• No results found

Lichtenbeek en Vijverberg

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Lichtenbeek en Vijverberg"

Copied!
141
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Lichtenbeek en Vijverberg

Een cultuurhistorisch onderzoek naar de gebieden

Lichtenbeek en Vijverberg

(2)

Lichtenbeek en Vijverberg

Een cultuurhistorisch onderzoek naar de gebieden

Lichtenbeek en Vijverberg

Naam:

Rick Koops

Studentnummer:

423277

Klas:

DAR4V

Datum van publicatie:

24-06-2019

Opleiding:

HBO Archeologie

Onderwijsinstelling:

Saxion Hogeschool

Afstudeerbegeleider Saxion:

Ir. Adri Mulder (docent

landschapsgeschiedenis)

Afstudeerbegeleider GLK:

Ir. Ciska van der Genugten (Specialist

natuur en cultuurhistorie)

(3)

1

Voorwoord

Voor u ligt het resultaat van een afstudeeronderzoek naar de cultuurhistorie van de gebieden Lichtenbeek en Vijverberg. Deze scriptie is geschreven in het kader van mijn afstuderen aan de opleiding Archeologie aan de Saxion Hogeschool te Deventer. Van februari 2019 tot en met juni 2019 ben ik bezig geweest met dit onderzoek en het schrijven van de scriptie. Het was voor mij belangrijk om een afstudeeronderwerp te vinden, waarbij de aspecten archeologie en cultuurhistorie een belangrijke rol spelen, waar ik kan schrijven over de Tweede Wereldoorlog en waarbij ik mijn kennis over cultuurhistorie kan vergroten.

De opdrachtgever ‘Geldersch Landschap & Kasteelen’ (GLK) bood mij de unieke kans om een rapport over de cultuurhistorie in Lichtenbeek en Vijverberg te schrijven. Twee gebieden met een rijke historie en waar niet onbelangrijk, de Tweede Wereldoorlog een grote rol speelde. Voor deze kans wil ik in het bijzonder mijn afstudeerbegeleidster Ciska van der Genugten en Renske Terhurne bedanken. Naast de uitstekende begeleiding van Ciska en dat ik bij vragen altijd bij haar terecht kon, is door haar mijn kennis over cultuurhistorie sterk vergroot. Renske wil ik bedanken voor het regelen van de plek op het kantoor en dat ik direct op de eerste dag van mijn afstudeerperiode goed van start kon gaan. De plek op het kantoor en de nodige expertise waren fantastisch voor mij. De deskundigheid van andere mensen binnen GLK hebben ook een belangrijke rol gespeeld in het voltooien van deze scriptie. Daarom wil ik in het bijzonder de volgende mensen bij GLK bedanken, dit zijn de oud-beheerder Willem Lammertink, de boswachter Ben Oosting en de GIS specialist Maurice de Graaf. Buiten deze mensen wil ik een dankwoord doen naar Jan Holwerda, de persoon waarmee ik effectief kon sparren over de parkaanleg, de AHN-specialist Michael van Willigen en ten slotte de Tweede Wereldoorlog deskundige Hans Timmerman. Zonder jullie kon dit rapport nooit een succes worden. Ik heb heel veel respect voor deze personen, zowel intern als extern, dat ze tijd wilden vrij maken om mij meer informatie over Lichtenbeek en Vijverberg te verschaffen. De informatie is een belangrijke aanvulling voor het afstudeeronderzoek geweest.

Ten slotte wil ik mijn onderwijsinstelling, het Saxion in Deventer, bedanken. De verschillende

afstudeerintervisies en de beschikbare informatie op Blackboard hebben mij goed op weg geholpen. In het bijzonder gaat een dankwoord uit naar mijn afstudeerbegeleider Adri Mulder, voor zijn uitstekende begeleiding, zijn interessante goede feedback en dat ik bij vragen altijd bij hem terecht kon komen.

Ik wens u veel leesplezier toe!

Rick Koops

(4)

2

Samenvatting

De cultuurhistorie van de beheerseenheden Lichtenbeek en Vijverberg is tot nu toe grotendeels onbekend. Het beheer en de instandhouding van deze cultuurhistorie is van belang voor de stichting Gelders Landschap & Kasteelen. Daarom stelt de stichting toekomstvisies op, waarbij kennis omtrent de cultuurhistorie van Lichtenbeek en Vijverberg noodzakelijk is. Door het ontbreken van deze kennis was een cultuurhistorisch onderzoek vereist.

Dit rapport laat het resultaat zien van vijftien weken onderzoek naar de cultuurhistorische elementen op het 160 hectare gebied bij Lichtenbeek en Vijverberg, waarbij de elementen in beide gebieden zijn geïnventariseerd en gewaardeerd. Hiervoor is de volgende hoofdvraag opgesteld: ‘Welke

landschapselementen bevinden zich op de landgoederen Lichtenbeek en Vijverberg, wat is de samenhang tussen deze elementen en hoe kunnen deze elementen cultuurhistorisch worden gewaardeerd?’. De hoofdvraag wordt ondersteund door dertien deelvragen. Dit zijn bijvoorbeeld vragen over de ontwikkeling van het landgoed of fasering van de aangetroffen elementen. Om een antwoord te kunnen geven op de onderzoeksvragen zijn drie verschillende

onderzoeksmethodes toegepast, namelijk een literatuuronderzoek, een archiefonderzoek en een veldonderzoek. Voor het archief- en literatuuronderzoek werd onder andere het Gelders Archief en het interne archief van de stichting Geldersch Landschap & Kasteelen geraadpleegd. Bij het

veldonderzoek werden de elementen op Lichtenbeek en Vijverberg geïnventariseerd en werd contact met diverse deskundigen gelegd.

Uit het onderzoek bleek dat een groot aantal cultuurhistorische elementen in het plangebied liggen. Deze elementen kunnen over een grote tijdsperiode worden uitgestrekt, van grafheuvels in het Neolithicum tot poelen die in 1988 aangelegd zijn. Een groot aantal grafheuvels zijn in het plangebied aangetroffen. Daarnaast waren er diverse elementen die relateren aan de ijzerwinning tussen de 5e

en 12e eeuw, namelijk ijzerwinkuilen, slakkenhopen en een vermoedelijke leemkuil. Andere grote

ontwikkelingen zijn de formele en de landschappelijke parkaanleg. Hedendaags zijn een aantal elementen die betrekking hierop hebben nog steeds zichtbaar. Dit geldt tevens voor elementen uit de Tweede Wereldoorlog. Lichtenbeek en Vijverberg waren namelijk een onderdeel van het

strijdtoneel bij de Slag om Arnhem, in de vorm van onder andere loopgraven en FLAK-stellingen is dit zichtbaar. Op basis van diverse criteria springen een aantal elementen en fases bij de waardering er op een positieve manier uit. Het formele element de Kleine Pol en de fase ‘1932 tot nu’ blijken bijvoorbeeld waardevol te zijn. Op criteria als ensemblewaarde en representativiteit scoren zij hoog. Op basis van deze resultaten was duidelijk dat elementen uit de IJzertijd en de Romeinse tijd

ontbreken. Om toch diverse elementen uit deze fase aan te treffen zou een archeologische

onderzoek op de meest geschikte bewoningsplekken een mogelijkheid kunnen zijn. Verder zou het goed zijn om de formele en het landschappelijke park beter in beeld te brengen. Diverse elementen uit de landschappelijke wandeling eind 18e eeuw en relatief grote lanen zouden bijvoorbeeld hersteld

kunnen worden. Ten slotte zou een deskundige ingeschakeld moeten worden, zodat de waarde van de parkaanleg duidelijk wordt en eerder een subsidie voor het herstellen van het park verkregen kan worden.

(5)

3

Inhoudsopgave

Voorwoord 1 Samenvatting 2 Hoofdstuk 1: Inleiding 5 1.1 Aanleiding onderzoek 5

1.2 Afbakening plan- en onderzoeksgebied 5

1.3 Doelstelling onderzoek 7

1.4 Probleemstelling 8

1.5 Leeswijzer 8

Hoofdstuk 2: Methode en werkwijze 9

2.1 Bureauonderzoek 9

2.2 Verwachting (veldkaart) 10

2.3 Veldonderzoek 10

2.4 Raadpleging deskundigen/lokale bewoners 11

2.5 Analyse ouderdom 11

2.6 Indeling aanwezig/verdwenen 12 2.7 Samenstellen algemene beschrijving 12

2.8 Waardering 12

Hoofdstuk 3: Aardkundige situatie 14

3.1 Vroeg- en Midden-Pleistoceen 14

3.2 Laat-Pleistoceen 15

3.3 Bodem 18

3.4 Grondwaterstand 18

Hoofdstuk 4: Fase 1 – Neolithicum/Bronstijd (5100–2000 v. Chr.) 19

4.1 Algemene beschrijving 19

4.2 Aanwezige elementen 21

4.3 Waardering 28

Hoofdstuk 5: Tussenfase - IJzertijd/Romeinse tijd (2000 v. Chr. - 12 n. Chr.) 31

5.1 Onderzoeksgebied in IJzertijd en Romeinse tijd 31 5.2 Archeologische verwachting 34

Hoofdstuk 6: Fase 2 – Vroege-Middeleeuwen (500 tot 1200 n. Chr.) 36

6.1 Algemene beschrijving 36

6.2 Aanwezige elementen 37

6.3 Verdwenen elementen 40

6.4 Waardering 42

Hoofdstuk 7: Fase 3 – Klooster Mariëndaal (1200 tot 1580 n. Chr.) 44

7.1 Algemene beschrijving 44

7.2 Aanwezige elementen 46

7.3 Verdwenen elementen 47

7.4 Waardering 49

Hoofdstuk 8: Fase 4 – 1580 tot 1700 n. Chr. 50

8.1 Algemene beschrijving 50

8.2 Aanwezige elementen 52

8.3 Verdwenen elementen 53

(6)

