• No results found

De code Tabaksblat en de toepassing bij niet- beursgenoteerde bedrijven

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De code Tabaksblat en de toepassing bij niet- beursgenoteerde bedrijven"

Copied!
44
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De code Tabaksblat en de toepassing bij

niet- beursgenoteerde bedrijven

Een onderzoek naar de invloed en naleving van de code Tabaksblat onder niet-beursgenoteerde bedrijven die vallen onder de structuurregeling

(2)

De code Tabaksblat en de toepassing bij

niet- beursgenoteerde bedrijven

Een onderzoek naar de invloed en naleving van de code Tabaksblat onder niet-beursgenoteerde bedrijven die vallen onder de structuurregeling

Martijn Prent

Rijksuniversiteit Groningen Economie

Afstudeerbegeleider: Dhr. D. Akkermans Beoordelaar: Dhr. H. van Ees

(3)

Samenvatting

In mijn scriptie heb ik onderzoek gedaan naar de naleving van de code Tabaksblat door niet-beursgenoteerde bedrijven.

Doelstelling:

Onderzoeken en analyseren of niet-beursgenoteerde bedrijven die vallen onder de structuur- regeling, de best practice bepalingen van de Nederlandse corporate governance code toepassen in het boekjaar 2005.

Probleemstelling:

Worden de best practices bepalingen van de Nederlandse corporate governance code in het boekjaar 2005 toegepast door niet-beursgenoteerde bedrijven die vallen onder de structuurregeling?

Methode:

Aan de hand van informatie van de Kamer van Koophandel heb ik mijn onderzoekspopulatie bepaald. Vervolgens heb ik uit deze populatie een enkelvoudige aselecte steekproef van 45 bedrijven getrokken. Om de bedrijven te controleren op toepassing van de code Tabaksblat heb ik gebruik gemaakt van de inventarisatielijst van de onderzoeksgroep Groningen. De code Tabaksblat staat hierin weergegeven aan de hand van stellingen. Aan de hand van deze stellingen heb ik de jaarverslagen en websites van de bedrijven gecontroleerd op toepassing van de code Tabaksblat.

Resultaat:

De door mij onderzochte best practice bepalingen worden zeer beperkt toegepast. In de steekproef waren er vijf bedrijven die de code Tabaksblat naleefden. Deze bedrijven noemen de code Tabaksblat expliciet in het jaarverslag en geven uitgebreid aan in hoeverre de verschillende bepalingen worden nageleefd. Verder waren er een vijftal bedrijven in de steekproef die de code beperkt naleefden. De rest van de bedrijven uit de steekproef past de code in zijn geheel niet toe. Deze bedrijven beperken zich tot de weergave van de balans, de verlies en winst rekening en korte verslagen van de Raad van Commissarissen en de Raad van Bestuur.

(4)

Voorwoord

Voor de afronding van mijn studie Economie aan de Rijksuniversiteit Groningen heb ik onderzoek gedaan naar de toepassing van de code Tabaksblat bij niet-beursgenoteerde bedrijven. Deze scriptie is het sluitstuk van een groot aantal jaren studeren.

Mijn dank gaat uit naar Dhr. D. Akkermans voor zijn snelle reacties en zijn stevige maar opbouwende kritiek met betrekking tot mijn scriptie. Verder wil ik mijn vriendin en mijn familie bedanken die mij gesteund en gestimuleerd hebben om door te zetten en mijn scriptie succesvol af te ronden.

Groningen, februari 2007

(5)

Inhoudsopgave

1 Inleiding

1.1 Aanleiding scriptie 7

1.2 Doelstelling en probleemstelling scriptie 8

1.3 Opbouw scriptie 8

2 Corporate governance

2.1 Inleiding 10

2.2 Corporate governance 10

2.3 Context van corporate governance in een land 12

2.4 Structuur van de corporate boards 13

2.5 Beperkingen voor de effectiviteit van de boards (raden) 15

3 De structuurregeling 3.1 Inleiding 16 3.2 Periode 1928-1971 16 3.3 Structuurregeling 16 4 De code Tabaksblat 4.1 Inleiding 18

4.2 Noodzaak vervanging code Peters 18

4.3 De code Tabaksblat 19

4.4 De belangrijkste bepalingen uit de ‘Code’ 20

5 Onderzoeksopzet

5.1 Inleiding 25

5.2 De onderzoekspopulatie 25

5.3 De steekproef 26

5.4 Het gebruik van informatiebronnen 29

5.5 De onderzoeksmethode 29

5.6 Problemen bij controle naleving 31

(6)

6 Resultaten

6.1 Inleiding 34

6.2 Naleving en handhaving van de code 34

6.3 Toelichting resultaten 36

7 Conclusies

7.1 Inleiding 40

7.2 Antwoord probleemstelling 40

7.3 Mogelijkheden voor nader onderzoek 41

Bijlagen

Bijlage 1 Verplichtingen en verantwoordelijkheden van de Raad van Bestuur Bijlage 2 Verplichtingen en verantwoordelijkheden leden van de

Raad van Commissarissen

Bijlage 3 Inventarisatielijst onderzoek naleving code Tabaksblat

Bijlage 4 Steekproef uitkomst: verdeling naar sector, rechtsvorm, moederbedrijf

(7)

1. Inleiding

1.1 Aanleiding scriptie

Afgelopen jaren zijn er vele corporate governance schandalen geweest die hebben duidelijk gemaakt dat het toezicht op beursgenoteerde bedrijven onvoldoende was. Bedrijven als Ahold, Enron en Parmalat konden door het falen van het toezicht op hun bedrijfsvoering op grote schaal frauderen. Naar aanleiding van deze schandalen zijn verschillende overheden gekomen met nieuwe regelgeving op het gebied van corporate governance. In Nederland heeft de overheid een commissie ingesteld die de code Tabaksblat heeft ontwikkeld. In Amerika is de Sarbanes-Oxley act doorgevoerd. Ook het Verenigd Koninkrijk paste zijn bestaande regelgeving op het gebied van corporate governance aan (Maier 2005).

In december 2003 is er een nieuwe Nederlandse corporate governance code (code Tabaksblat) ingevoerd. Deze code is een vervanging van een eerdere corporate governance code ontwikkeld door de commissie Peters in 1997. Deze nieuwe code is geldig voor alle beursgenoteerde vennootschappen. De corporate governance code treedt in werking vanaf boekjaar 2004. Vanaf dat jaar moeten de beursgenoteerde vennootschappen aangeven in hun jaarverslag in hoeverre zij zich gehouden hebben aan de corporate governance code en verklaringen geven van eventuele afwijkingen van deze corporate governance code.

Het is nu 2006 en in de jaarverslagen van 2004 en 2005 is de corporate governance code verwerkt. De afgelopen twee jaar hebben beursgenoteerde vennootschappen zich moeten houden aan de bepalingen van de code Tabaksblat. De code Tabaksblat is nu twee jaar van kracht en er is al uitgebreid onderzoek gedaan naar de toepassing van de code. Een onderzoeksgroep van de Universiteit van Groningen heeft bijvoorbeeld uitgebreid onderzoek gedaan naar de naleving van de best practice bepalingen uit de code Tabaksblat door beursgenoteerde vennootschappen. Deze onderzoeksgroep werkt in opdracht van de Monitoring Commissie Corporate Governance. Deze commissie heeft als doel de actualiteit en bruikbaarheid van de Nederlandse corporate governance code (ook wel de Code Tabaksblat genoemd) te bevorderen en de naleving ervan door de Nederlandse beursgenoteerde vennootschappen te bewaken (www.commissie-corporategovernance.nl).

(8)

Het onderzoek van de Monitoring Commissie Corporate Governance richt zich met zijn onderzoek op de beursgenoteerde vennootschappen voor wie de code Tabaksblat verplicht is. In mijn onderzoek richt ik mij juist op de bedrijven die niet-beursgenoteerd zijn maar wel verplicht een Raad van Commissarissen en een Raad van Bestuur hebben. Deze bedrijven vallen onder de zogenaamde structuurregeling.

De reden dat ik voor deze bedrijven kies, is dat de gekozen bedrijven dezelfde structuur hebben als de beursgenoteerde vennootschappen. Hierdoor kunnen deze bedrijven te maken krijgen met dezelfde problemen op het gebied van corporate governance als beursgenoteerde vennootschappen. Ik wil mede daarom onderzoeken in hoeverre de code Tabaksblat wordt toegepast bij deze bedrijven. Verder ben ik benieuwd of de invloed van de code Tabaksblat beperkt blijft tot de bedrijven voor wie deze code verplicht is of dat er sprake is van een veel bredere invloed van de code Tabaksblat.

1.2 Doelstelling en probleemstelling scriptie

De doelstelling van mijn scriptie is om te onderzoeken en te analyseren of niet- beursgenoteerde bedrijven, die vallen onder de structuurregeling, de best practice bepalingen van de Nederlandse corporate governance code toepassen in het boekjaar 2005.

Hieruit komt de volgende probleemstelling naar voren:

Worden de best practices bepalingen van de Nederlandse corporate governance code in het boekjaar 2005 toegepast door niet- beursgenoteerde bedrijven die vallen onder de structuur-regeling?

