Onderzoek naar de invloed van board activiteit op winststuring
Zitten commissarissen wel vaak genoeg om de vergadertafel om de cijfers te bespreken?
Masterthesis Controlling F.H. Oostenbrug
Augustus 2008
Onderzoek naar de invloed van board activiteit op winststuring
Uitleg bij het voorblad:
Corporate governance is belangrijk daarom worden er rapporten vol over geschreven. Goed bestuurde bedrijven presteren immers structureel beter. De praktijk is echter weerbarstiger.
Commissarissen zijn actief, maar zijn ze dat ook met de jaarcijfers. Of zijn meer bezig met allerlei ander functies en blijven de vergadertafels leeg, terwijl eigenlijk de jaarcijfers
(diepgaand) moeten worden besproken?
Zitten commissarissen wel vaak genoeg om de vergadertafel om de cijfers te bespreken?
Burdaard, augustus 2008 Rijksuniversiteit Groningen
Faculteit Economie en Bedrijfskunde Master Controlling
Auteur: F.H. Oostenbrug Studentnummer: 1445324
Begeleider: Dr. R.B.H. Hooghiemstra
De auteur is verantwoordelijk voor de inhoud van het afstudeerverslag.
Het auteursrecht van het afstudeerverslag berust bij de auteur.
Voorwoord Beste lezer,
Voor u ligt mijn masterthesis voor de opleiding Controlling. Het sluitstuk van 5 jaar studie aan de Rijksuniversiteit Groningen. In deze tijd heb ik veel kennis en inzicht mogen opdoen, waarvan deze thesis hopelijk blijk geeft. Het onderwerp sluit aan bij de, nog steeds, actuele discussie rondom corporate governance. Dat maakte het voor mij boeiend, omdat ik op deze manier veel van de (wetenschappelijke) achtergrond van de discussie te weten ben gekomen.
Op dit gebied heeft de Rijksuniversiteit Groningen ook een reputatie hoog te houden. Er wordt veel onderzoek naar gedaan, waaronder voor de Monitoring Commissie Corporate Governance Code (‘Commissie Frijns’). Op deze manier ben ik ook aan mijn onderwerp gekomen. Door het dataonderzoek voor dhr. Hooghiemstra werd mijn interesse gewekt. Hij was het ook die mij tijdens het schrijven van deze thesis heeft begeleid. Daarbij heeft hij mij meermalen van opbouwende kritiek voorzien. De gesprekken waren altijd plezierig en bleven niet alleen beperkt tot de thesis. Door deze goede begeleiding kon ik vlot doorwerken en daarvoor wil ik dan ook mijn hartelijke dank uitspreken.
Rest mij nog u veel leesplezier toe te wensen.
Burdaard, augustus 2008
Foppe-Harmen Oostenbrug
Managementsamenvatting
Na een aantal fraudeschandalen met de jaarrekening bij gerenommeerde bedrijven als Ahold en Enron zijn er in diverse landen strengere regels op het gebied van corporate governance gekomen. De bedoeling van deze regels zijn het verbeteren van de effectiviteit van het ondernemingsbestuur. Één van de klachten ten aanzien van commissarissen of non-executive bestuurders is dat zij niet actief toezicht houden, maar eerder druk zijn met allerlei nevenfuncties. Het gaat dan om het aantal vergaderingen dat de raad van commissarissen of haar commissies houden (DeZoort e.a. 2002). In deze masterthesis wordt onderzocht welke invloed dit heeft op de mate van winststuring, ook wel earnings managment genoemd.
Daarvoor is de volgende hoofdvraag geformuleerd.
“In hoeverre heeft board activiteit van raad van commissarissen, of de auditcommissie, bij Nederlandse, beursgenoteerde bedrijven invloed op de mate van winststuring?”
Naast de maatschappelijke en politieke beroering die over het toezicht van commissarissen is ontstaan, is er ook bij de wetenschap belangstelling voor dit onderwerp. Internationaal is de conclusie over het algemeen dat meer board activiteit positief is voor de effectiviteit van het ondernemingsbestuur. Toch is de relatie niet zo duidelijk als het op het eerste gezicht lijkt. In de Nederlandse, two-tier context staan de toezichthoudende raad van commissarissen verder van het management af, waardoor er meer ruimte is om met meer eigen initiatief. Mogelijk dat het toezicht daarmee ook effectiever is. Het onderzoek van Hooghiemstra e.a. (2008) in 2004 wijst wel in die richting.
