigen stijl. Dit wordt wederom uitgedragen door middel van symbolen, helden en rituelen. Daarentegen zijn in dit geval de aangeleerde gebruiken gemakkelijk af te leren.

Het derde niveau is het beroepsniveau. Voor elk soort beroep is een bepaald houding nodig. Dit wordt ook wel beschreven als het niveau van de mentaliteit. Dit niveau is een mengeling van het organisatorisch- en het nationale niveau (waarden en opvattingen). Als je dit niveau een plek zou moeten geven dan zit het niveau tussen het nationale en organisatorisch niveau in.

Het geslacht is het laatste niveau van cultuur (Hofstede, 1980). Dit is een ingewikkeld onderwerp, omdat mannen en vrouwen vaak op verschillende wijze op gebeurtenissen reageren (Hofstede, 1980). Differentiatie tussen de man en vrouw in een land is in sterke mate afhankelijk van de nationale cultuur.

De cultuuraspecten zullen behandeld worden aan de hand van de volgende vijf dimensies (Hofstede, 2001):

1. Individualisme vs. collectivisme; 2. Sterke vs. zwakke risicomijding; 3. Grote vs. kleine machtsafstand; 4. Masculiniteit vs. femininiteit;

5. Lange termijn vs. korte termijn oriëntatie.

De eerste vier dimensies zijn door Hofstede in 53 landen onderzocht. De lange termijn vs. korte termijn oriëntatie heeft Hofstede recentelijk toegevoegd. De dimensies van Hofstede zijn onderdeel van een bipolair model, dat houdt in dat beide polen van een dimensie tegengesteld aan elkaar zijn. De vijf dimensies van Hofstede zullen onderstaand nader toegelicht worden.

Individualisme vs. collectivisme

Deze dimensie kan worden omschreven als ‘de mate waarin individuen geïntegreerd zijn in

groepen’ (Hofstede, 1991). Tegenover individualisme staat collectivisme. Wanneer

individualiteit een grote rol speelt in een cultuur, dan hebben de mensen de neiging om hoofdzakelijk voor zichzelf en naaste familie te zorgen. Dit staat tegenover het collectivisme, waarbij men tracht om met elkaar samen te werken en voor elkaar te zorgen. Bij deze bevolkingsgroep is het succes van de groep belangrijker dan het succes van het individu. De Verenigde Staten is een goed voorbeeld van het individualisme (Hofstede, 2005). Daartegenover is in Portugal het collectivisme in sterke mate aanwezig (Hofstede, 2005).

(24)

23 Sterke vs. zwakke risicomijding

De tweede dimensie is risicomijding (sterk – zwak) en gaat hier om ‘het tolereren van onzekerheid en ambivalentie’ (Hofstede, 1991). Met deze dimensie wordt getracht duidelijk te maken in welke mate er binnen bepaalde culturen verschillen bestaan en in hoeverre men onzekerheid wil vermijden. Door middel van rituelen, procedures en wet- en regelgeving kan worden gezorgd dat er minder sprake zal zijn van onzekerheid bij landen waar de drang tot het vermijden onzekerheid hoog is. China is een goed voorbeeld van zwakke risicomijding (Hofstede, 2005). Daarentegen heb je Portugal die te maken heeft met een sterke risicomijding (Hofstede, 2005).

Grote vs. kleine machtsafstand

Power Distance (machtsafstand) is de derde dimensie. Machtsafstand is ‘de mate waarin minder machtige leden van organisaties en instituten (zoal familie) verwachten en accepteren dat macht oneerlijk is verdeeld’ (Hofstede, 1991). Een veel gemaakte fout is ‘dat de derde dimensie de mate van machtsverdeling meet in een bepaalde cultuur’. De derde dimensie geeft alleen maar aan wat de mensen ervan vinden. Hoge scores op het gebied van machtsafstand geeft aan dat de minder machtige leden van de maatschappij hun plaats aanvaarden en op de hoogte zijn van formele hiërarchische posities. Een lage score geeft aan dat men in een cultuur verwacht dat de leden worden gezien als gelijkwaardig en machtsrelaties democratisch zijn. Hier is Oostenrijk een goed voorbeeld van (Hofstede, 2005). De Verenigde Arabische Emiraten is daarentegen een voorbeeld van een land waarin een zwakke neiging tot gelijkheid is en macht en gelijkheid slecht getolereerd worden (Hofstede, 2005).