4

Hoofdstuk 9: Fase 5- Formele parkaanleg (1700-1775 n. Chr.) 56

9.1 Algemene beschrijving 56

9.2 Aanwezige elementen 60

9.3 Verdwenen elementen 63

9.4 Waardering 66

Hoofdstuk 10: Fase 6- Landschappelijke parkaanleg (1775-1932 n. Chr.) 68

10.1 Algemene beschrijving 68

10.2 Aanwezige elementen 76

10.3 Verdwenen elementen 81

10.4 Waardering 84

Hoofdstuk 11: Fase 7- 1932 n. Chr. tot nu 86

11.1 Algemene beschrijving 86

11.2 Aanwezige elementen 90

11.3 Verdwenen elementen 93

11.4 Waardering 96

Hoofdstuk 12: Integrale waardebepaling deelgebieden 98

12.1 Belevingswaarde 98 12.2 Fysieke kwaliteit 98 12.3 Inhoudelijke kwaliteit 99 12.4 Waardering deelgebieden 99 Hoofdstuk 13: Conclusies 102 Hoofdstuk 14: Discussie 104 Hoofdstuk 15: Aanbevelingen 106 Bronnen 108 Bijlagen 115

Bijlage 1 Inventarisatiekaart aanwezige elementen Bijlage 2 Inventarisatiekaart verdwenen elementen Bijlage 3 Tabel cultuurhistorische elementen Bijlage 4 Scoretabel waardering elementen Bijlage 5 Analyse hoeve 18e eeuw

Bijlage 6 Vondsten Tweede Wereldoorlog Bijlage 7 Eigenaren Lichtenbeek en Vijverberg Bijlage 8 Transcriptie interviews

Bijlage 9 Contact overige deskundigen Bijlage 10 Hoofd- en deelvragen Bijlage 11 Inventarisatieformulier

Bijlage 12 Geomorfologische kaart onderzoeksgebied Bijlage 13 AHN-kaart onderzoeksgebied

Bijlage 14 Bodemkaart onderzoeksgebied Bijlage 15 Kopie kaart Arnhem in de 17e eeuw

Bijlage 16 Kaart Veluwe 1570

(7)

5

Hoofdstuk 1: Inleiding

In dit hoofdstuk wordt het onderwerp geïntroduceerd. In deze introductie worden de volgende aspecten behandeld, namelijk de aanleiding, de afbakening van het plan- en onderzoeksgebied, de probleemstelling, de doelstelling en ten slotte de leeswijzer.

1.1 Aanleiding onderzoek

Vanuit stichting Gelders Landschap & Kasteelen (GLK) kwam de opdracht om twee terreinen die worden beheerd, te inventariseren en te waarderen op het gebied van cultuurhistorie. Het gaat hierbij om de terreinen Lichtenbeek en Vijverberg. Momenteel is GLK de eigenaar en beheerder van deze terreinen. De inventarisatie en waardering is urgent en noodzakelijk, omdat bij de Vijverberg nog nooit een cultuurhistorisch inventarisatie is uitgevoerd en Lichtenbeek in 2004 alleen maar deels is geïnventariseerd. De cultuurhistorie is dus grotendeels nog onbekend. Het beheer en de

instandhouding van de cultuurhistorie is ten eerste van belang voor GLK. Daarvoor stelt GLK

toekomstvisies voor de beide terreinen op. Naast de cultuurhistorie wordt in deze visies ingegaan op de natuur en het landschap. Om deze visies te kunnen uitwerken is kennis omtrent de cultuurhistorie in Lichtenbeek en Vijverberg noodzakelijk. Doordat deze kennis nog niet eerder systematisch is verzameld, is het uitvoeren van een cultuurhistorische inventarisatie vereist. De resultaten uit dit onderzoek kunnen van grote invloed zijn op de keuzes die worden gemaakt voor de inrichting en het beheer van het gebied. Zodat uiteindelijk de cultuurhistorie van beide gebieden niet verloren gaat, maar juist versterkt kan worden. Een terrein met meer en een zichtbaardere cultuurhistorie is aantrekkelijker om te bezoeken, trekt uiteindelijk meer bezoekers en daardoor kunnen veel mensen van de natuur en cultuurhistorie genieten.

1.2 Afbakening plan- en onderzoeksgebied

In dit onderzoek bestaat het plangebied uit de beheerseenheden Lichtenbeek en Vijverberg die in de provincie Gelderland gelegen zijn (zie fig. 1). Deze gebieden behoorden eerder gezamenlijk tot het landgoed Lichtenbeek. In 1929 splitste dit landgoed zich in de terreinen Lichtenbeek en Vijverberg. Het onderzoeksgebied bestaat uit het landgoederencomplex Mariënborn en de zuidwestelijke Veluwezoom (zie fig. 2). Dit gebied strekt zich uit van Renkum in het westen naar Bakenberg in het oosten. Hemelsbreed gaat het hier om een afstand van ca. 8 km. Het onderzoeksgebied wordt aan de noordkant begrenst door de A12 en aan de zuidkant door de Fonteinallee en Oosterbeek. Het

landgoederencomplex Mariënborn betreft een zestal landgoederen die gelegen zijn ten westen van Arnhem, aan elkaar grenzen en waar Lichtenbeek en Vijverberg ook een onderdeel van zijn. Het onderzoeksgebied is van een hoger niveau dan de beheerseenheden, zodat de cultuurhistorische structuren die de schaal van de beheerseenheden overtreffen in het onderzoek kunnen worden meegenomen. Dit onderzoeksgebied is gekozen, omdat een aantal grafheuvels uit het plangebied in verbinding staan met diverse grafheuvels die ten oosten van Renkum liggen. Daarnaast kunnen de landgoederen van Mariënborn worden vergeleken met de landgoedontwikkeling van Lichtenbeek en Vijverberg.

(8)

6

Fig. 1 Topografische kaart plangebied met huidige begrenzing van Vijverberg (blauw) en Lichtenbeek (rood). De

donkerblauwe lijn in het zuiden van Lichtenbeek toont de grens van de gemeenten Arnhem en Renkum. De kleine kaart geeft de locatie van het plangebied in Gelderland weer.

(9)

7

Fig. 2 Topografische kaart onderzoeksgebied. Het plangebied (Lichtenbeek en Vijverberg) staat ook op de kaart afgebeeld.

1.3

Doelstelling onderzoek

De doelstelling voor het onderzoek is om de cultuurhistorische elementen op het 160 hectare grote gebied bij Lichtenbeek en Vijverberg in een periode van ongeveer vijftien weken te inventariseren en te waarderen. De samenhang tussen de verschillende elementen wordt geanalyseerd en de

cultuurhistorische elementen worden op basis van ouderdom in diverse tijdslagen/fases geplaatst. Op Lichtenbeek en Vijverberg bevinden zich sporen uit veel tijdlagen, van grafheuvels tot sporen uit de Tweede Wereldoorlog, en uit veel cultuurhistorische disciplines, van archeologie tot tuinkunst. Voor de opdrachtgever, GLK, is het belangrijk dat met het beheer van deze gebieden rekening kan worden gehouden met de resultaten uit dit onderzoek. Voor het opstellen van een toekomstvisie voor deze gebieden is het van belang om alle waardevolle cultuurhistorische elementen in het betreffende gebied in gedachte te houden. Cultuurhistorische elementen geven aanknopingspunten voor het begrip van de geschiedenis van een gebied, ze verhogen namelijk de belevingswaarde en de herinneringswaarde. Voor GLK zijn de cultuurhistorische elementen, de elementen die gevormd of

(10)

8

ontstaan zijn door menselijk handelen. Meestal bestaan ze niet uit steen of beton en het mag geen groot bouwwerk zijn. Het is belangrijk om onderscheid te maken met een cultuurhistorisch

bouwwerk. De bouwwerken horen bij een andere afdeling van GLK, namelijk de afdeling bouwkunde, en hoeven voor dit onderzoek niet geïnventariseerd en gewaardeerd te worden. Hierbij zijn nog wel uitzonderingen, een klein houten bankje buiten een park is bijvoorbeeld wel een element, maar een houten uitkijktoren is weer een bouwwerk.1

Het eindrapport bestaat uit een rapport met de resultaten van het bureauonderzoek en het veldonderzoek, die samen in één rapport worden gepresenteerd. Het bureauonderzoek betreft het archief- en literatuuronderzoek. De gesprekken met deskundigen en het opmeten, beschrijven en fotograferen van de elementen behoren weer tot het veldonderzoek. De aangetroffen elementen worden op basis van ouderdom in meerdere fasen verdeeld. Het gebruik van fasen is voor GLK belangrijk, omdat het de overzichtelijkste methode is voor het presenteren van historische

informatie. Daarnaast was het doel om het rapport aan de eisen van Saxion te laten voldoen, daarom is ervoor gekozen om de kaarten en de annotatie volgens de eisen van Saxion te maken. Naast dit eindrapport levert het onderzoek nog een aantal andere producten op, namelijk een GIS-bestand waarin alle elementen gedigitaliseerd zijn, een uitgebreide database, diverse historische kaarten, foto’s en literatuur. Al deze producten zullen na dit project aan GLK overgedragen worden.

1.4

Probleemstelling

Het draait bij dit onderzoek om de hoofdvraag: ‘Welke landschapselementen bevinden zich op de landgoederen Lichtenbeek en Vijverberg, wat is de samenhang tussen deze elementen en hoe kunnen deze elementen cultuurhistorisch worden gewaardeerd?’ Het is voor GLK belangrijk dat de samenhang tussen de desbetreffende elementen zichtbaar worden gemaakt, zowel tussen de elementen binnen als buiten het plangebied. Met deze vraag wordt dus gericht op alle

cultuurhistorische elementen die in het gebied aanwezig zijn, maar ook op de elementen die net buiten het plangebied vallen. Het laatste deel van de hoofdvraag, de waardering, is belangrijk voor het opstellen van de toekomstvisies voor Lichtenbeek en Vijverberg. De hoofdvraag wordt door dertien deelvragen ondersteund (zie bijlage 10). Door het beantwoorden van deze deelvragen kan uiteindelijk de hoofdvraag worden beantwoord.

