• No results found

Onderzoek naar Code Tabaksblat en de waarde van Nederlandse beursgenoteerde  ondernemingen in 2005 en 2006

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Onderzoek naar Code Tabaksblat en de waarde van Nederlandse beursgenoteerde  ondernemingen in 2005 en 2006"

Copied!
39
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

CORPORATE GOVERNANCE AND FIRM VALUE 

Onderzoek naar Code Tabaksblat en de waarde van Nederlandse beursgenoteerde  

ondernemingen in 2005 en 2006 

M. van Slooten 

Rijksuniversiteit Groningen 

Juli 2007 

(2)

Corporate Governance and Firm Value 

Onderzoek naar Code Tabaksblat en de waarde van Nederlandse beursgenoteerde 

ondernemingen in 2005 en 2006

 

 

M. van Slooten 

S1579282 

Rijksuniversiteit Groningen 

Faculteit Economie 

Afdeling Accountancy & Controlling 

Masterscriptie 

Juli 2007 

Begeleider: Dr. R.B.H. Hooghiemstra

(3)

VOORWOORD

 

Corporate governance, een actueel en interessant onderwerp. Regels en aanbevelingen inzake corporate  governance zijn opgezet om het toezicht op het management te verbeteren om voor belanghebbenden  het vertrouwen in bestuur en toezicht te (her)stellen. Voor mij zijn dit de redenen om mijn masterscriptie  te wijden aan corporate governance. Verdieping in het onderwerp door het lezen van andere  onderzoeken, publicaties en artikelen hebben geleid tot een basis, opzet en uitwerking van dit onderzoek.  Dit onderzoek is met name gericht op het ontstaan van corporate governance en de invloed van corporate  governance op de waarde van de onderneming. Waarom hebben we corporate governance? Kan  corporate governance zorgen voor (maximale) ondernemingswaarde? Deze en andere vragen zullen  beantwoord worden in dit onderzoek.  Mijn dank gaat uit naar de begeleiding vanuit de Rijksuniversiteit Groningen door de heer  R.B.H. Hooghiemstra. Door zijn aanwijzingen en kritische opmerkingen is deze scriptie tot een goed einde  gekomen. Ook wil ik mijn toentijdige werkgever bedanken voor de tijd en de faciliteiten die ik gekregen  heb om de scriptie te schrijven. Ten slotte wil ik graag mijn familie en mijn vrienden bedanken voor de  steun, de toewijding en de goede feedback.  Matthijs van Slooten  Groningen, juli 2007     

(4)

SAMENVATTING

In 2004 is de Nederlandse corporate governance code, de Code Tabaksblat ingevoerd. Het principe van de  code is een beter toezicht op het management door de aandeelhouders. Het ontstaan van corporate  governance (CG) kan herleid worden vanuit de Agency Theory (AT) (Eisenhardt, 1989). Deze theorie  beschrijft de relatie tussen het management, de aandeelhouders en de CG mechanismen die moeten  zorgen voor maximale ondernemingswaarde. 

Het doel van dit onderzoek is het vormen van een beeld van de invloed van CG op ondernemingswaarde. 

In dit onderzoek wordt de relatie onderzocht tussen de naleving van de Code Tabaksblat en de  marktwaarde van Nederlandse AEX‐ en AMX‐ondernemingen in 2005 en 2006. De naleving van de Code  Tabaksblat wordt weergegeven in een cijfer Tabaksblat (CTB). Dit is een cijfer die de Vereniging voor  Effectenbezitters (VEB) geeft met betrekking tot de naleving van de Code Tabaksblat. De marktwaarde van  de onderneming wordt weergegeven in Tobin’s Q (TQ). TQ wordt berekend door de marktwaarde van de  onderneming te delen door de boekwaarde van de totale activa (Chung en Pruit, 1994). TQ is berekend op  basis van de financiële gegevens uit de database REACH. 

Op basis van meervoudige regressieanalyse tussen CTB, TQ en controlevariabelen is vastgesteld dat er geen  significant lineair verband is tussen CTB en TQ. Dit resultaat is niet conform de resultaten van Bauer e.a.  (2003) en Black e.a. (2003). Zij vonden een positieve significante relatie tussen een CG rating en TQ. Een  verklaring voor de afwijking is dat de VEB rating mogelijk niet de CG mechanismen vertegenwoordigt die  moeten zorgen voor maximale ondernemingswaarde en dat het aantal waarnemingen niet groot genoeg  is. Een andere verklaring is een sterke CG structuur in Nederland door de wettelijke verankering van Code  Tabaksblat. Uit het onderzoek van Bauer e.a. (2003) is gebleken dat door een sterke CG structuur de relatie  met ondernemingswaarde minder sterk is.   

(5)

AFKORTINGEN 

AEX  Amsterdam Exchange Index 

AMS  Amsterdam Small Cap Index 

AMX  Amsterdam Midcap Index  AT  Agency Theory  AVA  Algemene Vergadering van Aandeelhouders BIK  Bedrijfsindeling Kamer van Koophandel CG  Corporate Governance  CGQ  Corporate Governance Quality COC  Combined Code  CRC  Cromme Code  CTB  Cijfer Tabaksblat  DAX  Deutscher AktieIndex  EMU  Economische en Monetaire Unie FTSE  Financial Times Index  GCGC  German Corporate Governance Code JNOT  Jaren van notering  KCGI  Korean Corporate Governance Index KSE  Korean Stock Exchange  MDAX  Deutscher Midkap Index  MSCI  Morgan Stanley Capital International Index MVE  Market Value Equity  NOT  Notering  POAT  Positivist Agency Theory  PRAT  Principal Agency Theory  PS  Prefered Stock  ROE  Return on Equity  RVC  Raad van Commissarissen  S  Sector  S&P  Standard & Poor’s  SCA  Stock Corporation Act  SOX  Sarbanes‐Oxley Act  TA  Total Assets TQ  Tobin’s Q  VEB  Vereniging van Effecten Bezitters  

(6)

INHOUDSOPGAVE 

1

 

Inleiding ... 6

 

1.1

 

Doelstelling ... 6

 

1.2

 

Probleemstelling ... 7

 

1.3

 

Onderzoeksmethode ... 7

 

1.4

 

Opbouw ... 8

 

2

 

Literatuur ... 9

 

2.1

 

Agency Theory ... 9

 

2.2

 

Voorgaande onderzoeken ... 10

 

2.3

 

Naleving corporate governance codes ... 12

 

2.4

 

Conclusie ... 14

 

3

 

Data en onderzoeksmethode ... 16

 

3.1

 

Ondernemingen en jaren ... 16

 

3.2

 

Cijfer Tabaksblat ... 17

 

3.3

 

Tobin’s Q ... 17

 

3.4

 

Regressie‐analyses... 18

 

4

 

Onderzoeksresultaten ... 21

 

4.1

 

Tobin’s Q ... 21

 

4.2

 

Correlatieanalyse ... 22

 

4.3

 

Regressieanalyse ... 23

 

4.4

 

Vergelijking resultaten ... 26

 

5

 

Conclusie ... 29

 

Literatuur ... 31

 

Bijlagen ... 33

 

A.

 

Aex‐ en amx ondernemingen ... 34

 

B.

 

Sectoren ... 35

 

C.

 

Cijfer Tabaksblat ... 36

 

D.

 

Tobin’s Q ... 37

 

E.

 

Scatter diagram ... 38

 

 

 

(7)

1

INLEIDING 

De Nederlandse corporate governance code, Code Tabaksblat, is op in 1 januari 2004 in werking getreden  voor beursgenoteerde vennootschappen met statutaire zetel in Nederland. Het doel van de Code  Tabaksblat is een verbeterde transparantie in de jaarrekening, betere verantwoording van de Raad van  Commissarissen (RVC) en een versterking en zeggenschap en bescherming van aandeelhouders  (Commissie Corporate Governance, 2003). In de Code Tabaksblat zijn principes en bepalingen opgenomen  voor goed ondernemersbestuur. De principes kunnen gezien worden als algemeen aanvaardbare  opvattingen over corporate governance (CG), welke uitgewerkt zijn in best‐practice bepalingen. De  vennootschap dient elk jaar in haar jaarverslag te vermelden op welke wijze de principes van de Code  Tabaksblat in het afgelopen boekjaar zijn toegepast. Voor de Code Tabaksblat geldt het principe ‘pas toe  of leg uit’. Dit houdt in dat de vennootschap bij het niet naleven van een bepaling dient uit te leggen  waarom deze bepaling in het jaarverslag niet wordt nageleefd.  Wat betekent Code Tabaksblat voor de waarde van ondernemingen en voor beleggers? Welke invloed  heeft CG op de waarde van de onderneming? De basis van CG is het agency probleem, deze wordt 

beschreven in de Agency Theory (AT). De AT beschrijft de relatie tussen de principaal (aandeelhouders) en  de agent (management). Het agency probleem ontstaat door een verschil in belang of doel tussen  principaal en agent en door de kosten of de beperkte mogelijkheden voor de principaal om de activiteiten  van de agent te controleren (Eisenhardt, 1989). Recente ontwikkelingen met betrekking tot dit probleem,  zoals verscheidene boekhoudschandalen, hebben geleid tot het nemen van maatregelen door overheden  en toezichthouders. In de Verenigde Staten (VS) is het Sarbanes‐Oxley Act (SOX) van kracht geworden. In  andere landen zijn ook CG codes van kracht geworden, zoals de Combined Code in het Verenigd Koninkrijk  (VK), de Cromme Code (CC) in Duitsland en in Nederland de Code Tabaksblat. Tussen de Codes zijn  overeenkomsten en verschillen, maar het principe is gelijk: een beter toezicht op het management door  de aandeelhouders (Aguilera en Cuervo‐Cazzura, 2004). 

