• No results found

Verschil in winststuring tussen beursgenoteerde familie bedrijven en beursgenoteerde niet-familie bedrijven in Duitsland.

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Verschil in winststuring tussen beursgenoteerde familie bedrijven en beursgenoteerde niet-familie bedrijven in Duitsland."

Copied!
40
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Verschil in winststuring tussen beursgenoteerde

familie bedrijven en beursgenoteerde niet-familie

bedrijven in Duitsland.

Door: Alexander Abrahim Afstudeer scriptie MSc Accountancy

(2)

Verschil in winststuring tussen beursgenoteerde

familie bedrijven en beursgenoteerde niet-familie

bedrijven in Duitsland.

Auteur: Alexander Abrahim Student nummer: s2241749 Rijksuniversiteit Groningen

Faculteit Economie en Bedrijfskunde Master Thesis Accoutancy

Eerste begeleider: dr. R.B.H. Hooghiemstra Tweede begeleider: dr. T.A. Marra

(3)

Voorwoord

Deze scriptie gaat over het verschil in mate van winststuring tussen familie bedrijven en niet-familie bedrijven en is geschreven als laatste onderdeel van mijn master Accountancy & Controlling aan de Rijks Universiteit Groningen.

Ik wil allereerst mijn begeleider de heer Hooghiemstra bedanken voor alle steun en begeleiding tijdens mijn scriptie. Tevens wil ik de heer Marra bedanken voor zijn rol als tweede begeleider.

Ten slotte wil mijn vriendin, familie en vrienden bedanken voor hun morele steun, zonder hun was mijn studielooptijd zwaarder geweest dan dat het nu was.

Ik hoop dat deze scriptie met plezier wordt gelezen. Alexander Abrahim

(4)

Samenvatting

In dit onderzoek is getracht antwoord te krijgen op de vraag of er verschil in winststuring zit tussen beursgenoteerde familie en beursgenoteerde niet-familie bedrijven in Duitsland. Dit onderzoek betreft het financiële boekjaar 2011.

Zoals in hoofdstuk 2 terug te zien is winststuring een manier voor de manager om de winst te manipuleren. Winststuring kent vele definities, in dit onderzoek wordt de definitie van Healy en Wahlen (1999) gebruikt: “Earnings management occurs when managers use

judgment in financial reporting and in structuring transactions to alter financial reports to either mislead some stakeholders about the underlying economic performance of the company or to influence contractual outcomes that depend on reported accounting numbers.”

Managers kunnen verschillende motivaties hebben om winststuring binnen hun bedrijf toe te passen. Volgens Healy en Wahlen (1999) zijn wet & regelgeving, contracten en de kapitaalmarkt motieven voor het toepassen van winststuring. Wet & regelgeving kan als motivatie dienen wanneer een bedrijf winststuring toepast om bepaalde wetten te vermijden of te beïnvloeden. Contracten kunnen een motivatie zijn als managers afspraken hebben gemaakt dat er bonus klaar ligt bij behalen van een doel, zoals een minimale winst. De kapitaalmarkt kan een motivatie zijn voor de manager om winststuring toe te passen om te voldoen aan de eisen/verwachtingen van de aandeelhouders en analisten.

Het begrip ‘’familiebedrijf’’ heeft nog geen eenduidige definitie, in dit onderzoek wordt de definitie van Anderson en Reeb (2003) gehanteerd, deze is enigszins gelijk aan de definitie van Villalonga en Amit (2006).

1. Heeft de oprichter of een ander familielid een functie in de directie of één van de

toezichthoudende organen. De invloed van de oprichtende familie kan groter zijn dan die van

normale aandeelhouders met het zelfde percentage aandelen.

2. Het is een familiebedrijf als de oprichter of de familie van de oprichter 20% of meer van het stemrecht vertegenwoordigen.

Het sturen van winst door managers komt ook voor in familiebedrijven. Voor de vergelijking in de mate van winststuring tussen familiebedrijven en niet-familiebedrijven is de agency theorie van belang. Type 1-agency probleem, managers hebben informatie voordeel ten opzichte van de aandeelhouders. Type 2-agency probleem, Controlerende aandeelhouders verschuiven de winst in een complex net van dochter ondernemingen waardoor er geen dividend op wordt uitgekeerd.

Volgens Wang (2006) zijn er twee invloeden die van kracht zijn op het sturen van winst binnen een familie bedrijf: Entrenchment-effect en het alignment-effect. Type 1-agency staat in verband met entrechment-effect, grootaandeelhouders trachten voordeel te behalen ten koste van kleinere aandeelhouders. Alignment-effect gaat er vanuit dat de belangen van groot aandeelhouders en klein aandeelhouders in grote mate hetzelfde zijn.

(5)

De auditcommissie moet in Duitsland bestaan uit een aantal onafhankelijke leden, waaronder het hoofd van de auditcommissie. De taak van de auditcommissie is voornamelijk toezicht houden en het controleren van financiële en kwaliteit aspecten binnen de organisatie. Sommige leden van de auditcommissie hebben naast hun functie als auditcommissie lid nog meerdere functies bij andere bedrijven, in dit geval wordt gesproken van busyness van auditcommissie leden. De busyness van auditcommissie leden kan voor zowel een positieve als negatieve effect zorgen als het gaat om het toepassen van winststuring binnen een bedrijf. Er is sprake van een positief effect wanneer een busy lid zijn ervaring en expertise van andere bedrijven toepast op het betreffende bedrijf en hierdoor winststuring voorkomt. Er is sprake van een negatief effect wanneer een busy lid te druk is door alle anderen verplichtingen en hierdoor niet meer op de juiste manier controleert of toezicht houdt op de financiële en kwaliteit aspecten binnen het betreffende bedrijf.

Uit de resultaten van de regressie analyse met gebruik van het modifed Jones model is niet genoeg bewijs gevonden om te concluderen dat er verschil in mate van winststuring zit tussen beursgenoteerde familie bedrijven en beursgenoteerde niet-familie bedrijven in Duitsland. Ook is niet bewezen dat busyness auditcommissie leden invloed hebben op de mate van het toe passen van winststuring. Verder is wel geconcludeerd dat familie bedrijven met busyness leden eerder winststuring toe passen dan niet-familiebedrijven met busyness auditcommissie leden.

(6)

Voorwoord ... 3 Samenvatting... 4 1 Inleiding ... 7 1.1 Aanleiding ... 7 1.2 Probleemstelling ... 8 1.3 Relevantie Onderzoek ... 8 2 Theorie ... 11 2.1 Winststuring ... 11 2.1.1 Wat is winststuring ... 11 2.1.2 Motieven winsturing... 12 2.2 Familie bedrijven ... 14

2.2.1 Definitie familie bedrijven ... 14

2.2.2 Winststuring bij familiebedrijven ... 15

2.2.3 Entrenchment-effect ... 16

2.2.4 Alignment-effect ... 17

2.3.1 Auditcommissie ... 18

2.3.2 Busyness leden auditcommissie ... 19

3 Methodologie ... 22

3.1 Jones & vernieuwde Jones model ... 22

3.2 Regressie model ... 23

3.3 Data ... 24

3.4 Steekproef ... 24

4 Resultaten ... 26

4.1 Regressie Analyse ... 26

4.2 Resultaten Regressie analyse ... 27

5 Conclusie & beperkingen ... 31

5.1 Conclusie ... 31

5.2 Beperkingen ... 32

5.3 aanbevelingen voor vervolg onderzoeken ... 33

Literatuur lijst ... 34

(7)

1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt allereerst ingegaan op de aanleiding tot het onderzoek (1.1). Vervolgens wordt de onderzoeksvraag opgesteld door middel van de probleemstelling(1.2) en de relevantie van het onderzoek besproken(1.3). Tot slot bespreek ik de onderzoeksopbouw van dit onderzoek(1.4).

1.1 Aanleiding

Het begrip ‘’familiebedrijf’’ heeft geen eenduidige definitie in de literatuur. In het algemeen kan een bedrijf als familiebedrijf worden aangeduid wanneer de familie een significant eigendomsaandeel heeft of een significante controlepositie in het bedrijf (Shanker en Astrachan,1996; Chua, Chrisman en Sharma, 1999; Anderson en Reeb, 2003)

Het familiebedrijf verschilt in meerdere opzichte met een niet-familiebedrijf. Voor familiebedrijven is het maken winst vaak niet de belangrijkste prioriteit zoals dat bij de meeste niet-familiebedrijven wel het geval is, bij familiebedrijven staat traditie vaak hoog in het vaandel, de normen en waarde van het bedrijf en de continuïteit op de lange termijn is veelal belangrijker. Dit sluit aan bij de het onderzoek van Tagiuri en Davis (1996), volgens Tagiuri en Davis is governance of beleid binnen familie bedrijven niet hetzelfde als binnen niet-familie bedrijven. Het familiebedrijf kent drie subsystemen: Familie, het bedrijf en de eigenaars van het bedrijf. Deze drie subsystemen hebben allemaal anderen waarden, doelen en verwachtingen. Dit bevestigt ook de complexiteit van een familiebedrijf ten opzichte van een familie bedrijf. Een ander verschil tussen familiebedrijven ten opzichte van niet-familiebedrijven zijn de werknemers. Werknemers van een familiebedrijf bedrijf hebben ook meer vertrouwen in hun bedrijf en voelen zich meer betrokken bij het bedrijf dan werknemers van niet-familie bedrijven (Davis et al, 2010).