Het uitgangspunt van de thesis de agentschaptheorie. Deze theorie stelt dat bij het scheiden van eigendom en leiding van een onderneming conflicten kunnen ontstaan door het verschil in belangen tussen de aandeelhouders (principalen) en de managers (agenten), terwijl de aandeelhouders moeilijk of slechts tegen hoge kosten kunnen nagaan of de managers wel in hun belang handelen (Eisenhardt,1989). Om ervoor te zorgen dat de managers meer in het belang handelen van de aandeelhouders zijn er verschillende beheersingsmechanismen van toepassing. Jensen (1993) onderscheidt de volgende vier: concurrentie, wetten en regels,
‘internal’ en ‘external control’. De kosten die hiermee en met de belangenverschillen worden
geassocieerd worden door Jensen en Meckling (1976) agentschapkosten genoemd en moeten met een optimale inzet van de beheersingsmechanismen worden geminimaliseerd.
In veel onderzoeken is er, net als in dit onderzoek, aandacht voor de rol en de effectiviteit van het ondernemingsbestuur als een internal control mechanisme. Volgens Fama en Jensen (1983) zijn zij verantwoordelijk voor beslissingsmanagement (initiatie en implementatie van plannen) en beslissingsbeheersing (ratificatie en monitoring van plannen). In Nederland worden deze functies gescheiden van elkaar in de raad van betuur (beslissingmanagement) en de raad van commissarissen (beslissingbeheersing). Om het ondernemingsbestuur beter te laten functioneren zijn de regels aangescherpt, zo is in Nederland de code Tabaksblat (NCGC) ingevoerd. Deze zijn regels zijn (deels) gebaseerd en onderwerp van onderzoek naar ‘board attributes’ (Zahra en Pearce, 1989).
Het ondernemingsbestuur is in staat om als toezichthouder winststuring beïnvloeden (Xie e.a., 2003). Hoewel winststuring ook in de vorm van fraudulent accounting (Gunny, 2005) en real earnings management (Roychowdhury, 2006) kan voorkomen, wordt hier aangenomen dat winststuring met behulp van accrual manipulatie plaatsvindt. Bij winststuring worden, volgens Healy en Wahlen (1999), de financiële cijfers anders voorgesteld om belanghebbers te misleiden over de werkelijke prestatie of om contractuele uitkomsten te beïnvloeden.
Hoewel winststuring ook een goede op een goede manier gebruikt kan worden (Healy en Wahlen, 1999), zijn hiermee twee agentschapproblemen te associëren: adverse selection en moral hazard.
In Nederland is de raad van commissarissen verantwoordelijk voor het toezicht op de financiële verslaggeving (NCGC III.1.6). Om dit goed uit te voeren is een auditcommissie van belang (o.a. Kesner, 1988; Vance, 1983; Klein, 2002). De auditcommissie heeft een breed pakket aan (voorbereidende) taken, waaronder het toezicht op schattingsposten in de jaarrekening (NCGC III.5.4b). Daarmee heeft het, volgens Xie e.a. (2003), invloed op
‘discretionary accruals’. Voor het functioneren van de raad van commissarissen en de
auditcommissie worden onafhankelijkheid (o.a. Xie e.a., 2003; Choutourou e.a., 2001),
grootte (o.a. Beasley, 1996; Xie e.a., 2003; Choutourou e.a., 2001) en expertise (o.a. Felo e.a.,
2003; Carcello e.a., 2006) als van belang gezien. Voor de invloed van deze ‘attributes’ zal in
dit onderzoek dan ook worden gecontroleerd.
Met betrekking tot board activiteit wijst empirisch onderzoek over het algemeen op een positieve rol in het toezicht op de financiële verantwoording. Goodwin-Stewart en Kent (2006) bijvoorbeeld vinden een positieve relatie met accountantskosten, wat zou kunnen betekenen dat een actieve auditcommissie meer waarde hecht aan hogere kwaliteit accountantscontrole. In lijn hiermee is een actieve auditcommissie negatief gerelateerd aan herzieningen (Abbott e.a., 2004), financiële rapporteringproblemen (Song en Windram, 2000), (frauduleuze) gebreken in de jaarrekening (Abbott e.a., 2000) en winststuring (Hooghiemstra e.a., 2008; Xie e.a., 2003; Chtourou e.a., 2001. Xie e.a. (2003) zien daarnaast ook nog een negatieve relatie tussen board activiteit en winststuring. Larcker e.a. (2007) kunnen een dergelijke relatie niet vinden, voor zowel de auditcommissie als de gehele board.