1.1 DOELSTELLING 

Door de handhaving van de codes dient uiteindelijk de waarde van de onderneming gewaarborgd te  worden. Maar leidt het toepassen van een dergelijke code tot het toenemen van de waarde van de  onderneming? Wat belangrijk is voor aandeelhouders is dat de waarde van de onderneming gewaarborgd  blijft, maar dat ook ondernemingswaarde wordt gecreëerd. Kan CG, en in het bijzonder Code Tabaksblat,  een bijdrage leveren aan de waarde van de onderneming en kan door Code Tabaksblat de waarde van de  onderneming behouden worden?  Het doel van dit onderzoek is een bijdrage leveren aan bestaande literatuur met betrekking tot CG en  ondernemingswaarde. Meer specifiek is het doel van dit onderzoek het vormen van een beeld van CG en  de invloed op ondernemingswaarde. De bijdrage van dit onderzoek is dat onderzoek gedaan wordt naar  de Nederlandse Code Tabaksblat en de invloed op de waarde van Nederlandse beursgenoteerde  ondernemingen. Hierbij wordt ingegaan op de Nederlandse ontwikkeling met betrekking tot CG, namelijk  de invoering van de Code Tabaksblat in 2004. Dit kan van belang zijn voor beleggers, maar ook voor  overheden en toezichthouders. Het vormen van een beeld van CG en ondernemingswaarde wordt gedaan  door een relatie vast te stellen tussen de naleving van de Code Tabaksblat en de waarde van een  onderneming. 

(8)

1.2 PROBLEEMSTELLING 

In het verleden zijn onderzoeken uitgevoerd naar de relatie tussen CG en ondernemingswaarde door  Zimmerman e.a. (2004), Bauer e.a. (2003), Gompers e.a. (2003), De Jong e.a. (2001) en Black e.a. (2001).  Een belangrijke conclusie bij deze onderzoeken is dat er een positieve relatie is gevonden tussen CG en  ondernemingswaarde. In de eerder verrichte onderzoeken werd gekeken naar enkele componenten van 

CG binnen een land of meerdere landen (in het VK, de VS en in Duitsland). In dit onderzoek wordt specifiek  gekeken naar Nederlandse beursgenoteerde vennootschappen voor jaren 2005 en 2006. Op basis van de  waardering van beleggers kan worden vastgesteld of de Code Tabaksblat voor beleggers van belang is.  Om hier een antwoord op te geven wordt onderzoek gedaan naar de relatie tussen de naleving van de  bepalingen van de Code Tabaksblat en de waarde van de onderneming. De onderzoeksvraag is:  Wat is de relatie tussen de naleving van de Code Tabaksblat en de waarde van beursgenoteerde  ondernemingen in Nederland in de jaren 2005 en 2006?  Onder naleving van de Code Tabaksblat wordt verstaan in hoeverre beursgenoteerde vennootschappen in  Nederland de principes en best‐practice bepalingen naleven en dit vermelden in hun jaarverslag. In dit  onderzoek worden de cijfers gehanteerd die de Vereniging voor Effecten Bezitters (VEB) geeft met 

betrekking tot de naleving van Code Tabaksblat. Deze cijfers worden aangeduid als cijfer Tabaksblat (CTB).  De VEB heeft in 2005 en in 2006 onderzoek gedaan naar de naleving van Code Tabaksblat. Onder waarde 

van een onderneming wordt verstaan de marktwaarde. In dit onderzoek wordt Tobin’s Q (TQ) gehanteerd  voor maatstaf voor marktwaarde. TQ wordt berekend voor de jaren 2005 en 2006, op basis van de  financiële gegevens uit de database REACH. Er is gekozen voor deze jaren omdat Code Tabaksblat van  toepassing is vanaf het boekjaar 2004 en informatie over de naleving in 2005 beschikbaar is. Op deze  manier kan de relatie op lange termijn onderzocht worden. Daarnaast heeft de VEB onderzoek uitgevoerd  naar de naleving van de Code Tabaksblat in 2005 en 2006. De deelvragen ten behoeve van de  onderzoeksvraag zijn als volgt:  1. Wat wordt in de bestaande literatuur verstaan onder CG, welke onderzoeken met betrekking  tot de relatie tussen CG en ondernemingswaarde zijn eerder verricht en wat zijn hierbij de  belangrijkste conclusies geweest?  2. Welke analyses kunnen verricht worden om een relatie vast te stellen tussen de naleving van  Code Tabaksblat en ondernemingswaarde, hoe kan de naleving in beeld gebracht worden en  welke maatstaaf kan gehanteerd worden voor ondernemingswaarde? 

1.3 ONDERZOEKSMETHODE 

In dit onderzoek wordt een relatie onderzocht tussen de naleving van Code Tabaksblat en de waarde van  ondernemingen op lange termijn. In hoofdstuk 3 wordt gedetailleerd beschreven welke analyses worden  uitgevoerd ten behoeve van dit onderzoek. Eerst wordt beschreven wat de inhoud van CG is en hoe CG is 

ontstaan. Voor het ontstaan van CG wordt de AT gehanteerd. Vervolgens wordt beschreven hoe eerder  verricht onderzoek naar de relatie tussen CG en ondernemingswaarde heeft plaatsgevonden. Op basis 

hiervan wordt de meest geschikte methode van onderzoek samengesteld voor dit onderzoek. Daarnaast  wordt ingegaan op welke manier eerder onderzoek verbeterd of aangevuld kan worden of op welke  manier eerder verricht onderzoek toegepast kan worden op Nederlandse beursgenoteerde 

(9)

ondernemingen. Of in andere woorden, welke bijdrage kan dit onderzoek leveren aan de bestaande  literatuur.  Om een beeld te krijgen van de naleving wordt het rapport van de Monitoring Commissie Corporate  Governance Code gehanteerd. Deze commissie wordt ook de Commissie Frijns genoemd. De Commissie  Frijns heeft voor de boekjaren 2004 en 2005 een onderzoek gedaan naar de naleving van de code. Deze  rapporten zijn gepubliceerd in december 2005 en december 2006. In het rapport van de Commissie wordt  echter niet de naleving per onderneming beschreven. Het rapport van de Commissie Frijns wordt enkel  gehanteerd om een beeld te krijgen van de naleving van de Code Tabaksblat. In dit onderzoek worden  voor de naleving van Code Tabaksblat de cijfers gehanteerd die de VEB geeft met betrekking tot de  naleving. 

Een maatstaf voor marktwaarde voor ondernemingen is TQ. Deze wordt berekend door de marktwaarde  van het eigen vermogen plus het vreemd vermogen te delen door de vervangingswaarde van de activa  (Chung en Pruit, 1994). Voor de vergelijking wordt verwezen naar vergelijking 1 op pagina 18. Om TQ te  berekenen worden de financiële gegevens van de jaren 2005 en 2006 gehanteerd. Aan de hand van de  cijfers van de VEB wordt een relatie gezocht met TQ. Op basis van regressie‐analyse wordt onderzocht of er  een relatie is tussen Code Tabaksblat en TQ. 

In het onderzoek zijn echter een aantal beperkingen. De eerste beperking wordt veroorzaakt door de  cijfers van de VEB. Voor dit onderzoek kunnen alleen de jaren 2005 en 2006 gehanteerd worden, omdat de 

VEB deze jaren onderzocht heeft. Er kan bijvoorbeeld geen vergelijking gemaakt worden tussen de periode 

voor Code Tabaksblat en de periode na Code Tabaksblat omdat er over de jaren voor 2004 geen relevante  gegevens bekend zijn. Daarnaast is het belangrijk om te weten dat de VEB onderzoek gedaan heeft in 2005 

en 2006. De onderzoeken zijn onder andere gebaseerd op het jaarverslag van voorgaande jaren, de  boekjaren 2004 en 2005, maar de gegevens over Code Tabaksblat worden pas bekend in het  daaropvolgende jaar. 

1.4 OPBOUW 

De opbouw van het onderzoek is als volgt. In hoofdstuk 2 wordt de literatuur met betrekking tot CG en  ondernemingswaarde beschreven en welke bijdrage dit onderzoek kan leveren aan de bestaande  literatuur. Daarnaast wordt de naleving van Code Tabaksblat beschreven aan de hand van de rapporten  van de Monitoring Commissie (Frijns) en aan de hand van het onderzoek van de VEB. Hoofdstuk 3 gaat in  op de gehanteerde data, TQ en de regressie‐analyses. De onderzoeksresultaten van TQ en de resultaten  van de regressie‐analyses worden beschreven in hoofdstuk 4. Het onderzoek wordt afgesloten door in de  conclusie de uitkomst van het onderzoek uiteen te zetten in relatie tot de doelstelling en de 

(10)

2

LITERATUUR 

Het ontstaan van CG kan herleid worden vanuit de Agency Theory (AT). De AT beschrijft de relatie tussen  principaal (aandeelhouders) en agent (management). Vanuit deze relatie is behoefte ontstaan voor het  beschrijven van CG mechanismen om het ‘self‐serving’ gedrag van de agent te beperken (Eisenhardt,  1989). In de eerste paragraaf van dit hoofdstuk wordt deze theorie beschreven. In het verleden is eerder  onderzoek uitgevoerd naar de relatie tussen corporate governance en ondernemingswaarde. Deze  onderzoeken worden beschreven in de tweede paragraaf. In de derde paragraaf wordt de effectiviteit van  de CG codes in het VK, in Duitsland en in Nederland beschreven. De naleving van de Code Tabaksblat wordt  beschreven aan de hand van het rapport van de Monitoring Commissie en het onderzoek van de VEB. 