Winst is voor (beursgenoteerde) bedrijven een belangrijk cijfer in de jaarrekening. Aandeelhouders en andere belanghebbenden zullen het bedrijf voornamelijk beoordelen op het behaalde resultaat in het betreffende jaar. Genoeg motieven voor het management binnen het bedrijf om de winst te sturen. Volgens Healy en Wahlen (1999) en Watts en Zimmerman (1986) zijn er drie hoofdmotieven om de winst te sturen. De wet -en regelgeving van het land, bonus- en of schuldcontracten die gemaakt zijn met het management of kredietinstellingen. Talloze studies hebben winststuring bij bedrijven onderzocht en aangetoond, bijvoorbeeld door Healy en Wahlen (1999), Burgstahler en Dichev (1997) en Beatty & Harris (1998) en door Wang (2006) en Ali et al (2007) bij familiebedrijven.

In dit onderzoek wordt onderzocht of er een verschil in de mate van winsturing is tussen beursgenoteerde familiebedrijven en beursgenoteerde niet-familiebedrijven in Duitsland en wat de invloed van busy auditcommissie leden hierop is.

(8)

Een belangrijke taak in het ontdekken en mitigeren van winststuring is weggelegd voor de auditcommissie. De auditcommissie heeft de taak toe te zien op de kwaliteit van de boekhouding, financiële verslaggeving en jaarverslaggeving. De auditcommissie moet zijn samengesteld uit leden van de raad van commissarissen of uit leden van het bestuursorgaan die geen uitvoerende bestuursfunctie hebben. Uit onderzoek blijkt dat de effectiviteit van een auditcommissie mede wordt bepaald door factoren als onafhankelijkheid, expertise en de frequentie van bijeenkomen van de auditcommissie leden (Park, 1998; Xie et al, 2003; Felo et al, 2003; Zhang, Zhou en Zhou, 2006). Naast de motieven van Healy en Wahlen (1999) en Watts en Zimmerman (1986) is de busyness van auditcommissie leden een andere factor die invloed kan hebben op de mate waarop winststuring wordt toegepast. Busyness houdt in dat een auditcommissie lid meerdere commissariaten bij verschillende bedrijven vervuld (Ferris et al, 2003; Zheng, 2008; Jiraporn et al, 2010; Hou en Wang, 2013). Wanneer leden uit de auditcommissie ook een commissarisfunctie hebben bij een ander bedrijf kan dit de motivatie en mogelijkheid voor het houden van toezicht op de financiele verslaggeving zowel positief als negatief beïnvloeden. Auditcommissie leden hebben soms een meerdere commissarisfuncties bij meerdere bedrijven vanwege de capaciteiten die ze bezitten en waar andere bedrijven ook gebruik van willen maken. In sommige gevallen kan het ook negatief uitpakken doordat het commissie lid te druk wordt om in beide bedrijven genoeg tijd en deskundigheid te stoppen.

1.2 Probleemstelling

Dit onderzoek zal het verschil in mate van winststuring tussen beursgenoteerde familie bedrijven en beursgenoteerde niet-familie bedrijven verduidelijken. Deze eventuele verschillen zal ik vaststellen door middel van de analyse en proberen te verklaren aan de hand van de gebruikte literatuur in mijn onderzoek.

De centrale vraag luidt als volgt:

In hoeverre komt winststuring voor bij beursgenoteerde familie bedrijven ten opzichte van beursgenoteerde niet-familie bedrijven in Duitsland? En in welke mate heeft de busyness van auditcommissie leden invloed hierop?

De bedrijven zijn beursgenoteerde bedrijven die hun noteringen hebben aan de Dax en MDax.

1.3 Relevantie Onderzoek

Dit onderzoek is een toevoeging op de vele voorgaande onderzoeken wat betreft winsturing. Healy en Wahlen (1999) proberen in hun onderzoek vast te stellen in hoeverre er aan winststuring gedaan wordt en wat de oorzaken hiervan kunnen zijn. Burgstahler en Dichev (1997) bewijzen in hun onderzoek dat winsturing wordt toegepast om verliezen te voorkomen. Dit kan duidden op ondernemingen die met opzet verlies maken door de kosten van het komende jaar in het huidige jaar te nemen. Volgens Beatty en Harris (1998) zit er een positieve en een negatieve kant aan winststuring door het management. In hun onderzoek kan de positieve manier gebruikt worden voor het informeren van de gebruikers en de negatieve manier voor het nastreven van de eigen belangen.

(9)

Wang (2006) en Ali et al (2007) gaan meer in op de specifieke kant omtrent familiebedrijven in relatie tot winststuring, welke oorzaken er zijn en wat hiervan de eventuele gevolgen kunnen zijn omtrent winststuring binnen een familie bedrijf.

Er is nog geen onderzoek gedaan naar het verschil in winststuring tussen beursgenoteerde familie bedrijven en beursgenoteerde niet-familie bedrijven in Duitsland. Eerdere onderzoeken naar winststuring en naar familiebedrijven waren voornamelijk in de VS (healy en Wahlen, 1999; Wang, 2006, Ali et al, 2007). Familiebedrijven zijn qua instelling en structuur zeer verschillend van niet-familiebedrijven. Duitsland is economisch gezien één van de grootste landen van Europa en Duitsland is een land met veel familiebedrijven, zo staan er meer dan 30 Duitse familie bedrijven in de top100 familiebedrijven van Europa1. Glaum et al, hebben in 2004 onderzoek gedaan naar de verschillen in winststuring tussen Duitsland en de VS. Volgens Glaum et al (2004) blijkt dat Duitse bedrijven die gemiddeld groter zijn en sneller groeien dan andere bedrijven in Duitsland eerder aan winststuring doen om verliezen te voorkomen dan in de VS. Volgens Glaum et al (2004) is een reden voor deze conclusie dat Duitse bedrijven te maken hebben met een streng corporate governance systeem in de richting van verschillende belanghebbenden.

De busyness van de auditcommissie leden kan een positieve en negatieve invloed hebben op de mate waarin bedrijven aan winststuring doen. Volgens Ferris et al (2003) is er een positief effect op de winstkwaliteit wanneer auditcommisie leden busy zijn. Volgens Zheng (2008) is er juist een negatief effect op de winstkwaliteit wanneer auditcommissie leden busy zijn doordat leden bijvoorbeeld teveel hooi op hun vork nemen. Door busyness toe te voegen in het onderzoek tracht ik een beter beeld te krijgen van de mate van winststuring binnen beursgenoteerd familiebedrijven en beursgenoteerde niet-familiebedrijven en in welke mate de winststuring te maken heeft met de busyness van auditcommissie leden. Het onderwerp auditcommissie is een vaak besproken onderwerp alleen nog niet zo zeer uitgelicht op de manier waarin dat in onderzoek wordt gedaan. Uit onderzoek is gebleken dat de kwaliteit van het werk van de auditcommissie invloed kan hebben op de kwaliteit van de winst (Xie, Davidson en DaDalt, 2003). Mede om de verschillen tussen familiebedrijven en niet-familiebedrijven, het land en de invloed van de busyness van auditcommissie leden is het interessant om het verschil in mate van winststuring van familiebedrijven ten opzichte van niet-familiebedrijven in Duitsland in kaart te leggen.

1.4 Onderzoeksopbouw

De indeling van dit onderzoek zal er als volgt uit zien. In hoofdstuk 2 zal ik de begrippen winststuring, familiebedrijven en business van audit comité leden bespreken. In het laatste gedeelte van hoofdstuk twee behandel ik de rol van leden binnen de auditcommissie die in meerdere bedrijven werkzaam zijn en welke invloed dit heeft op het sturen van winst in een bedrijf, zowel positief als negatief. Aan het einde van elke paragraaf staat de bijpassende hypothese.

1

(10)

In hoofdstuk drie word behandelt voor welke methode in dit onderzoek gekozen is. Op de gekozen methode zal dieper worden ingegaan.

In hoofdstuk vier zal het empirisch onderzoek plaatsvinden. Hierin zal de gebruikte data en de gebruikte methode voor het onderzoek onderbouwd worden.

In hoofdstuk vijf worden de conclusies op basis van de bevindingen gegeven. Het beantwoorden van de hoofdvraag zal besproken worden. Ten slotte zal ik de beperkingen van het onderzoek behandelen en aanbevelingen doen voor eventuele vervolg onderzoeken.

(11)

2 Theorie

In het eerste gedeelte van dit hoofdstuk wordt dieper ingegaan op het begrip winststuring. In paragraaf 2.1.1 wordt besproken wat winsturing inhoudt. In paragraaf 2.1.2 worden de motieven die leiden tot winsturing besproken en de verschillende methodes waarop winststuring gemeten wordt.