Masculiniteit vs. femininiteit

Masculiniteit vs. feminiteit is de vierde dimensie die door Hofstede is geformuleerd en houdt in ‘competitiegedrang en assertiviteit vs. zorg en bescheidenheid’ (Hofstede, 1991, pp.82-83). Deze dimensie meet de waarde dat een cultuur hecht aan karakteriserende mannelijke waarden zoals ambitie, assertiviteit, macht en materialisme en karakteriserende vrouwelijke waarden zoals menselijke relaties en zorg voor elkaar. Culturen die hoog scoren op dit onderdeel hebben meestal grotere verschillen tussen de seksen en zijn vaak meer concurrerend en ambitieus, in Japan komen deze verschillen goed naar voren (Hofstede, 2005). Culturen die laag scoren op dit onderdeel hebben kleinere verschillen tussen de seksen en hechten meer waarde aan het bouwen van relaties, Nederland is hier een goed voorbeeld van (Hofstede, 2005).

Lange termijn vs. korte termijn oriëntatie

De vijfde dimensie is als laatst aan het model van Hofstede toegevoegd. De korte termijn oriëntatie hecht meer waarde aan traditie, het nemen van tijd voor het bouwen van relaties en persoonlijke stabiliteit. Hier kijkt men voornamelijk naar het verleden en heden. China is een land waar men meer op korte termijn denkt (Hofstede, 2005). Tegenover de korte termijn oriëntatie staat de lange termijn oriëntatie, waarbij voornamelijk wordt gekeken naar de toekomst in plaats van het heden of het verleden. Een dergelijke cultuur waar het

(25)

24 lange termijn de overhand heeft is doelgericht en hecht veel waarde aan beloningen. Engeland is een land die zeer hoog scoort bij het lange termijn denken (Hofstede, 2005).

3.2 Wat zijn de meest significante culturele verschillen tussen Nederland en Zuidwest-Europese landen?

In de voorgaande paragraaf zijn de cultuur dimensies van Hofstede gedefinieerd. Nu zal nader worden ingegaan op de culturele verschillen tussen Spanje, Portugal (Zuidwest-Europa) en Nederland. In de onstaande grafieken wordt achtereenvolgens de scores per dimensie per land weergegeven. De minimaal te behalen score per dimensie is 0. De maximaal te behalen score per dimensie is 120.

Grafiek 2: Scores dimensies Hofstede Nederland Waarbij:

PDI: Power distance (machtsafstand) IDV: Individualism (individualisme)

MAS: Masculinity / Femininity (masculiniteit/feminiteit) UAI: Uncertainty avoidance index (risicomijding)

LTO: Long term orientation (lange termijn oriëntatie)

Nederland haalt op het gebied van individualisme een hoge score (80/120). Dat wil zeggen dat de Nederlandse maatschappij van de burgers/werknemers verwacht dat zij voor zichzelf zorgen en voor zichzelf opkomen. Kenmerkend hierbij is dat de burger verantwoordelijk is voor zijn eigen gedrag en dat status wordt bepaald door de eigen prestaties. Daarentegen haalt Nederland een extreem lage score op het gebied van masculiniteit (14/120). De Nederlandse cultuur kent geen of weinig onderscheid tussen man en vrouw. Er wordt geaccepteerd dat mannen lief en gevoelig kunnen zijn. Daarnaast worden vrouwen die mannelijke beroepen uitoefenen gewaardeerd. Kortom, het overgrote deel van de mensen dat deel uitmaakt van de Nederlandse maatschappij is zorgzaam, bescheiden en heeft veel aandacht voor de emoties van anderen. Bij de overige dimensies behaalt Nederland een gemiddelde score.