1.5

Leeswijzer

In hoofdstuk 2 wordt de onderzoeksmethode beschreven en in hoofdstuk 3 wordt de aardkundige situatie besproken. Vanaf hoofdstuk 4 tot en met hoofdstuk 10 worden de aangetroffen tijdslagen in een chronologische volgorde gepresenteerd. Met uitzondering van hoofdstuk 5, waarbij een

archeologische verwachting voor de periode ‘IJzertijd-Romeinse tijd’ wordt gegeven. Allereerst wordt in hoofdstuk 4 de fase ‘Neolithicum/Bronstijd’ beschreven, in hoofdstuk 6 de laag ‘500-1200 n. Chr.’, de fase ‘1200-1580 n. Chr.’ in hoofdstuk 7, in hoofdstuk 8 de fase ‘1580-1700 n. Chr.’, in hoofdstuk 9 de fase ‘1700-1775 n. Chr.’, in hoofdstuk 10 de fase ‘1775-1932 n. Chr.’ en ten slotte wordt in hoofdstuk 11 de fase ‘1932 n. Chr.-nu’ beschreven. In al deze hoofdstukken wordt eerst een

algemene beschrijving gegeven, vervolgens worden de aanwezige en verdwenen elementen getoond en ieder hoofdstuk wordt afgesloten met een waardering. In hoofdstuk 12 worden de aangetroffen tijdslagen ten opzichte van elkaar gewaardeerd en hoofdstuk 13 bevat de conclusie. In hoofdstuk 14 staat de discussie centraal en ten slotte staat hoofdstuk 15 in het teken van de discussie.

(11)

9

Hoofdstuk 2: Methode en werkwijze

In dit hoofdstuk worden de toegepaste onderzoeksmethodes beschreven en verantwoord. Bij dit onderzoek zijn drie onderzoeksmethodes toegepast, namelijk een literatuuronderzoek, een veldonderzoek en een archiefonderzoek. Op een chronologische wijze worden in dit hoofdstuk de genomen stappen voor het onderzoek beschreven. Bij dit onderzoek is de hoofdvraag verdeeld in diverse deelvragen (zie bijlage 10). Deze deelvragen helpen bij het beantwoorden van de

uiteindelijke hoofdvraag. Bij het onderzoek is de keus gemaakt om drie schaalniveaus toe te passen. Het grootste niveau, het macroniveau, is het gehele onderzoeksgebied (zie fig. 2). Het mesoniveau zijn de twee beheerseenheden (Lichtenbeek en Vijverberg) en het microniveau zijn de

cultuurhistorische elementen binnen deze beheerseenheden (zie fig. 1 en 2). Deze niveaus zijn terug te zien in de diverse hoofdstukken. De eerste paragraaf bij ieder hoofdstuk is de ‘Algemene

beschrijving’. Hierbij wordt gekeken naar de ontwikkeling van het gehele onderzoeksgebied in de desbetreffende periode. Dit is het macroniveau. Hierop volgen de paragraven die de zichtbare en niet-zichtbare elementen (microniveau) in het plangebied (mesoniveau) weergeven. Iedere fase wordt afgesloten met een waardering, waarbij op drie niveaus wordt gewaardeerd.

Om een aantal redenen is ervoor gekozen om drie schaalniveaus toe te passen. In het begin van het onderzoek was al duidelijk dat een groot aantal individuele elementen in het plangebied lagen. Deze individuele elementen vallen onder het microniveau. De kenmerken van ieder individueel element worden op dit schaalniveau onderzocht. De deelvragen 1 t/m 7 zijn op dit schaalniveau beantwoord, omdat hierbij de diverse kenmerken van alle individuele elementen achterhaald moeten worden (zie bijlage 10). Gedurende het onderzoek werd tevens duidelijk dat een groot aantal elementen met elkaar in verbinding staan, bijvoorbeeld met de formele parkaanleg en de ijzerwinning. De elementen die bij deze aanleg horen liggen verspreid over Lichtenbeek en Vijverberg heen. Daardoor behoren ze tot het schaalniveau van het plangebied (mesoniveau). Binnen dit schaalniveau wordt onderzocht of elementen als een groter geheel bij elkaar horen. De deelvragen 8, 9 en 10 worden op dit

schaalniveau beantwoord (zie bijlage 10). Ten slotte was het belangrijk om voor de waardering van cultuurhistorische elementen naar elementen buiten Lichtenbeek en Vijverberg te kijken. Het toepassen van een groter niveau (macroniveau) is hiervoor vereist. Bij dit schaalniveau wordt bijvoorbeeld duidelijk of een element voor de zuidwestelijke Veluwezoom zeldzaam is. De deelvragen 11, 12 en 13 (zie bijlage 10) worden op dit schaalniveau beantwoord, omdat een vergelijking moet worden gemaakt met elementen en structuren die buiten het plangebied liggen. Per individuele deelvraag is in bijlage 10 de keuze voor het schaalniveau verder toegelicht.

2.1

Bureauonderzoek

Bij het bureauonderzoek zijn twee onderzoeksmethodes toegepast, namelijk een literatuur- en een archiefonderzoek. Bij het archiefonderzoek zijn archiefstukken uit het interne archief bij GLK en het Gelders Archief geraadpleegd. Voor het literatuuronderzoek werd een deel van de literatuur op het internet gevonden via de zoekmachines ScienceDirect2 en Google Scholar3. Het andere deel was al

intern beschikbaar op het netwerk van GLK. Allereerst werd door middel van literatuur en een archiefstuk uit het archief van GLK een lijst met eigenaren van het landgoed samengesteld (zie bijlage 7). 4 Vervolgens werd een historische kaartenanalyse uitgevoerd. Alle historische kaarten waarop het

landgoed stond werden bij elkaar gezocht en in een document werd kort beschreven wat er op deze

2https://www.sciencedirect.com/. 3https://scholar.google.nl/.

(12)

10

kaarten zichtbaar was. Na de historische kaartenanalyse werd nog meer informatie over het landgoed verzameld, namelijk foto’s, schetsen en literatuur. Om het afstudeerproject aan de eisen van GLK en het Saxion te laten voldoen, was er een gesprek met Adri Mulder en Ciska van der Genugten op het kantoor van GLK. Hierbij werd een eerste opzet van het rapport getoond. Met het bureauonderzoek konden diverse deelvragen volledig of deels worden beantwoord. Voor de

aardkundige situatie (deelvraag 2) werden aardkundige kaarten op het internet en fysieke kaarten bij het GLK geraadpleegd. Tevens stond informatie in de literatuur en in het archief van GLK. Een

gedeelte van de historische ontwikkeling (deelvraag 3) is aan de hand van archiefstukken en

wetenschappelijke artikelen beschreven. Door archiefstukken, zowel intern bij GLK als bij het Gelders Archief, en literatuur was duidelijk welke elementen aanwezig zijn op basis van schriftelijke bronnen (deelvraag 1) en waarom de geallieerden niet goed door deze gebieden konden optrekken (deelvraag 8).Tijdens het bureauonderzoek vonden er twee voortgangsgesprekken plaats, namelijk met de afstudeerbegeleider van het Saxion (Adri Mulder) en de begeleider van GLK (Ciska van der

Genugten). In week 5 of 6 van het afstuderen was het archief- en literatuuronderzoek grotendeels afgerond. Tijdens het veldonderzoek werd nog wel een aantal keer terug gegaan om archiefstukken en literatuur raad te plegen. Een strikte scheiding tussen het bureau- en het veldonderzoek is daardoor moeilijk te maken.

2.2

Verwachting (veldkaart)

Op basis van het bureauonderzoek kon een voorlopige veldkaart worden gemaakt. Hiervoor werd overlegd met Maurice de Graaf, de GIS-specialist op het kantoor van GLK. De keus werd gemaakt om een voorlopige kaart in ArcGIS te maken, zodat de veldkaart na het veldonderzoek eenvoudig bij te werken is. Naast de veldkaart werd meteen een database in ArcGIS gemaakt. Meerdere

landgoederen waren al gezamenlijk geïnventariseerd en gedigitaliseerd in GIS. Met behulp van Maurice van de Graaf kon een kopie van dit bestand gemaakt worden maken, waardoor de elementen gelijk aangevuld konden worden met de elementen uit Lichtenbeek en Vijverberg. Hierdoor hoefde er geen aparte database meer gemaakt te worden. Tevens zorgde het werken in dit bestand ervoor dat alle GIS-bestanden na het project gemakkelijk digitaal overdraagbaar zijn.

2.3

Veldonderzoek

Voor het veldonderzoek werd naast de voorlopige veldkaart een inventarisatieformulier opgesteld (zie bijlage 11). Belangrijke zaken als het fotonummer en de beschrijving van het elementen werden hierop beschreven. Naast het inventarisatieformulier werden historische- en aardkundige kaarten uitgeprint. In het veld werd ieder element door middel van het inventarisatieformulier beschreven en met behulp van een spiegelreflexcamera gefotografeerd. Elk element werd daarnaast voorzien van een nummer en op de voorlopige veldkaart geplaatst. Voor de inventarisatie werd de volgende strategie gehanteerd. Allereerst werd Lichtenbeek geïnventariseerd. Eerst werden alle lijnelementen in het veld geïnspecteerd, vervolgens de vlakelementen en ten slotte de puntelementen. Nadat Lichtenbeek was geïnventariseerd werd dezelfde strategie op de Vijverberg toegepast. Het veldonderzoek had drie doelen, namelijk het detecteren van elementen die nog ontbreken op de veldkaart, het vaststellen van de fysieke kwaliteit en het controleren van elementen op de veldkaart of die ook daadwerkelijk in het plangebied aanwezig zijn. Na de inventarisatie was duidelijk welke elementen (verwacht en onverwacht) in het gebied op het oog aanwezig zijn (deelvraag 4) en welke sporen uit de Tweede Wereldoorlog hedendaags nog zichtbaar zijn (deelvraag 6).