In Paragraaf 2.2.1 zal tijd word besteed aan het definiëren van het begrip familiebedrijf. In paragraaf 2.2.2 zal ook dieper worden ingegaan op familiebedrijven in relatie tot winststuring en wat hiervan de motieven zijn.

Het laatste gedeelte van dit hoofdstuk zal aandacht besteed worden aan de auditcommissie. Paragraaf 2.3.1 zal dieper in gaan op het begrip auditcommissie. Paragraaf 2.3.2 bespreekt welke invloed de busyness van auditcommissie leden heeft op de motivatie voor het sturen van de winst en de mate waarin er aan winststuring wordt gedaan.

2.1 Winststuring

2.1.1 Wat is winststuring

Volgens Beatty en Harris (1998) ontstaat winststuring door twee gerelateerde beheersingsproblemen, informatieasymmetrie en door agency problemen. Wanneer er sprake is van het informatieasymmetrie probleem heeft de manager een duidelijker en vollediger beeld van de aanwezige informatie dan de aandeelhouders die de werkzaamheden van de manager willen beoordelen. Het agency probleem is een probleem waarin sprake is van een situatie waarbij de manager keuzes maakt in eigen belang ten nadele van het belang van de belegger. De manager heeft een informatie voorsprong ten opzichte van de belegger. De manager heeft in dit geval de ruimte om beslissingen te maken die in eigen belang zijn en dus in sommige gevallen beslissingen zijn die niet in het belang van de belegger is. De manager zal te alle tijde informatie delen met de belegger maar voor de belegger blijft het moeilijk om te controleren of dit juiste en volledige informatie is (Jensen en Meckling, 1976; jensen en Fama, 1983).

Volgens Beatty en Harris(1998) zit er een positieve en een negatieve kant aan winststuring door het management. In hun onderzoek kan de positieve manier gebruikt worden wanneer managers (verslaggeving)keuzes maken om op deze manier te voldoen aan de vooraf opgestelde doelen van een onderneming. De definitie van Scott (2011) sluit aan bij de positieve manier van winsturing die Beatty en Harris (1998) bespreken. Scott (2011) definieert het begrip winststuring als volgt:

‘’Earnings management is the choice by a manager of accounting policies, or actions affecting earnings, so as to achieve some specific reported earnings objective.’’

Er is sprake van de negatieve kant van winststuring volgens Beatty en Harris(1998) wanneer er informatieasymmetrie is en er een agency probleem is. Managers zullen in dit geval de

(12)

informatie voorsprong gebruiken om winststuring toe te passen in eigen belang, zoals het behalen van persoonlijke doelen die recht geven op bonussen en of andere beloningen. De financiële rapportage wordt in dit geval minder informatief. Healy en Wahlen (1999) sluiten zich aan bij deze visie en gaan ervan uit dat winststuring toegepast wordt door managers die werken in eigen belang. Healy en Wahlen (1999) definieert het begrip winsturing als volgt: “Earnings management occurs when managers use judgment in financial reporting and in

structuring transactions to alter financial reports to either mislead some stakeholders about the underlying economic performance of the company or to influence contractual outcomes that depend on reported accounting numbers.”

De definitie van Healy en Wahlen impliceert dat het doel van winststuring het misleiden is van de aandeelhouders over de reële situatie van een onderneming. Een manager kiest ervoor om de betreffende aandeelhouders te misleiden wanneer de manager het idee heeft dat de aandeelhouders niet alles van de onderneming in de gaten houden.

Er zijn nog veel meer onderzoeken naar winststuring gedaan. De literatuur heeft algemeen aanvaard dat het management van bedrijven zich bewust bezig houdt met het sturen van financiële resultaten. Een voorbeeld hiervan is Burgstahler en Dichev (1997), die hebben in hun onderzoek aangetoond dat winststuring wordt toegepast om verliezen te voorkomen. In dit onderzoek zal de definitie van Healy en Wahlen (1999) gebruikt worden als de betekenis van het begrip winststuring.

2.1.2 Motieven winsturing

Het toepassen van winststuring brengt altijd een achterliggende motivatie met zich mee. Volgens Healy en Wahlen (1999) hebben managers verschillende motivaties om winststuring toe te passen binnen het bedrijf. Deze motivaties sluiten goed aan op de Positieve Accounting Theory (PAT) die in Scott (2011) wordt besproken. De PAT theorie houdt zich voornamelijk bezig met het voorspellen van acties als de keuze van verslaggeving door de manager van een onderneming en hoe managers zullen reageren op voorgestelde nieuwe verslaggeving methodes.

Bij de PAT theorie kan er van uit worden gegaan dat de managers rationeel handelen en er een verschil in belangen zijn tussen managers en aandeelhouders. Deze theorie komt overeen met de agency theorie waarin er van uit wordt gegaan dat de manager over meer informatie beschikt dan de belegger en keuzes maakt in eigen belang ondanks dat deze keuze tegenstrijdig kan zijn met de belangen van de belegger.

In de PAT staan drie hypotheses centraal, te weten: de debt covenant hypothese, de politieke kosten hypothese en de bonusplan hypothese.

Debt covenant hypothese

Hoe dichter een bedrijf is bij het niet nakomen van een schuldconvenant, des te

groter de kans dat de manager de winst zal proberen te sturen door de toekomstige inkomsten naar de huidige periode te slepen. Het niet nakomen van een schuldconvenant

(13)

houdt meestal in: het niet voldoen aan één of meerdere voorwaarden uit het kredietverleningcontract . Dit contract wordt op een manier opgesteld die voorkomt dat het management handelingen kan verrichten die voordelig zijn voor de aandeelhouders maar ten koste gaat van de schuldeisers. (Watts en Zimmerman, 1986; DeAngelo et al., 1994; Defond en Jiambalvo, 1994; Scott, 2011).

Political cost hypothese

Winststuring kan worden gebruikt voor het vermijden of beïnvloeden van bepaalde wetten. Hoe groter een onderneming is hoe waarschijnlijker de kans is op hoge politieke kosten voor een bedrijf, des te eerder de manager de keuze maakt om de winst te sturen door het huidige resultaat naar de toekomst probeert te verplaatsen. Voorbeelden van politieke kosten voor grote bedrijven zijn bijvoorbeeld nieuwe regels omtrent milieuwetgeving of nieuwe belasting tarieven. Ook import prijzen kan een reden zijn voor de manager om de winst te sturen (Jones, 1991).

Bonusplan hypothese

Managers krijgen een beloning voor het resultaat dat zij leveren. Deze beloningen zijn vaak direct of indirect gerelateerd aan het gerapporteerde resultaat. Door het resultaat aan te passen willen managers hun prestatie positiever doen blijken dan het daadwerkelijk is, dit is het belang van de manager belangrijk om zo een hogere bonus te ontvangen of meer baanzekerheid te creëren. Deze hypothese sluit aan bij de agency theorie waarbij managers andere belangen behartigen dan de aandeelhouders, namelijk hun eigen belang. (Watts en Zimmerman, 1986; Healy, 1985; Becker et al., 1998; Scott, 2011)

Volgens Healy en Wahlen (1999) zijn wet & regelgeving, contracten en de kapitaalmarkt motieven voor het toepassen van winststuring. Wet -en regelgeving en contracten zijn hierboven besproken omdat deze hypotheses ook vallen onder de motieven van Watts en Zimmerman (1986).

Kapitaalmarkt

Beleggers en analisten gebruiken onder andere de winst voor het waarderen en het bepalen van de waarde van de organisatie. Managers zullen winststuring toepassen om op deze manier te voldoen aan de verwachtingen van de beleggers en analisten. Wanneer er aan de verwachtingen wordt voldaan zal dit leiden tot een positief effect op de aandelenkoers, wordt er niet aan de verwachtingen voldaan zal dit leiden tot een negatief effect op de aandelenkoers (Scott 2011). Een voorbeeld waarbij deze situatie voorkomt is bij Inital Public Offerings (IPO), hier is het voor de verkoper van belang dat de koers op het moment van verkoop hoog ligt. Uit onderzoek is naar voren gekomen dat het management vaak het resultaat omhoog probeert te sturen wanneer er sprake is van een IPO. (Teoh et a.,1998; DuCharme et al., 2001).

(14)

2.2 Familie bedrijven

2.2.1 Definitie familie bedrijven

Het begrip ‘’familiebedrijf’’ heeft geen eenduidige definitie in de literatuur. Er zijn verschillende onderzoeken geweest om het begrip te definiëren. De keuze van de definitie is bepalend voor het verzamelen van de gegevens voor het onderzoek. Een van de redenen dat er nog niet een eenduidige definitie is van het begrip familiebedrijf is het dat het onderzoeksgebied relatief jong is (Shanker en Astrachan, 1996).

Volgens Lee (2004) kan een bedrijf als familiebedrijf worden aangeduid wanneer de familie een significant eigendomsaandeel heeft of een significante controlepositie. De definitie van Lee lijkt sterk op de definitie die Tagiuri en Davis (1996) gebruiken voor een familiebedrijf: “Een familiebedrijf is een bedrijf waarvan één familie meerderheidsaandeelhouder is, die bovendien minstens twee familieleden in hun management hebben en ook werknemers tellen die niet tot de familie behoren. Voor de meeste kleine bedrijven betekent de eigendomscontrole dat men minstens 50% van de aandelen bezit, maar voor grote bedrijven is het mogelijk om minder dan 50% van de aandelen in handen te hebben en toch een Raad van Bestuur te kunnen kiezen die de doelstellingen van de familie zal nakomen.”