In het onderzoek controleer ik de bedrijven op de toepassing van bijna alle best practice bepalingen. De best practice bepalingen die ik buiten beschouwing laat, zijn de bepalingen met betrekking tot de algemene vergadering van aandeelhouders. In hoofdstuk vijf zal ik bespreken waarom ik deze bepalingen buiten mijn onderzoek heb gehouden.

1.3 Opbouw scriptie

In mijn scriptie zal ik eerst op een uitgebreide manier corporate governance bespreken. Er wordt hierbij ingegaan op de definitie van corporate governance, de verschillende corporate governance modellen en de verschillen in corporate governance tussen geïndustrialiseerde landen.

(9)

Vervolgens bespreek ik de structuurregeling en de code Tabaksblat. Bij de bespreking van de code Tabaksblat geef ik aan wat de belangrijkste bepalingen zijn.

Daarna ga ik in op de opzet en de uitvoering van mijn onderzoek. Als eerste bespreek ik mijn onderzoekspopulatie. Vervolgens bespreek ik de uitvoering van mijn steekproef en de problemen en beperkingen waar ik tegen aan ben gelopen tijdens de uitvoering van mijn onderzoek.

In het laatste gedeelte van mijn scriptie geef ik de resultaten weer van mijn onderzoek en trek ik conclusies aan de hand van deze resultaten.

(10)

2: Corporate governance

2.1 Inleiding

In deze scriptie wordt de Nederlandse corporate governance code onderzocht. Maar wat verstaan we nu precies onder corporate governance en waarom is corporate governance zo belangrijk? Welke corporate governance modellen zijn er en welk corporate governance model wordt er gehanteerd in Nederland? In dit hoofdstuk zal op al deze vragen een antwoord gegeven worden.

2.2 Corporate governance

Corporate governance is een begrip dat op vele manieren is gedefinieerd. Er zijn definities die zich alleen richten op de financiële kant van corporate governance. In dit soort definities wordt corporate governance primair gezien als een mechanisme om er voor te zorgen dat investeerders een rendement krijgen op hun investeringen. Er zijn ook definities die breder zijn en kijken naar alle stakeholders. De definitie die ik hanteer richt zich ook op meer aspecten dan alleen de financiële. Deze definitie luidt als volgt:

Corporate governance is the system by which business operations are directed and controlled. The corporate governance structure specifies the distribution of rights and responsibilities among different participants in the corporation, such as, the board, managers, shareholders and other stakeholders, and spells out the rules and procedures for making decisions on corporate affairs. By doing this, it also provides the structure through which the companies objectives are set, and the means of attaining those objectives and monitoring performance (OECD 2004).

De reden voor het gebruik van deze definitie is ten eerste het feit dat het een vrij brede definitie is die de vele aspecten van corporate governance weer geeft. De code Tabaksblat draait ook niet alleen om de financiële aspecten maar ook om de sociale aspecten van corporate governance. Ten tweede is de OECD definitie tot stand gekomen met medewerking van alle landen die lid zijn van de OECD. Hierdoor heeft de definitie van corporate governance een groot draagvlak. De definitie van OECD wordt als een benchmark gebruikt door bedrijven, beleidsmakers, investeerders en andere belanghebbenden (OECD 2004).

Goed corporate governance zorgt ervoor dat er prikkels zijn voor het management van een bedrijf om doelen te verwezenlijken die in het belang zijn van het bedrijf en de aandeelhouders.

(11)

Een land waar sprake is van goed corporate governance is aantrekkelijk voor investeerders. Investeerders weten dat ze een rendement krijgen op hun investeringen. Het zijn niet alleen investeerders die gebaat zijn bij een goed systeem van corporate governance, ook andere stakeholders zijn hierbij gebaat. Eventuele aandeelhouders zijn ook eerder geneigd hun geld te beleggen in een bedrijf waar sprake is van goed corporate governance.

Corporate governance is er vooral op gericht om het agentschap probleem aan te pakken. Onder het agentschap probleem wordt verstaan: de scheiding tussen het management en de financiering (Schleifer & Vishny 2001) of in een breder perspectief de scheiding tussen het management en de eigenaars (John & Senbet 2001). De managers leiden het bedrijf maar zij zijn niet degene die geld investeren in de organisatie. De mensen die het geld investeren zijn bijvoorbeeld de aandeelhouders en de banken. Corporate governance mechanismen moeten er in deze situatie voor zorgen dat wanneer men investeert in een organisatie men ook daadwerkelijk een rendement krijgt op een financiële investering. Uit het verleden is gebleken dat managers geld verduisteren van financiers (Schleifer & Vishny 2001). In het algemeen moeten corporate governance mechanismen er voor zorgen dat investeerders van een organisatie controle kunnen uitoefenen over de bestuurders en het management, zodat hun belangen zoveel mogelijk gediend worden (John & Senbet 2001).

Corporate governance moet het agentschap probleem oplossen. Een essentieel onderdeel van de corporate governance structuur is de board of directors of in een twee lagen structuur de Raad van Commissarissen (Monks & Minow 2003). Deze bedrijfsorganen moeten er voor zorgen dat managers verantwoordelijk kunnen worden gehouden. Effectief corporate governance is ook afhankelijk van de markt van corporate control, effecten regelgeving, vennootschapsrecht, boekhoudregels en toezichtnormen, faillissementsrecht en de gerechtelijke handhaving. Corporate governance in een land is dus niet alleen afhankelijk van corporate governance codes maar ook van het juridische kader en het handhavingskader binnen een land (Monks & Minow 2003).

(12)

2.3 Context van corporate governance in een land

In de wereld zijn er verschillende corporate boards modellen. Aan de hand van de corporate boards van de Verenigde Staten (VS), Verenigd Koninkrijk (VK), Japan en Duitsland zal ik de belangrijkste soorten corporate boards schetsen die worden toegepast in geïndustrialiseerde landen.

Elk land heeft een systeem van corporate governance. Deze systemen kunnen gekenmerkt worden aan de hand van het type beslissingsmethoden (spreiding van de macht of netwerken), eigendomspatronen (geconcentreerd of verspreid) en de hoofddoelstellingen (voorrang voor de aandeelhouders of stakeholder welvaart) (Sorge 2002).

Spreiding van de macht of netwerken

In de VS en in het VK is men huiverig voor geconcentreerde macht. In deze landen wil men niet dat de overheid of de bedrijven te veel macht naar zich toetrekken. De wetgeving in deze landen is er dan ook op gericht om dit zoveel mogelijk te voorkomen. De cultuur in deze landen is er niet op gericht om via samenwerking tot een oplossing te komen van conflicten of problemen. Conflicten worden veelal opgelost via de gerechtelijke weg.

Dit in tegenstelling tot Duitsland en Japan, waar men minder huiverig is voor geconcentreerde economische macht. Bedrijven werken veel meer samen om iets te bereiken. Er wordt door bedrijven niet alleen met elkaar meer samengewerkt. Bedrijven werken ook meer samen met de overheid . De overheid is voor deze bedrijven een bondgenoot en niet een vijand (Sorge 2001).

Gespreid of geconcentreerd eigendom

In de VS en in het VK zijn beursgenoteerde bedrijven vaak in handen van de vele honderden of duizenden aandeelhouders (Sorge 2001). Er zijn weinig grootaandeelhouders. De aandeelhouders zijn allemaal vrij klein en kunnen weinig tot geen invloed uitoefenen. In Duitsland daarentegen zijn bedrijven vaak grotendeels in handen van vijf of zes grootaandeelhouders. In Japan bestaat de situatie dat bedrijven veelal opereren in een netwerk (keiretsu) waarbij bedrijven aandeelhouders zijn van elkaar (Sorge 2001).

(13)

Voorrang aandeelhouders of stakeholders welvaart

In de VS en het VK is het belangrijkste doel van corporate governance het creëren en verbeteren van de welvaart voor de aandeelhouders. In Duitsland is corporate governance er op gericht om ervoor te zorgen dat het bedrijf over een lange periode gezond blijft. Hierbij wordt rekening gehouden met alle stakeholders. In Japan is het doel van corporate governance om de welvaart en de winstgevendheid van de familie zoveel mogelijk te vergroten (Sorge 2001).

2.4 Structuur van de corporate boards

Er is uitgebreid besproken van welke factoren corporate governance afhankelijk is binnen een land. Echter wat is de invloed van deze factoren op de structuur van de corporate boards? In deze paragraaf bespreek ik de gehanteerde board modellen binnen deze landen. Tenslotte bespreek ik de factoren die van invloed zijn op de effectiviteit van de boards.

Board models

Door de jaren heen hebben zich er twee board models ontwikkeld. Het continentale Europa two-tier model en het Angelsaksische one-two-tier model (Maassen 1999). Het two-two-tier model wordt gehanteerd door Duitsland en het one-tier model wordt gehanteerd door de VS, het VK en Japan (Sorge 2001).

In het one-tier model opereren uitvoerende bestuurders en niet-uitvoerende bestuurders samen in een organisatie laag. De zogenaamde board of directors. De verhouding tussen uitvoerende en niet-uitvoerende bestuurders staat hierbij niet vast. In de ene organisatie bestaat de board voor een groot deel uit uitvoerende bestuurders, terwijl in een andere organisatie de board vooral bestaat uit niet-uitvoerende bestuurders. In de board of directors kan de functie van chief executive officer (CEO) en voorzitter van de board gescheiden worden. Dit is echter niet verplicht. De CEO mag zijn functie combineren met de functie van voorzitter van de board (Maassen 1999). Er is dan sprake van CEO dualiteit. In de VS is CEO dualiteit nog vrij gebruikelijk (Dalton & Dalton). In het VK komt CEO dualiteit ook voor maar in veel mindere mate dan in de VS (Dalton & Dalton 2005).