2.1 AGENCY THEORY 

De AT beschrijft de relatie tussen principaal en agent en gaat in op het oplossen van twee problemen  (Eisenhardt, 1989). Het eerste probleem is het agency‐probleem die ontstaat door de verschillende  belangen of doelstellingen van de principaal en de agent en de kosten en de beperkte mogelijkheden van  de principaal om de agent te controleren. Het probleem hierbij is dat de principaal niet vast kan stellen  dat de agent zich gedragen heeft conform de verwachtingen van de prinicpaal. Het tweede probleem is  het verschil in risicohouding tussen principaal en agent. Het probleem hierbij is dat de principaal en de  agent door de verschillende risicohoudingen verschillende acties zullen ondernemen. 

Volgens Jensen (1983) heeft de AT zich ontwikkeld in twee richtingen, de Positivist Agency Theory (POAT) 

en de Principal‐agent Theory (PRAT). De POAT beschrijft de corporate governance mechanismen om het  agency‐probleem op te lossen en om het gedrag van managers te beïnvloeden die hun eigen doelstelling  profileren boven het belang van de agent. De PRAT beschrijft een algemene theorie over de relatie tussen  principaal en agent welke toegepast kan worden op andere vergelijkbare relaties waarbij de principaal  een opdrachtgever is en de agent de uitvoerder. De PRAT is meer abstract en wiskundig. Ondanks de  verschillen tussen beide stromingen, is een belangrijk punt dat de theorieën elkaar aanvullen. De POAT  identificeert verschillende contracten tussen principaal en agent en de PRAT geeft aan welke contract het  meest efficiënt is onder verschillende omstandigheden (Eisenhardt, 1989). In de twee stromingen die zich  ontwikkeld hebben binnen de AT is dit onderzoek het best te plaatsen binnen de stroming POAT. Het gaat  om CG mechanismen die moeten zorgen voor maximale ondernemingswaarde. Voorbeelden van CG  mechanismen zijn de kapitaal‐ en arbeidsmarkt en de RVC. Een efficiënte kapitaal‐ en arbeidsmarkt is een  mechanisme dat gebruikt kan worden om het gedrag van managers te beïnvloeden en een RVC is een  informatiesysteem die aandeelhouders kunnen gebruiken om de managers te monitoren (Eisenhardt,  1989). Dedman (2002) noemt als CG mechanismen bonuscontracten, structuur van de RVC,  eigendomsstructuur (stemrechten en schuldcontracten), de aanwezigheid van wettelijke sancties voor het  management en de werking van de markt.  De relatie tussen principaal en agent en de verschillende doelen en belangen van deze partijen hebben  geleid tot het nemen van maatregelen. Deze maatregelen zijn de CG mechanismen. Denis (2003) definieert  CG als een verzameling mechanismen, zowel institutioneel als marktgeoriënteerd. Deze mechanismen  moeten er voor zorgen dat de ‘self‐interested controllers’ van een onderneming, díe keuzes maken die de  waarde voor de eigenaren van de onderneming maximaliseren. In dit onderzoek gaat het om de relatie  tussen deze CG mechanismen en de relatie met de waarde van de onderneming. De principes en best‐ practice bepalingen welke zijn opgenomen in de Code Tabaksblat kunnen gezien worden als CG 

(11)

mechanismen. Wetenschappers vanuit verschillende disciplines hebben onderzoek gedaan naar de AT. 

Eisenhardt (1989) zegt op basis van de onderzoeken binnen de POAT dat de AT wetenschappelijk 

ondersteund wordt. Ook naar de relatie tussen CG en ondernemingswaarde is eerder onderzoek gedaan.  Deze onderzoeken worden in de volgende paragraaf beschreven. Hierbij is onderscheid gemaakt tussen  onderzoeken die de relatie tussen CG en ondernemingswaarde op korte termijn vast stellen en de relatie  op lange termijn. 

2.2 VOORGAANDE ONDERZOEKEN 

In de onderzoeken van Beekes en Brown (2006), Zimmerman e.a. (2004), Gompers e.a. (2003) en Black  e.a. (2001) werd voornamelijk gekeken naar enkele of meerdere componenten van CG op korte en op  lange termijn. Deze onderzoeken en andere onderzoeken worden in deze paragraaf beschreven. Om een  beeld te vormen van het onderscheid tussen ondernemingswaarde op korte termijn en op lange termijn,  wordt hier bij de beschrijving onderscheid in gemaakt. In dit onderzoek ligt de nadruk op  ondernemingswaarde op lange termijn.  Op korte termijn wordt de invloed van CG op de koers van een aandeel onderzocht, zoals Beekes en Brown  (2006) en Fernandes Rodriquez e.a. (2004). Beekes en Brown (2006) onderzochten in Australië de  hypothese dat ondernemingen met een betere CG meer relevante informatie verstrekken aan de markt.  De kwaliteit van CG is vertaald in een rating, de CG Quality (CGQ) en is vastgesteld op basis van het Horwath 

Corporate Governance Report uit 2002. Dit is een rapport van het onderzoek naar CG in Australië,  uitgevoerd door de Horwath‐University of Newcastle. Dit onderzoek is voornamelijk gericht op de  onafhankelijkheid van de RVC en andere gerelateerde commissies. Beekes en Brown (2006) concludeerden  dat ondernemingen met een betere CG meer koersrelevante informatie verstrekken en dat de  prijsrelevante informatie van deze ondernemingen sneller wordt verwerkt. Fernandes‐Rodriquez e.a.  (2004) deden onderzoek naar de relatie tussen de compliance mededeling met de Spaanse Olivencia Code  en abnormale rendementen voor ondernemingen genoteerd aan de Madrid Stock Exchange. Hierbij zijn  de dagelijkse rendementen vastgesteld rondom de datum van het verstrekken van de compliance  mededeling. Op basis van deze rendementen is onderzocht of er een positieve reactie is van de markt op  de compliance mededeling. Fernandes‐Rodriquez e.a. (2004) concludeerden in hun onderzoek dat  beleggers compliance met de code positief waarderen en dat de CG structuur waarderelevant is.  Bij onderzoek naar de relatie tussen CG en ondernemingswaarde op lange termijn wordt onderzoek  uitgevoerd naar de invloed van CG op aandelenrendementen of ondernemingswaarde over een heel jaar  of meerdere jaren. In het verleden is in verschillende landen onderzoek uitgevoerd naar de relatie tussen  CG en ondernemingswaarde. In onderzoeken van Zimmerman e.a. (2004) en Black e.a. (2005) werd  onderzoek gedaan naar meerdere componenten van CG. Zimmerman e.a. (2004) deed in Duitsland  onderzoek naar de gehele German Corporate Governance Code en onderzochten de invloed van CG op de  waardering van aandelen. Zij onderzochten of compliance met de code relevante informatie geeft aan de  markt. In het onderzoek zijn 80 ondernemingen onderzocht die genoteerd zijn aan de DAX en de MDAX in  het jaar 2002 en 2003. Zimmerman e.a. (2004) concludeerden dat gepubliceerde informatie met  betrekking tot CG, relevantie informatie verstrekt aan de markt. Daarnaast is geconcludeerd dat 

compliance met de code niet alleen extern wordt beïnvloed, maar ook afhankelijk is van interne factoren.  Ondernemingen wegen kosten en baten van verschillende bepalingen af en bepalen zo hun mate van  naleving. Black e.a. (2005) onderzochten ook meerdere componenten van CG en vertaalden dat in de 

(12)

aandeelhoudersrechten, het bestuur, procedures van het bestuur, informatieverstrekking en  eigendomstructuur. De KCGI is een gewogen index van de vijf subindexen en geeft aan in hoeverre CG 

elementen aanwezig zijn. Black e.a. (2005) onderzochten in Korea de relatie tussen deze CG bepalingen en  ondernemingswaarde voor 515 ondernemingen uit Korea, genoteerd aan de Korean Stock Exchange (KSE)  in het jaar 2001. Vervolgens werd deze index gerelateerd aan TQ. Hierbij is geconcludeerd dat er een  positieve relatie is tussen KCGI en ondernemingswaarde. 