Chua, Chrisman en Sharma (1999) onderscheiden in hun onderzoek twee soorten definities: een theoretische en een operationele definitie. De theoretische definitie van een familiebedrijf zal deze onderscheiden van niet-familiebedrijven. Volgens Chua, Chrisman en Sharma is de theoretische definitie van een familiebedrijf te definiëren door de volgende factoren: Opvolging binnen het management, governacne en structuur van eigendom. Een andere factor waarmee een familiebedrijf zich onderscheid van een niet-familiebedrijf heeft twee kenmerken: Visie en opvolging. De visie is gebaseerd op een visie waarvan wordt uitgegaan dat deze door de generaties heen overgedragen en gehanteerd zal worden binnen het bedrijf.

Chua, Chrisman en Sharma (1999) baseren hun operationele definitie op de theoretische definitie van hun onderzoek. De operationele definitie gebruikt meer meetbare en observeerbare kenmerken om familiebedrijven te onderscheiden van niet familie bedrijven. De beste factoren om te meten en observeren zijn eigendom en management. Door het toepassen van deze kenmerken kan men de observaties en resultaten gebruiken om de theoretische definitie toe te passen op bedrijven. Met deze factoren tracht men te voorspellen wat de intenties van de familie is. De geteste intenties kunnen worden verstaan onder opvolging en professionalisering. Deze factoren worden gebruikt omdat het beide kritische beslissingen zijn die door de visie van de het bedrijf beïnvloed wordt. Hoe sterker de relatie tussen de factoren van de familiale betrokkenheid en de opvolging en professionalisering hoe groter de link tussen de operationele maatstaven van de familiale betrokkenheid en de theoretische constructie van de visie als een onderscheidende factor. Volgens Croci, Gonenc en Ozkan (2010) is de operationele definitie van een familiebedrijf als volgt: De aandeelhouder heeft minimaal 10% en is van de familie van het bedrijf of de

(15)

aandeelhouder heeft minimaal 10% en is eigendom van een familie. Deze definitie komt voort uit het eerdere onderzoek van Faccio en Lang (2002).

In vele onderzoeken wordt dus gekeken naar het bezit in percentage van de het aantal aandelen en wie deze aandelen bezit of naar de oprichter en huidige management functies. De voor dit onderzoek gekozen definitie wordt onderstaand nader belicht.

Voor dit onderzoek zal een veel gebruikte definitie gebruikt worden waarvan de voorwaarden duidelijk en relatief eenvoudig vast te stellen zijn. Dit is een definitie waarbij er volgens deze definitie geen discussie kan ontstaan of het een familiebedrijf of geen familiebedrijf. Het betreft de definitie van Anderson en Reeb (2003):

1. Heeft de oprichter of een ander familielid een functie in de directie of één van de

toezichthoudende organen. De invloed van de oprichtende familie kan groter zijn dan die van normale aandeelhouders met het zelfde percentage aandelen.

2. Het is een familiebedrijf als de oprichter of de familie van de oprichter 20% of meer van het stemrecht vertegenwoordigen.

Deze definitie is enigszins gelijk aan de definitie volgens Villalonga en Amit (2006). Zij gaan ervan uit dat een familiebedrijf een bedrijf is waarvan de oprichter of een lid van de familie een bestuurder is binnen het bedrijf.

2.2.2 Winststuring bij familiebedrijven

Het agency probleem is van belang voor de vergelijking in de mate van winststuring tussen familiebedrijven en niet-familiebedrijven. Twee types agency problemen spelen hierin een rol. Het Type 1-agency probleem (oftewel verticaal agency probleem) wordt omschreven als managers die over meer informatie beschikken dan de aandeelhouders. Het informatie verschil zorgt ervoor dat de manager in staat is beslissingen te nemen in eigen belang, die vaak in tegenstrijd zijn met de belangen van de aandeelhouders (Ali et al., 2007). Uit verschillende onderzoeken blijkt dat controlerende aandeelhouders motieven hebben zichzelf te verrijken ten koste van niet-controlerende aandeelhouders (Fama en Jensen, 1983; Morck, Shleifer en Vishny, 1988). Controlerende aandeelhouders verschuiven de winst bijvoorbeeld in een complex net van dochterondernemingen waardoor kleinere aandeelhouders geen dividend verdienen hierop. Dit probleem is het Type 2-agency probleem (oftewel het horizontale agency probleem) (Ali, Chen, Radhakrishan, 2007). Ali et al. (2007) hebben in hun onderzoek aangetoond dat het Type 1-agency probleem vaker voorkomt bij niet-familiebedrijven dan bij familiebedrijven. Het Type 2-agency probleem komt daarentegen vaker voor bij familiebedrijven dan bij niet familie bedrijven (Ali et al., 2007). De reden dat het Type 1-agency probleem vaker voorkomt bij niet-familiebedrijven dan bij familiebedrijven is doordat dat familie aandeelhouders de bedrijf prestaties beter kunnen controleren (Anderson en Reeb, 2003) dan niet-familie aandeelhouders, hierdoor wordt winststuring eerder ontdekt dan bij niet-familie bedrijven.

Wang (2006) gaat dieper in op de winststuring en in welke mate winststuring toegepast wordt tussen familie bedrijven versus niet-familie bedrijven. Het onderzoek van Wang (2006) kent twee invloeden die van kracht zijn op winststuring binnen familiebedrijven: het entrenchment-effect en het alignment-effect.

(16)

Het type 1 agency probleem staat in verband met het entrenchment-effect. Familieaandeelhouders (grootaandeelhouders) trachten hun voordeel te behalen ten koste van de andere aandeelhouders van het bedrijf. Managers binnen familiebedrijven zijn vaak ook één van de eigenaars van het bedrijf. Als de manager een bepaald aantal aandelen bezit waardoor hij voldoende controle heeft, kan hij zijn eigen doelen nastreven en beslissingen maken in eigen belang (Chau en Leung, 2006). Voor de andere aandeelhouders wordt het moeilijk om het management te controleren wanneer het management eveneens grootaandeelhouder is (Mueller en Spitz-Oener, 2006).Het entrenchment-effect zorgt er dus voor dat het moeilijk wordt om managers te controleren die ook eigenaar zijn.

Het alignment-effect leunt op de gedachte dat de belangen van familieaandeelhouders en de kleinere aandeelhouders van familiebedrijven meer dezelfde kant op wijzen dan de belangen van grootaandeelhouders en de kleinere aandeelhouders binnen niet-familie bedrijven. Doordat familie aandeelhouders een groot gedeelte van het aandelenkapitaal van het bedrijf als eigendom hebben is hun visie meer gericht op de lange termijn (Wang, 2006). Door deze gedachtegang zijn familiebedrijven minder snel geneigd om aan winststuring te doen dan niet-familiebedrijven.

In paragraaf 2.2.3 en 2.2.4 wordt er dieper ingegaan op de begrippen entrenchment-effect en alignment-effect.

2.2.3 Entrenchment-effect

Het entrenchment-effect verklaart waarom er eerder aan winststuring wordt gedaan binnen een familiebedrijf dan binnen een niet-familie bedrijf. Het entrenchment-effect ontstaat bij de mogelijkheid dat groot familie aandeelhouders voordeel proberen te behalen ten koste van de kleinere aandeelhouders. Volgens Lin, Huang en Young (2008) kunnen familie- aandeelhouders door middel van complexe transacties activa verschuiven naar bedrijven waarin de familieaandeelhouders een groter deel van het aandelenkapitaal bezitten. Deze transacties zorgen ervoor dat familieaandeelhouders aanspraak maken op een groter gedeelte van de winst die hun daadwerkelijk toebehoort. Dit gaat ten koste van de kleinere aandeelhouders die uiteindelijk minder overhouden. Volgens Wang (2006) kan het entrenchment-effect ontstaan door informatieasymmetrie tussen familieaandeelhouders en de kleinere aandeelhouders. Familieaandeelhouders kunnen door het informatie verschil en de incapabelheid van de andere aandeelhouders om hun te controleren, de winst zo sturen dat de familieaandeelhouders zichzelf verrijken ten koste van de andere aandeelhouders. Kleinere aandeelhouders kunnen zichzelf beschermen tegen het entrenchment-effect en de familieaandeelhouders. Zij kunnen contractvoorwaarden opstellen ter bescherming van hun activa en controle op de winststuring binnen het bedrijf (Wang, 2006). Doordat managers aan de contractvoorwaarden moeten voldoen kunnen zij minder in eigen belang handelen. De contractvoorwaarden kunnen het familiebedrijf ook motiveren om een hogere winstkwaliteit te creëren om zo betere contracten te kunnen afsluiten.