(13)

11

2.4

Raadpleging deskundigen/lokale bewoners

Om meer informatie over elementen en structuren op het landgoed te verkrijgen werd de hulp van lokale deskundigen en bewoners ingeschakeld. Met een aantal personen is rondgelopen op het terrein en zijn een aantal vragen gesteld (zie bijlage 8). Daarnaast was met twee personen via de mail contact (zie bijlage 9). Gedurende het onderzoek bleek dat de formele en landschappelijke aanleg belangrijke ontwikkelingsfases van het landgoed waren. Om hier meer informatie over te verkrijgen werd Jan Holwerda benaderd. Hij heeft veel publicaties geschreven op het gebied van de

geschiedenis van de Nederlandse tuin- en landschapsarchitectuur, is momenteel eigenaar van het bureau ‘Groen Verleden’ en auteur van het ‘Cascade bulletin voor tuinhistorie’.5 Op het Actueel

Hoogtebestand Nederland (AHN) bleken veel ‘verdachte’ structuren in het plangebied te liggen. Niet alle structuren konden achterhaald worden, daarom was besloten om Michiel van Willigen te benaderen. Hij kan worden gezien als een deskundige, omdat hij momenteel alle AHN-structuren in de provincie Gelderland in kaart aan het brengen is, een catalogus voor het herkennen van AHN-structuren heeft gemaakt en hij een GIS-specialist bij een archeologisch bedrijf is.

Tijdens de Tweede Wereldoorlog heeft veel activiteit op het landgoed plaatsgevonden en bij elementen was het onduidelijk of ze te relateren waren aan deze oorlog. Daarom is ervoor gekozen om Hans Timmerman te benaderen. Hij heeft veel kennis over de Tweede Wereldoorlog in Arnhem, is een specialist bij het erfgoedcentrum Rozet en heeft diverse Tweede Wereldoorlog onderzoeken op Lichtenbeek uitgevoerd. Voor meer informatie over Lichtenbeek en Vijverberg in het algemeen waren Ben Oosting en Willem Lammertink benaderd. Ben Oosting was een belangrijk bron van kennis, omdat hij al ca. 40 jaar in het gebied werkt en de laatste achttien jaar boswachter van beide terreinen is. Hij kon in het bijzonder veel over de Slag om Arnhem vertellen. Door Willem Lammertink waren diverse elementen ontdekt. Het bestaan van een ijskelder, boomboeketten en de fundering van het theehuisje waren voor het gesprek met hem nog onbekend. Hij kan gezien worden als een betrouwbare bron, omdat hij jarenlang een beheerder van beide terreinen is geweest en woonachtig was op Lichtenbeek. Naast deskundigen werden ten slotte nog de lokale bewoners van

Amsterdamseweg 463 benaderd. Deze bewoners wisten meer te vertellen over de boomgaard die achter hun huis lag. Door de kennis over de Tweede Wereldoorlog van Hans Timmerman en Ben Oosting konden een aantal deelvragen volledig beantwoord, namelijk welke oorlogshandelingen tijdens de Tweede Wereldoorlog in het plangebied hebben plaatsgevonden (deelvraag 7) en op welke manier de aangetroffen sporen in het plangebied passen bij het algemene verloop van de strijd tussen de Duitsers en de geallieerden in Arnhem (deelvraag 11). In het bureauonderzoek waren deze vragen deels beantwoord door de raadpleging van Defence overprints, RAF-foto’s, archiefstukken en literatuur. Gedurende het veldonderzoek werden vervolgens meer elementen uit deze periode aangetroffen en met behulp van de deskundigen werden de overige onduidelijkheden beantwoord.

2.5

Analyse ouderdom

Doordat de datering van de elementen over een grote tijdsperiode strekt, is ervoor gekozen om de elementen in diverse fases te verdelen. Daarnaast wordt het gebruik van fases normaliter bij

rapporten van GLK toegepast. Het plangebied is in de volgende fases verdeeld: Neolithicum/Bronstijd (fase 1), 500-1200 n. Chr. (fase 2), 1200-1580 n. Chr. (fase 3), 1580-1700 n. Chr. (fase 4), 1700-1775 n. Chr. (fase 5), 1775-1932 n. Chr. (fase 6) en ten slotte 1932-nu (fase 7). Doordat er verder geen elementen in het plangebied uit de periode voor het Neolithicum zijn aangetroffen, is besloten om hier geen aparte fase aan te wijden. Pas vanaf het Neolithicum worden er cultuurhistorische elementen in het plangebied aangetroffen. Bij fase 1 is ervoor gekozen om het Neolithicum en de

(14)

12

Bronstijd gezamenlijk te behandelen, omdat ze in verband met elkaar staan en geleidelijk in elkaar overlopen. In het plangebied zijn geen elementen of sporen uit de IJzertijd en de Romeinse tijd aangetroffen. Doordat deze tussenfase een relatief grote periode bestrijkt en tussen twee fases zit waar wel elementen zijn aangetroffen, is besloten om een archeologische verwachting op te stellen. Door het aantreffen van diverse elementen die te relateren zijn aan de ijzerwinning, is de keus gemaakt om hier een fase 2 van te maken en dit te dateren met de tijdsperiode van de Veluwse ijzerwinning. Vervolgens wordt in fase 3 de periode van het klooster Mariëndaalen het eerste begin van landgoed Lichtenbeek behandeld. Deze fase stopt bij het jaar 1700, omdat dit jaar het punt markeert waar met de formele parkaanleg wordt gestart. De keus is gemaakt om fase 4 te laten eindigen in 1775, omdat eind 18e eeuw de eerste wandelingen in het vroeg-landschappelijke park

worden gemaakt. De vroeg- en laatlandschappelijke aanleg vindt tot in het begin van de 20ste eeuw

plaats en daarom is besloten om deze fase bij het ‘belangrijke’ jaar 1932 te laten eindigen. Vanaf 1932 wordt GLK namelijk de eigenaar van Vijverberg. Onder het beheer van GLK zijn er veel aanpassingen aan het landgoed geweest en daarom is besloten om de laatste fase vanaf 1932 te laten starten. Nadat de ouderdom van alle elementen was geanalyseerd (deelvraag 5), werd duidelijk wat de indeling in fases zou worden (deelvraag 9). Daarnaast werd duidelijk wat de verschillen in cultuurhistorische ontwikkeling tussen beide landgoederen waren (deelvraag 10).

2.6

Indeling aanwezig/verdwenen

Om een duidelijk overzicht te hebben van de zichtbare en verdwenen elementen in iedere fase, is besloten om bij iedere fase een kaart te maken in ArcGIS. Dit is een kaart van zowel de aanwezige als de verdwenen elementen. Voor GLK is dit belangrijk, zodat ze bij de aanwezige elementen de

zichtbaarheid van deze elementen in stand kunnen houden of eventueel verbeteren. Als het duidelijk is waar de verdwenen elementen liggen, kunnen deze elementen misschien wel weer zichtbaar worden gemaakt.

2.7

Samenstellen algemene beschrijving

Iedere fase is voorzien van een algemene beschrijving. Deze beschrijving is gemaakt zodat iedere fase op verschillende schaalniveaus kan worden bekeken. De beschrijving is samengesteld door middel van een uitgebreid literatuur- en archiefonderzoek, waarbij bijvoorbeeld wetenschappelijke

literatuur en historische kaarten worden geraadpleegd. Een groot deel van de kaarten is voorzien van een noordpijl, schaalbalk, legenda en coördinaten. Met uitzondering van de kaarten die in de 16e en

17e eeuw zijn vervaardigd. Bij deze kaarten ontbreken de coördinaten, omdat ze vaak niet op schaal

zijn gezet of op een wisselende schaal staan. In het figuuronderschrift wordt wel de locatie van de desbetreffende kaart aangegeven. Verder zijn er archiefstukken uit zowel het interne archief van GLK als het Gelders Archief voor de algemene beschrijving geraadpleegd. Ten slotte worden alle

aangetroffen vondsten in het onderzoeksgebied door middel van Archis bekeken.·

2.8

Waardering

De waardering van de diverse fases vindt op basis van een aantal criteria plaats. Om de waardering relatief betrouwbaar te maken, is ervoor gekozen om de criteria van Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA) toe te passen. De volgende criteria zijn toegepast: schoonheid,

herinneringswaarde, gaafheid, conservering, zeldzaamheid, informatiewaarde, ensemblewaarde en representativiteit.6 In bijlage 4 wordt een toelichting bij iedere criteria gegeven en in een tabel

worden de scores weergeven. Voor de waardering is tevens gekeken naar de elementen op de

(15)

13

andere landgoederen (deelvraag 13) en de zuidwestelijke Veluwezoom (deelvraag 12), zodat bijvoorbeeld een criteria als zeldzaamheid of ensemblewaarde bepaald kan worden. Naast twee kaarten met alle fases (zie bijlage 1 en 2), een tabel met alle elementen (zie bijlage 3) en scores (zie bijlage 4), is er een waardenkaart opgesteld. De deelgebieden in de waardenkaart zijn bepaald door concentraties van elementen of juist een gebied waar nauwelijks elementen liggen te selecteren. Daarnaast is gekeken naar de belangrijkste fases. Een gebied met een concentratie van elementen uit waardevolle fases heeft een lagere waarde dan gebieden met elementen uit de minst waardevolle fases.