Een onderzoek waarbij een enkele component van CG onderzocht werd, is die van Gompers e.a. (2003). Zij  onderzochten de relatie tussen aandeelhoudersrechten en ondernemingsprestaties in de VS. Zij stelden  een G‐index op voor aandeelhoudersrechten voor 1500 Amerikaanse ondernemingen in de jaren ’90 van  de vorige eeuw. De G‐index bestaat uit punten die ondernemingen krijgen als zij CG bepalingen hebben die  aandeelhoudersrechten terugbrengen en rechten van het management doen toenemen. De G‐index geeft  de relatie weer tussen de macht van aandeelhouders en management. Gompers e.a. (2003) maakte een  portefeuille indeling op basis van ‘sterke’ aandeelhoudersrechten en ‘zwakke’ aandeelhoudersrechten en  vervolgens werd gekeken naar de aandelenrendementen. Conclusie is dat bij een long‐positie in  ondernemingen met ‘sterke’ aandeelhoudersrechten en een short‐positie in ondernemingen met  ‘zwakke’ aandeelhoudersrechten het rendement gemiddeld 8,5 procent hoger is.  Ook in Nederland is onderzoek gedaan naar de relatie tussen CG en ondernemingswaarde. De Jong e.a.  (2001) deden onderzoek naar de verandering van CG door de komst van het rapport van de Commissie  Peters in 1997. In het rapport van de Commissie Peters zijn veertig aanbevelingen opgenomen met  betrekking tot CG. Daarnaast onderzochten De Jong e.a. (2001) of er veranderingen zijn in de relatie 

tussen CG en prestaties en de invloed van aankondigingeffecten met betrekking tot CG. Zij deden dit voor  132 Nederlandse ondernemingen in de jaren 1992 tot 1997. Zij zochten een verklaring voor een maatstaf  van financiële prestaties, TQ, aan de hand van CG kenmerken en controlevariabelen. De Jong e.a. (2001)  concludeerden dat de CG zowel een positieve als negatieve invloed heeft op TQ. 

Naast de onderzoeken waarbij de CG per land onderzocht werd, is ook onderzoek gedaan naar de 

verschillen tussen CG van meerdere landen. Bauer e.a. (2003) zochten voor verschillende Europese landen  een relatie tussen CG standaarden en aandelenrendementen en ondernemingswaarde en deden dit voor  249 ondernemingen uit de FTSE Eurotop 300, in de jaren 2000 en 2001. De nadruk in dit onderzoek ligt op  de verschillen tussen de CG van meerdere landen en Bauer e.a. (2003) stelden net als Gompers e.a. (2003)  twee portfolio’s samen en zocht een relatie tussen de rendementen van de portfolio’s en CG. Bauer e.a.  (2003) vonden bij de EMU landen een positieve relatie tussen CG en ondernemingswaarde, maar in het VK  niet. De oorzaak kan volgens Bauer e.a. (2003) liggen in het feit dat CG al verwerkt is in de prijs en dat in  het VK sterkere CG standaarden aanwezig zijn. Hoe sterker de CG standaarden, hoe minder de relatie met  ondernemingswaarde. 

Naast de onderzoeken naar de relatie tussen CG en ondernemingswaarde, zoals hierboven beschreven, is  het ook van belang om te onderzoeken in hoeverre CG codes nageleefd worden. Het gaat in dit onderzoek  immers om de relatie tussen naleving van Code Tabaksblat en ondernemingswaarde. De naleving van de  CG codes wordt beschreven in de volgende paragraaf. 

 

(13)

2.3 NALEVING CORPORATE GOVERNANCE CODES 

In deze paragraaf wordt eerst beschreven wat de effectiviteit is van de codes in het VK en in Duitsland.  Vervolgens wordt de Code Tabaksblat beschreven en wordt gekeken naar de naleving van Code  Tabaksblat. Dit wordt gedaan aan de hand van de rapporten van de Monitoring Commissie en het jaarlijks  onderzoek van de VEB.  In het VK is in 1992 het Cadburry Report gepubliceerd. Dedman (2002) concludeert dat Britse  ondernemingen de governance structuur aanpassen in lijn met de aanbevelingen van het Cadburry  Report. In 1998 is de Combined Code (COC) ingesteld en in 2003 de herziene Combined Code. Pass (2006) 

deed onderzoek naar de naleving van de herziene COC bij 50 willekeurige ondernemingen uit de FTSE 250  van het boekjaar 2005. In het onderzoek zijn zes belangrijke bepalingen geselecteerd. Deze bepalingen  omvatten onderwerpen met betrekking tot het algemeen bestuur, de chief executive officer, de RVC, de  aanbevelingscommissie, de beloningscommissie en de auditcommissie. Uit het onderzoek blijkt dat 17 van  ondernemingen in zijn geheel de COC naleefden. Van de 33 ondernemingen die de COC niet naleefden  waren er 22 ondernemingen die een uitleg gaven. Omdat het principe van ‘comply or explain’ van  toepassing is zouden 11 ondernemingen een uitleg moeten geven.  

In 2002 is in Duitsland de German Corporate Governance Code aangenomen (GCGC). De GCGC is wettelijk  vastgelegd in de Stock Corporation Act (SCA) en de Duitse beursgenoteerde ondernemingen dienen een  verklaring van compliance af te geven. Werder e.a. (2005) deed onderzoek naar deze verklaringen van  compliance waarbij de verklaringen zijn onderzocht die voor februari 2003 zijn gepubliceerd. Binnen deze  verklaringen is onderscheid gemaakt tussen verklaringen waarbij de Code niet wordt toegepast en waarbij  de Code wel wordt toegepast. Volgens Werder e.a. (2005) verstrekken alle onderzochte ondernemingen  een verklaring waarbij de Code wel wordt toegepast. De GCGC wordt ook wel de Cromme Code (CRC)  genoemd. Met betrekking tot effectiviteit van de CRC schrijft Cromme (2005) dat in mei 2003 30 procent  van de DAX genoteerde ondernemingen aangeeft dat zij eind 2003 59 van de 62 aanbevelingen toe zullen  passen.  In Nederland is in 2004 de Code Tabaksblat ingevoerd. De Code Tabaksblat bestaat uit 21 principes voor  goed ondernemingsbestuur en deze principes zijn uitgewerkt in 113 concrete best‐practice bepalingen.  De Code Tabaksblat is van toepassing op alle vennootschappen met een statutaire zetel in Nederland en  waarvan de aandelen of certificaten van aandelen toegelaten zijn tot de effectenbeurs en is niet van  toepassing op beleggingsinstellingen die als financiële producten worden aangemerkt (Commissie  Corporate Governance, 2003). De Code Tabaksblat is in werking getreden vanaf het boekjaar beginnend  op 1 januari 2004 en is wettelijk geregeld in boek 2 BW. In de Code Tabaksblat worden vijf onderwerpen  behandeld. Deze onderwerpen zijn ingedeeld in vijf hoofdstukken. De onderwerpen zijn de naleving en  handhaving van de Code Tabaksblat, het bestuur, de RVC, de algemene vergadering van aandeelhouders  (AVA) en de audit van de financiële verslaggeving en de positie van de interne auditfunctie en de externe  accountant. Deze onderwerpen zijn vertaald naar de best‐practice bepalingen. De naleving van de Code  Tabaksblat wordt beschreven aan de hand van de rapporten van de Monitoring Commissie (Frijns) en het  onderzoek van de VEB.  Om de toepassing en naleving van de Code te monitoren is op 6 december 2004 de Monitoring Commissie  Corporate Governance Code door het kabinet ingesteld. De Monitoring Commissie heeft als officiële taak  de actualiteit en de bruikbaarheid van de Code Tabaksblat te bevorderen en de naleving te monitoren. 

(14)

Daarnaast wordt een algemeen beeld gegeven van de naleving van de Code Tabaksblat door  beursgenoteerde ondernemingen. De Commissie doet onderzoek naar de naleving van de Code en brengt  hierover rapport uit. Het onderzoek van de Monitoring Commissie wordt gedaan op basis van publiekelijk  beschikbare informatie. Deze informatie bestaat uit de jaarverslagen van de ondernemingen en de  informatie die beschikbaar is op de website van de onderneming. De Monitoring Commissie heeft in  december 2005 en 2006 een rapport uitgebracht.  Het rapport in december 2005 is het eerste rapport van de Commissie Frijns. Dit rapport heeft betrekking  op het boekjaar 2004. In dit rapport zijn de volgende belangrijke conclusies vastgesteld (Monitoring  Commissie Corporate Governance Code, 2005). In 2004 wordt gemiddeld 88 procent van de bepalingen  nageleefd, de gemiddelde directe toepassing van de bepalingen is ongeveer 81 procent. Ongeveer 93  procent van de ondernemingen verschaft informatie over de CG structuur. In 2004 is gebleken dat er  verschillen zijn tussen AEX‐fondsen en AMX‐ en AMS‐fondsen, waarbij de AEX fondsen in positieve zin  opvallen. Daarnaast is in 2004 onduidelijkheid op het gebied van beloningsbeleid en interne beheersing  waardoor de naleving minder is. Met betrekking tot deze gebieden is de Commissie Frijns met  aanbevelingen gekomen waardoor de bepalingen beter worden toegepast maar nog wel minder dan  gemiddeld.  Het rapport in december 2006 heeft betrekking op 2005 en dit is het tweede jaar waarin de naleving van  de Code Tabaksblat voor Nederlandse beursgenoteerde vennootschappen verplicht is. De Commissie  schrijft in haar tweede rapport dat de aandacht mede uitgaat naar de kwaliteit van de gegeven uitleg  indien afgeweken wordt van de Code Tabaksblat. De belangrijkste conclusies van de Monitoring  Commissie in het tweede rapport zijn als volgt te omschrijven (Monitoring Commissie Corporate  Governance Code, 2006). De naleving is toegenomen ten opzichte van 2004, gemiddeld 96 procent van de  codebepalingen wordt nageleefd. Lokale fondsen blijven achter bij de naleving in vergelijking met AEX‐, 