Zoals eerder vermeld(2.2.2) kunnen familieaandeelhouders in eigen belang handelen om hun persoonlijke doelen na te streven ook wanneer dit in tegenstrijd is met de belangen van

(17)

de andere aandeelhouders. Voor de andere aandeelhouders is het moeilijk om de familieaandeelhouders te controleren omdat dit ook de eigenaar is. Doordat de familieaandeelhouders moeilijk te controleren zijn en het grote verschil van informatie bezit door de familie versus de andere aandeelhouders kan een familiebedrijf in dit geval in hogere mate aan winststuring doen dan een niet-familiebedrijf.

2.2.4 Alignment-effect

Het grootste gedeelte van de aandelen binnen in een familiebedrijf is vaak in handen van de oprichtende familie. Deze aandeelhouders hebben hun visie meer gericht op de lange termijn in plaats van op de korte termijn (Wang, 2006). Alignmenteffect is gebaseerd op deze gedachtegang en gaat er dan ook vanuit dat bedrijven waar de oprichtende familie aandeelhouder is, deze aandeelhouders zullen minder snel winststuring toe passen vanwege hun lange termijn visie, familie reputatie en het familie bedrijf (Wang, 2006). Volgens Jirapon en DaDalt (2009) heeft winststuring bijna altijd negatieve gevolgen op de lange termijn, wat hierbij aansluit op het onderzoek van Wang (2006). Familieaandeelhouders zien hun bedrijf over het algemeen niet als investering voor bedrijfsactiviteiten maar eerder als activa voor de toekomst om hun bedrijf over te kunnen dragen binnen de familie (Jirapon en DaDalt, 2009).

Voor familiebedrijven is de reputatie van het bedrijf erg belangrijk. Om deze familie reputatie in tact te houden liggen de belangen van alle aandeelhouders meer op één lijn dan bij het entrenchment-effect. Daarnaast kunnen de familieaandeelhouders direct toezicht houden op het management (Demsetz et al., 1985), het management zal naar alle waarschijnlijk hierdoor minder snel aan winststuring doen in de jaarrekening om de kostenvoet zo laag mogelijk te houden voor eventuele leningen (Anderson , Mansi en Reeb, 2003). Tevens uitgaande van het alignement effect wijst het onderzoek van Anderson en Reeb (2003) uit dat familie bedrijven in de Verenigde Staten beter presteren dan niet-familiebedrijven.

Het alignment-effect overheerst binnen de familiebedrijven doordat de belangen van alle aandeelhouders overeenstemmen. De lange termijn visie en het beschermen van de familie reputatie zorgt ervoor dat familiebedrijven in mindere mate aan winststuring zullen doen in tegenstelling tot niet-familiebedrijven waar het alignment-effect minder overheersend zal zijn.

Volgens Ali et al (2005) is de winstkwaliteit onder andere beïnvloed door de agencyproblemen die een onderneming kent. Zoals in de voorgaande paragrafen vermeld is zijn er twee type agencyproblemen die het verschil in rapportering verklaren van familiebedrijven en niet-familiebedrijven. Volgens Wang (2006) gaan aanhangers van alignment effect ervan uit dat familiebedrijven een sterke corporate governance of bestuur hebben, een sterkte corporate governance wil zeggen dat dat er minder snel manipulatie kan plaatsen vinden in de winststuring. Dit wil zeggen dat familiebedrijven met hogere kwaliteit rapporteert dan niet-familiebedrijven.

De volgende hypothese kan geformuleerd worden aan de hand van dit hoofdstuk en de resultaten uit de onderzoeken van Ali et al (2005) en Wang (2006).

(18)

Hypothese 1 kan als gevolg paragraaf 1 en 2 worden opgesteld:

H0: Bij Beursgenoteerde niet-familiebedrijven in Duitsland is sprake van meer winststuring

dan bij beursgenoteerde familiebedrijven.

H1: Bij beursgenoteerde niet-familiebedrijven in Duitsland is geen sprake van meer

winststuring dan bij beursgenoteerde familiebedrijven

2.3.1

Auditcommissie

De RvC in Duitsland moet uit een aantal onafhankelijke leden bestaan. Het hoofd van de auditcommissie moet ook een onafhankelijk commissaris zijn en dus geen commissaris die werkzaam is bij het bedrijf. Verder bestaat de corporate governance Kodex uit een aantal principes en regels. Principes kunnen beschouwd worden als normen en waarden die bedrijven/ondernemingen en personen tegen over elkaar in acht zouden moeten nemen. De Duitse corporate governance Kodex is kort over de evaluatie van het functioneren van de RvC. De code stelt: De RvC evalueert regelmatig de doeltreffendheid van haar activiteiten. Deze code heeft de consequentie dat beursgenoteerde vennootschappen jaarlijks dienen aan te geven in hoeverre de bepaling wordt nageleefd

De auditcommissie heeft als taak het houden van toezicht op en controleren van met name de (kwaliteit van de) boekhouding en financiële verslaggeving, inclusief kwartaalberichten en jaarverslagen, boekhoudkundig en financieel verslagleggingbeleid, procedures, (de kwaliteit van) het interne beheersingsysteem en de interne audit-functie, de onafhankelijke externe controle van de jaarrekening, de prestaties en de evaluatie van de externe accountant en de naleving van de relevante wet- en regelgeving. Het is onder andere de taak van de auditcommissie om toezicht te houden op de uitvoerende taken van de externe accountant (Soltani, 2007), de resultaten van de bedrijfsactiviteiten, de kasstromen en de langlopende

verplichtingen. De auditcommissie moet zijn samengesteld uit leden van de raad van

commissarissen of uit leden van het bestuursorgaan die geen uitvoerende bestuursfunctie hebben.

Leden van de auditcommissie dienen onafhankelijk te zijn van zowel het management van de organisatie als van de externe accountant. Volgens Soltani (2007) is de onafhankelijke positie met name belangrijk wanneer er sprake is van enkele groot aandeelhouders die niet in het in management zitten. Soltani (2007) vermeldt ook dat niet alle leden geheel onafhankelijk moeten zijn. Leden van het bedrijf zelf zullen meer kennis hebben ten aanzien van het bedrijf dan de onafhankelijke leden en zullen bedrijfspecifieke situaties in sommige gevallen beter kunnen inschatten.

De auditcommissie heeft invloed op de winstkwaliteit. Volgens Klein (2000) is er een positieve relatie tussen de mate van onafhankelijk van de auditcommissie en winststuring binnen een bedrijf, dus hoe meer onafhankelijke leden er in de auditcommissie zitten hoe minder winststuring er plaats vindt. Uit onderzoek van Carcello en Neal (2000) komt naar voren dat een auditcommissie geheel bestaande uit onafhankelijke leden een hogere kwaliteit rapportage levert dan wanneer er ook afhankelijke leden in de auditcommissie

(19)

zitten. Xie, Davidson en DaDalt (2003) onderzochten de rol van de auditcommissie in het voorkomen van winststuring onder de bedrijven. Uit hun onderzoek blijkt dat de kwaliteit winst mede afhankelijk is van de kwaliteit die de auditcommissie levert en de onafhankelijkheid van de commissie.

De auditcommissie dient (grotendeels) uit onafhankelijke leden te bestaan om de kwaliteit en integriteit van de bevindingen te waarborgen, de busyness van auditcommissie leden kan hierbij van dan ook van belang zijn, dit wordt in de volgende paragraaf (2.3.2) nader toegelicht. De auditcommissie heeft invloed op de kwaliteit van de winst en het jaarverslag en is dan ook een belangrijke factor in het terugdringen van de winststuring op ongerechtvaardigde wijze.

2.3.2

Busyness leden auditcommissie

Leden van een auditcommissie kunnen werkzaam zijn als lid van meerdere bedrijven tegelijk. Commissarissen met veel ervaring en deskundigheid bouwen een reputatie op waardoor zij vaak gewild zijn bij meerdere auditcommissies in verschillende bedrijven (Park, 1998; Felo et al, 2003; Xie et al, 2003; Ferris et al, 2003). De persoon in kwestie kan er op zo’n moment voor kiezen om voor meerdere bedrijven een functie te bekleden in de auditcommissie. De keuze om voor meerdere auditcommissies op het zelfde moment werkzaam te zijn kunnen voor –en nadelen met zich meebrengen. De voor -en nadelen worden in het vervolg van deze paragraaf besproken.

Ferris et al (2003) hebben onderzoek gedaan naar de effecten van commissarissen binnen de auditcommissie met meerdere functies. Uit onderzoek van Ferris et al (2003) komt voornamelijk naar voren dat de effecten van auditcommissie leden met meerdere functies in de meeste gevallen een positief effect geeft. Zij hebben geen bewijs gevonden dat er op duidt dat de kwaliteit van het rapport daalt of dat er meer sprake is van fraude bij bedrijven waarbij leden met meerdere commissaris functies werkzaam zijn. Verder hebben Ferris et al (2003) wel bewijs gevonden dat de commissies met meerdere leden een positief effect geeft op de bedrijfsprestaties en dat de reputatie van de leden hierbij van belang is. De reputatie is van belang omdat commissarissen vaak alleen voor meerdere bedrijven tegelijk werkzaam zijn doordat ze zo gewild zijn vanwege hun ervaring en deskundigheid. Bij het aantrekken van de juiste personen voor de auditcommissie kan dit positieve invloeden geven op de bedrijfsprestaties.