In continentaal Europa, waaronder Nederland en Duitsland wordt gebruik gemaakt van het two-tier board model. In dit model is er een extra organisatie laag toegevoegd met als doel een scheiding aan te brengen tussen de toezichthoudende en de uitvoerende taak van de raad.

(14)

De toezichthoudende raad, de bovenste laag, bestaat geheel uit niet-uitvoerende toezicht houdende bestuursleden. Deze bestuursleden vertegenwoordigen mogelijk arbeid, overheid of institutionele beleggers. De managementlaag, de onderste laag, bestaat uit enkel uitvoerende managers. Vooral in Nederland zijn in deze structuur de twee lagen strikt gescheiden. Iemand uit de toezichthoudende raad mag niet plaats nemen in de uitvoerende raad van dezelfde organisatie. Verder mag er geen sprake zijn van CEO dualiteit. De CEO mag zijn functie niet combineren met een voorzitterschap van een van de beide raden (Maassen 1999).

In deze scriptie draait het om de Nederlandse corporate governance code. Daarom hieronder een uiteenzetting van de vier belangrijkste kenmerken van het two tier model:

• De two-tier structuur scheidt op een concrete manier de managementfunctie in een organisatie van de supervisie en de controle functie over het management;

• De scheiding in twee verschillende raden resulteert in een duidelijke afbakening en definiëring van de twee functies van management en supervisie. Deze scheiding zorgt er voor dat niet gevraagd en verlangd kan worden dat een persoon beide taken vervult;

• De two-tier structuur verandert en vermindert de rol van de traditionele directeur. De Raad van Commissarissen heeft echter geen directe controle over bedrijfsaangelegenheden;

• Leden van de Raad van Commissarissen hebben minder verantwoordelijkheid ten opzichte van managers die opereren in een enkele raad.

Om beide structuren inzichtelijker te maken zal ik ze illustreren aan de hand van figuur een.

Figuur 1: Board modellen

Two-tier board model One-tier board model

(Maassen 1999) Raad van Bestuur

Verantwoordelijk voor het management van de organisatie Raad van Commissarissen Verantwoordelijk voor de supervisie en controle op de Raad van Bestuur

Board of Directors Verantwoordelijk voor het toezicht en supervisie op het management & verantwoordelijk voor het management van de organisatie

(15)

2.5 Beperkingen voor de effectiviteit van de boards (raden)

Het one-tier en two-tier model hebben overeenkomstige beperkingen in de uitvoering van hun taken. De belangrijkste beperking is het gebrek aan tijd van de leden van de boards. Het vergt namelijk veel tijd om een bedrijf te doorgronden. Leden van de boards over de gehele wereld ervaren tijdgebrek als een van de belangrijkste belemmeringen in de uitvoering van hun taken (Sorge 2001).

Een ander veel voorkomend probleem is het ontvangen en verwerken van de informatie die nodig is om hun taak te vervullen. Probleem hierbij is dat de informatie vaak afkomstig is van de CEO. Dit leidt bedoeld of onbedoeld tot gekleurde informatie (Sorge 2001). Daarnaast krijgen de leden van de board vaak vele honderden pagina’s tekst voor elke bijeenkomst. Het is moeilijk om hier de juiste informatie uit te halen die het beste de situatie van het bedrijf beschrijft.

Een laatste belangrijke beperking zijn de sociale normen. Deze zijn niet tastbaar maar vormen wel degelijk een obstakel in het functioneren van de boards. In de VS is het bijvoorbeeld de sociale norm dat de directors (executives & non executives) de CEO niet tegen spreken in vergaderingen. Verder is het de norm dat er alleen maar gekeken wordt naar het belang van de aandeelhouders en niet naar het belang van alle stakeholders (Lorsch and Maciver 1989). In Duitsland is het de norm dat delicate zaken op strategisch en financieel gebied niet worden besproken tijdens de formele vergadering van de raad. Deze zaken worden vaak besproken met alleen de direct betrokkenen tijdens informele bijeenkomsten (Lorsch 1996).

(16)

3: De Structuurregeling

3.1 Inleiding

In mijn onderzoek heb ik de bedrijven geselecteerd op basis van de structuurregeling. In dit hoofdstuk zal ik deze keuze verklaren. Verder beschrijf ik uitgebreid de structuurregeling, waarbij ik in ga op de totstandkoming en de inhoud van deze regeling.

3.2 Periode 1928-1971

Vanaf 1928 waren de Nederlandse regels op het gebied van ondernemingsrecht opgenomen in de Commerciële Code van 1928. Tot 1971 is hier geen verandering in opgetreden. Het proces om de wetgeving op het gebied van ondernemingsrecht aan te passen startte in 1948. De minister van Justitie diende een verzoek in bij de Stichting van de Arbeid om te wetgeving te herzien op het gebied van de medezeggenschap van de werknemers. In de jaren erna waren er nog meer van dergelijke initiatieven om het ondernemingsrecht aan te passen. Uiteindelijk werd in 1960 op verzoek van het Ministerie van Justitie de commissie Verdam opgericht. Deze commissie had als taak om te onderzoeken of de structuur van bedrijven moest worden aangepast. Speciale aandacht was hierbij voor het management, het toezicht voor bedrijven en de publieke aansprakelijkheid van bedrijven (Groenewald 2003). Het rapport van deze commissie bevatte een aantal verschillende aanbevelingen op deze gebieden.

Naar aanleiding van de aanbevelingen van de commissie Verdam bracht vijf jaar later de Sociaal Economische raad een advies uit. De SER adviseerde dat de werknemers dezelfde rechtspositie moesten hebben als de aandeelhouders met betrekking tot de samenstelling van de Raad van Commissarissen. De ondernemingsraad kreeg in deze voorstellen een aanbevelingsrecht en bezwaarrecht. Bij elke benoeming was de medewerking van de werknemers en de aandeelhouders vereist. Op basis van de SER advies werd de structuurregeling voorbereid en in mei 1971 bij wet ingevoerd.

3.3 Structuurregeling

In mei 1971 werd de structuurregeling ingevoerd. De structuurregeling werd opgenomen in het Burgerlijk Wetboek als onderdeel van de verplichte regels op het gebied van ondernemingsrecht voor grote bedrijven (Groenewald 2005). De structuurregeling gaf aan dat grote bedrijven verplicht een Raad van Commissarissen aan moesten stellen.

(17)

Het instrumentarium van de Raad van Commissarissen werd uitgebreid met een groot aantal nieuwe bevoegdheden: benoeming van bestuurders en commissarissen, ontslag van bestuurders, de vaststelling van de jaarrekening en de verplicht gestelde goedkeuring van het aantal bestuursbesluiten (De Nijs Bik 2004).

In eerste instantie was de structuurregeling alleen van toepassing op vennootschappen. Vanaf 1988 werd de regeling ook ingevoerd voor grote coöperaties en voor grote onderlinge waarborgmaatschappijen.

Per 1 oktober 2004 is de structuurregeling op een aantal punten aangepast. In de nieuwe structuurregeling is de invloed van de kapitaalverschaffers vergroot en heeft de ondernemingsraad meer rechten gekregen met het doen van aanbevelingen van commissarissen. Tenslotte is een van de criteria aangepast die bepalen wanneer een bedrijf onder de structuurregeling valt. Het criterium met betrekking tot de omvang van het kapitaal en de bijhorende reserves is verhoogd van 13 miljoen naar 16 miljoen euro (De Nijs Bik 2004).

Bedrijven die verplicht zijn om de structuurregeling toe te passen moeten nu voldoen aan de volgende drie criteria:

a. Het geplaatste kapitaal van de vennootschap tezamen met de reserves volgens de balans met toelichting bedragen ten minste 16 miljoen euro;

b. De vennootschap of een afhankelijke maatschappij heeft krachtens wettelijke verplichting een ondernemingsraad;

c. De vennootschap en haar afhankelijke maatschappijen hebben tezamen in de regel tenminste 100 werknemers in dienst.

(Dorrestein, Van het Kaar 2003)

De structuurregeling gebruik ik in mijn scriptie als criterium in het selecteren van bedrijven voor mijn onderzoek. De reden hiervoor is dat deze bedrijven verplicht zijn om een Raad van Bestuur en een Raad van Commissarissen in te stellen. De code Tabaksblat gaat uit van de situatie dat bedrijven een Raad van Commissarissen en een Raad van Bestuur hebben. Op het moment dat bedrijven geen Raad van Bestuur of Raad van Commissarissen hebben, is een groot gedeelte van de code niet relevant.

(18)

4: De code Tabaksblat

4.1 Inleiding

De code Tabaksblat heeft de corporate governance code van de commissie Peters vervangen. In dit hoofdstuk zal ik uitleggen waarom dat is gebeurd. Daarnaast bespreek ik de inhoud van de code Tabaksblat en wat de gevolgen van de code zijn voor de bestuurders en de commissarissen van beursgenoteerde bedrijven.

4.2 Noodzaak vervanging code Peters

De code Tabaksblat is ingevoerd sinds het boekjaar 2004. Op het moment van invoering was er ook al een corporate governance code ontwikkeld door de Commissie Peters in 1997. Waarom heeft men dan toch een nieuwe corporate governance code ontwikkeld en ingevoerd?