AMX‐, en AMS‐fondsen. Met betrekking tot de gegeven uitleg van afwijkingen kan 85 procent als 

begrijpelijk worden gekwalificeerd. De meeste administratiekantoren verlenen zonder enige beperkingen  stemvolmachten aan certificaathouders. De naleving van de Code Tabaksblat door institutionele  beleggers is 30 procent. In 2004 was er onduidelijkheid op het gebied van beloningsbeleid en interne  beheersing. Bepalingen op het gebied van beloningsbeleid en interne beheersing worden minder dan  gemiddeld toegepast. Over het algemeen kan gezegd worden dat ten opzichte van voorgaand jaar wel  verbetering is.  In het rapport van de Monitoring Commissie wordt niet de naleving per onderneming weergegeven. De  VEB doet ook onderzoek naar de inhoudelijke naleving van de Code Tabaksblat. De onderzoeksresultaten  van de VEB zijn publiekelijk beschikbaar op de website van de VEB. Op de website van de VEB wordt wel per  onderneming de naleving weergegeven. In dit onderzoek wordt gebruik gemaakt van de rating van de VEB.  De VEB is een vereniging van beleggers, zowel institutioneel als particulier. De VEB telt 40.000 leden en de  kerntaken van de VEB zijn belangenbehartiging en bevordering van het effectenbezit. Belangenbehartiging  vindt plaats tijdens de aandeelhoudersvergaderingen waarbij de VEB communiceert met de 

ondernemingsleiding en zich richt op de aandeelhoudersbelangen. Daarnaast benadrukt de VEB het belang  van het stemrecht van aandeelhouders en onderneemt de VEB (juridische) acties om de belangen van 

(15)

aandeelhouders te behartigen. Een voorbeeld van een succesvolle actie is de procedure in 1999 met  Philips waarin een schikking met Philips werd getroffen van € 4,5 miljoen.1 

De VEB doet jaarlijks onderzoek naar de naleving van de Code Tabaksblat en heeft dit in 2006 voor de  derde maal gedaan. Het onderzoek heeft plaatsgevonden in 2006, maar het onderzoek is onder meer  gebaseerd op de jaarrekeningen van 2005. Het onderzoek dat de VEB gedaan heeft in 2005 is onder meer  gebaseerd op de jaarrekeningen van 2004. Voor het onderzoek in 2006 zijn de 42 grootste Nederlands 

AEX‐ en AMX‐ beursvennootschappen in 2006 geselecteerd, van de Code Tabaksblat zijn 64 ‘best practice’  bepalingen geselecteerd. De VEB heeft niet alle bepalingen geselecteerd, maar de geselecteerde 

bepalingen zijn wel verdeeld over de eerste vier van de vijf onderdelen welke eerder in deze paragraaf zijn  genoemd. 

De belangrijkste conclusies van de VEB zijn als volgt te omschrijven (Tomic en De Vries, 2006). Door de  geselecteerde ondernemingen wordt 63 procent van de bepalingen nageleefd, vorig jaar was dit 55  procent. Op het gebied van transparantie en zeggenschapspositie van aandeelhouders blijkt in vergelijking  met voorgaand jaar weinig te zijn verbeterd. De VEB is ook ingegaan op de onduidelijkheid met betrekking  tot de bepalingen op het gebied van beloningsbeleid en interne beheersing. De bepaling met betrekking  tot de interne beheersing zijn verduidelijkt en beperkt tot het financiële risico. Hierdoor hebben 26  ondernemingen een verklaring afgegeven over de interne beheersing (de ‘in control’ statement), de  informatieverstrekking met betrekking tot beloningen blijft beperkt. Certificering van aandelen door een  administratiekantoor wordt bij 72 procent nog gehanteerd als bescherming van stemrecht. Volgens de VEB  liggen de knelpunten bij de bepalingen omtrent transparantie over het ondernemingsbeleid en 

remuneratie en zeggenschap. Op basis van het onderzoek geeft de VEB aan ondernemingen een cijfer  Tabaksblat (CTB). Deze cijfers zijn opgenomen in bijlage C Cijfer Tabaksblat, ontleend aan de VEB. In 

hoofdstuk 3 wordt een statistische onderbouwing gegeven van CTB. 

De VEB komt in 2005 tot een naleving van 63 procent, terwijl de Monitoring Commissie komt tot een  naleving van 96 procent. Volgens de VEB komt dit omdat de Monitoring Commissie elke verklaring van  afwijking accepteert en niet inhoudelijk toetst. De VEB heeft de Monitoring Commissie aanbevolen om  haar toetsing meer inhoudelijk te verrichten (VEB, Jaarverslag 2006). 

2.4 CONCLUSIE 

De AT, en met name de POAT, beschrijft het ontstaan van behoefte aan CG mechanismen. Op basis van  uitgevoerde onderzoeken binnen de POAT is voor de AT wetenschappelijke ondersteuning gevonden. Naar  de relatie tussen CG en ondernemingswaarde is ook onderzoek uitgevoerd. Voorgaande onderzoeken  hebben een positieve relatie gevonden tussen CG en de waarde van de onderneming. Onderzoeken  hebben onder andere plaatsgevonden in de VS, VK, Duitsland, Spanje en Australië. Met betrekking tot de  relatie tussen CG en de waarde van de onderneming is in Nederland onderzoek gedaan door De Jong e.a.  (2001), maar recentelijk is in Nederland geen onderzoek gedaan.          1

(16)

In dit onderzoek worden de Nederlandse beursgenoteerde ondernemingen onderzocht voor de jaren  2005 en 2006. Er is gekozen voor deze jaren omdat de Code Tabaksblat van toepassing is vanaf het  boekjaar 2004 en gegevens over de naleving van Code Tabaksblat in 2004 beschikbaar zijn in 2005.  Daarnaast heeft de VEB in 2005 en 2006 onderzoek gedaan naar de naleving van Code Tabaksblat. De  bijdrage die dit onderzoek levert, is dat er onderzoek gedaan wordt naar de Nederlandse Code Tabaksblat  en de invloed op de waarde van Nederlandse beursgenoteerde ondernemingen. Daarnaast zijn de jaren  voor dit onderzoek recenter in vergelijking met voorgaande onderzoeken en gaat dit onderzoek in op  huidige ontwikkelingen met betrekking tot CG in Nederland, namelijk de invoering van Code Tabaksblat.  In het VK en in Duitsland zijn ook CG codes van toepassing. Dedman (2002) concludeert dat Britse  ondernemingen de corporate governance structuur aanpassen conform de aanbevelingen van het  Cadburry Report. In 1998 is de COC ingesteld en in 2003 de herziene COC. Uit onderzoek naar de naleving  van COC blijkt dat van de 33 ondernemingen, 22 ondernemingen de COC naleven (Pass, 2006). Volgens  Werder e.a. (2005) verstrekken in Duitsland alle onderzochte ondernemingen een verklaring waarbij de 

GCGC wel wordt toegepast. Cromme (2005) schrijft dat in mei 2003 dat 30 procent van de DAX genoteerde  ondernemingen aangeeft dat zij eind 2003 59 van de 62 aanbevelingen toe zullen passen. 

Op basis van de rapporten van de Monitoring Commissie en het onderzoek van de VEB is een beeld 

geschetst van de naleving van de Code Tabaksblat. Zowel de Monitoring Commissie als de VEB komen tot  een percentage van naleving van de Code Tabaksblat, maar hier zit nog wel een groot verschil in. Volgens  de Monitoring Commissie wordt de Code Tabaksblat ‘goed’ nageleefd omdat het nalevingspercentage  hoog is. De VEB concludeert echter dat de naleving nog onvoldoende is (Tomic en De Vries, 2006). Het 

verschil wordt veroorzaakt door de toetsing van de afwijkingen van bepalingen. De VEB toetst meer  inhoudelijk, terwijl de Monitoring Commissie alleen kijkt of er een verklaring aanwezig is. Hoewel de  Monitoring Commissie een beeld geeft van de naleving door beursgenoteerde ondernemingen in het  algemeen, geeft de VEB een beeld van de naleving per onderneming. Ongeveer de helft van de 

ondernemingen in zowel 2006 als 2005 scoort hoger dan het gemiddelde en de helft van de  ondernemingen scoort in 2006 hoger dan in 2005. Nu de naleving van Code Tabaksblat in beeld is,  vertaald in een score CTB, kan deze gerelateerd worden aan de waarde van de onderneming. In het  volgende hoofdstuk wordt beschreven welke analyses worden verricht om vast te stellen of er een relatie  is tussen CTB en ondernemingswaarde. 

 

(17)

3

DATA EN ONDERZOEKSMETHODE 

Dit hoofdstuk gaat in op de geselecteerde data en de onderzoeksmethode. De eerste paragraaf geeft een  beschrijving van de ondernemingen die geselecteerd zijn. De tweede paragraaf gaat in op CTB en de derde  gaat in op TQ. Ten slotte wordt beschreven welke regressie‐analyses worden uitgevoerd om vast te stellen  of er een relatie is tussen de naleving van Code Tabaksblat en de waarde van de onderneming. 