De relatie is dan ook niet helemaal eenduidig. Jensen (1993) stelt dat een positieve invloed van board activiteit alleen mag worden verwacht als de board cultuur open en constructief kritisch is, het management haar informatie bereid is te delen en niet de agenda bepaalt.
Bovendien blijkt de vergaderfrequentie te worden opgevoerd ten tijde van problemen. Wel is het zo dat daardoor de prestaties ook verbeteren (Brick en Chidambaran 2007; Vafeas, 1999)
Op basis van het bovenstaande onderzoek en de complexiteit van het financiële rapporteringproces, waarvoor, naast expertise en ervaring, veel tijd nodig is, wordt hier verwacht dat board activiteit negatief gerelateerd zal zijn aan winststuring. Om dit te toetsen wordt er met behulp van een multivariabele regressie een steekproef van 97 Nederlandse beursgenoteerde bedrijven onderzocht, waarvan 35 met een auditcommissie. Hierbij wordt de informatie over het aantal vergaderingen uit de jaarverslagen gehaald. Winsturing wordt gemeten aan de hand van de totale accruals. Dit resulteert in een verwerping van de hypotheses.
Hieruit valt te concluderen dat board activiteit geen rol van betekenis speelt, voor zowel de
gehele raad als de auditcommissie. Dit is mogelijk te verklaren uit het feit dat vergaderingen
niet zomaar effectief zijn, maar dat de board cultuur open en constructief kritisch moet zijn, er
de bereidheid van het management om informatie te delen moet zijn en dat het management
de agenda van de raad niet bepaalt. Hoewel dit goed mogelijk lijkt door de scheiding van het
bestuur en de commissarissen in de Nederlandse two-tier board, kan het ook zijn dat het
management toch meer invloed heeft op de raad van commissarissen. Dit zou door een
zwakkere corporate governance kunnen komen. Het zou mogelijk het verschil verklaren met
een soortgelijk onderzoek van Hooghiemstra e.a. (2008), die als onderzoeksjaar 2004
hanteren. Dat zou echter wel beteken dat er een snelle omslag in corporate governance heeft plaatsgevonden van 2003 (het onderzoeksjaar van deze thesis) naar 2004.
Ondanks de zorgvuldige uitvoering van het onderzoek kunnen beperkingen op het gebied van
dataverzameling, definities van variabelen en het toetsen van de relaties ook een verklaring
zijn voor het ontbreken van een significante invloed van board activiteit. Zo dekt de maatstaf
voor board activiteit de lading niet helemaal. Er wordt nu geen rekening gehouden met de
effectieve tijd, de lengte en de voorbereiding van de vergaderingen. Verder is de vraag of de
mate van winststuring correct is vastgesteld, aangezien er veel discussie is over de
betrouwbaarheid van de modellen die winststuring meten (Beneish, 2001). Dan is er nog de
endogeniteit, waar Hermalin en Weisbach (2003) al op wezen. Ondanks het opnemen van
controlevariabelen is het niet uitgesloten dat onderlinge correlaties de uitkomsten
beïnvloeden. Het is derhalve mogelijk dat dit onderzoek ten onrechte geen relatie heeft
kunnen aantonen. Naar aanleiding van bovengenoemde beperkingen wordt in deze thesis dan
ook aanbevolen om de theoretische grondslag voor de invloed van board activiteit te
versterken. Dit kan door middel van case studies. Hiermee kan duidelijker worden hoe board
activiteit de kwaliteit van het ondernemingsbestuur kan beïnvloeden. Bovendien zou er
vergelijkend onderzoek kunnen plaatsvinden om te kijken in welke (corporate governance)
context board activiteit (meer) effect genereert. Hiermee kan ook inzicht worden verkregen in
hoeverre board activiteit interactie vertoont met andere variabelen.