De commissie Peters heeft in 1997 een rapport geschreven met daarin 40 aanbevelingen met betrekking tot corporate governance in Nederland. De commissie is ingesteld naar aanleiding van een akkoord tussen de Vereniging van Effecten Uitgevende Ondernemingen en de Vereniging voor de Effectenhandel (Peters 1997). Het rapport bevat aanbevelingen om de transparantie over het gevoerde ondernemingsbeleid en de verantwoording daarover te vergroten. Daarnaast bevat de code ook aanbevelingen om de aandeelhouders meer zeggenschap te geven, zodat zij inadequaat beleid of inadequate beleidsvoering kunnen corrigeren (commissie corporate governance 2003). Het doel van het rapport was om een aanzet te geven tot verandering en discussie te ontlokken (Peters 1997).

Er zijn een aantal redenen geweest voor de vervanging van de 40 aanbevelingen van de commissie Peters door de code Tabaksblat. De Nederlandse Corporate Governance Stichting heeft in 2002 de 40 aanbevelingen geëvalueerd. De conclusie van het onderzoek was dat er door de code wel vooruitgang was geboekt. Volgens de Stichting was er echter op het gebied van corporate governance nog veel mogelijk en gewenst. Er zijn daarnaast verschillende boekhoudschandalen geweest die duidelijk hebben gemaakt dat het bestaande toezicht op bedrijven niet voldoende was. Tenslotte werd ook duidelijk dat bedrijven verplicht moeten worden om zich te verantwoorden op het gebied van corporate governance. Hiervoor is het noodzakelijk dat het verplicht wordt voor bedrijven om zich te houden aan een corporate governance code (commissie corporate governance 2003).

(19)

De code Tabaksblat heeft een wettelijke basis en naleving van de code is verplicht voor bedrijven. In de preambule van de code wordt hier bij stilgestaan. In bepaling 6 staat daarover:

Onvoorwaardelijke vrijheid om de code wel of niet op te volgen is echter niet wenselijk. In internationale regelgeving en codes wordt de flexibiliteit in zoverre aan banden gelegd door beursgenoteerde vennootschappen te verplichten elk jaar in hun jaarverslag gemotiveerd uit te leggen of en zo ja waarom en in hoeverre zij afwijken van de best practice bepalingen van de corporate governance code (de regel van “pas toe of leg uit”). Het kabinet heeft aangekondigd de corporate governance code een wettelijke basis te geven door in boek 2 BW vast te leggen dat bij algemene maatregel van bestuur een gedragscode kan worden aangewezen, waarbij de “pas toe of leg uit”-regel van toepassing is (ontwerp lid 4 van artikel 2:391 BW; kamerstukken I 2002/03, 28).

4.3 De code Tabaksblat

De code Tabaksblat heet officieel “De Nederlandse corporate governance code” met als ondertitel: “Beginselen van deugdelijk ondernemingsbestuur en best practices bepalingen”. De code Tabaksblat is verplicht voor alle beursgenoteerde vennootschappen in Nederland. De code is opgesteld in opdracht van Euronext Amsterdam, het Nederlands Centrum van Directeuren en Commissarissen, de Stichting Corporate Governance Onderzoek voor Pensioenfondsen, de Vereniging van Effectenbezitters, de Vereniging Effecten Uitgevende Ondernemingen en de Vereniging VNO NCW en op uitnodiging van de Ministers van Financiën en Economische Zaken.

De code Tabaksblat bestaat uit 21 principes op het gebied van deugdelijk ondernemingsbestuur. Deze principes vertegenwoordigen algemeen heersende opvattingen op het gebied van goed corporate governance beleid. Deze principes zijn uitgewerkt in 113 best practices bepalingen. De principes en best practices bepalingen zijn onderverdeeld in de volgende vijf hoofdstukken:

1. Naleving en handhaving van de code; 2. Het bestuur;

3. De Raad van Commissarissen;

4. De (algemene vergadering van) aandeelhouders;

(20)

De best practices bepalingen creëren een normstelling waaraan bedrijven moeten proberen te voldoen. De code maakt gebruik van het principe “pas toe of leg uit”. De code geeft ruimte aan bedrijven om de code naast zich neer te leggen. Bedrijven moeten dan wel uitleggen waarom ze niet hebben voldaan aan de best practices bepalingen. De code richt zich vooral op de governance aan de top van de beursgenoteerde bedrijven (Brouwer 2003).

De code stelt regels voor de volgende doelgroepen: de Raad van Commissarissen, de Raad van Bestuur, de aandeelhouders en de interne en externe accountant (Brouwer 2003).

4.4 De belangrijkste bepalingen uit de ‘Code’

In de onderstaande paragraaf geef ik een samenvatting van de belangrijkste bepalingen met betrekking tot de Raad van Bestuur, de Raad van Commissarissen, de aandeelhouders- vergadering en de financiële rapportage.

Raad van Bestuur

In de code staat nu een duidelijke omschrijving met de taken en verantwoordelijkheden van het bestuur en de bestuurder. In het Burgerlijk Wetboek stond slechts de volgende zeer algemene omschrijving met betrekking tot de verplichtingen van het bestuur: “het bestuur is belast met het besturen van de vennootschap, en het bestuur vertegenwoordigt de vennootschap”. In de code Tabaksblat is er nu een duidelijke formulering van de hoofdtaken van het bestuur. Deze taken zijn beleidsverantwoordelijkheid, risicobeheersing en financieringsverantwoordelijkheid. Tenslotte heeft het bestuur de verantwoordelijkheid om toe te zien op de naleving van alle relevante wetten en regelgeving (Brouwer 2003).

In de code worden richtlijnen gegeven met betrekking tot de hoogte en de structuur van de bezoldiging. In de code staat “de hoogte en de structuur en de bezoldiging moet zodanig zijn dat gekwalificeerde en deskundige bestuurders kunnen worden aangetrokken en behouden”. Er worden in de code geen absolute bedragen genoemd. In de code wordt wel onderscheid gemaakt tussen het vaste en het variabele deel van de bezoldiging.

Het vaste deel van de bezoldiging moet marktconform zijn zodat gekwalificeerde en deskundige bestuurders kunnen worden aangetrokken. Verder moet een wijziging in de hoogte van het vaste loon expliciet verantwoord worden. Wanneer gebruik gemaakt wordt van een peer group moet er een duidelijke omschrijving gegeven worden van de samenstelling van deze peer group.

(21)

Met betrekking tot het variabele deel van de beloning moeten er duidelijke prestatiecriteria worden opgesteld aan de hand waarvan de beloning wordt bepaald. Het moeten vooraf bepaalde, meetbare en beïnvloedbare doelen zijn. Hierbij moet gedacht worden aan de ontwikkeling van de resultaten en de beurskoers evenals andere voor de vennootschap relevante ontwikkelingen (Brouwer 2003). Een onderdeel binnen de variabele beloning krijgt extra veel aandacht en dat zijn de aandelenopties. De aandelenopties moeten worden uitgegeven aan de hand van prestatiecriteria. Daarnaast mogen de opties pas na drie jaar worden uitgeoefend.

Volgens de bepalingen van de code is de maximale benoemingstermijn voor bestuurders vier jaar. Herbenoemen bij goed functioneren is wel toegestaan. De vennootschap moet er op bedacht zijn dat wanneer de overeenkomst na het einde van de benoemingstermijn toch doorloopt, de bestuurder geen bestuurder meer is, maar alle aan hem verschuldigde bedragen en andere zaken nog steeds doorlopen.

In de code Tabaksblat staan ook duidelijke voorschriften met betrekking tot de ontslagvergoeding bij onvrijwillig ontslag. De hoogte van de vergoeding bij onvrijwillig ontslag mag voor een bestuurder niet meer bedragen dan eenmaal het jaarsalaris. Wanneer een dergelijke vergoeding kennelijk onredelijk is en de bestuurder in zijn eerste benoemingstermijn zit, mag de ontslagvergoeding maximaal twee jaar bedragen. Dit geldt dan voor het vaste deel van de bezoldiging (Brouwer 2003).

Er vindt ook een verandering plaats met betrekking tot tegenstrijdige belangen. De code stelt dat elke vorm van belangenverstrengeling tussen vennootschappen vermeden moet worden, mits er sprake is van een materiële betekenis voor de vennootschap (Brouwer 2003). Deze hoofdregel is uitgewerkt in een aantal best practices bepalingen. Deze best practices bepalingen geven duidelijk en gedetailleerd weer in welke situaties sprake is van belangenverstrengeling en wat de bestuurder in die situaties moet doen.

Raad van Commissarissen

In de code staan regels met betrekking tot taak en werkwijze, onafhankelijkheid, deskundigheid, samenstelling, tegenstrijdige belangen en de bezoldiging van de Raad van Commissarissen. Verder staan er regels in met betrekking tot de rol van de voorzitter van de Raad van Commissarissen, de secretaris van de vennootschap en de samenstelling en rol van de drie

(22)

Een commissaris moet gekwalificeerd zijn en voldoende kwaliteiten bezitten om de belangrijkste doelstellingen van het bedrijf te realiseren. De commissaris mag maximaal vijf commissariaten hebben. Een voorzittersschap telt hierbij dubbel (Groenewald 2005).