Uit onderzoeken van Park, 1998; Felo et al, 2003; Xie et al, 2003 blijkt dat de aanwezigheid van een financieel expert positief is ten aanzien van de mate waarin er aan winststuring wordt gedaan, de aanwezigheid van een financieel expert zorgt er dus voor dat er minder aan winststuring wordt gedaan door de expertise die de expert toe past in het uitvoeren van zijn taken. Volgens Zhang, Zhou en Zhou (2006) is de interne controle van minder hoge kwaliteit wanneer de auditcommissie over weinig financiële expertise beschikt. Financiële expertise speelt net als de frequentie van samenkomst van de auditcommissie volgens verschillende onderzoeken een belangrijke rol in verband met de kwaliteit die geleverd wordt. Auditcommissie leden die hun expertise van het ene bedrijf toepassen op het andere bedrijf zorgen voor een positief effect op de kwaliteit van de controle en daarmee ook op het terugdringen van winststuring binnen een bedrijf. Uit onderzoek van Xie et al, 2003;

(20)

Park, 1998 en Abbott et al, 2002 blijkt dat de mate waarin aan winststuring wordt gedaan door bedrijven in samenhang ligt met de frequentie van samenkomst van de auditcommissie, hoe vaker de commissie bij elkaar komt des te minder er aan winststuring wordt gedaan.

Wanneer een financieel expert werkzaam is bij meerdere bedrijven tegelijkertijd kan dit echter ook voor problemen zorgen. Volgens Jiraporn et al., (2010) missen leden met meerdere auditcommissie functies bij verschillende bedrijven vaker de vergaderingen dan andere auditcommissie leden. Aangezien de vergaderingen van de raad van cruciaal belang zijn voor de bedrijf prestaties (Vafeas, 1999) kan dit dus voor problemen zorgen in verband met de winst en eventuele winststuring die plaats kan vinden.

Wanneer leden van een auditcommissie werkzaam zijn als lid van meerdere bedrijven tegelijk kan dit effect hebben op de mate van winststuring binnen de bedrijven waarvoor de

persoon in kwestie werkzaam is in de auditcommissie. Cook en Wang (2011) hebben

onderzoek gedaan naar de effecten van leden die werkzaam zijn voor meerdere auditcommissies, Cook en Wang (2011) gebruikte data van bedrijven in de periode van 1996 tot en met 2006 in de VS. Volgens Cook en Wang (2011) heeft het geen invloed op de mate waarin winststuring gebruikt wordt. Het resultaat van Cook en Wang (2011) is tegenovergesteld met het resultaat van het onderzoek van Hou en Wang (2013). Hou en Wang (2013) hebben onderzoek gedaan naar welke invloed de busyness van auditcommissie leden heeft op de kwaliteit van het geleverde werk door de auditcommissie. Hou en Wang (2013) deze onderzoek over bedrijven in China. Volgens Hou en Wang (2013) gaat de kwaliteit en integriteit van de auditcommissie omlaag wanneer externe bestuursleden meerdere functies hebben in andere bedrijven. Zij hebben een hypothese toegepast die overeenkomt met het positieve en negatieve effect tot motivatie van winststuring door het management van het bedrijf. Het positieve en negatieve effect tot motivatie van winststuring word in het vervolg van deze paragraaf besproken.

Het positieve effect vindt plaats wanneer een lid van een auditcommissie zijn ervaring en kennis gebruikt van bedrijf A waarin hij werkzaam is en deze ervaring en deskundigheid toepast op bedrijf B waarin hij ook werkzaam is. Op deze manier zou de auditcommissie van bedrijf B eerder kunnen ontdekken dat de financiële verslaggeving van bedrijf B gemanipuleerd is door middel van winststuring door de kennis te gebruiken die in bedrijf A is opgedaan.

Het negatieve effect vindt plaats wanneer een lid van een auditcommissie zijn focus legt op bedrijf A en hierdoor minder aandacht heeft voor bedrijf B of lakser omgaat met zijn uit te voeren taken binnen bedrijf B. Wanneer het management van bedrijf B dit in de gaten krijgt bestaat de kans dat het management hier misbruik van wil maken door bijvoorbeeld de winst te sturen op een manier die normaliter afgekeurd zou worden door de auditcommissie maar in alle drukte niet goed beoordeeld wordt. Zheng (2008) heeft onderzocht of leden met meerdere commissie functies invloed hebben op de kwaliteit van het rapport . Volgens Zheng (2008) hebben een aantal busyness factoren invloed op de kwaliteit van het rapport. Volgens Zheng (2008) is er sprake van negatieve invloed wanneer een lid van de auditcommissie meerdere functies bekleedt en hij/zij in tijdsnood komt en niet meer secuur

(21)

te werk gaat. Van positieve invloed is sprake wanneer een lid met meerdere commissie functies zijn ervaring en kennis kan delen met meerdere bedrijven.

Uit deze onderzoeken kan afgeleid worden dat een bedrijf waarbij auditcommissie leden met meerdere commissaris functies bij verschillende bedrijven werkzaam zijn, er meerdere motivaties kunnen zijn tot het sturen van winst of juist het minder snel toepassen van winststuring binnen een bedrijf

Er is nog geen duidelijk verband aangetoond wat de invloed van busyness is op de mate winststuring binnen familiebedrijven en niet-familiebedrijven. Zoals eerder besproken in paragraaf 2.3.2. hebben Cook en Wang (2011) en Hou en Wang (2013) onderzoek gedaan naar de effecten van busy leden in verband met winststuring, de resultaten waren echter tegenovergesteld van elkaar waardoor er geen duidelijk verband geconcludeerd kan worden. Aan de hand van paragraaf 2.3 kan de volgende paragraaf opgesteld worden:

Hypothese 2:

H0: Bij ondernemingen met busy leden is sprake van meer winststuring dan bij

ondernemingen zonder busy leden.

H1: Bij ondernemingen met busy leden is geen sprake van meer winststuring dan bij

onderneming zonder busy leden

Hypothese 3:

H0: Niet-Familiebedrijven met busy leden hebben eerder te maken met winststuring dan

familiebedrijven met busy leden.

H1: Niet-familiebedrijven met busy leden hebben niet eerder te maken met winststuring dan

(22)

3

Methodologie

In dit hoofdstuk wordt de onderzoeksmethode besproken die gebruikt wordt voor het onderzoek. In paragraaf 3.1 zal het Jones model en het vernieuwde Jones model besproken worden. In paragraaf 3.2 zal besproken welk regressie model in dit onderzoek gebruikt is. In paragraaf 3.3 en 3.4 wordt besproken hoe de data verkregen en hoe de steekproef in elkaar zit.

3.1 Jones & vernieuwde Jones model

Jones (1991)

Het model van Jones (1991) is net als het model van DeAngelo gericht op accruals op de korte termijn. Jones geeft een iets beter inzicht dan het model van DeAngelo doet. Healy en DeAngelo gingen ervan uit dat de niet-discretionaire accruals gelijk bleven, wanneer deze zouden muteren ten opzichte van hun gebruikers periode zou het resultaat al een vertekend beeld hebben.

Jones gaat er vanuit dat de niet-discretionaire accruals ook kunnen veranderen wanneer de omstandigheden van het bedrijf verandert. Bijvoorbeeld Wanneer de opbrengsten toenemen kan het betekenen dat de productie of verkoop is toegenomen waardoor er nieuw materiële vaste activa aangeschaft moet worden. Hogere materiële vaste activa leidt in de meeste gevallen tot hogere afschrijvingen. In het model van Jones worden deze eventuele veranderingen dan ook meegenomen in het resultaat. De eerste stap is het berekenen van de total accruals om vervolgens door middel van de coëfficiënten de discretionaire accruals te berekenen.

Het model van Jones is na de kritiek geleverd door het onderzoek van Dechow, Sloan en Sweeney (1995) aangepast. Het Jones model rekende de opbrengsten toe als een niet-discretionair accrual. Als een bedrijf de winst probeert te sturen door middel van de

(23)

opbrengsten, zal Jones de opbrengsten moeten aanmerken als discretionaire accruals (Dechow, Sloan en Sweeney, 1995). De mutatie van debiteurensaldo is daarom toegevoegd in de formule van het vernieuwde model.

Het vernieuwde model van Jones:

Alle variabelen in het vernieuwde model van Jones worden geschaald door middel van de totale activa van het voorgaande jaar.