(16)

14

Hoofdstuk 3: Aardkundige situatie

In dit hoofdstuk wordt de aardkundige situatie van het plan- en onderzoeksgebied belicht. Hierbij worden de volgende aspecten behandeld, namelijk de geologie, geomorfologie, hoogte, bodem en ten slotte de grondwatertrap. Vanaf het begin van het Pleistoceen (2,58 miljoen jaar geleden) tot aan nu, worden deze aspecten op een chronologische wijze en in samenhang beschreven.

3.1

Vroeg- en Midden-Pleistoceen

Vanaf het begin van het Pleistoceen, 2,58 miljoen jaar geleden, zijn klei- en zandlagen door de Rijn, Maas, Schelde en hun voorgangers in het plangebied afgezet. De aanwezigheid van deze afzettingen kan bevestigd worden door middel van een geologisch onderzoek op de Vijverberg. Bij dit

geologische onderzoek is in de onderste lagen, op een diepte van 101.5 tot 57 meter onder het maaiveld, de Formatie van Peize en Formatie van Waalre aangetroffen.7 De Formatie van Waalre

bestaat uit fluviatiele afzettingen van zand en grind die in het Vroeg-Pleistoceen door de Rijn zijn afgezet.8 De Formatie van Peize bestaat tevens uit fluviatiele afzettingen van zand en grind, maar

verschilt op het gebied van genese. Deze afzettingen zijn namelijk aangevoerd door het Baltische riviersysteem in het Vroeg-Pleistoceen.9 Bovenop deze laag met fluviatiele afzettingen is de Formatie

van Urk aanwezig.10 Dit zijn fluviatiele afzettingen van de Rijn en bestaan over het algemeen uit zand

en grind.11 Deze afzettingen zijn in de voorlaatste ijstijd, het Saalien van 238.000 tot 128.000 jaar BP,

opgestuwd.

Het plangebied ligt op de overgang van een stuwwal en een sandr. De stuwwal is in het zuiden van Lichtenbeek gelegen. Daarnaast is er een stuwwalplateau, het hoogste niet door erosie versneden deel in het plangebied, dat in het centrum van Lichtenbeek gelegen is. Het stuwwalplateau is een onderdeel van de stuwwal. De stuwwal en het stuwwalplateau zijn goed zichtbaar op de

geomorfologische kaart en de hoogtekaart (zie fig. 3 en 4). Het element is ontstaan in het Saalien. In deze ijstijd bereikte een grote ijsmassa Nederland. Het ijs ondervond weerstand, de stuwwal die hier gelegen is, ontstond door de drukkracht van een gletsjer die zich door de gletsjerdalen IJsselvallei en het Betuwedal probeerde te dringen.12 De gestuwde sedimenten zijn te herkennen in een geologisch

booronderzoek op het landgoed. Boven de formatie van Urk (de fluviatiele Rijn en Maasafzettingen) ligt een pakket gestuwde afzettingen.13 Deze gestuwde afzettingen zijn onder invloed van de gletsjer

ontstaan. Door de stuwende werking van het ijs zijn de oorspronkelijk horizontale afgezette grind- en zandafzettingen geplooid en daarna als één pakket schuin tegen elkaar aangelegd.14 Hierdoor kunnen

op een klein oppervlak grote verschillen in textuur en leemgehalte voorkomen. 15 Het andere grote

geomorfologische element is de sandr van Wolfheze (zie fig. 3 en bijlage 12). Tijdens het Saalien werd door het smeltwater van het ijs veel bodemmateriaal afgezet. Aan de buitenzijde van de stuwwallen stroomde het water af richting het stroomdal van de Rijn en zette hierbij grote hoeveelheden zand en grind af (Formatie van Drenthe). De waaiervormige vlakte die hierdoor ontstond, wordt een spoelzandwaaier of sandr genoemd. De sandr van Wolfheze is de grootste van heel Nederland. Deze

7https://www.dinoloket.nl/ondergrondmodellen. Identificatienummer B40A0559. 8 Westerhoff/Weerts 2003.

9 Bosch 2003.

10https://www.dinoloket.nl/ondergrondmodellen. Identificatienummer B40A0559. 11 Bosch/Weerts/Busschers 2003.

12 Monumenten Advies Bureau 1998a, 7-8.

13https://www.dinoloket.nl/ondergrondmodellen. Identificatienummer B40A0559. 14 van Zijverden/de Moor 2014, 45.

(17)

15

waaier helt vanaf ca. 50 m. NAP naar het eind van het dal van de Heelsumse beek af (tot 29 m. NAP). In het plangebied is verder te zien dat de sandr ten noorden van de stuwwal is gelegen en wordt doorsneden door droogdalen (zie fig. 3).16

Fig. 3 Plangebied op de geomorfologische kaart.

3.2

Laat-Pleistoceen

In het begin van de laatste ijstijd, het Weichselien (116.000-11.700 BP), waren de temperaturen in de zomer hoog genoeg voor het smelten van de bovengrond (ca. 2 tot 2,5 meter). De ondergrond was nog wel steeds bevroren (permafrost), met als gevolg dat het smeltwater niet in de ondergrond kon zakken en afstroomde naar de lager gelegen delen. Door de afstroming ontstonden dalen in de stuwwal en de smeltwaterwaaier. Tevens werd de dalvorming verder versterkt door de solifluctie. Dit

(18)

16

laatste is de afstroming van de verzadigde/ontdooide bovengrond over de bevroren ondergrond. Door de relatieve hoge ligging van deze dalen, voerden ze later geen water meer af. Daarom worden ze droge erosiedalen genoemd. 17 Echter stroomafwaarts zijn de dalen zo diep ingesneden dat ze wel

watervoerend blijven (Wolfhezerbeek). Dit dal is zo diep geworden door terugschrijdende erosie, nadat de Rijn een groot deel van de sandr had opgeruimd en het verval enorm toenam.18 Op de

geomorfologische kaart zijn deze droge erosiedalen zichtbaar (zie fig. 3). Deze dalen liggen zowel op Lichtenbeek als op de Vijverberg. Verder is het op de hoogtekaart goed te zien dat deze dalen de laagste punten in het plangebied zijn (zie fig. 4).19 Verder uitgezoomd is te zien dat de dalen bijeen

komen en een dalvormige laagte vormen die in zuidwestelijke richting naar Heelsum toe loopt en in hoogte afneemt (zie bijlage 13).

Fig. 4 Plangebied op hoogtekaart AHN 2.

17 van Dijken 1995, 12-14

18 Persoonlijke communicatie, A. Mulder, 15-5-2019. 19 van Dijken 1995, 12-14.

(19)

17

Aan het einde van het Weichselien, in het Laat-Weichselien van 14.650 tot 11.700 BP, was het extreem koud en droog. Door deze omstandigheden was er vrijwel geen vegetatie en daardoor had de wind vrij spel. Het gebied was een poolwoestijn met een permanent bevroren ondergrond (permafrost), waarbij er grote zandverstuivingen waren van dekzand.20 Door windafzetting en

solifluctie werd hellingdekzand gevormd (iets lemiger dan dekzand). Dit hellingdekzand bedekt nog steeds een aantal erosiedalen op het landgoed en kan gerekend worden tot de Formatie van Boxtel.21

Fig. 5 Plangebied op de bodemkaart.

20 van Veen 2011, 23.

(20)

18

In het zuidoostelijke gedeelte van de Vijverberg is een landduin met bijbehorende vlakten en laagten zichtbaar (zie fig. 3). Deze landduin is door eolische processen afgezet. In deze landduin is een haarpodzol gevormd, waardoor een datering in het Laat-Weichselien een optie is (zie fig. 5). Deze landduin is gevormd in het Laat-Pleistoceen (126.000-11.700 BP) en is ontstaan vanuit gestuwd rivierzand en de sandr.22 Verder blijkt dat de meest noordelijke en meest zuidelijke bodem in het

plangebied uit grind ondieper dan 40 cm beginnend bestaat.23

3.3

Bodem

In het plangebied zijn verschillende bodems te onderscheiden (zie fig. 5). Dit zijn allemaal

podzolgronden. Deze gronden ontstaan wanneer er door een neerwaartse stroming van water, uit het bovenste gedeelte van de grond humus en ijzer uitspoelen en iets dieper weer neerslaan en inspoelen. De aanwezigheid van deze gronden is goed te verklaren door het reliëfrijke plangebied. Op de stuwwal in het gebied bevinden zich holtpodzolgronden en bij de sandr worden weer

haarpodzolgronden aangetroffen (zie fig. 5 en bijlage 14).Dit verschil in bodem kan verklaard worden doordat het moedermateriaal van de sandr veel armer is dan het materiaal van de stuwwal. Bij holtpodzolgronden, waar het zand vaak lemiger en rijker aan mineralen is, verloopt de podzolering (jarenlange uitspoeling en inspoeling van humuszuren met ijzer- en aluminiumdeeltjes) een stuk trager. Bij haarpodzolgronden vindt in tegenstelling tot holtpodzolgronden sterke podzolisatie (uitspoeling en inspoeling van humuszuren met ijzer- en aluminiumdeeltjes) plaats.