Met uitzondering van een commissaris moeten alle commissarissen onafhankelijk zijn. De code Tabaksblat geeft hierover expliciete criteria. De Raad van Commissarissen moet uitgebreid verslag doen in het jaarverslag met betrekking tot de naleving hiervan (Groenewald 2005).

De Raad van Commissarissen moet bestaan uit vijf of meer leden. Verder moet de Raad van Commissarissen een audit, remuneratie en nominatie commissie benoemen. De voorzitter van de audit commisie mag geen voorzitter zijn van de Raad van Commissarissen en hij mag geen directeur zijn geweest bij het bedrijf. Hetzelfde geldt voor de remuneratie commissie. Hierbij zijn ook de commissarissen uitgesloten die voorzitter zijn geweest van een remuneratie commissie bij een ander beursgenoteerd bedrijf.

Volgens de bepalingen van de code Tabaksblat moet de Raad van Commissarissen het aanspreekpunt zijn voor externe accountants en niet langer de Raad van Bestuur (Groenewald 2005). Als laatste wil ik de bepaling noemen waarin wordt gesteld dat elke vorm van belangenverstrengeling door de leden van de Raad van Bestuur vermeden moet worden. De commissarissen bepalen hierbij wanneer zaken in conflict zijn met het belang van de organisatie (Groenewald 2005).

De code Tabaksblat vergroot ook de rol van de voorzitter van de Raad van Commissarissen. De voorzitter is verantwoordelijk voor het goed functioneren van de raad en zijn commissies. Daarnaast is de voorzitter verplicht om een verplichte introductie, scholing en trainings- programma te verzorgen voor alle leden van de Raad van Commissarissen (Groenewald 2005).

De verplichtingen en verantwoordelijkheden van de leden van de raad van de commissarissen als gevolg van de code Tabaksblat staan vermeld in bijlage twee. In de bijlage staan ook de gevolgen genoemd voor de commissarissen als gevolg van deze veranderingen.

(23)

Aandeelhouders

De code stelt een aantal regels die er voor moeten zorgen dat de aandeelhouders een rol spelen bij belangrijke beslissingen die invloed hebben op het karakter van het bedrijf of wanneer het gaat om overnames of saneringen.

Vervolgens stelt de Code regels met betrekking tot de certificering van aandeelhouders. Deze mogen niet worden gebruikt als beschermingsmaatregel tegen overnames. Certificaat aandeelhouders krijgen in alle omstandigheden stemrecht. Om ervoor te zorgen dat aandeelhouders en alle andere stakeholders allemaal gelijk behandeld worden schept de code hier een kader. Het kader geeft aan hoe de Raad van Bestuur de omgang moet structureren tussen het bedrijf en analisten, journalisten en institutionele beleggers. Verder hebben de beide raden de verplichting om de aandeelhoudersvergadering alle relevante informatie te verstrekken.

Tenslotte geeft de code aan dat institutionele beleggers een verantwoordelijkheid hebben richting hun beleggers en bedrijven om te laten zien op welke wijze ze gebruik maken van hun rechten als aandeelhouder. Institutionele beleggers zoals pensioenfondsen en verzekeringsmaatschappijen moeten daarom hun stemgedrag met betrekking tot hun deelnemingen in beursgenoteerde bedrijven, publiceren op het internet. Verder moeten zij ook hun beleid weergeven ten opzichte van het uitvoeren van het stemgedrag.

Financiële reportage

De Raad van Bestuur is verantwoordelijk voor de kwaliteit en de volledigheid van de gepubliceerde financiële verslagen. De Raad van Commissarissen bepaalt of de Raad van Bestuur zijn verantwoordelijkheid op dit gebied is nagekomen. Het opstellen en de publicatie van financiële gegevens moeten gebeuren volgens degelijke interne procedures. Deze procedures moeten worden ingesteld door de Raad van Bestuur. Zij moeten er ook voor zorgen dat deze procedures worden nageleefd. De Raad van Commissarissen moet toe zien op dit gehele proces.

De externe accountant moet worden benoemd door de algemene aandeelhoudersvergadering op voordracht van de Raad van Commissarissen. De externe accountant mag door de aandeelhoudersvergadering gevraagd worden om achtergrond informatie te verschaffen met betrekking tot de nauwkeurigheid van de financiële verslaglegging.

(24)

De code pleit er voor om de rol van de externe accountant te vergroten. De externe accountant wordt gecontroleerd door de auditcommissie op het gebied van de inhoud en de publicatie van financiële informatie.

(25)

Hoofdstuk 5: Onderzoeksopzet

5.1 Inleiding

In dit hoofdstuk bespreek ik alle zaken die te maken hebben met het opzetten en het uitvoeren van mijn onderzoek. Het gaat hierbij om de bepaling en de samenstelling van de onderzoekspopulatie, de steekproef, het gebruik van informatiebronnen en tenslotte de onderzoeksmethode.

5.2 De onderzoekspopulatie

De aanleiding van mijn scriptie is de ingebruikname van de code Tabaksblat in 2004. De code is alleen wettelijk verplicht voor beursgenoteerde bedrijven. Mijn doelstelling is om te onderzoeken of niet-beursgenoteerde bedrijven, die vallen onder de structuurregeling, de best practice bepalingen van de Nederlandse corporate governance code naleven in het boekjaar 2005. Onder de structuurregeling vallen de volgende vier organisatievormen: NV, BV, coöperatie en onderlinge waarborgmaatschappijen (OWM). In tabel een is het aantal bedrijven per rechtsvorm weergeven. Hierbij geef ik ook aan welke bedrijven vallen onder de structuurregeling. Tenslotte geef ik aan welke bedrijven hiervan economisch actief zijn. Voor de NV’s gaat het hierbij dus alleen om de niet-beursgenoteerde bedrijven.

Tabel 1: Verdeling populatie naar rechtsvorm

1 jan 2006 NV’s BV’s Coöperaties OWM Totaal

Alle bedrijven 687 177225 1790 483 180185 Structuurregeling 81 246 12 5 344 Structuurregeling- Economisch actief 62 182 7 1 252 Bron: www.kvk.nl/handelsregister

Er behoren dus 252 bedrijven tot mijn onderzoeksgroep. Deze data heb ik gehaald uit het handelsregister (http://www.kvk.nl/handelsregister). Alle bedrijven die voldoen aan de bepalingen van de structuurregeling moeten dat aangeven in het handelsregister van de Kamer van Koophandel (De Nijs Bik 2004). De totale populatie van mijn onderzoek is daarom 252. De populatie bestaat uit 62 NV’s, 182 BV’s, 7 coöperaties en 1 onderlinge waarborgmaatschappij.

(26)

De populatie is in tabel een onderverdeeld naar rechtsvorm. Verder heb ik de populatie ook ingedeeld naar bedrijfstak. Deze indeling is te zien in tabel twee.

Tabel 2: Verdeling naar bedrijfstak1

Bedrijfssectoren Absoluut Financiële instellingen 31 Nutsbedrijven 11 IT & Telecom 12 Handel 28 Algemene industrie 24 Basis Industrie 49

Media, Entertainment, Recreatie, Reizen 12 Grondstoffen 4 Consumentengoederen 24 Dienstverlening 16 Landbouw en voedselproductie 22 Transport 18 Instellingen 1 Totaal 252 5.3 De steekproef Reden Steekproef

De totale populatie van mijn scriptie is 252 bedrijven. Het valt buiten mijn mogelijkheden om al deze bedrijven te controleren op de naleving van de code Tabaksblat. Een complete controle zou teveel tijd kosten. Door het uitvoeren van een steekproef kan ik eveneens een duidelijk beeld krijgen van naleving van de code door de gehele populatie.

Bepaling steekproefgrootte

De steekproef die ik zal uitvoeren is een enkelvoudige aselecte steekproef. Dat betekent dat alle bedrijven een even grote kans hebben om in de steekproef te komen. Ik heb een compleet overzicht van mijn populatie dus ik ben in staat om een deze steekproef uit te voeren. Deze steekproef laat ik uitvoeren door SPSS zodat hij volledig aselect is.

Een belangrijk punt bij het uitvoeren van een steekproef is de bepaling van de steekproefgrootte. Om een steekproef representatief te laten zijn, is het belangrijk dat de steekproef groot genoeg is. De daadwerkelijke grootte hangt af van de betrouwbaarheid en de nauwkeurigheid gewenst door de onderzoeker.

(27)

De wiskundige formules om de steekproefgrootte te bepalen, worden bepaald door deze twee begrippen. Het gaat hierbij om het betrouwbaarheidsniveau en het betrouwbaarheidsinterval.

Het betrouwbaarheidsinterval geeft de “bandbreedte” aan van het antwoord. Wanneer ik een betrouwbaarheidsinterval kies van 5% en ik op basis van mijn steekproef bepaal dat 47 % van de populatie een best practice bepaling naleeft, dan ligt het daadwerkelijke percentage van naleving van de totale populatie tussen 42% en 52% (www.surveysystem.com).

Het betrouwbaarheidsniveau geeft aan met hoeveel procent zekerheid je kunt zeggen dat de uitkomst uit de steekproef representatief is voor de gehele populatie. Het geeft de kans aan dat het daadwerkelijke percentage van naleving van de populatie valt binnen het betrouwbaarheidsinterval (www.surveysystem.com).