(26)

25 Grafiek 3: Scores dimensies Hofstede Spanje

Spanje kent een hoge mate van onzekerheidsmijding (86/120). Kenmerkend bij een hoge mate van onzekerheidsmijding is dat men zekerheid wil wat betreft werk (langdurige contracten), veel spaart en vaak religieus is. Onzekerheden worden voorkomen via controle door middel van regels en orde. De dimensie lange termijn oriëntatie is een uitschieter naar beneden. Spanje haalt hier een score van 19 uit 120. De volgende kenmerken zijn typerend in de Spaanse cultuur:

 Familie vormt de basis van de samenleving;  Hoge waardering voor onderwijs en opleiding; en

 Ouderen en mannen hebben meer macht dan jongeren en vrouwen.

De scores bij de dimensies machtsafstand (57/120), individualisme (51/120) en masculiniteit (42/120) resulteren niet in extreme uitschieters naar boven of beneden.

Grafiek 4: Scores dimensie Hofstede Portugal

Portugal haalt net als Spanje een zeer hoge score op het gebied van onzekerheidsvermijding (104/120). Ook op het gebied van lange termijn oriëntatie haalt Portugal een lage score

(27)

26 (30/120). In tegenstelling tot Nederland haalt Portugal een lage score op het gebied van individualisme. Dit betekent dat Portugal een collectivistische maatschappij heeft waar mensen wonen die vanaf de geboorte al horen bij een sterke en hechte groep. Dit is in de meeste gevallen de familie die hen levenslang en onvoorwaardelijk steunt en beschermt in ruil voor loyaliteit tegenover hen. De groep gaat voor het individu.

Grafiek 5: Scores dimensies Hofstede Nederland t.o.v. Spanje en Portugal

In de bovenstaande grafiek blijkt dat Spanje en Portugal het meest op elkaar lijken. Nederland verschilt op alle punten van de dimensies van Spanje en Portugal. De minimale verschillen tussen Spanje en Portugal vallen te verklaren aan het feit dat het twee buurlanden zijn van elkaar.

3.3 Accounting-(systeem)verschillen tussen Nederland en Zuidwest-Europa

In deze paragraaf wordt ingegaan op de oorzaken (invloeden) van accounting-verschillen tussen verschillende landen, in het bijzonder tussen Nederland en Zuidwest-Europa. De invloeden die aanbod zullen komen zijn: financieringsbronnen, juridische systemen en fiscus. Zoals we in de voorgaande paragrafen hebben kunnen zien bestaan er veel verschillen tussen landen. De verschillen ontstaan onder andere door de cultuur (normen en waarden). Deze normen en waarden zorgen voor het ontstaan van verschillen in de belastingwetgeving, het rechtssysteem en de manier waarop ondernemingen worden gefinancierd. In het onderstaande figuur worden door Radebaugh en Gray enkele variabelen weergegeven die van invloed zijn op de ontwikkeling van accounting-systemen.

(28)

27 Een van deze oorzaken die genoemd wordt door Gray is het wetgevingssysteem. Er is sprake van twee wetgevingssystemen. Het ‘common law’ systeem is het eerste systeem dat vooral voorkomt in de Angelsaksische landen en de voormalige nederzettingen van Groot-Brittannië. Het ‘common law’ systeem wordt gekenmerkt door weinig wetgeving. Het is minder abstract dan het ‘code law’ systeem, omdat er een regel wordt gegeven voor een specifieke zaak. In tegenstelling tot het ‘common law’ systeem formuleert het ‘code law’ systeem een regel algemeen. Het gevolg voor accounting hiervan is dat onder het ‘common law’ systeem er weinig tot geen algemene regels zijn opgesteld over de wijze waarop ondernemingen hun jaarverslag en jaarrekening moeten samenstellen. In plaats van wetgevingstelt het accountantsberoep zelf de regels vast over de accounting-praktijk. Onder de accountants wordt de international Financial Reporting Standards (IFRS) gebruikt als standaard (boekhoudkundige) voor jaarverslagen van bedrijven. Alle beursgenoteerde ondernemingen die lid zijn van de Europese unie zijn sinds 1 januari 2005 verplicht om op deze wijze te rapporteren. Zoals in onderstaand tabel staat weergeven behoren zowel Portugal en Spanje als Nederland tot de ‘code law’ landen.