3.2 Regressie model

Na het bepalen van de discretionaire accruals wordt het verband tussen familie en niet-familiebedrijven en de busyness auditcommissie leden worden gemaakt. Uit eerdere onderzoeken is bewezen dat discretionaire accruals beïnvloed kunnen worden als er meerdere variabelen in het spel zijn. In dit onderzoek worden buiten de onafhankelijke hoofdvariabelen familie en busyness daarom ook enkele controle variabelen meegenomen. De variabelen familie, busyness percentage, auditor type en winst/verlies zullen als dummyvariabel meegenomen worden in de regressieanalyse en de variabelen cash flow en size zullen geschaald meegenomen worden in de regressie analyse

Bij β1Familiebedrijf wordt 0 gehanteerd voor bedrijven die geen familiebedrijf zijn en 1 voor bedrijven die wel een familiebedrijf zijn volgens de gehanteerde definitie in hoofdstuk 2. β2Busyness percentage wordt in dit onderzoek gedefinieerd als een bedrijf waarbij een lid gemiddeld meer dan 4 banen heeft, of waarbij 40% van de leden dan 4 banen heeft. Deze definitie is gebaseerd op het gemiddeld genomen aantal banen per lid en gemiddeld percentage busy leden per bedrijf. Bij busyness percentage wordt 0 gehanteerd voor bedrijven waarbij minder dan 40% van de auditcommissie leden busy is en 1 voor bedrijven waarbij meer dan 40% van de auditcommissie leden busy is.

β3Auditor type is meegenomen als controle variabelen omdat in eerdere onderzoeken gebleken is dat de Big four audtors een hogere kwaliteit audit leveren en hiermee ook de winststuring binnen een bedrijf beperken (Becker et al., 1998). Bij auditor type wordt 0 gehanteerd voor bedrijven die niet geaudit worden door één van de big four kantoren en 1 voor bedrijven die wel geaudit worden door één van de big four kantroen.

β4 Cashflow is meegenomen omdat volgens Dechow et al. (1995) bestaande accruals modellen Een meetfout maken ten opzichte van de discretionaire accruals bij

(24)

ondernemingen met extreem positieve of extreem negatieve cash flow’s. Cash flow is geschaald in de analyse door de formule LN(cashflow) te hanteren.

β5Size is toegevoegd omdat volgens Watts en Zimmerman (1986) de political cost hypothese in verband ligt met de grote van een onderneming en de keuzes die managers hierdoor kunnen maken met als doel het verlagen van het resultaat. Redenen om het resultaat te verlagen zijn de hoge politieke kosten wanneer er meer winst wordt gemaakt, bijvoorbeeld hogere belasting of strengere regels voor grotere ondernemingen. Size is geschaald door de formule LN(Totalassets) te hanteren.

β6 Winst/verlies is toegevoegd omdat dit één van de belangrijkste aspecten is als controle variabel voor het meten van winststuring. Volgens Healy en Wahlen (1999) misleiden managers in eigen belang hun aandeelhouders door de winst te manipuleren. Bij winst en verlies wordt 0 gehanteerd voor bedrijven die verlies hebben geleden in het boekjaar 2011 en 1 voor bedrijven die winst hebben gemaakt in het boekjaar 2011.

Om het verband tussen discretionaire accruals en het feit of het bedrijf een familiebedrijf is of niet en de busyness van de auditcommissie mee te nemen is het volgende OLS (ordinary least squares) multivariabele regressie model opgesteld:

DACC = β0 + β1Familiebedrijf + β2Busyness + β3Auditor type + β4 Cashflow +β5Size + β6 Winst/verlies

3.3 Data

De gebruikte data voor de Duits beursgenoteerde ondernemingen zijn verkregen uit de database Orbis. In deze database is zowel financiële als niet-financiële informatie te vinden over bedrijven. Voor mijn data heb ik 555 Duitse beursgenoteerde ondernemingen gebruikt met gegevens uit het jaar 2010 en 2011. Orbis is een database waarbij op een gemakkelijke manier data te sorteren en te exporteren is naar een Excel sheet. Wanneer data naar mijn mening niet duidelijk of betrouwbaar was heb ik de data opgezocht in de jaarverslagen van de desbetreffende bedrijven.

3.4 Steekproef

In dit onderzoek zijn alle Duitse ondernemingen van de Dax en MDax uit het jaar 2011 gebruikt, met uitzonderingen als banken en andere financiële instellingen. De steekproef bestaat uiteindelijk uit 57 beursgenoteerde ondernemingen in Duitsland aan de Dax of MDax. Dit is een selectie van de grootste beursgenoteerde bedrijven in Duitsland. Voor het berekenen van mijn Total accruals, normal & abnormal accruals heb ik de data van de 555 bedrijven gebruikt en onder verdeeld in bijbehorende sectoren door middel van SIC-codes. In sommige sectoren was het aantal bedrijven te laag(minder dan 11 bedrijven) waardoor er geen regressie analyse kon worden toegepast (Jones et al, 2008). Hierdoor is het aantal van de steekproef aangepast 63 naar 57 beursgenoteerde bedrijven, 6 bedrijven uit de steekproef zaten in de net besproken sectoren. In de steekproef wordt gekeken naar de hoofd variabelen of het een familiebedrijf is of een niet-familiebedrijf (bijlage 1), naar de busyness van de auditcommissie leden binnen deze bedrijven en verder ook naar een aantal

(25)

controle variabelen. Deze controle variabelen bestaande uit de grootte van de onderneming, winst/verlies, auditor type en cash flow.

(26)

4

Resultaten

4.1 Regressie Analyse

Met behulp van een de regressie analyse wordt gekeken of er verschil is in winststuring tussen beursgenoteerde familiebedrijven en beursgenoteerde niet-familiebedrijven. In de regressie analyse wordt naast het familiebedrijven aspect, rekening gehouden met meerdere variabelen die invloed kunnen hebben op de winststuring. Deze controle variabelen zijn behandeld in paragraaf 3.2. Er zijn twee regressie analyses gedaan, 1 met de busyness van auditcommissie leden als gemiddelde en 1 met de busyness van auditcommissie leden als percentage.

Elke regressie analyse kende volgende formule:

DACC = β0 + β1Familiebedrijf + β2Busyness (gemiddelde of percentage) +

β3Auditor type + β4 Cashflow + β5Grootte + β6 Winst/verlies.

Β2 bestaatuit twee onderdelen. De busyness van auditcommissie leden is berekend op basis van het gemiddelde aantal banen per lid per bedrijf, en op basis van de verhouding van aantal busy leden ten opzichte van niet busy leden per bedrijf.

Β4 & β5 zijn geschaald om de getallen beter vergelijkbaar te maken. De grootte van het bedrijf is berekend door LN(Total assets), LN(cash flow).

Voor de onafhankelijke variabelen is door middel van vorige onderzoeken een verwachte waarde van de coëfficiënten te bepalen. Voor de variabele AuditorType wordt voor de absolute waarde van DACC een negatieve coëfficiënt verwacht omdat ondernemingen bij een big four kantoor volgens Becker et al. (1998) in de meeste gevallen minder extreme discretionaire accruals hebben. Voor de variabele cashflow wordt een negatieve coëfficiënt verwacht omdat verondersteld wordt volgens Dechow et al. (1995) dat meer negatieve kasstromen zorgen voor hogere discretionaire accruals en andersom. Voor de onafhankelijke variabele grootte wordt bij een absolute waarde van de accruals verwacht dat de coëfficiënt negatief is. Volgens Myers, meyers en Omer (2003) fluctueren over het algemeen de accruals minder hoe groter de onderneming is.

Om de betrouwbaarheid van de regressie analyse te testen is er beschrijvende statistiek en een correlatie analyse toegevoegd aan het onderzoek. Tabel 1 bevat de beschrijviende statistiek voor de toetsvariabelen voor de familiebedrijven en de niet-familiebedrijven. Met behulp van een parametrische t-toets is vastgesteld dat er geen significante verschillen tussen familie bedrijven en niet familiebedrijven bestaan ten aanzien van de variabelen die gebruikt zijn in de regressie analyse.

(27)

Tabel 1 Statische beschrijving Familie (N=23) geen familie (N=34)

van familiebedrijven Gemiddeld Std variatie Gemiddeld

Std

variatie p-value

Cash Flow 13,13 1,576 13,18 1,336 0,906

Big Four Auditor 0,87 0,213 0,97 0,198 0,148

Activa 15,49 1,972 15,79 2,012 0,455 Winst 0,96 0,209 1,00 0,000 0,227 Busyness % 0,43 0,113 0,41 0,101 0,866 Abnormal Accrual 0,03 0,008 0,03 0,007 0,627 ** Significantie niveau <0,010 * Significantie niveau <0,050

In tabel 2 wordt een correlatie analyse weergegeven van alle variabelen. Deze correlatie test is nodig om te controleren of er eventuele verbanden tussen de variabelen zijn die de betrouwbaarheid van de regressieanalyse kunnen verminderen. Een correlatie test geeft cijfers tussen de -1 en 1. -1 is een perfect negatief verband en 1 een perfect positief verband (keller, 2009). In dit geval is er t geen correlatie tussen de variabelen. De hoogste correlatie is het verband tussen Cash Flow en Activa 0,929, dit correlatie cijfer geeft een hoge correlatie weer tussen beide controle variabelen. Dit zou betekenen dat dit effect kan hebben op het resultaat aangezien de correlatie significant is met 0,00. Echter is aan te merken dat de activa is meegenomen als de totale activa van de onderneming, hierin zit dus ook de Cash flow (liquide middelen). Dit verband was dus voorafgaand aan de correlatie analyse al zeer waarschijnlijk.