In formule vorm ziet dit er als volgt uit:

N = ( Z*/ M)² P( 1-P ) (Moore & McGabe 2000)

N = Aantal bedrijven in de steekproef Z = Betrouwbaarheidsniveau

M = Betrouwbaarheidsinterval P = Steekproeffractie

De laatste variabele in de formule is de steekproeffractie. De steekproeffractie geeft in mijn onderzoek het percentage weer van naleving door bedrijven per individuele best practice bepalingen. De steekproeffractie wordt in decimalen weergegeven.

De betekenis van alle variabelen met betrekking tot de bepaling van de steekproefgrootte zijn nu bekend. Het is nu zaak te bepalen welke waarden ik kies voor de verschillende variabelen. In mijn onderzoek kies ik voor een betrouwbaarheidsniveau van 90% (Z=1,645) en een betrouwbaarheidsinterval van 12,5%. De reden voor deze keuze is dat ik de omvang van mijn steekproef wil beperken. Het controleren van jaarverslagen is namelijk een intensief proces. Bij het doen van een steekproef is het gebruikelijk om te kiezen voor een steekproeffractie van 0,5 (www.samplesurvey.com).

(28)

In mijn onderzoek heb ik geen zicht op wat de nalevingpercentages zullen zijn van de best practice bepalingen. In dat geval wordt gekozen voor de waarde van 0,5 omdat deze bij het invullen in de formule leidt tot de hoogste waarde van N. De steekproef is op deze manier altijd groot genoeg ongeacht de uiteindelijke waarde van de steekproeffractie. Invullen in de formule levert een steekproefgrootte op van 44 bedrijven. Vervolgens heb ik er voor gekozen om dit uit te breiden naar 45 bedrijven.

Resultaat steekproef

De onderzoekspopulatie heeft een aantal belangrijke kenmerken. Bij het uitvoeren van de steekproef heb ik gelet op de verdeling naar rechtsvorm en bedrijfstak. Te zien in tabel drie en vier is dat de verhoudingen in de steekproef grotendeels overeenkomen met de verhoudingen in de populatie. De steekproef is dus representatief voor de gehele populatie.

Tabel 3: Verdeling steekproef naar juridische rechtsvorm

Totale Populatie Verwacht Steekproef

NV 62 11 12

BV 182 33 32

Coöperatie 7 1 1

OWM 1 0 0

Totaal 252 45 45

Tabel 4: Verdeling bedrijfssectoren over steekproef

Bedrijfssectoren Verwachte aantallen

steekproef op basis populatie. Aantallen steekproef Financiële instellingen 6 6 Nutsbedrijven 2 2 IT & Telecom 2 1 Handel 5 5 Algemene industrie 4 3 Basis Industrie 9 8

Media, Entertainment, Recreatie, Reizen 2 3 Grondstoffen 1 1 Consumentengoederen 4 4 Dienstverlening 3 3 Landbouw en voedselproductie 4 5 Transport 3 4 Instellingen 0 0 Totaal 45 45

(29)

5.4 Het gebruik van informatiebronnen

Voor de controle of een bedrijf aan de best practices bepalingen voldoet, maak ik gebruik van twee bronnen:

• Het jaarverslag over het boekjaar 2005.

• De websites van de bedrijven, hierbij ligt de nadruk op het corporate governance gedeelte van de site en eventuele persberichten.

5.5 De onderzoeksmethode De inventarisatielijst

In het onderzoek maak ik gebruik van een inventarisatielijst (bijlage drie) om te bepalen of een bedrijf wel of niet voldoet aan de principes van de code Tabaksblat. Deze inventarisatielijst is opgesteld door de onderzoeksgroep Groningen. In de lijst staan de bepalingen opgedeeld in een of meer stellingen. In de inventarisatielijst is te zien dat een aantal bepalingen zijn onderstreept. Deze bepalingen zijn niet te controleren door externe belanghebbenden. Deze bepalingen hebben bijvoorbeeld betrekking op de taak en werkwijze van de Raad van Commissarissen of Raad van Bestuur of de deskundigheid van commissarissen. Het zijn bepalingen waarin de toepassing wordt verondersteld door de code. Bedrijven hoeven hierover geen enkele mededeling te doen. Het is op geen enkele manier na te gaan in hoeverre bedrijven deze bepalingen naleven (Onderzoeksgroep RuG 2005).

Werking inventarisatielijst

In mijn onderzoek heb ik de gebruikte methode voor de inventarisatielijst aangehouden van de onderzoeksgroep Groningen. De gebruikte methode is het beste te illustreren aan de hand van het door de onderzoeksgroep gehanteerde stroomschema (figuur twee). Eerst bepaal ik aan de hand van de informatie uit het jaarverslag en de website of een bepaling wordt nageleefd, niet wordt nageleefd of niet van toepassing is. Op het moment dat een bedrijf een bepaling naleeft, leidt dat tot een score van ‘1’. Wanneer een bedrijf een bepaling niet naleeft dan geeft dat een van score ‘0’ en wanneer een bepaling niet van toepassing is dan wordt een score van ‘-1’ gegeven.

(30)

Op het moment dat wordt vastgesteld dat een best practice bepaling niet wordt nageleefd, zijn er twee opties (score 0):

• Er wordt uitleg gegeven waarom een best practice bepaling niet wordt nageleefd (gecombineerde score: 0,1).

• Er wordt geen uitleg gegeven waarom een best practice bepaling niet wordt nageleefd (gecombineerde score: 0,0).

Wanneer is vastgesteld dat een code wordt nageleefd, zijn er wederom twee mogelijkheden:

• De naleving kan feitelijk aan de hand van informatie in het jaarverslag of op de website worden vastgesteld (gecombineerde score: 1,1).

• De naleving kan niet worden expliciet worden vastgesteld, maar er wordt ook geen informatie gevonden die op het tegendeel duidt. In het tweede geval wordt conform het pas- toe-of-leg-uit beginsel uitgegaan van een impliciete naleving (gecombineerde score van:1,0).

Tenslotte is er nog de mogelijkheid dat een best practice bepaling niet van toepassing is.

• De best practice is n.v.t. (score: -1)

Figuur 2: Stroomschema naleving code Tabaksblat

Verificatie toepassing best practice bepalingen Bron: Jaarverslag en website

Vennootschap A

Bepaling wordt niet nageleefd (0) Bepaling wordt wel nageleefd (1) Bepaling is n.v.t. (-1) Bepaling niet nageleefd: geen uitleg (0,0) Bepaling niet nageleefd: wel uitleg (0,1) Impliciete naleving (1,0) Expliciete Naleving (1,1) Bepaling wordt niet toegepast

(31)

Toepassing stellingen

Wanneer voldoet een bedrijf aan een best practice bepaling? In mijn scriptie kies ik er voor dat een bedrijf aan een bepaling voldoet op het moment dat het bedrijf in ieder geval aan de helft van de stellingen voldoet waaruit een bepaling is opgebouwd. Op het moment dat een bedrijf twee van de vier stellingen naleeft, voldoet het bedrijf in mijn onderzoek aan de best practice bepaling. De reden dat ik hiervoor kies, is vanwege de zeer uitgebreide best practice bepalingen. Hierdoor is het voor bedrijven lastig om een best practice bepaling volledig na te leven. De bedrijven die ik controleer zijn ook niet verplicht om de code na te leven. Het is dan niet reëel te veronderstellen dat deze bedrijven de best practice bepalingen in zijn geheel zullen naleven.

5.6 Problemen bij controle naleving

In deze paragraaf bespreek ik de uitvoering van de steekproef. Tijdens de uitvoering van de steekproef zijn er een aantal problemen geweest waar ik tegen aan ben gelopen. Om te beginnen was er het probleem dat niet voor elk bedrijf de benodigde informatie te vinden was. Vervolgens liep ik tegen het probleem aan dat veel bedrijven uit de steekproef onderdeel zijn van grote concerns. De oplossingen en keuzes met betrekking tot deze problemen zal ik verklaren.

Ontbreken benodigde informatie

Bij het uitvoeren van de steekproef bleek dat niet van elk bedrijf het jaarverslag beschikbaar was. De keuze die ik gemaakt heb is om in dat geval te kiezen voor een vergelijkbaar bedrijf. Met een vergelijkbaar bedrijf bedoel ik een bedrijf met dezelfde rechtsvorm en uit dezelfde bedrijfstak.

In tabel drie en vier is de verdeling van de steekproef te zien naar juridische rechtsvormen en bedrijfstak. Deze verdeling is gebaseerd op de verdeling van de totale populatie. Bij het kiezen van een nieuw bedrijf heb ik er rekening mee gehouden dat de verhoudingen van de steekproef hetzelfde blijven.

Impliciete naleving

Bij het toepassen van de inventarisatielijst had ik een probleem met het toepassen van impliciete naleving. Bij het merendeel van de bedrijven uit de steekproef was de informatie in het jaarverslag en op de website zeer beperkt. Op de websites van deze bedrijven stond vrijwel niks met betrekking tot corporate governance. De informatie in het jaarverslag beperkte zich tot de balans, de verlies en winst rekening en korte verslagen van de Raad van Bestuur en de Raad van

(32)

In de jaarverslagen en op de websites van de desbetreffende bedrijven is geen enkele indicatie te vinden dat de code Tabaksblat wordt toegepast. Het totaal gebrek aan informatie met betrekking tot de corporate governance beschouw ik als bewijs van niet toepassing van de code Tabaksblat. Het nagenoeg ontbreken van informatie op het gebied van corporate governance is voor mij onvoldoende bewijs van impliciete naleving.