3.1 ONDERNEMINGEN EN JAREN 

De ondernemingen die onderzocht worden zijn de Nederlandse beursgenoteerde ondernemingen. Dit  betreffen ondernemingen genoteerd aan de AEX en AMX. Een overzicht van AEX en AMX ondernemingen in  2006 en 2005 is opgenomen in bijlage A, Aex‐ en amx ondernemingen. Het aantal ondernemingen per  index is 25, in totaal 50 ondernemingen per jaar. Bij het selecteren van de ondernemingen heeft de VEB als  uitgangspunt genomen dat de ondernemingen in 2006 aan de beurs genoteerd zijn. Voor het onderzoek  in 2006 heeft de VEB 42 ondernemingen geselecteerd, verdeeld over AEX en AMX, respectievelijk 23 en 19.  In 2006 zijn vijf ondernemingen niet geselecteerd omdat deze in 2006 niet meer beursgenoteerd zijn en  drie ondernemingen omdat het vastgoed ondernemingen betreffen. De vastgoed ondernemingen zijn  uitgesloten omdat deze ondernemingen andere corporate governance kwesties kennen (Tomic en De  vries, 2006). Volgens Boot (2006) is de vastgoedsector complex door de aanwezigheid van semi‐publieke  ondernemingen (woningcorporaties) en commerciële ondernemingen. Hierdoor is er geen transparante  concurrentieverhouding en volgens Boot (2006) is dit een waardevol corporate governance mechanisme.  De ondernemingen die in 2006 niet meer beursgenoteerd zijn, zijn uitgesloten omdat Code Tabaksblat  niet meer van toepassing is. Voor het onderzoek in 2005 heeft de VEB 39 ondernemingen geselecteerd  waarvan 22 AEX ondernemingen en 17 AMX ondernemingen. In 2005 zijn 12 ondernemingen uitgesloten  omdat deze in 2006 niet meer beursgenoteerd waren, twee ondernemingen omdat het vastgoed 

ondermeningen zijn en één onderneming omdat deze per maart 2005 beursgenoteerd was. Daarnaast zijn  voor het onderzoek in 2005 vier ondernemingen toegevoegd, omdat deze in 2006 beursgenoteerd waren.  Aangezien de cijfers met betrekking tot Code Tabaksblat van de VEB gehanteerd worden, zullen deze  ondernemingen ook voor dit onderzoek gebruikt worden. Voor het onderzoek worden echter enkele  ondernemingen uitgesloten. Dit betreft Royal Dutch Shell Plc omdat Code Tabaksblat niet van toepassing  is op deze onderneming (Tomic en De Vries, 2006). Daarnaast zijn de financiële instellingen niet  meegenomen omdat deze ondernemingen een lage TQ hebben, dit betreffen vier ondernemingen  waaronder banken en verzekeringen. Zimmerman e.a. (2005) en De Jong e.a. (2001) hebben financiële  instellingen zoals banken en verzekeringen uitgesloten omdat deze ondernemingen een verschillende  corporate governance structuur hebben. Ondernemingen die in 2005 geen cijfer hebben gekregen van de  VEB zijn ook niet meegenomen, dit betreffen drie ondernemingen. Dit zijn de ondernemingen Crucell NV,  Pharming Group NV en Tom Tom NV. Deze ondernemingen hebben geen cijfer gekregen omdat in 2005  Code Tabaksblat niet van toepassing is geweest omdat de onderneming bijvoorbeeld niet beursgenoteerd  was. Dit betekent dat er voor dit onderzoek in 2006 en 2005 33 ondernemingen geselecteerd zijn. In  bijlage C, Cijfer Tabaksblat, is een overzicht opgenomen van de ondernemingen die geselecteerd zijn voor  het onderzoek. Hierin zijn ook de cijfers opgenomen die de VEB geeft voor de naleving van Code 

(18)

3.2 CIJFER TABAKSBLAT 

Met betrekking tot CTB is de volgende statistische beschrijving gemaakt. De gegevens van deze  beschrijving zijn opgenomen in Tabel 1. Voor een overzicht van CTB per onderneming, wordt verwezen  naar bijlage C. 

Tabel 1 ‘Descriptive Statistics CTB’ 

   N  Minimum  Maximum  Mean  Std. Deviation  Ctb 2006  33  3,80  7,90  6,0303  1,04118  Ctb 2005  33  2,40  7,90  5,6424  1,29471  Valid N (listwise)  33          Het cijfer dat maximaal gehaald kan worden is een 10. Het gemiddelde CTB in 2006 is 6,03 en 13  ondernemingen scoren hoger dan het gemiddelde. In 2005 was het gemiddelde 5,64 en scoorden 13  ondernemingen hoger dan het gemiddelde. Het hoogste cijfer voor zowel 2006 als 2005 is 7,90. In 2006  was dit het cijfer voor twee ondernemingen, namelijk voor Ahold NV en voor BAM Groep NV. In 2005 was  dit cijfer voor TNT NV. Het laagste cijfer is voor 2006 voor Fugro NV en in 2005 voor CSM NV,  respectievelijk een 3,80 en een 2,40. In 2006 hebben 19 ondernemingen een hoger cijfer ten opzichte van  2005. Daarnaast hebben in 2006 zes ondernemingen een lager cijfer en vijf ondernemingen hebben een  gelijk cijfer ten opzichte van 2005. In paragraaf 3.4 worden de ondernemingen ingedeeld in vijf sectoren.  In Tabel 2 ‘CTB per sector’ is ook het gemiddelde CTB per sector opgenomen. Er zijn twee sectoren die  zowel in 2006 als in 2005 een lagere score hadden dan het gemiddelde. Dit zijn de sectoren Industrie en  Verhuur en zakelijke dienstverlening.  Tabel 2 ‘CTB per sector’    CTB 2006  CTB 2005  N     Mean Mean Sector  Bouwnijverheid  5,83  6,80  3     Industriële dienstverlening  5,45  5,96  17     Reparatie en handel van consumentenartikelen  6,03  6,47  3     Verhuur en zakelijke dienstverlening  5,03  5,18  6     Vervoer, opslag en communicatie  6,93  6,70  4 

3.3 TOBIN’S Q 

TQ is een maatstaf voor de marktwaarde van een onderneming en is in 1968 geïntroduceerd door  Brainard en Tobin (Erickson en White, 2001). TQ kan op verschillende manieren berekend worden en met  betrekking tot de benadering van TQ is empirisch onderzoek gedaan. Erickson en White (2001) 

onderzochten de kwaliteit van TQ als maatstaf bij het gebruik van TQ in een regressie‐analyse. Zij  concludeerden dat het gebruik van TQ als afhankelijke variabele in een regressie‐analyse geen  systematische fout zal opleveren. Volgens Erickson en White (2001) zijn er twee soorten TQ, de TQ in  corporate finance en de TQ in de macro‐economie. Bij TQ in de corporate finance gaat het om de ratio  marktwaarde ten opzichte van de boekwaarde, bij TQ in de macro‐economie gaat het om het verklaren  van investeringen in immateriële vaste activa. Belangrijk verschil hierbij is dat bij de TQ in de corporate 

(19)

finance de totale activa meegenomen wordt in de berekening en bij de TQ in de macro‐economie een deel 

van de vaste activa, namelijk de immateriële vaste activa. Omdat in dit onderzoek de waarde van de  onderneming de marktwaarde of beurswaarde nodig is, wordt de ‘corporate finance’ TQ gehanteerd. De  ‘corporate finance’ TQ wordt ook gehanteerd door De Jong e.a. (2001) waarbij TQ berekend wordt door de  marktwaarde van de totale activa te delen door de vervangingswaarde van de totale activa.  Chung en Pruit (1994) hebben in hun onderzoek een vereenvoudigde benadering voor TQ geformuleerd en  geanalyseerd. Zij concludeerden hierbij dat deze benadering gebruikt kan worden om TQ te berekenen.  Deze TQ kan berekend worden op basis van eenvoudig beschikbare financiële informatie. In dit onderzoek  wordt om die reden deze benadering gehanteerd. Een vergelijkbare berekening voor TQ wordt gebruikt  door Black e.a. (2005). De benadering van TQ is als volgt: 

(

MVE

PS

DEBT

)

TQ

TA

+

+

=

  (1)  MVE = aantal uitstaande aandelen x prijs van een aandeel  PS = aantal uitstaande preferente aandelen x prijs van een preferent aandeel 

DEBT = boekwaarde van het kort vreemd vermogen (KVV) ‐/‐ de boekwaarde van vlottende activa + de 

boekwaarde van de langlopende schulden (LVV) 

TA = boekwaarde van de totale activa van de onderneming. 

Voor MVE is voor de prijs van een aandeel de prijs per ultimo boekjaar gehanteerd. De financiële gegevens  van 2005 en 2006 worden gebruikt om TQ te berekenen. Voor deze gegevens wordt de database REACH  geraadpleegd. In deze database is financiële en marketing informatie opgenomen met zoek‐ en  analysesoftware van Bureau van Dijk en gegevens van de Kamer van Koophandel en Elsevier  bedrijfsinformatie. REACH bevat per onderneming financiële gegevens die terug gaan tot 1992. De  resultaten van de berekening van TQ worden beschreven in hoofdstuk 4.1 Tobin’s Q. 

3.4 REGRESSIE‐ANALYSES 

De naleving van Code Tabaksblat wordt weergegeven in CTB, gebaseerd op het onderzoek van de VEB. 