Haarpodzolgronden zijn daardoor een stuk armer en het bos groeit daar veel minder. Op de

holtpodzolgronden liggen alle landbouwpercelen, omdat ze een stuk rijker zijn en beter geschikt zijn voor de landbouw.24 Uit de bodemkaart blijkt ten slotte nog dat de grond in het gehele plangebied is

vergraven. Dit komt doordat de grond is doorgespit ter voorbereiding op de bebossing van de heide.·

3.4

Grondwaterstand

Doordat beide bodems in het plangebied grotendeels uit grof zand bestaan, is de doorlatendheid groot. De neerslag kan daardoor gemakkelijk wegzakken en ondergronds worden afgevoerd. Logischerwijs zit het grondwater zeer diep en heeft het de grondwatertrap ‘VIII’. Het grondwater zit dieper dan 1,80 meter beneden maaiveld. 25 Door de grote doorlatendheid van de sandr stroomt het

water hier ondergronds doorheen en komt weer aan de oppervlakte op een lager punt bij Wolfheze in de Heelsumse Beek. Uiteindelijk mond de beek in de Rijn uit, ca. vier km ten zuiden van het plangebied.26 In de erosiedalen zijn op verschillenden plekken watervoerende lagen aanwezig, die

hoger liggen dan de eigenlijke grondwaterspiegel. De sprengen zijn ontstaan door tot op de

watervoerende laag sprengkoppen te graven, waardoor het water van de bovengelegen lagen naar buiten treedt. 27 Op Vijverberg zijn meerdere sprengen gegraven om de beek en vijvers te voeden (zie

fig. 48). De stroomrichting is zuid-noordwest, in de richting van het beekdal van de Heelsumse Beek. Bij de vijvers van Boschlust en Zevenster infiltreert het water in de bodem.28

22 Persoonlijke communicatie, A. Mulder, 14-5-2019.

23 Bodemkaart van Nederland, 40 West Arnhem schaal 1:50.000, uitgave 1974 en ongewijzigde herdruk in

1981, Stichting voor bodemkartering, druk: Europees Cartografisch Instituut , Rijswijk (ZH), opname 1967-1968.

24 Modderman 1975, 13-18.

25 van Dijken 1995, 14-15.

26 Stichting Het Geldersch Landschap 1969, 20-21. 27 van Dijken 1995, 34.

(21)

19

Hoofdstuk 4: Fase 1 – Neolithicum/Bronstijd (5300-800 v.

Chr.)

In dit hoofdstuk wordt eerst een algemene beschrijving van het onderzoeksgebied in het Neolithicum (5300-2000 v. Chr.) en de Bronstijd (2000-800 v. Chr.) gegeven.29 Vervolgens worden de zichtbare

elementen getoond en ten slotte worden deze elementen gewaardeerd.Deze tijdvakken worden in dit hoofdstuk gezamenlijk behandeld, omdat ze in verband met elkaar staan en geleidelijk in elkaar over lopen.

4.1

Algemene beschrijving

Voor het begin van deze tijdfase werd het gebied mogelijk door jagers en verzamelaars bewoond. Ze bevonden zich vooral op de hogere delen van de Veluwezoom en waren nomaden. Dat het

onderzoeksgebied daadwerkelijk bewoond werd door deze mensen is nog te betwijfelen, maar de aanwezigheid van deze jagers en verzamelaars kan wel degelijk door een aantal vondsten worden aangetoond. Ten eerste met een vuurstenen schaver (70.000 jaar oud) die op Schaarsbergen werd aangetroffen (zie nr. 1 op fig. 6). Met deze schaver konden de huiden van dieren schoon worden gemaakt.30 Daarnaast werd in de Schuytgraaf, tegenwoordig een VINEX-wijk in Arnhem, een

jagerskamp van ca. 5000 v. Chr. ontdekt (zie nr. 4 op fig. 6).31 Deze vondsten schetsen een beeld van

de overgang van de nomaden naar de bewoners die zich daadwerkelijk gingen vestigen in het plangebied.

In het Neolithicum vestigden de eerste bewoners zich in de omgeving van het plangebied. Deze bewoners waren boeren. Zij kozen naar alle waarschijnlijkheid voor de beste stukken land om te bewerken, namelijk de reeds aanwezige relatief vlakke sandrvlakte tussen de stuwwal en de

droogdalen. De losse bodem van de sandrvlakte was namelijk gemakkelijk te bewerken. Deze bodem is tegenwoordig de armste bodem (haardpodzol), maar vroeger was het minder uitgeloogd. Dit komt door het eeuwenlange plaggensteken in de Middeleeuwen en de Nieuwe tijd.32 Door de

aanwezigheid van niet-doorlatende leemlagen konden de bewoners waarschijnlijk het ondiepe grondwater in bronnen bereiken.33 De daadwerkelijk aanwezigheid van beken is moeilijke te bepalen,

maar gezien de landschappelijke situatie is het goed mogelijk dat oppervlaktewater in de laagste delen van het landgoed lag. Daarnaast was er gevarieerde flora en fauna. Het standvoetbekervolk (Enkelgrafcultuur) trok als eerste in het gebied. De periode van deze cultuur is 2900 tot 2500 v. Chr. en een belangrijk kenmerk van deze cultuur is dat overleden mensen op hun zij liggend en met opgetrokken knieën in een grafheuvel werden begraven.34 De mensen werden in rechthoekige

grafkuilen die afgedekt waren met stammen geplaatst en soms werd over een aantal graven een grafheuvel opgeworpen.35 Dat dit volk de landbouw bedreef is aan te tonen met de vondst van een

vuurstenen dissel aan de Strolaan ten oosten van het plangebied (zie nr. 2 op fig. 6).36

In zowel het Neolithicum als de Bronstijd is sprake van een noordelijke traditie van lijkbegraving. Dit betekend dat er geen crematies waren. Dit is namelijk de zuidelijke traditie van lijkbegraving. Verder

29 Diepeveen-Jansen/Kaarsemaker 2004, 82-83.

30https://zoeken.cultureelerfgoed.nl/#/zaak/search. Onderzoeksmeldingsnummer 60484. 31https://zoeken.cultureelerfgoed.nl/#/zaak/search. Onderzoeksmeldingsnummer 10185. 32 Monumenten Advies Bureau 1998a, 27-29.

33 Maas 1959, 5-9.

34 Monumenten Advies Bureau 1998a, 27-29. 35 Monumenten Advies Bureau 1998a, 27-29.

(22)

20

is er sprake van een verschuiving van exclusieve lijkbegraving van het individu in het Neolithicum, naar gemeenschappelijke grotere grafmonumenten in de Bronstijd. 37 Daarnaast blijkt uit een analyse

van de ‘Vereniging van Vrijwilligers in de Archeologie’ (AWN) in 1996, dat de mensen in het

Neolithicum voor de aanleg en het hergebruik van de grafheuvels een sterke voorkeur hadden voor de lager gelegen gebieden en de randen van het droogdal in de sandr, maar dat in de Midden-Bronstijd de mensen juist voor de hoger gelegen punten op de stuwwal kozen.38 In de

Midden-Bronstijd was er sprake van een geprononceerde aanleg van de grafheuvel. Dit betekent dat de bewoners de grafheuvels duidelijk zichtbaar willen maken. In de Vroege-Bronstijd begint dit

fenomeen langzamerhand tot ontwikkeling te komen. Echter in de periode voor de Bronstijd was van deze geprononceerde aanleg nog geen sprake. Het onderzoeksgebied ten noorden van de stuwwal werd waarschijnlijk na de Midden-Bronstijd verlaten, omdat er verder geen grafheuvels of andere archeologische sporen uit de Late-Bronstijd zijn aangetroffen. Wellicht was de bodem te veel

uitgeput geraakt.39 Ten slotte is er nog het verschil, dat in het onderzoeksgebied wel behuizing uit de

Bronstijd is aangetroffen, maar uit het Neolithicum niet. In een hoger gelegen gedeelte, waar nu de Hoogkamp op de Van Goyenstraat is, zijn namelijk sporen van boerderijen teruggevonden (zie nr. 3 op fig. 6).40

Wanneer alle grafheuvels (Neolithicum t/m Bronstijd) in het onderzoeksgebied geanalyseerd worden, lijken tientallen grafheuvels op één lijn te liggen (zie fig. 12). Deze lijn begint bij een enkelgraf in het westen en eindigt bij een graf van de Enkelgrafcultuur op de Vijverberg. Het lijkt op een grafheuvelweg, maar dit komt omdat er verspreiding langs de optimale milieudifferentiatie is (langs de erosiegeul).Deze geul loopt in een relatief rechte lijn, waardoor dus een lijn van grafheuvels zichtbaar is. 41

37 Lohof 1991, 146, 207-208; Louwe Kooijmans 2018, 91-92. 38 Houkes 1997a, 40-41.

39 Houkes 1997a, 42-43.

40https://zoeken.cultureelerfgoed.nl/#/zaak/search. Onderzoeksmeldingsnummer 14924. 41 Houkes 1997a, 52-53.

(23)

21

Fig. 6 Topografische kaart plangebied met locaties archeologische vindplaatsen.

4.2

Zichtbare elementen

In totaal zijn er veertien (mogelijke) grafheuvels aangetroffen, waarvan er zes zijn opgegraven, bij vier een boring is verricht en bij vier ‘potentiële’ grafheuvels is nog nooit een onderzoek uitgevoerd. De grafheuvels in deze tijdfase strekken zich uit over een periode vanaf het Neolithicum

(Enkelgrafcultuur) tot het einde van de Bronstijd. De zichtbaarheid van alle grafheuvels verschilt. Zo zijn sommige grafheuvels goed zichtbaar, bijvoorbeeld de Meelworsterberg (zie nr. 7 op fig. 7 en fig. 9), maar bij de grafheuvels op de oude schaapsdrift is bijvoorbeeld alleen een kleine verhoging zichtbaar (zie nr. 1 en 2 op fig. 7). Toch zijn alle grafheuvels min of meer zichtbaar in het veld. In de onderstaande kaart worden alle grafheuvels getoond (zie fig. 7). Naast de kaart geeft tabel 1 een overzicht van de grafheuvels weer.

(24)

22

(25)

23

Tabel 1 Overzicht grafheuvels plangebied. Bron: Louwe Kooijmans 2018; Houkes/Mittendorp 1996.