Tabel 1: Overzicht common/code law landen (Nobes en Parker, 2003)

De tweede oorzaak is de manier waarop ondernemingen worden gefinancierd. Er wordt hier onderscheid gemaakt tussen landen waar de financiering voornamelijk plaatsvindt door banken, de overheid en door de eigenaren zelf en landen waar de financiering geschiedt door kapitaal aan te trekken van private aandeelhouders op de kapitaalmarkt. Deze verdeling heeft invloed op onder andere de hoeveelheid gepubliceerde financiële informatie en de inhoud van de gepubliceerde informatie. Wanneer een onderneming door bijvoorbeeld de public sector gefinancierd wordt, is er veel minder behoefte aan openbare financiële informatie. Dit omdat de geldschieters in contracten afspraken maken over verplichte financiële informatievoorziening door de onderneming. De vraag naar openbare financiële informatie in dit soort landen is dan ook met name afkomstig van de fiscus. Dit heeft als resultaat dat de financiële verslaggevingregelgeving voornamelijk wordt gedomineerd door belastingafwegingen. In de onderstaande tabel komt naar voren dat Nederland (publiek) hierin verschilt ten opzichte van Portugal en Spanje.

(29)

28 Tabel 2: Overzicht wijze van financiering (Nobes en Parker, 2003)

De derde oorzaak die Nobes en Parker benoemen is het belastingsysteem. In enkele landen heeft het belastingssysteem een belangrijke invloed op de financiële informatieverzorging. In deze landen worden bepaalde posten anders gewaardeerd dan in landen waarin de kapitaalmarkt invloed heeft op de financiële informatieverzorging. De afschrijving van materiële vaste activa is hier een voorbeeld van. In Spanje, waar de belastingregels grote invloed hebben, moet de afschrijving zowel bedrijfseconomisch als fiscaal plaatsvinden. In Nederland, waar het belastingsysteem amper invloed heeft op de financiële informatieverzorging, vindt afschrijving plaats op basis van allocatie van de kosten aan de perioden waarin het activum wordt gebruikt.

Tabel 3: Overzicht belastingsysteem (Nobes en Parker, 2003)

3.4 Samenvattend

In de eerste paragraaf is nader ingegaan op de definitie “cultuur”. Hofstede definieert cultuur als een collectieve programmering van de geest, die de leden van een groep of categorie onderscheidt van een andere groep. Bij categorie bedoelt Hofstede hier landen, beroepen, regio’s, rassen, religies, organisaties of het geslacht. Hofstede geeft verder enkele niveaus waarbij cultuur nader kan worden toegelicht: het nationale niveau, organisatorisch niveau, beroepsniveau en het geslacht. In de tweede paragraaf blijkt dat Spanje en Portugal het meest op elkaar lijken. Nederland verschilt op alle punten van de dimensies (Hofstede) van Spanje en Portugal. De kleine verschillen tussen Spanje en Portugal vallen te verklaren doordat deze twee buurlanden van elkaar zijn. Zoals in tabel 1 staat weergeven behoren zowel Portugal en Spanje als Nederland tot de ‘code law’ landen. Er wordt hier onderscheid gemaakt tussen landen waar de financiering voornamelijk plaatsvindt door banken, de overheid en door de eigenaren zelf en landen waar de financiering geschiedt door kapitaal aan te trekken van private aandeelhouders op de kapitaalmarkt.