Inhoudsopgave
VOORWOORD ... 2
MANAGEMENTSAMENVATTING... 3
1. INLEIDING VAN HET ONDERZOEK ... 8
1.1 A
ANLEIDING VAN HET ONDERZOEK... 8
1.2 V
RAAGSTELLING... 10
1.3 R
ELEVANTIE VAN HET ONDERZOEK... 12
1.4 S
TRUCTUUR VAN HET ONDERZOEK... 13
2. LITERATUUR... 14
2.1 C
ORPORATE GOVERNANCE:
EEN INLEIDING... 14
2.1.1 inleiding... 14
2.1.2 Theoretische achtergrond ... 15
2.1.3 Beheersingsmechanismen ... 16
2.2 H
ET ONDERNEMINGSBESTUUR... 18
2.2.1 Rol van het ondernemingsbestuur ... 18
2.2.2 Ondernemingsbestuur in Nederland... 18
2.2.3 Onderzoek naar het ondernemingsbestuur... 20
2.3 W
INSTSTURING... 21
2.3.1 inleiding... 21
2.3.2Rapporteringperspectief ... 22
2.3.3 Contractueel perspectief ... 23
2.3.4 Kanttekeningen bij winststuring ... 24
2.4 T
OEZICHT OP DE FINANCIËLE VERANTWOORDING... 25
2.4.1 Inleiding... 25
2.4.2 Rol van de auditcommissie... 26
2.4.3 Effectiviteit van de auditcommissie... 28
2.5 B
OARD ACTIVITEIT... 31
2.5.1 Inleiding board activiteit... 31
2.5.2 De invloed vaan board activiteit ... 32
3. HYPOTHESES, DATA EN ONDERZOEKSMETHODE... 35
3.1 H
YPOTHESEFORMULERING... 35
3.2 D
ATA... 37
3.2.1 Dataverzameling ... 37
3.2.2 Onafhankelijke variabele ... 38
3.2.3 Afhankelijke variabele ... 39
3.2.4 Controlevariabelen... 40
3.3 O
NDERZOEKSMETHODE... 41
4. RESULTATEN ... 43
4.1
BESCHRIJVING VAN DE VARIABELEN... 43
4.2.1 De raad van commissarissen... 43
4.2.1 Auditcommissie ... 44
4.2 T
OETSRESULTATEN... 44
4.2.1 De raad van commissarissen... 45
4.2.2 De auditcommissie... 45
5. CONCLUSIE ... 47
5.1 S
AMENVATTING EN CONCLUSIE... 47
5.2
BEPERKINGEN... 50
5.2.1 Dataverzameling ... 50
5.2.2 Definiëring van de variabelen... 50
5.2.3 Toetsen van de hypothese... 51
5.3 A
ANBEVELINGEN VOOR VERVOLGONDERZOEK... 52
LITERATUUR ... 54
1. Inleiding van het onderzoek
In dit eerste hoofdstuk wordt het onderwerp van mijn thesis ingeleid. Het onderzoek zal gaan over de vraag of de mate waarin winststuring wordt toegepast wordt beïnvloed door de mate waarin de board zich actief bezig houdt met het wel en wee van een onderneming. In dit hoofdstuk zal de aanleiding van het onderzoek worden gegeven, waarna de vraagstelling aan bod komt. Met behulp van de literatuur op dit gebied zal de relevantie van het onderwerp worden weergegeven. Tot slot zal de structuur van de thesis worden besproken.
1.1 Aanleiding van het onderzoek
Aan het begin van deze eeuw werd de wereld opgeschrikt door een aantal grote fraudeschandalen, waarbij de jaarrekening een misleidend beeld gaf van de situatie bij de betreffende bedrijven. Waarschijnlijk is de Amerikaanse energiegigant Enron hier het bekendste voorbeeld van. De duizenden werknemers van het concern verloren na het faillissement hun baan én hun uit Enron-aandelen opgebouwde pensioen. Dit in tegenstelling tot het topmanagement, dat zich met vele miljoenen had verrijkt, zelfs tot kort voordat het schandaal naar buiten kwam (Healy en Palepu, 2003). Andere voorbeelden van dergelijke schandalen zijn het Italiaanse Parmalat en het Amerikaanse Worldcom, maar ook de Nederlandse bedrijven zoals Ahold.