Bedrijven onderdeel groter concern

Bij de uitvoering van de scriptie liep ik tegen het probleem aan dat een flink aantal bedrijven onderdeel zijn van een groter concern (bijlage vier). Bij deze bedrijven bezit het moederbedrijf een meerderheid van de aandelen. De moederbedrijven zijn vaak zeer grote organisaties en staan vrijwel allemaal genoteerd aan de beurs. Hierdoor moeten deze bedrijven veelal voldoen aan de corporate governance regels in het land waar ze genoteerd staan. Bij mijn steekproef komen bijvoorbeeld moederbedrijven uit de Verenigde Staten, Verenigd Koninkrijk en Frankrijk. In het kader van mijn onderzoek moet met betrekking tot deze situatie een belangrijke beslissing genomen worden. Gelden de corporate governance toepassingen van het moederbedrijf ook voor het in Nederland gevestigde dochter bedrijf?

In mijn scriptie kies ik ervoor om de toepassingen van corporate governance van het moederbedrijf niet te laten gelden voor het dochterbedrijf. In mijn scriptie doe ik onderzoek naar bedrijven die in Nederland zijn gevestigd en vallen onder de Nederlandse structuurregeling. Ik wil inzicht krijgen in de toepassing van de Nederlandse corporate governance regels van in Nederland gevestigde bedrijven. Op het moment dat ik de corporate governance regels toepas van het moederbedrijf is dat in mijn ogen niet het geval. Dan doe ik namelijk onderzoek naar het moederbedrijf en niet naar het in Nederland gevestigde bedrijf.

In mijn scriptie zijn het jaarverslag en de website van het dochterbedrijf de informatiebronnen. Bij de website beperk ik mij tot websites die specifiek gericht zijn op de ondernemingen uit mijn steekproef. De corporate websites laat ik buiten beschouwing.

Op het moment dat een bedrijf geen eigen website heeft, maak ik gebruik van de informatie op de site van het moederbedrijf. Er moet echter wel expliciet worden verwezen dat deze informatie betrekking heeft op het concern en al zijn dochter ondernemingen. Hiermee bedoel ik dat bij de beschrijvingen over corporate governance moet staan dat deze regels worden toegepast op alle dochter ondernemingen.

(33)

5.7 Reden uitsluiting hoofdstuk IV

In de inventarisatielijst is te zien dat vrijwel geheel hoofdstuk IV buiten het onderzoek is gehouden. Hoofdstuk IV heeft betrekking op de (algemene vergadering van) aandeelhouders. De reden om hoofdstuk IV buiten het onderzoek te laten is dat het hoofdstuk grotendeels niet van toepassing is op de BV’s, Coöperaties en OWM.

Een belangrijk kenmerk van beursgenoteerde bedrijven is dat de aandelen vrij overdraagbaar zijn en worden verhandeld via de effectenbeurs. Hierdoor wisselen aandelen regelmatig van eigenaar en zijn aandeelhouders minder betrokken bij het bedrijf waarin ze aandelen hebben. Een belangrijk verschijnsel bij beursgenoteerde bedrijven is daardoor absenteïsme (Buijn, Westbroek & Sanders 2005). Aandeelhouders zijn vaak niet aanwezig bij aandeelhoudersvergaderingen. De best practices uit hoofdstuk IV zijn er vooral op gericht om de betrokkenheid van de aandeelhouders bij de onderneming te vergroten.

Bij BV’s zijn de aandelen niet vrij verhandelbaar waardoor de best practices bepalingen uit hoofdstuk IV niet van toepassing zijn. Elke BV is namelijk verplicht om de vrijheid van overdracht van aandelen te beperken aan de hand van een blokkeringsregeling. Daarnaast moeten de aandelen van een BV ook op naam staan (Kuipers, Ruypers & Slangen 1993). Bij de coöperatie en de onderlinge waarborgmaatschappij zijn er geen aandeelhouders waardoor de principes en best practice bepalingen over aandeelhouders en de algemene vergadering van aandeelhouder niet toepasbaar zijn.

De NV’s uit mijn steekproef hebben veel overeenkomsten met de beursgenoteerde bedrijven. Echter de aandelen zijn niet-beursgenoteerd waardoor aandelen minder snel verhandeld worden. Aandelen wisselen minder snel van eigenaar waardoor de betrokkenheid van de aandeelhouders groter is.

Een praktische reden voor het achterwege laten van een groot gedeelte van hoofdstuk IV is dat deze bepalingen niet te controleren zijn aan de hand van de website en het jaarverslag van de onderneming. De informatie die nodig is om deze best practice bepalingen te controleren moet voornamelijk gehaald worden uit de notulen van de algemene vergadering van aandeelhouders. Deze informatie is alleen te achterhalen door de bedrijven aan te schrijven en te vragen om de gemaakte notulen (De Jong, Mertens & Roosenboom 2005). Hierdoor valt het buiten mijn

(34)

Hoofdstuk 6: Resultaten onderzoek

6.1 Inleiding

De resultaten van mijn onderzoek zijn te zien in tabel vijf. In de tabel staat een korte omschrijving van elke best practice bepaling. Van elke best practice bepaling geef ik aan in hoeverre hij wordt nageleefd door de bedrijven uit de onderzoekspopulatie. Tenslotte geef ik een toelichting op de resultaten. Hierbij bespreek ik het algemene beeld van de naleving, de opvallende resultaten en de kenmerken van de bedrijven die de code hebben toegepast.

6.2 Naleving en handhaving van de code

Tabel 5: Resultaten onderzoek

Best practices bepalingen Naleven Niet

naleven met uitleg

Niet toepassen

nvt

I.1. Hoofdlijnen corporate governance en compliance in jaarverslag

11,1 % - 88,9 %

-

I.2 Verandering CG structuur wordt besproken in de AVA 13,3 % - 4,4 % 82,3 % II.1.1 Maximale benoemingstermijn bestuurder 6,7 % 2,2 % 91,1 %

-

II 1.3 Aanwezigheid intern risicobeheersingssysteem 26,7 % 2,2 % 71,1% - II 1.4 Verklaring dat intern beheersingssysteem

effectief werkt

22,2 % 2,2 % 75,6% -

II 1.5 Rapportage bestuur gevoeligheid externe factoren 71,1 % 2,2 % 26,7 %

II.1.6 Klokkenluidersregeling 6,7 % 2.2 % 91.1 % -

II.1.7 Aantal commissariaten door bestuurder 15,6 % 2,2 % 82,2 % - II.2.1 Opties worden alleen voorwaardelijk

toegekend 11,1 % - 2,2 % 86,7 %

II.2.2 Toekenning onvoorwaardelijke opties 2,2 % - - 97,8 %

II.2.3 Toekenning aandelen aan bestuurders om niet 2,2 % - - 97,8 %

II.2.4 Minimale uitoefenprijs opties 11,1 % - 2,2 % 87,7 %

II.2.5 Geen aanpassing uitoefenprijs opties 11,1 % - 2,2 % 87,7 % II.2.6 Reglement m.b.t. handelwijze bestuurders

t.a.v. effectenbezit en transacties 4,4 % 2,2 % 93,3 % -

II.2.7 Maximale ontslagvergoeding 2,2 % 2,2 % 95,6 % -

II.2.8 Geen verstrekking van persoonlijke leningen, garanties e.d. aan bestuurders

2,2 % 2,2 % 95,6 % -

II.2.9 Remuneratierapport RvC

(publicatie en inhoud) 8,9 % 4,4 % 86,7 %

(35)

II.2.11 Openbaarmaking contract bij benoeming bestuurder

4,4 % 22,2 % 73,3 %

II.2.12 Transparantie terzake van bijzondere vergoeding

- - - 100 %

II.2.14 Aanvullende informatie t.a.v. opties 8,9 % 4,4 % 86,7 % II.3.4 Melding tegenstrijdige belangen door bestuurder - - 100 % - III.1.1 Er is een reglement van de RvC 2,2 % 2,2 % 95,6 % - III 1.2 Opname in jaarverslag van verslag RvC 64,4 % - 35,6 % - III 1.3 Beschrijving nevenfuncties, leeftijd , nationaliteit etc

RvC.