Tabel 2

Correlatie Cash Flow

Big Four

Auditor Activa Winst Familie Busyness %

Cash Flow 1

Big Four Auditor 0,323 1

Significantie niveau 0,140 Activa 0,929 0,301 1 Significantie niveau 0,000** 0,230 Winst -0,174 -0,037 -0,175 1 Significantie niveau 0,195 0,786 0,194 Familie -0,016 -0,194 -0,101 -0,162 1 Significantie niveau 0,906 0,148 0,455 0,227 Busyness % 0,232 -0,044 0,222 0,114 0,23 1 Significantie niveau 0,083 0,746 0,096 0,399 0,866 Abnormal Accrual -0,161 -0,129 -0,143 -0,011 -0,066 -0,106 Significantie niveau 0,232 0,337 0,290 0,934 0,627 0,431 ** Significantie niveau <0,010 * Significantie niveau <0,050

(28)

4.2 Resultaten Regressie analyse

Oorspronkelijk zijn er twee regressie analyses gedaan. Één met de hoofdvariabelen familiebedrijf & busyness gemiddelde en een analyse met als hoofdvariabelen familiebedrijf & busyness percentage. De resultaten van de analyses familiebedrijf & busyness gemiddelde waren dermate niet van belang dat deze buiten beschouwing zijn gelaten.

Tabel 3 geeft de resultaten weer van de regressie analyse met de absolute waarde van de abnormal accruals als afhankelijke variabele met als hoofdvariabelen familie en busyness percentage. De regressie analyse heeft een R van 0,048 ; 4,8% van de variatie van abnormal accruals wordt verklaard door de zes onafhankelijke variabelen. De R² Square, is de aangepaste R² die past de R² aan voor het aantal onafhankelijke variabelen en waarnemingen. De F-waarde geeft de validiteit aan van de analyse. De F-waarde welke signifcant is bij (p > 0.05) van 0,86 geeft aan dat de kans 86% is dat het de uitslag op toeval berust is. De betrouwbaarheidseis van deze regressie analyse is dus 14%. De regressie analyse in Tabel 3 is niet-significant en dus is de uitkomst niet betrouwbaar. De hoofdvariabelen Familie met een p-waarde van (0,517) en busyness Percentage (0,594) zijn ook niet-significant. De conclusie die uit deze tabel getrokken kan worden is dat H0 van zowel hypothese 1 als hypothese 2 te verwerpen is omdat er niet genoeg bewijs is.

Hypothese 1:

H0: Bij Beursgenoteerde niet-familiebedrijven in Duitsland is sprake van meer winststuring

dan bij beursgenoteerde familiebedrijven.

H1: Bij beursgenoteerde niet-familiebedrijven in Duitsland is geen sprake van meer

winststuring dan bij beursgenoteerde familiebedrijven Figuur 1: Hypothese 1

Hypothese 2:

H0: Bij ondernemingen met busy leden is sprake van meer winststuring dan bij

ondernemingen zonder busy leden.

H1: Bij ondernemingen met busy leden is geen sprake van meer winststuring dan bij

onderneming zonder busy leden Figuur 2: Hypothese 2

(29)

Tabel 3 R 0,220 R-square 0,048 F-waarde 0,424 Significatie niveau 0,860

Variabelen β Standaard fout t-waarde Significantie niveau

(Constant) 0,095 0,067 1,410 0,165

Cash Flow -0,002 0,009 -0,266 0,791

Big Four Auditor -0,015 0,019 -0,775 0,442

Activa 0,000 0,008 -0,031 0,976

Winst -0,010 0,035 -0,293 0,771

Familie -0,006 0,010 -0,653 0,517

Busyness percentage -0,005 0,009 -0,537 0,594

Tabel 3: Resultaten hypothese 1 & 2, busyness percentage ** Significantie niveau <0,010

* Significantie niveau <0,050

Tabel 4 geeft de resultaten weer van de interactie van de hoofdvariabel Familie - busyness percentage met de DACC als absolute waarde. De gehele regressie is als niet-significant op te vatten met een waarde van 0,403. De variabele Familie - busyness percentage geeft een p-waarde aan van 0,035 en is dus significant. De coëfficiënt is positief met 0,042. Omdat de variabele familie – busyness percentage significant is met een positieve coëfficiënt is er genoeg bewijs om te concluderen dat winststuring vaker voorkomt bij familiebedrijven met busy leden dan bij niet - familie bedrijven met busy leden.

Hypothese 3:

H0: Niet-familiebedrijven met busy leden hebben eerder te maken met winststuring dan

familiebedrijven.

H1: Niet-familiebedrijven met busy leden hebben niet eerder te maken met winststuring dan

familiebedrijven. Figuur 3: Hypothese 3

(30)

Tabel 4 R 0,363 R-square 0,132 F-waarde 1,060 Significatie niveau 0,403 Variabelen β Standaard fout t-waarde Significantie niveau (Constant) 0,082 0,065 1,256 0,215 Cash Flow 0,003 0,009 0,302 0,764

Big Four Auditor -0,013 0,018 -0,716 0,478

Activa -0,003 0,008 -0,347 0,730

Winst -0,017 0,034 -0,486 0,629

Familie -0,025 0,013 -1,960 0,056

Busyness percentage -0,023 0,012 -1,882 0,066

Interactie familie/ busyness

percentage 0,042 0,019 2,166 0,035*

Tabel 4: Resultaten hypothese 3 ** Significantie niveau <0,010 * Significantie niveau <0,050

(31)

5

Conclusie & beperkingen

In dit hoofdstuk behandel ik de conclusie in paragraag 5.1. In paragraaf 5.2 bestaat uit de beperkingen van dit onderzoek en ten slotte in paragraaf 5.3 worden adviezen gegeven voor eventuele vervolg onderzoeken.

5.1 Conclusie

Om de hoofdvraag te beantwoorden die besproken is in de inleiding dient er worden in gegaan op de resultaten zijn die voortkomen uit de regressie analyses. Hieronder is de hoofdvraag nogmaals vermeld.

In hoeverre komt winststuring voor bij beursgenoteerde familie bedrijven ten opzichte van beursgenoteerde niet-familie bedrijven in Duitsland? En in welke mate heeft de busyness van auditcommissie leden invloed hierop?

Om de hoofdvraag te beantwoorden dient er eerst gekeken te worden naar de hypothese die gebruikt zijn voor de regressie analyses.

Hypothese 1:

H0: Bij Beursgenoteerde niet-familiebedrijven in Duitsland is sprake van meer winststuring

dan bij beursgenoteerde familiebedrijven.

Hypothese 2:

H0: Bij ondernemingen met busy leden is sprake van meer winststuring dan bij

ondernemingen zonder busy leden.

Hypothese 3:

H0: Niet-Familiebedrijven met busy leden hebben eerder te maken met winststuring dan

familiebedrijven.

Volgens de resultaten uit de regressie analyse is er niet voldoende bewijs om te concluderen dat er verschil is in winststuring tussen beursgenoteerde familie bedrijven en beursgenoteerde niet-familie bedrijven in Duitsland en welke invloed de busyness van auditcommissie leden hierop heeft. Zoals in Tabel 1 te zien is de uitkomst van de analyse niet-significant met een p-waarde van 0,86; ook de hoofdvariabelen familie (0,517) en busyness (0,594) zijn niet-significant, er kan dus niet geconcludeerd worden dat er verschil is tussen niet-familie bedrijven en familie bedrijven in Duitsland en dat busy auditcommissie invloed hierop kunnen hebben. Hypothese 1 en hypothese 2 zijn dan ook te verwerpen. Dit resultaat is in tegenstelling tot het resultaat van Ali et al (2007). Volgens Ali et al (2007) zijn er twee typen agency problemen(hoofdstuk 2.2.2.) waarbij het type-1 probleem vaker voorkomt bij niet-familiebedrijvenn en het type-2 probleem vaker voorkomt bij familiebedrijven. Volgens Anderson en Reeb (2003) komt het type-1 probleem vaker voor bij niet-familiebedrijven doordat binnen familiebedrijven met familieaandeelhouders makkelijker de prestaties van de manager te controleren zijn dan in bedrijven waarbij aandeelhouders minder betrokken zijn.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Sommige kinderen wonen in één huis, anderen in meerdere huizen?. Hoe is

OPTA gaat onderzoeken of er in Nederland aanbieders van mobiele tele- foondiensten zijn die kunnen worden aangewezen als aanbieder met aan- merkelijke macht op de markt (AMM) voor

[r]

In tabel 1 staan gegevens van drie wasdrogers: een energiezuinige wasdroger met een A-label en twee veel verkochte “gewone” wasdrogers met een C-label.. De jaarkosten van een

[r]

Met behulp van deze tabel kan men de vraag beantwoorden of het in de groep vrouwelijke werknemers boven de 40 relatief vaker voorkomt dat iemand zich wel eens oneerlijk

Bij de leefstijlbenadering plaats je mensen niet in hokjes, maar je hebt een zekere abstractie nodig om iets te kunnen zeggen over de woonwensen van de consument.. van der Heide

[r]