De problemen bij Ahold, ‘Europe’s Enron’, waren voor de Nederlandse regering de directe aanleiding om de Commissie corporate governance in te stellen. Deze commissie moest naar het voorbeeld van de Verenigde Staten, waar de Sarbanes-Oxley act (SOx) van kracht werd na het ‘echte’ Enron-debacle, een soortgelijke code opstellen. Hiermee moest het geschonden vertrouwen in beursgenoteerde bedrijven worden hersteld (De Jong e.a., 2007). Dat daarvoor naar het ondernemingsbestuur werd gekeken is niet zo vreemd als de toenmalige situatie van Ahold in beschouwing wordt genomen.
Wat was er aan de hand? De Jong e.a. (2007) schetsen in een case study van het Ahold- schandaal het beeld van het bedrijf wat in de jaren negentig nog het toonbeeld van het snel expanderende Nederlandse bedrijfsleven was. Met de immens populaire CEO Cees van der Hoeven, die snelle omzet- en winstgroei beloofde én realiseerde, werd de wereld bestormd.
Dit beeld liep een deuk op toen de resultaten, zoals die onder Dutch en US GAAP
gepresenteerd werden, uit elkaar begonnen te lopen. Deze verschillen werden niet uitgelegd.
Achteraf zijn ze te verklaren door het geleidelijk afschrijven op de goodwill van de acquisities onder Dutch GAAP, terwijl er onder US GAAP een groot impairment-verlies moest worden genomen. Hoewel hier nog geen sprake was van fraude, was het vertrouwen geschonden. Met de grote problemen van 2002 en 2003 zou dat vertrouwen alleen maar verder wegzakken. Ten eerste bleek dat er grote verplichtingen waren om joint-venture partners uit te kopen, terwijl dit niet in de toelichting van de balans was opgenomen. Ten tweede waren promotietoelagen van leveranciers te vroeg geboekt met als gevolg dat de jaarrekeningen van 2001 en 2002 opnieuw moesten worden vastgesteld. Als derde grote probleem was er de kwestie met de beruchte control en side letters. Deze brieven maakten het voor Ahold mogelijk de resultaten van de joint ventures voor 100% mee te consolideren, wat een enorme winststijging met zich meebracht. Dit terwijl in werkelijkheid geen sprake was van een 100%-dochteronderneming (De Jong e.a., 2007).
De Ahold casus illustreert hoe het topmanagement misbruik kan maken van haar macht om haar eigen doelen na te streven. Cees van der Hoeven en zijn collega-bestuurders hadden een sterke reputatie opgebouwd, om deze waar te blijven maken en de steeds hoger gestelde doelen te halen, moesten de resultaten (frauduleus) worden gestuurd. Hoewel de rechtbank verschillende Ahold-bestuurders veroordeeld heeft, was er geen sprake van persoonlijk gewin.
Dit is twijfelachtig aangezien de beloningen gekoppeld waren aan de prestaties (De Vries, 2006).
Om deze praktijken te voorkomen zouden eigenlijk de commissarissen ‘lastige’ vragen
moeten stellen en ingrijpen als dat nodig is, zij zijn het immers die uit naam van de
aandeelhouders toezicht moeten houden. Dit is echter niet gebeurd, omdat de raad van
commissarissen zich niet hadden aangepast op de veranderde situatie. Ahold was van een
familiebedrijf geëvolueerd tot een professioneel geleide organisatie met een veelheid aan
aandeelhouders. Daarmee waren de belangen van eigenaren en management ook niet meer
hetzelfde en moest het toezicht worden verscherpt. De commissarissen waren echter niet
onafhankelijk genoeg en hadden nog een groot aantal andere commissariaten. Ze waren
eigenlijk te druk en konden zich niet actief bemoeien met de gang van zaken. Als je, zoals
sommigen, 18 commissariaten hebt kun je dan nog alle vergaderingen bijwonen of je er goed
op voorbereiden (De Jong e.a., 2007)? Jiraporn e.a. (2007) heeft zo zijn twijfels hierbij en laat
met onderzoek ook zien dat het aantal malen dat ‘busy’ commissarissen vergaderingen
bijwonen afneemt.
Dat is dan ook waar deze thesis over gaat. Zijn commissarissen niet te druk, om actief toezicht houden op de raad van bestuur, waardoor bijvoorbeeld winsten overdreven hoog kunnen worden voorgesteld? Mede door de schandalen bestaat de indruk bij de bevolking dat bestuurders en commissarissen onderling baantjes uitwisselen in het zogenaamde ‘old boys network’, daar goed of zelfs excessief voor betaald worden, terwijl zij hun taken verzuimen.