Opgegraven grafheuvels

In 1947 en 1948 werden er in het plangebied zes grafheuvels onder de supervisie van de Groningse hoogleraar Albert Eggus van Giffen opgegraven. Dit zijn tot nu toe de enige grafheuvels in plangebied die ook daadwerkelijk opgegraven zijn. 42 Bij vier van de zes grafheuvels is bij het opgraven de

kwadrantenmethode toegepast, maar bij twee grafheuvels (zie nr. 3 en 4 op fig. 7) was dit niet mogelijk door bomen of andere verstoringen.43 Uit deze opgravingscampagne bleken alle zes de

heuvels daadwerkelijk grafheuvels te zijn. Twee grafheuvels zijn te dateren in het Neolithicum en de overige vier zijn aangelegd in de Bronstijd.

Beide neolithische grafheuvels zijn aangelegd door mensen van de Enkelgrafcultuur (EGK) en liggen in de baan van de historische schaapsdrift (tegenwoordig een strook heide). De meest zuidoostelijke grafheuvel (zie nr. 1 op fig. 7) is een éénfasige moeilijk zichtbare grafheuvel. Rond het centrum van de grafheuvel lag een cirkelvormige greppel (kringgreppel). Hier waren geen paalsporen in herkend. In het zuidoost-kwadrant zou een lijksilhouet zichtbaar zijn geweest. Verder zijn er geen grafgiften of bijzettingen aangetroffen.44 De tweede neolithische grafheuvel (zie fig. 8 en nr. 2 op fig. 7) is tevens

moeilijk zichtbaar. Het is een éénfasige grafheuvel, zonder bijzettingen en een randstructuur ontbreekt ook. Bij de grafkuil is een karakteristieke intermediaire standgreppel met palen

aangetroffen. Deze greppel is wel vaker zichtbaar bij graven van de EGK. Een opvallend verschil ten opzichte van de andere grafheuvel is dat er grafgiften aangetroffen zijn, namelijk een touwbeker, een vuurstenen bijl en een vuurstenen kling. Deze grafgiften zijn stereotype voor de EGK. In het midden van de grafheuvel was een silhouet aangetroffen. De documentatie van deze opgraving blijkt heel onvolledig te zijn. Bij de her-analyse in 2018 is wel geprobeerd om de ligging van het silhouet te herinterpreteren. Daarbij ligt de persoon op zijn rechterzij met opgetrokken knieën en met zijn hoofd 42 Louwe Kooijmans 2018, 50. 43 Louwe Kooijmans 2018, 56. 44 Louwe Kooijmans 2018, 65-67. Grafheuvel nummer op figuur 7 Jaar opgraving/ boring Jaar her-analyse Hoogte in cm Doorsnee in meters Datering Status (opgegraven/ boring / geen onderzoek) 1 1948 2017-2018 40 12 Neolithicum Opgegraven 2 1947 1972, 2017-2018 50 10 Neolithicum Opgegraven 3 1947 2017-2018 80 8 Bronstijd Opgegraven 4 1947 2017-2018 75 12 Bronstijd Opgegraven 5 1947 2017-2018 100 12 Bronstijd Opgegraven 6 n.v.t n.v.t 60 9 n.v.t. Geen onderzoek 7 1947-1948 2017-2018 150 18 Bronstijd Opgegraven 8 1990-1995 n.v.t 70 12 Neo.-Brons. Boring 9 n.v.t n.v.t 140 10 n.v.t. Geen onderzoek 10 1990-1995 n.v.t 80 15 Neo.-Brons. Boring 11 1990-1995 n.v.t. 110 13 Neo.-Brons. Boring 12 1990-1995 n.v.t 40 9 Neo.-Brons. Boring 13 n.v.t n.v.t 80 14 n.v.t. Geen onderzoek 14 n.v.t n.v.t 60 13 n.v.t. Geen onderzoek

(26)

24

naar het noorden toe gericht. Dit is te betwijfelen, omdat bij de EGK het hoofd altijd naar het zuiden toe gericht is, de mannen op de rechterzij liggen met het hoofd aan de westzijde en de vrouwen op hun linkerzij liggen met het hoofd aan de oostzijde.·

Fig. 8 Foto van een neolithische grafheuvel op de Vijverberg. De foto is op het westen georiënteerd.

In het plangebied waren tevens vier grafheuvels opgegraven die te dateren zijn in de Bronstijd. Deze vier grafheuvels behoren tot een groep van tientallen grafheuvels die parallel aan de Wolfhezer beek liggen. Opvallend is dat voor de bouw van de heuvels geen gebruik is gemaakt van de reeds

aanwezige neolithische grafheuvels, maar juist een nieuwe locatie is gekozen.45 In mijn optiek

gebeurde dit omdat beide grafheuvels in de Bronstijd moeilijk zichtbaar waren. Het was een tamelijk kleine verhoging van de grafheuvel en verder was het moeilijk onderscheid te maken tussen de grafheuvels en andere heuvels (bijv. stuifzandheuvels) die in het gebied lagen. De eerste van de vier grafheuvels (zie nr. 3 op fig. 7) is een relatief kleine eenvoudige éénfasige grafheuvel uit de Vroege-Bronstijd, met één centraal graf en zonder een randstructuur (een greppel of een paalkrans). In de grafheuvel lag een 2 meter lang silhouet van een gestrekt op de rug begraven dode, met het hoofd in het noordoosten. Dwars hierboven lag een kleine grafkuil met daarin een kistje van 40x15 cm. Dit is geïnterpreteerd als een kindergraf. Verder zijn er geen nabijzettingen aangetroffen.46

De tweede grafheuvel (zie nr. 4 op fig. 7) vertoont veel overeenkomsten, het is namelijk éénfasig (Vroege-Bronstijd), relatief klein en een persoon is op zijn rug begraven in een kist. Een verschil is wel dat er geen kindergraf aanwezig is. In de heuvel zijn geen randstructuren of na-bijzettingen

aangetroffen, maar er lag wel een centrale W-O gerichte grafkuil. In deze kuil lag een kist met daarin het silhouet van een gestrekt op de rug begraven dode, met het hoofd in het westen.47

Een iets grotere grafheuvel (zie nr. 5 op fig. 7) is gelegen op de noordrand van een dalletje (een droogdal, zie fig. 3). Een opvallend verschil is dat deze grafheuvel in twee fases is opgeworpen, beide vallen ze in de Vroege-Bronstijd. In fase één was een heuvel aangelegd met een hoogte van 60 cm, een diameter van 8 meter en ontbrak er een randstructuur. In deze fase was er sprake was van één centraal graf (ZW-NO georiënteerd) met daarin een volwassene zonder een kist. Naast dit primaire graf was in deze fase één na-bijzetting geplaatst, namelijk een kindergraf. In fase 2 werd de heuvel 40

45 Louwe Kooijmans 2018, 67.

46 Waterbolk/Glasbergen 1947, 5; Louwe Kooijmans 2018, 67-69. 47 Louwe Kooijmans 2018, 69-71.

(27)

25

cm opgehoogd en 4 m verbreed. In deze fase was voor een volwassene een primair centraal graf (ZW-NO georiënteerd) zonder kist gemaakt. Een opvallend verschil met fase 1 is, dat rond de voet van de heuvel een randstructuur is gemaakt. Dit was een paalkrans die bestond uit veertien palen. Daarnaast zijn in deze fase wel vijf na-bijzettingen geplaatst, namelijk een kindergraf in een kist en vier volwassen (twee in een kist). De twee centrale hoofdgraven in beide fases waren even groot en lagen op exact dezelfde plek boven elkaar. Het moet haast wel zo zijn dat het graf uit fase 1 was aangegeven en dat hierop bewust het hoofdgraf uit fase 2 is geplaatst. 48

Fig. 9 Foto van de Meelworsterberg op de Vijverberg. De foto is op het zuiden georiënteerd.

Recht tegenover deze heuvel, ligt aan de zuidelijke kant van het droogdal de opvallend goed

zichtbare grafheuvel met de naam ‘Meelworsterberg’ (zie fig. 9 en nr. 7 op fig. 7). Deze heuvel is een stuk groter dan de andere Bronstijd heuvels. De naam 'Meelworsterberg’ is mogelijk te herleiden naar een Veluws product, de meelworst, dat de bosarbeiders tijdens hun lunch boven op deze heuvel aten. Het is een driefasige grafheuvel, waarbij alle fases te dateren zijn in de Midden-Bronstijd.49 De

eerste fase betreft een natuurlijke hoogte, een stuifduin, zonder graven of een randstructuur. De heuvel was ca. 9 meter in doorsnee en 40 cm hoog. Mogelijk is deze heuvel gezien als een oudere grafheuvel en is er daarom voor gekozen om op deze heuvel de grafheuvel aan te leggen. In de tweede fase werd de heuvel opgebouwd met plaggen en vergroot tot een doorsnee van 11 meter en een hoogte van 1 meter. In deze fase was er sprake van één centraal graf in een kist en een

randstructuur, namelijk een greppel rond de heuvelvoet.50 Fase drie was veruit de grootse fase. De

grafheuvel werd in deze fase uitgebreid van 11 naar 18 meter in doorsnee en naar een hoogte van 1,30 meter (na recente renovatie 1,50 meter).51 In deze fase is er sprake van vier primaire graven

(waarvan één in een kist) en een paalkrans van achttien palen. Opmerkelijk zijn de vijftien

nabijzettingen die allemaal in deze fase erbij zijn gekomen, deze graven liggen allemaal in een krans rond de voet van de heuvel. Kort samengevat, bij de vijftien nabijzettingen zijn er drie in een kist begraven, zeven silhouetten aangetroffen en waren twee kindergraven aanwezig. Bij alle graven, zowel primair als secundair, ontbreken de grafgiften. Wel zijn bij vier graven de voor de Bronstijd

48 Louwe Kooijmans 2018, 71-74. 49 Louwe Kooijmans 2018, 74-76. 50 Louwe Kooijmans 2018, 77-81.

(28)

26

kenmerkende grafhouding zichtbaar, namelijk een persoon die gestrekt op de rug, met de armen langs het lichaam is begraven.52 De Universiteit Groningen heeft van de Meelworsterberg een nieuwe

reconstructie gemaakt (zie bijlage 17). Overigens is er iets opvallends bij de opgraving van de Meelworsterberg aangetroffen, namelijk een klein gebouwtje dat in de heuvel stond. Dit gebouw bestond uit metselwerk met witte specie (afmetingen 22,5 x 11 x 4/5 cm). De functie van dit gebouw is onbekend.53 Na raadpleging van diverse kaarten, literatuur en deskundigen blijft de functie nog

steeds een raadsel. Het is niet bekend wanneer het gebouw is gebouwd/gesloopt en het bouwwerk wordt niet op historische kaarten vermeld.