Vervolgens wordt in navolging van voorgaande onderzoeken zoals Gompers e.a. (2003) en Bauer e.a.  (2003) TQ berekend en wordt er een relatie gezocht tussen TQ en CTB. De regressie‐analyse dient te 

verklaren of de waarde van TQ verklaard kan worden aan de hand van de cijfers van de VEB. Eerst wordt op  basis van enkelvoudige regressie‐analyse gekeken of er een relatie is tussen TQ en CTB. Bij enkelvoudige 

regressie‐analyse wordt onderzocht of een afhankelijke variabele verklaard kan worden aan de hand van  één onafhankelijke variabele. Om te onderzoeken of er een verband bestaat tussen twee variabelen kan  de correlatie analyse worden uitgevoerd. Dit wordt gedaan aan de hand van het scatter‐diagram en de  coëfficiënten voor correlatie. Vervolgens wordt de enkelvoudige regressie‐analyse uitgevoerd en het  model opgesteld en getest. De enkelvoudige regressievergelijking is als volgt opgesteld:  0 1

TQ

=

β β

+

CTB

  (2)  TQ wordt echter niet alleen beïnvloed door het CTB, maar ook door andere economische factoren. Op 

basis van meervoudige regressie‐analyse wordt gekeken wat de relatie is tussen TQ en CTB, rekening  houdend met andere factoren. Bauer e.a. (2003) stelde een regressie‐analyse op waarbij TQ verklaard 

(20)

werd door verschillende variabelen. Deze variabelen zijn de boekwaarde van de activa, de leeftijd van de  onderneming, de prestaties van de onderneming in het huidige jaar en in het voorgaande jaar, de sector  waarin de onderneming zich bevindt en het land waarin de onderneming zich bevindt. Deze variabelen  worden ook meegenomen in dit onderzoek, behalve de variabele van het land waarin de onderneming  zich bevindt. Deze variabele is niet van toepassing omdat alleen Nederlands ondernemingen worden  geselecteerd. Gompers e.a. (2003) namen in de regressie‐analyse van TQ ook de variabelen boekwaarde  van de activa en leeftijd van de onderneming op. Daarnaast hebben zij als dummy variabele opgenomen  of de onderneming is opgenomen in de Standard & Poor’s 500 (S&P 500). Een vergelijkbare variabele  wordt in dit onderzoek meegenomen waarbij onderscheidt gemaakt wordt tussen AEX ondernemingen en 

AMX ondernemingen. Black e.a. (2005) deden onderzoek in Korea en hebben in de regressie‐analyse ook  meerdere variabelen opgenomen. Deze variabelen zijn onder andere het aantal jaren dat een 

onderneming genoteerd is aan de beurs, omzetgroei, verschillende ratio’s met betrekking tot de omzet,  verhouding verhandelde aandelen en niet verhandelde aandelen, marktaandeel, sector, etc. De variabele  aantal jaren van notering aan de beurs, AEX of AMX, wordt in dit onderzoek meegenomen. De Jong e.a.  (2001) deden onderzoek naar de verandering van CG door de komst van het rapport van de Commissie  Peters in 1997. In de regressies van De Jong e.a. (2001) wordt TQ verklaard aan de hand van 17 corporate 

governance kenmerken en controlevariabelen. De variabelen die De Jong e.a. (2001) gebruikten zijn onder  andere totale activa, groei, vreemd vermogen, notering in de VS of in het VK, structuurregime, 

beschermingsconstructies, RVC en aandelenbezit. 

Voor de meervoudige regressie‐analyse in dit onderzoek worden de meest voorkomende variabelen  meegenomen die in voorgaande onderzoeken ook zijn meegenomen. Daarnaast worden variabelen  meegenomen die opgenomen zijn in de berekening van TQ. Belangrijke variabelen zijn sector, leeftijd van  de onderneming, prestaties van de onderneming in het huidige jaar en het voorgaande jaar zoals Return  On Equity (ROE), notering aan de AEX of AMX en het aantal jaren dat een onderneming genoteerd is. De  variabele die opgenomen is in de berekening van TQ is totale activa. In Tabel 3 is een overzicht  opgenomen van de variabelen die meegenomen worden in de meervoudige regressie‐analyse.  Tabel 3 ‘Variabelen regressie‐analyse’ 

     

Variabele  Afkorting  Omschrijving 

     

Tobins Q  TQ  Tobins Q, is het totaal van marktwaarde aandelenkapitaal, 

boekwaarde preferente aandelen en boekwaarde vreemd vermogen  gedeeld door de totale activa 

Cijfer Tabaksblat  CTB  Cijfer voor de naleving van Tabaksblat volgens de VEB  Return on Equity  ROE_H en 

ROE_V 

Prestaties van de onderneming in het huidige boekjaar en het  voorgaande boekjaar 

Totale activa  log(TA)  Totale activa per einde boekjaar 

Sector  S  Dummy variabele voor sector: 1 bouwnijverheid of anders, 2  industrie of anders, 3 consumentenartikelen of anders en 4 verhuur  en zakelijke dienstverlening of anders 

Leeftijd van de onderneming  log(AGE)  Leeftijd van de onderneming vanaf de oprichting 

Notering aan de AEX of de AMX  NOT  Dummy variabele voor notering aan de AEX of de AMX: 1 AEX, 0 anders Aantal jaren van notering  log(JNOT)  Aantal jaren van notering aan de AEX of de AMX 

(21)

Op basis van de variabelen uit Tabel 3 is de meervoudige regressievergelijking als volgt opgesteld: 

( )

(

)

(

)

0 1 2 3 4 5 6 7 1 8 2 9 3 10 4 11

_

_

log

log

log

TQ

CTB

ROE

H

ROE V

TA

AGE

NOT

JNOT

S

S

S

S

β

β

β

β

β

β

β

β

β

β

β

β

=

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

+

  (3) 

Hierbij is CTB het cijfer Tabaksblat, ROE_H de prestaties van de onderneming weergegeven in return on  equity in het huidige jaar en ROE_V in het voorgaande jaar, TA de boekwaarde van de totale activa van de  onderneming, AGE de leeftijd van de onderneming, NOT de dummy voor notering aan de AEX of de AMX, JNOT  het aantal jaren van notering en S de dummy voor sector waarin de onderneming zich bevindt. In verband 

met hetroskedasticiteit is voor de variabelen TA, AGE en JNOT in de regressievergelijking de logaritme  genomen. De indeling van de geselecteerde beursgenoteerde ondernemingen in sectoren is gedaan op  basis van de indeling van de Kamer van Koophandel. Deze geeft een onderneming een code op basis van  de het codesysteem Bedrijfsindeling Kamer van Koophandel, de BIK code. De indeling is gemaakt tot  sectieniveau en zo vallen de geselecteerde ondernemingen binnen zeven sectoren. Omdat er maar twee  ondernemingen vallen binnen de sector ‘winning van delfstoffen’ is deze sector weggelaten en zijn de  ondernemingen toegevoegd aan de sector ‘industrie’. De sector Financiële dienstverlening is weggelaten  omdat deze sector een lage TQ waarde heeft. De sector Vervoer, opslag en communicatie is de ‘omitted’  categorie. Dit betekend dat als de waarden van S1 tot en met S4 allemaal 0 zijn, de onderneming zich  bevindt in de sector Vervoer, opslag en communicatie. De geselecteerde beursgenoteerde 

ondernemingen zijn op deze manier in te delen in vijf verschillende sectoren. Een overzicht van de  ondernemingen en de sectoren is opgenomen in bijlage B, Sectoren. De regressievergelijking is uitgevoerd  over het jaar 2005 en 2006. De gegevens zijn verzameld uit de database REACH en voor de statistische  analyses wordt gebruik gemaakt van het statistische softwareprogramma SPSS. De resultaten van de  berekening van TQ, de correlatie analyse en de regressie‐analyse worden gepresenteerd in hoofdstuk 4 

(22)

4

ONDERZOEKSRESULTATEN 

In hoofdstuk 3 is de onderzoeksmethode beschreven. In dit hoofdstuk worden de onderzoeksresultaten  beschreven van de berekeningen van TQ en de resultaten van de correlatie analyse en de regressie‐ analyses. In de eerste paragraaf wordt TQ behandeld, in paragraaf twee de correlatieanalyse en in de  derde paragraaf de enkelvoudige en meervoudige regressie‐analayse. Tot slot wordt een vergelijking  gemaakt met voorgaande onderzoeken. 

4.1 TOBIN’S Q 

TQ is berekent op basis van de financiële gegevens uit de database REACH. De resultaten van de 

berekeningen zijn opgenomen in bijlage D, Tobin’s Q. In deze bijlage is TQ weergegeven per onderneming.  In Tabel 4 zijn statistische gegevens opgenomen van Tobin’s Q. 