(30)

29 4. Methodologie

In dit hoofdstuk staat het empirisch onderzoek in het middelpunt. Hier wordt nader ingegaan op de methoden welke de onderstaande hoofdvraag zullen beantwoorden:

“In hoeverre komt winststuring voor bij verliesgevende Nederlandse beursgenoteerde ondernemingen ten opzichte van Zuidwest-Europese beursgenoteerde ondernemingen en in welke mate hebben cultuur en ondernemingsleeftijd hier invloed op?”

In de eerste paragraaf worden de hypothesen toegelicht. In de tweede paragraaf wordt het onderzoek afgebakend. Hier zal tevens de keuze van meetmethode worden toegelicht. De derde paragraaf beslaat het analysemodel. Tot slot zal in de vierde paragraaf de gebruikte data van dit onderzoek worden behandeld.

4.1 Hypothesen

Zoals besproken in hoofdstuk 2 kan er sprake zijn van winstmaximalisatie, winstminimalisatie, winstegalisatie of verliesmaximalisatie. De verwachting is dat verliesgevende beursgenoteerde ondernemingen in tijden van financiële crisis de winst proberen te maximaliseren. Beursgenoteerde ondernemingen hebben namelijk aandeelhouders die deel uitmaken van het bedrijf en voornamelijk geïnteresseerd zijn in de winstcijfers (aandelenkoers). Een hogere winst dan verwacht heeft immers een positieve reactie op de aandelenkoers tot gevolg (Ball en Brown, 1968). De marktverwachtingen spelen hierbij een grote rol. Als de aandeelhouders bijvoorbeeld verwachten dat het verlies twee miljoen bedraagt en het werkelijk verlies bedraagt één miljoen, dan zal dit over het algemeen uitmonden tot een koersstijging van 5% (Skinner en Sloan, 2002).

Op basis van het theoretisch kader zijn de volgende hypothesen opgesteld:

Hypothese 1

H0: Ondernemingen in Nederland vertonen hogere discretionaire accruals dan ondernemingen in Zuidwest-Europa.

H1: Ondernemingen in Nederland vertonen geen hogere discretionaire accruals dan ondernemingen in West-Europa.

Hypothese 2

H0: Jonge ondernemingen zullen hogere discretionaire accruals vertonen dan oudere ondernemingen.

H1: Jonge ondernemingen zullen geen hogere discretionaire accruals vertonen dan oudere ondernemingen.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

1: Nou ja, en grosso modo zeg ik van ja, weet je, een corporatie is niet alleen voor het huis maar ook voor die fijne leefomgeving, en daar moeten de corporaties wat in doen,

Op basis van de resultaten uit de regressies met de positieve discretionaire accruals kan wederom worden bevestigd dat er geen verband bestaat tussen de totale groep

Zoals in Tabel 1 te zien is de uitkomst van de analyse niet-significant met een p-waarde van 0,86; ook de hoofdvariabelen familie (0,517) en busyness

In deze studie wordt het earnings management onderzocht van Nederlandse beursgenoteerde ondernemingen tijdens de financiële crisis en wordt er met name gekeken naar korte termijn

Kortom, managers van Nederlandse beursgenoteerde ondernemingen zijn geneigd om meer earnings management toe te passen dan managers van niet-beursgenoteerde ondernemingen,

Hierbij is geconstateerd dat voor de drie componenten beheersingskader, informatie en communicatie en monitoring, waarop de nadruk zal liggen bij private ondernemingen bij het

Een mogelijke reden voor het niet significant zou kunnen zijn, dat verhoudingsgewijs (AEX- genoteerde ondernemingen rapporteren meer woorden in hun jaarverslag dan AscX-genoteerde

Nu de resultaten, op het gebied van wie het beste de behoefte aan meer kennis bij organisaties kan invullen, bekend zijn kan er worden bepaald of hypothese 2: ‘Er bestaan significante