13,3 % - 86,7 % -

III.1.5 RvC verslag meldt frequente afwezigheid

commissarissen 17,8 % - 82,2 % -

III.1.7 Besprekingen door RvC 13,3 % - 86,7 % -

III.1.8 Bespreking strategie onderneming door RvC 31,1 % - 68,9 % - III.2.3 RvC verslag meldt dat voldaan is aan III.2.1 6,7 % - 93,3% - III.3.1 De profielschets voor RvC is vindbaar 2,2 % 2,2 % 95,6 % - III.3.2 Een RvC-lid is financieel expert 13,3 % - 86,7 % -

III.3.4 Maximale aantal commissariaten 11,1 % - 88,9 % -

III.3.5 Maximale zittingstermijn van 3 keer 4 jaar 15,6 % - 84,4 % - III 3.6 Rooster aftreden leden RvC is te vinden in publieke

bronnen 6,7 % - 93,3 % -

III.4.2 De voorzitter RvC is geen voormalig bestuurder

11,1 % - 88,9 % -

III.5.1 Reglementen audit- benoemings- en remuneratiecommissies

13,3 % - 86,7 % -

III.5.2 Verslag geeft informatie over vergaderingen,

Samenstelling verschillende commissies 13,3 % - 6,7 % 80 % III 5.3 Iedere commissie brengt verslag uit 2,2 % - 20 % 77,8 % III.5.6 Onverenigbaarheid functies met

voorzitterschap auditcommissie 11.1 % - 11.1 % 77,8 %

III.5.7 In de auditcommissie zit tenminste een financieel

expert 11.1 % - 11.1 % 77,8 %

III.5.11 Onverenigbaarheid functies met voorzitterschap remuneratiecommissie

6,7 % - 15,5 % 77,8 %

III.5.12 Remuneratiecommsie bevat een commissaris die

bestuurder is bij een beursgenoteerde onderneming 4,4 % - 17,8 % 77,8 %

(36)

III.6.4 Vermelding transacties met rechtspersonen met een deelneming in de organisatie

11,1 % - 64,4 % 24,5 %

III.7.1 Geen resultaatafhankelijke vergoeding commissarissen

100 % - - -

III.7.3 Reglement m.b.t. handelwijze commissarissen t.a.v. effectenbezit en transactie

8,9 % 2.2 % 88,9 % -

III.7.4 Geen verstrekking van persoonlijke leningen,

garanties e.d. aan commissarissen 100 % - - -

IV.3.1 Webcasting analistenbijeenkomsten, presentaties en persconferenties voor alle aandeelhouders

43,6 % - 56,4 % -

IV.3.6 Afzonderlijke CG-deel op website 33,3 % - 66,7 % IV.3.7 Aandeelhouderscirculaire staat op de website 11,1 % - 88,9 % - IV.3.9 Jaarverslag bevat overzicht van alle

beschermingsconstructies

- - 100 %

6.3 Toelichting resultaten Algemeen beeld

In het overzicht is te zien dat de meeste best practice bepalingen beperkt worden nageleefd. Er zijn in de resultaten maar een paar uitschieters naar boven. De meeste bedrijven passen de code Tabaksblat dus nog niet toe. Bij het doen van de steekproef waren er vijf bedrijven die de code naleefden (tabel zes). Deze bedrijven gaven in een afzonderlijk hoofdstuk inzicht in de toepassing en naleving van de code Tabaksblat. Verder was er in de steekproef een groep van vijf bedrijven die redelijk uitgebreid waren in hun verslaglegging op het gebied van corporate governance (tabel zeven). De grootste groep bedrijven uit de steekproef beperkt zich echter tot de weergave van de balans, de verlies en winst rekening en verslagen van de Raad van Bestuur en de Raad van Commissarissen.

Tabel 6: Bedrijven die de code naleven

Naam Bedrijfstak Rechtsvorm Zelfstandig

Aantal werknemers

Provincie of gemeente grootaandeelhouder

NCM Financiële instellingen NV V 3500 -

TBI Financiële instellingen BV V 9560 -

Delta Nutsbedrijven NV V 1511 V

WML Nutsbedrijven NV V 458 V

(37)

Tabel 7: Bedrijven die code beperkt naleven

Naam Bedrijfstak Rechtsvorm

Aantal werknemers Zelfstandig Provincie of gemeente grootaandeelhouder Sperwer Holding Handel BV 1024 V - HTM Transport NV 2353 V V IBN Dienstverlening BV 3417 V - Centraal Boekhuis Transport BV 549 V - Avebe Landbouw en voedselproductie Coöperatie 2407 v -

Resultaten met een hoog nalevingpercentage

In tabel vijf zijn er een aantal bepalingen te zien waar het percentage van naleving vrij hoog ligt. De eerste bepaling met een hoog nalevingpercentage is bepaling II 1.5 (rapportage van het bestuur over de gevoeligheid van externe factoren). Bij de meeste bedrijven maakt de Raad van Bestuur gebruik van hun verslag om de resultaten te verklaren. De leden van de Raad van Bestuur leggen in hun verslagen uit waarom de resultaten beter of slechter waren dan verwacht. Hierbij worden de externe factoren besproken die van invloed waren op de resultaten. Er wordt ook aangegeven hoe de externe factoren de resultaten in de toekomst beïnvloeden.

Het volgende resultaat waar dat het geval is, is bepaling III 1.2. (opname verslag RvC in het jaarverslag). Veel bedrijven nemen het verslag van de Raad van Commissarissen wel op in hun jaarverslag maar de inhoud is erg verschillend. Bij veel bedrijven blijft het verslag beperkt tot de formele mededeling dat de Raad van Commissarissen zich kan vinden in het opgestelde jaarverslag. Er zijn ook bedrijven waarbij in dit verslag uitgebreid verslag wordt gedaan over de werkzaamheden van de Raad van Commissarissen en van de audit, benoemings en remuneratie commissies. Het gaat hierbij vooral om de bedrijven uit tabel zes en zeven.

Vervolgens valt de hoge score op bij IV 3.1 (Webcasting analistenbijeenkomsten, presentaties en persconferenties voor alle aandeelhouders). De meeste bedrijven geven op hun website het laatste nieuws weer met betrekking tot de onderneming.

Tenslotte zijn er de scores van honderd procent. Het gaat hierbij om de bepalingen III 7.1 (Geen resultaatafhankelijke vergoeding commissarissen) en III 7.3 (Geen verstrekking van persoonlijke

(38)

Bij deze bepalingen gaat het om impliciete naleving. Er is in de jaarverslagen niet weer te vinden dat deze zaken voorkomen.

Resultaten in de categorie niet van toepassing

In tabel vijf is verder te zien dat bij een aantal bepalingen een zeer hoog percentage van de bedrijven valt in de categorie niet van toepassing. De eerste bepalingen waar het hier omgaat zijn de bepalingen II 2.1 tot en met 2.5 en 2.14. Deze bepalingen hebben te maken met de beloning in opties. Er zijn echter maar een aantal bedrijven die gebruik maken van opties als beloningsmiddel. Hierdoor zijn al deze bepalingen niet van toepassing, omdat ze uitgaan van het feit dat er opties worden uitgekeerd. Een verklaring hiervoor kan zijn dat het over het algemeen kleinere bedrijven zijn waarbij aandelenopties als beloning niet gebruikelijk is. Verder zijn de aandelen veelal niet vrij verhandelbaar waardoor opties op eigen aandelen niet mogelijk zijn. De bedrijven waar wel opties worden uitgegeven, zijn bedrijven die in handen zijn van buitenlandse beursgenoteerde ondernemingen. De opties hebben dan ook betrekking op de aandelen van het moederbedrijf.

Bij bepalingen III 5.1 tot en met 5.12 is er ook een hoge score bij de categorie niet van toepassing. Deze bepalingen hebben te maken met de audit, benoemings en remuneratie commissie. De meeste bedrijven hebben deze commissies nog niet ingesteld. Hierdoor zijn de bepalingen logischerwijs niet van toepassing. Een reden hiervoor kan zijn dat veel bedrijven te klein zijn voor het instellen van dergelijke commissies.

Tenslotte zijn er nog de bepalingen II 2.11 en II 2.12. Bij II 2.11 geldt als voorwaarde dat er een nieuwe bestuurder aangesteld moet worden. Bij lang niet alle bedrijven is dat het geval dus voor al deze bedrijven is de bepaling niet van toepassing. Bij II 2.12 moet er een bijzondere vergoeding worden uitgekeerd. In alle jaarverslagen is geen informatie te vinden dat een bijzondere vergoeding is uitgekeerd.

Kenmerken bedrijven

In tabel zes zijn de bedrijven te zien die de code vrijwel in zijn geheel naleven. Welke kenmerken zorgen ervoor dat deze bedrijven de code wel naleven? Op deze vraag zal ik proberen antwoord te geven. Het eerste kenmerk wat van invloed kan zijn op naleving is dat er drie bedrijven zijn die een duidelijke link hebben naar de overheid. Delta, WML en de BNG zijn allemaal voormalig staatsbedrijven.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Men zou kunnen zeggen dat een oordeel omtrent de werking van de interne beheersing niet gevormd kan worden zonder een oordeel omtrent de cultuur en het gedrag.. In

De methode van self-assess- ment heeft als voordeel dat van veronderstelde toepas- sing niet langer sprake kan zijn, in de zin dat vennoot- schappen over alle in de

De beurs- NV’s in den vreemde leven gemiddeld ongeveer twaalf (aspecten van) principes en best practice-bepalingen uit de Code niet na. Voor Amsterdamse beurs-NV’s ligt dat aantal

Maar nu steeds meer werknemers, zoals we in het tweede deel van dit artikel zullen behandelen, deel uitmaken van het kapitaal van de onderneming, zal ook een systeem voor

Zoals in Tabel 1 te zien is de uitkomst van de analyse niet-significant met een p-waarde van 0,86; ook de hoofdvariabelen familie (0,517) en busyness

Hoewel er in de literatuur dus weinig geschreven is over de beloning van leden van de Raad van Commissarissen is er in de Nederlandse Corporate Governance Code een

Corporate Governance Report uit 2002. Dit is een rapport van het onderzoek naar  CG 

Gezien de hierboven omschreven situatie waarin veel ondernemingen er voor kiezen om niet alle bepalingen toe te passen, is er reden om aan te nemen dat de relatie tussen