Ook de voorzitter en naamgever van de Commissie corporate governance Tabaksblat ziet dat Nederlandse commissarissen erg druk zijn. In een interview in Trouw in 2003 zegt hij daarover:
“Dat is een erg Nederlands fenomeen. In andere landen willen ze je niet eens hebben als je al meer dan drie of vier commissariaten hebt. Want toezichthouders met veel functies hebben gewoon niet genoeg tijd. In Engeland duurt een vergadering van commissarissen al gauw twee dagen. Daar zullen we, met mijn code, hier ook wel aan komen.”
(M. Tabaksblat in: Moes, 2003: p0)
Om goed zicht te krijgen op deze problematiek is het goed om hier onderzoek naar te doen.
De relatie tussen actieve commissarissen en winststuring lijkt logisch, maar uit literatuuronderzoek, dat verderop in de thesis wordt beschreven, blijkt dat actieve commissarissen niet zomaar effectiever zijn. Daarom wil ik met deze thesis kijken of deze relatie in Nederland ook aantoonbaar is. Zodat er niet alleen op basis van gezond verstand een oordeel is over board activiteit, maar ook een wetenschappelijke onderbouwd oordeel.
1.2 Vraagstelling
In de aanleiding van het onderzoek is al aangegeven, dat het onderzoek zal gaan over de invloed van board activiteit, ofwel vergaderfrequentie (DeZoort e.a., 2002), van commissarissen op winststuring. Het onderzoek richt zich op Nederlandse beursgenoteerde bedrijven. Voor de hoofdvraag kom ik dan ook tot de volgende formulering:
“In hoeverre heeft board activiteit van commissarissen bij Nederlandse, beursgenoteerde
bedrijven invloed op de mate van winststuring?”
De hoofdvraag bestaat uit verschillende onderdelen waar een antwoord op moet worden gevonden, voordat deze empirisch kan worden getoetst. Daarom wordt deze gesplitst in deelvragen. Alvorens deze deelvragen te noemen, volgt er eerst een toelichting om de relevantie voor de hoofdvraag duidelijk te maken.
Door te kijken naar de theoretische achtergrond van corporate governance wordt het belang ervan duidelijk voor ondernemingen. Board activiteit is medebepalend voor de kwaliteit van corporate governance en wordt hierdoor in een breder perspectief geplaatst.
Deelvraag 1: Wat is corporate governance en waarom is het van belang?
Om het begrip winststuring goed te kunnen duiden moet zij eerst worden uitgelegd. Dan kan ook worden aangegeven waarom winststuring wordt toegepast, en waarom het dus relevant is om kijken of board activiteit hierop van invloed is.
Deelvraag 2: Wat is winststuring en met welke motivatie wordt het toegepast?
Voordat er getoetst kan worden of er een relatie bestaat tussen ‘board activiteit en winststuring moet eerst kunnen worden vastgesteld of er sprake is van winststuring en in welke mate. Daarvoor is het van belang om te weten op welke manier winststuring toegepast en gemeten kan worden.
Deelvraag 3: Hoe kan winststuring worden gemeten?
Het onderzoek wordt in de Nederlandse context uitgevoerd. Deze is belangrijk verschillend ten opzichte van het buitenland en kan daarmee dus invloed hebben de resultaten en de interpretatie daarvan. Er wordt vooral gekeken naar het toezicht op de financiële verantwoording (jaarrekening), omdat dat van invloed is op de mate van winststuring.
Deelvraag 4: Hoe is corporate governance en dan vooral met betrekking tot het toezicht op de financiële verantwoording in Nederland geregeld?
Voor de theoretische onderbouwing van de relatie tussen board activiteit en winststuring moet eerst duidelijk gemaakt kunnen worden wat de relatie is met corporate governance
Deelvraag 5: Wat houdt board activiteit in en hoe kan het van invloed zijn op ondernemingen
c.q. winsturing?
1.3 Relevantie van het onderzoek
In de aanleiding van het onderzoek is al naar voren gekomen dat er onder de bevolking het idee leeft dat commissarissen veel geld verdienen met een veelheid aan baantjes in allerlei raden van commissarissen en dat zij weinig toekomen aan het houden van goed toezicht. Het is daarom maatschappelijk gezien relevant om te kijken welke gevolgen board activiteit heeft voor de kwaliteit van het ondernemingsbestuur. Daar is ook de politiek zich bewust van.