Tabel 4 ‘Descriptive Statistics Tobin's Q’ 

   N  Minimum  Maximum  Mean  Std. Deviation  TQ 2006  33  ,43  3,80  1,3147  ,73184  TQ 2005  33  ,41  5,83  1,2291  ,94663  Valid N (listwise)  33          Het gemiddelde TQ voor 2006 is 1,31 en voor 2005 1,23. In 2006 hebben 16 ondernemingen een hogere TQ  dan het gemiddelde, in 2005 hebben 14 ondernemingen een hogere TQ dan het gemiddelde. Ten opzichte  van 2005 zijn in 2006 24 ondernemingen met hogere TQ, zes ondernemingen met een lagere en twee  ondernemingen met een gelijke TQ. De onderneming met de hoogste TQ is Reed Elsevier NV, zowel in 2006  als in 2005. De laagste TQ is in 2006 voor BAM Groep NV en in 2005 voor Univar NV. In Tabel 5 is TQ per  sector weergegeven.  Tabel 5 ‘Tobin’s Q per sector’    TQ 2006  TQ 2005     Mean  Mean  Sector  Bouwnijverheid  ,77  ,75     Industriële dienstverlening  1,39  1,40     Reparatie en handel van consumentenartikelen  ,83  ,71     Verhuur en zakelijke dienstverlening  1,46  1,30     Vervoer, opslag en communicatie  1,53  1,13  Uit Tabel 5 blijkt dat TQ voor de sector Bouwnijverheid en Reparatie en handel van consumentenartikelen  gemiddeld lager dan 1 is voor zowel 2006 als 2005. Bij een waarde lager dan 1 is de boekwaarde van de  totale activa groter dan de marktwaarde van de onderneming. Dit betekent dat de kosten om de activa  van de onderneming te vervangen hoger zijn dan de onderneming waard is. In 2006 hebben 16  ondernemingen een TQ lager dan 1, in 2005 17 ondernemingen.  Black e.a. (2005) berekende TQ voor 515 ondernemingen in Korea en kwamen uit op een gemiddelde van  ,85. Zij concludeerden hierbij dat deze lage waarde een signaal is van overinvestering. De Jong e.a. (2001)  berekende TQ over een periode voor de komst van het rapport van de Commissie Peters (1992‐1996) en 

(23)

over de periode na de komst van het rapport (1997‐1999). In de periode 1992‐1996 werd een gemiddelde  TQ gevonden van 1,40 en in de periode 1997‐1999 werd een gemiddelde gevonden van 1,87. In het  onderzoek van de Jong e.a. (2001) zijn alle niet‐financiële ondernemingen meegenomen welke genoteerd  zijn aan de Euronext Amsterdam. De resultaten van TQ van de Jong e.a. (2001) zijn hoger dan de  resultaten in Tabel 4. Een mogelijke oorzaak hiervoor is het verschil in aantal ondernemingen, maar ook  de periode waarin TQ berekend wordt. De resultaten in Tabel 4 zijn gebaseerd op 33 ondernemingen in de  periode 2005 en 2006, De Jong e.a. (2001) berekende TQ voor 140 ondernemingen. Door het geringe  aantal ondernemingen van 33 kan het zijn dat TQ lager is, echter Black e.a. (2005) berekende TQ in Korea  voor 515 ondernemingen en hadden gemiddeld een TQ lager dan 1. De waarde van TQ zal ook afhankelijk  zijn van de macro‐economische omstandigheden en de totale marktwaarde, deze zullen niet in elke  periode hetzelfde zijn.  Voor 2006 en 2005 is nu de waarde per onderneming bekend, weergegeven in de ratio TQ. Door middel  van correlatieanalyse en meervoudige regressie wordt in paragraaf 4.2 en 4.3 onderzocht of er een linear  verband bestaat tussen deze ratio, CTB en de overige variabelen die van invloed zijn op TQ. 

4.2 CORRELATIEANALYSE 

Eerst wordt onderzocht wat de samenhang is tussen de variabelen CTB en TQ. Dit wordt gedaan aan de  hand van het scatter‐diagram en de coëfficiënten voor correlatie. De scatter‐diagrammen zijn opgenomen  in bijlage E, Scatter diagram, in Figuur 1 en in Figuur 2. Op basis van de scatter‐diagram kan door de  spreiding vastgesteld worden dat er zowel in 2006 als in 2005 geen sterke relatie is tussen TQ en CTB. Uit  de scatter‐diagram blijkt dat in 2006 en in 2005 een outlier aanwezig is. Dit is de onderneming Reed  Elsevier NV, de onderneming met de hoogste TQ, zowel in 2006 als in 2005. Aangezien deze waarden een  sterke invloed zouden kunnen hebben bij de correlatie en regressie‐analyse wordt beoordeeld of deze  waarden uitgesloten moeten worden. Op basis van de correlatieanalyse in Tabel 6 en Tabel 7, kan de  samenhang tussen CTB en TQ vastgesteld worden. 

Tabel 6 ‘Correlatieanalyse CTB en TQ 2006’        TQ 2006  CTB 2006  TQ 2006  Pearson Correlation  1  ‐,223  Sig. (2‐tailed)    ,213  N  33  33  CTB 2006  Pearson Correlation  ‐,223  1  Sig. (2‐tailed)  ,213    N  33  33  Tabel 7 ‘Correlatieanalyse CTB en TQ 2005’        TQ 2005  CTB 2005  TQ 2005  Pearson Correlation  1  ‐,017  Sig. (2‐tailed)    ,924  N  33  33  CTB 2005  Pearson Correlation  ‐,017  1  Sig. (2‐tailed)  ,924    N  33  33 

(24)

Tabel 6 en Tabel 7 geven de Pearson Correlation coëfficiënt weer tussen TQ en CTB voor 2006 en 2005. 

Voor 2006 is het verband tussen TQ en CTB sterker dan voor 2005. De correlatiecoëfficiënt is voor 2006 en  2005 negatief, namelijk ‐,223 en ‐,017. Dit betekend dat TQ afneemt naarmate CTB hoger is. Het verband  tussen CTB en TQ is echter niet significant. De resultaten van de correlatieanalyse zijn niet in lijn met Black  e.a. (2005). Zij vonden een positieve significante correlatiecoëfficiënt tussen KCGI en TQ. Mogelijke  oorzaken voor deze tegenstelling kunnen zijn het verschil tussen KCGI en CTB en het verschil in aantal  ondernemingen. Black e.a. (2005) merkte echter op dat ondernemingswaarde afhankelijk is van meerdere  economische factoren. Om de te onderzoeken of TQ verklaard kan worden door CTB en de overige 

variabelen wordt in de volgende paragraaf de regressie‐analyse uitgevoerd. 

4.3 REGRESSIEANALYSE 

In de voorgaande onderzoeken van onder meer van Bauer e.a. (2003) en Black e.a (2005) is een positieve  relatie gevonden tussen CG en ondernemingswaarde. Daarom wordt verwacht dat de coëfficiënt in de  regressieanalyse positief is. Voor de enkelvoudige regressievergelijking is de volgende hypothese  opgesteld om de regressiecoëfficiënt te testen:  0 1

: 0

: 0

H

H

β

β

=

  De nul hypothese is dat de regressiecoëfficiënt gelijk is aan 0. Als

H

0verworpen wordt en

H

1

aangenomen wordt, dan is er sprake van een lineair verband tussen CTB en TQ. Voor het testen van de  hypothesen wordt de t‐test gedaan. De resultaten van de enkelvoudige regressieanalyse zijn opgenomen  in Tabel 8 enTabel 9. De t‐waarden zijn opgenomen in deze tabellen.  Tabel 8 ‘Enkelvoudige regressie 2006’  Model     Unstandardized  Coefficients  Standardized  Coefficients  t  Sig. 

B  Std. Error  Beta  B  Std. Error  1  (Constant)  2,258  ,753    3,000  ,005  CTB 2006  ‐,156  ,123  ‐,223  ‐1,271  ,213  a  Dependent Variable: TQ 2006  Tabel 9 ‘Enkelvoudige regressie 2005’  Model     Unstandardized  Coefficients  Standardized  Coefficients  t  Sig.  B  Std. Error  Beta  B  Std. Error  1  (Constant)  1,301  ,760    1,712  ,097  Ctb 2005  ‐,013  ,131  ‐,017  ‐,097  ,924  a  Dependent Variable: TQ 2005  Uit Tabel 8 en Tabel 9 blijkt dat zowel in 2006 als in 2005 CTB een negatieve regressiecoëfficiënt heeft. De  overschrijdingskans die hoort bij de t‐waarden van de coëfficiënten zijn echter niet significant laag dat 0

H

verworpen kan worden. Het weglaten van de outlier heeft geen significante invloed op de  richtingscoëfficiënt en de p‐waarde. Conclusie op basis van de enkelvoudige regressieanalyse is dat er  geen linear verband is tussen CTB en TQ, zowel in 2006 als in 2005. 

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Hierbij wordt gekeken naar de verschillen tussen een principle-based variant van corporate governance, de Nederlandse Corporate Governance Code, en een rules-based

Hierbij worden de AEX (Amsterdam Euronext Exchange), AMX (Amsterdam Midkap Index) en de AScX(Amsterdam Small Cap Index) gebruikt. Zowel in het jaar 2007 als in 2009 is

Hoewel er in de literatuur dus weinig geschreven is over de beloning van leden van de Raad van Commissarissen is er in de Nederlandse Corporate Governance Code een

De Code is van toepassing op alle vennootschappen met statutaire zetel in Nederland waarvan de aandelen of certificaten van aandelen zijn toegelaten tot een effectenbeurs,

In welke mate is er sprake van diversiteit in de Raden van Bestuur en Raden van Commissarissen bij de top 100 beursgenoteerde ondernemingen binnen Nederland en de top

Corporate Governance Codes spelen in dit onderzoek een belangrijke rol. De centrale vraag van dit onderzoek legt immers een relatie tussen Corporate Governance Codes en rapportage

Bij CEO’s, CFO’s, overige bestuurders en de totale groep van bestuurders wordt vastgesteld dat topbestuurders met een andere nationaliteit dan de Nederlandse

Een mogelijke reden voor het niet significant zou kunnen zijn, dat verhoudingsgewijs (AEX- genoteerde ondernemingen rapporteren meer woorden in hun jaarverslag dan AscX-genoteerde