Middels de Nederlandse corporate governance code (ook wel: code Tabaksblat) probeert de overheid goed ondernemingsbestuur af te dwingen. Onderdeel hiervan is het vergroten van de transparantie rondom de activiteiten van de raad van commissarissen en het aantal commissariaten te beperken.
Voor deze masterthesis is het echter vooral van belang om te kijken wat de wetenschappelijke relevantie is. Onder wetenschappers is er grote belangstelling voor corporate governance.
Mede door de maatschappelijke onrust naar aanleiding van de schandalen. Er is dan ook een grote literatuurstroom over corporate governance in de volle breedte, waarbij board attributes (kenmerken van ondernemingbestuur) vooral veel aandacht krijgt. Board activiteit valt hier ook onder. Er lijkt overeenstemming te zijn onder de verschillende wetenschappers over de positieve invloed van board activiteit, zowel op het gebied van bedrijfsprestaties (Brick en Chidambaran, 2007; Vafeas, 1999) als bij de kwaliteit van de financiële rapportering (Xie e.a., 2003 en Chtourou e.a., 2001). Er worden echter ook belangrijke kanttekening gemaakt.
Het houden van meer vergaderingen is duur (Vafeas, 1999) en misschien helemaal niet zo effectief als gedacht. Als de cultuur in het ondernemingsbestuur niet open is en het management bepaald de agenda, dan kan ook een actieve board niet gewenste niveau van toezicht uitoefenen. Dat is misschien ook de reden dat niet alle onderzoekers een negatieve relatie kunnen aantonen tussen het aantal vergaderingen en bijvoorbeeld winststuring (Larcker e.a., 2007)
Wellicht dat deze relatie sterker is in het geval het management en de toezichthoudende raad
van commissarissen duidelijk gescheiden zijn en de commissarissen een onafhankelijkere
positie hebben met ruimte voor het uitoefenen van hun taken. Daar lijkt het Nederlandse
onderzoek van Hooghiemstra e.a. (2008) wel op te wijzen, die een negatieve relatie met
winststuring vinden. Zij voeren het onderzoek uit in 2004, het jaar dat de code Tabaksblat in
werking trad. Hierdoor hebben mogelijk ook andere verbeteringen in de corporate governance
er toe geleid dat de vergaderingen effectiever werden en dat daardoor een negatieve relatie kon worden gevonden. Dit zou dan niet of minder het geval moeten zijn geweest in het 2003, het onderzoeksjaar van deze thesis. Deze thesis ontleent haar relevantie dan ook aan het krijgen van een verbeterd inzicht in de invloed van board activiteit.
11.4 Structuur van het onderzoek
Het vervolg van de thesis is als volgt opgebouwd. In het tweede hoofdstuk wordt de literatuur behandeld. Er wordt begonnen met een uitleg over de theoretische achtergrond van corporate governance (deelvraag 1). Dan komen de deelvragen 2 en 3 met betrekking tot winststuring aan bod. Hier wordt uitleg gegeven over winststuring en waarom het wordt toegepast. De manier waarop dit kan worden gemeten komt hier niet aan de orde. Bij de bepaling van afhankelijke variabele winststuring in hoofdstuk 3 zal een gedetailleerde beschrijving worden gegeven van het te gebruiken model. Verder zal in hoofdstuk 2 aandacht zijn voor het toezicht op de financiële verantwoording en dan met name met in de Nederlandse situatie (deelvraag 4). De literatuur met betrekking tot board activiteit komt daarna aan de orde. Hierbij wordt een overzicht gegeven van de verschillende onderzoeken naar board activiteit (deelvraag 5).
In hoofdstuk 3 zal nog eens kort worden terug gekeken om aan de hand daarvan toetsbare verwachtingen (hypothesen) op te stellen. Daarin zullen ook de onderliggende aannames van het onderzoek worden belicht en zal het onderzoek worden afgebakend. Verder wordt er de dataverzameling en de manier waarop de variabelen worden bepaald besproken. Aan het eind van het derde hoofdstuk komt de onderzoeksmethode aan bod. Daarna zullen in hoofdstuk 4 de resultaten van het onderzoek uitgelicht worden. Tot slot is er ruimte voor conclusies, beperkingen en aanbevelingen voor toekomstig onderzoek in hoofdstuk 5.
1