Grafheuvelonderzoek AWN en de potentiële grafheuvels

Door een onderzoek van twee leden van de AWN (afdeling zuid-Veluwe en Oost-Gelderland) is duidelijk geworden dat er nog meer grafheuvels in het plangebied liggen. M.J. Houkes en D.

Mittendorp hebben tussen 1990 en 1995, samen met een aantal leden van de afdeling ‘Zuid-Veluwe en Oost-Gelderland’ (AWN), bestaande grafheuvels geïnventariseerd en nieuwe grafheuvels in kaart gebracht. In het plangebied hebben ze naast de zes eerder benoemde opgegraven grafheuvels, vier andere grafheuvels geïnventariseerd. Hierbij is wel een kanttekening te plaatsen. In dit onderzoek zijn de grafheuvels niet opgegraven, maar is alleen een boring in de heuvel gezet en de afmetingen opgemeten. Bij een mogelijke grafheuvel is wel een provinciaal archeoloog ingeschakeld, die andermaal in de desbetreffende heuvel boorde. Als het na de boring nog steeds onduidelijk was, werd met toestemming een kleine onderzoeksleuf gegraven (1 meter bij 1,20 meter). Wanneer tijdens het graven een vondst of een opvallende verkleuring zichtbaar was, moest abrupt met het graven gestopt worden. Logischerwijs werd hierdoor geen enkele keer een silhouet aangetroffen en daarom mag dit ook niet direct gerekend worden tot een grafheuvel. 54 Daarom is ervoor gekozen om

deze heuvels op figuur 7 aan te duiden met ‘Grafheuvel (Neo/Brons)’. Het gaat hier om de grafheuvels met nummer 8, 10, 11 en 12.

Fig. 10 Foto van een grafheuvel op de Vijverberg. De foto is op het noorden georiënteerd.

52 Louwe Kooijmans 2018, 82-91. 53 Louwe Kooijmans 2018, 76-77. 54 Houkes 1997a, 6-14.

(29)

27

De grafheuvel in het zuidwesten van de Vijverberg (zie nr. 8 op fig. 7) is éénfasig en in het veld goed zichtbaar (zie fig. 10). De heuvel ligt direct op de rand van een helling. Verder is tijdens het onderzoek een grijze podzollaag aangetroffen.55 Ten zuidoosten van deze grafheuvel ligt een grafheuvel die

tijdens het veldonderzoek door het AWN is ontdekt (zie nr. 10 op fig. 7). Bij boringen was een grijze laag op het oude maaiveld zichtbaar. Door de provinciaal archeoloog van de provincie Gelderland, de heer R.S. Hulst, is deze heuvel ook als een grafheuvel aangemerkt.56 Verder is op Lichtenbeek, in het

midden van het voormalig sterrenbos, een grafheuvel aangetroffen (zie nr. 11 op fig. 7). Deze heuvel ligt vrij geïsoleerd ten opzichte van de andere grafheuvels. Bij een boring zijn er houtskoolspikkeltjes aangetroffen, wat de belangrijkste reden was om het als een grafheuvel aan te merken.57 Ten slotte

is er nog een grafheuvel op de Vijverberg aangetroffen (zie nr. 12 op fig. 7). Bij een boring was een grijze laag op het oude maaiveld zichtbaar en daarom is deze door de provinciaal archeoloog aangemerkt als een grafheuvel. Doordat deze grafheuvel vlakbij de neolithische grafheuvels ligt en relatief klein is ten opzichte van de bronstijd heuvels, is die mogelijk de bestempelen als een grafheuvel van de EGK. Om dit te kunnen bevestigen is een archeologische opgraving nodig.58

Verder wees de AHN-specialist (Michiel van Willigen) een aantal potentiële grafheuvels op het AHN aan. Deze grafheuvels zijn nog nooit opgegraven en verder zijn ze door het AWN ook niet

onderzocht. Op figuur 7 zijn deze heuvels bestempeld als ‘potentiële grafheuvels’. Het gaat hier om de heuvels met nummer 6, 9, 13, en 14. Na uitgebreid veld- en literatuuronderzoek bleken dit naar alle waarschijnlijkheid toch geen grafheuvels zijn, maar eerder stuifzandheuvels. Het is niet volledig uit te sluiten dat dit geen grafheuvels zijn, daarvoor is een opgraving of boring in de desbetreffende grafheuvel noodzakelijk. Bij de meest noordelijke heuvel (zie nr. 6 op fig. 7) is een lichte verhoging zichtbaar. Ten zuiden hiervan ligt ook een potentiële grafheuvel (zie nr. 9 op fig. 7) die een stuk groter is. Zowel in het veld als op het AHN is zichtbaar dat deze heuvel op diverse plekken is

afgegraven. Ten slotte zijn de laatste twee ‘potentiële’ grafheuvels (zie nr. 13 en 14 op fig. 7) relatief goed zichtbaar.

Bij de analyse door het AWN is tevens per grafheuvel gekeken of er sprake was van een

geprononceerde ligging. Dit is iets wat niet met exacte waarden bepaald kan worden, daarom heeft het AWN zelf een aantal beoordelingscriteria opgesteld. Ten eerste werden de effecten van de huidige begroeiing weggelaten, ten tweede werd de ligging op een stuwwaltop niet automatisch gezien een geprononceerde ligging (toppen worden vaak door erosie afgevlakt) en ten slotte was een ligging direct aan de rand van de helling of glooiing als een geprononceerde aanleg geteld.59 Uit het

onderzoek bleek dat bij de grafheuvels uit het Neolithicum (zie nr. 1 en 2 op fig. 7) geen sprake van een geprononceerde aanleg was, omdat ze op een vlak terrein lagen. Hetzelfde geldt voor de Bronstijd grafheuvels 3 en 4. Bij de andere twee Bronstijd grafheuvels, de Meelworsterberg en nummer 5, is wel sprake van een geprononceerde aanleg, de heuvels liggen namelijk direct aan de rand van een kleine helling. Bij de grafheuvels waar een datering nog ontbreekt zijn ook diverse verschillen zichtbaar. Alleen bij de grafheuvel in de zuidwesthoek van Vijverberg (zie nr. 8 op fig. 6) is sprake van een geprononceerde aanleg, deze heuvel ligt direct aan de rand van een helling. De grafheuvel op Lichtenbeek (zie nr. 11 op fig. 7) ligt niet direct aan de rand van een helling, maar juist bovenop de helling. Hier is dus geen sprake van een geprononceerde ligging. Dit geldt ten slotte ook voor de grafheuvels met nummer 10, 13 en 14 die allemaal op een vlak terrein gelegen zijn.60 In het

55 Houkes 1997b, 42. 56 Houkes 1997b, 43. 57 Houkes 1997b, 48. 58 Houkes 1997b, 45-46. 59 Houkes 1997a, 36-37. 60 Houkes 1997b, 17-18.

(30)

28

veld en op het AHN (zie fig. 11) komen de bevindingen grotendeels overeen met de bevindingen van het AWN. Bij de grafheuvels 5, 6, 7, 8 en 9 is sprake van een geprononceerde aanleg. Deze

grafheuvels liggen op de randen van een goed zichtbaar droogdal. Grafheuvel 9 is overigens niet opgemerkt door het AWN, maar is in het veld wel duidelijk zichtbaar op de rand van een groot droogdal gelegen.

Fig. 11 Ligging van alle grafheuvels in het plangebied op een hoogtekaart van het AHN.

4.3

Waardering

Alle grafheuvels uit het plangebied zijn gewaardeerd (zie fig. 12 en bijlage 4). Bij het criteria

schoonheid scoren de meeste grafheuvels hoog. Alleen de neolithische grafheuvels (nr. 1 en 2) en de grafheuvels 13 en 14 scoren hier beduidend lager op, ze zijn namelijk moeilijk zichtbaar vanaf het maaiveld. Alle grafheuvels scoren op de ‘herinneringswaarde’ laag, ze zijn namelijk niet direct verbonden met een feitelijke historische gebeurtenis en worden ook niet geassocieerd met

bijvoorbeeld sagen of legendes. Op het criteria gaafheid scoren de grafheuvels waar geen onderzoek is verricht het hoogst (nr. 6, 9, 13 en 14). In tegenstelling tot de zes grafheuvels die al zijn opgegraven (nr. 1, 2, 3, 4, 5 en 7) en de grafheuvels die zijn onderzocht door het AWN (nr. 8, 10, 11 en 12) is

(31)

29

hierbij sprake van in situ behoud. Voor het gehele plangebied geldt dat de

conserveringsomstandigheden matig zijn. De diepe grondwaterstand zorgt voor een goede conservering van metaal, maar juist voor een slechte conservering van organische resten. Alleen verkoold organisch materiaal (houtskool) en grondsporen zijn zichtbaar. Op dit criteria scoren alle grafheuvels dus matig. Op het gebied van zeldzaamheid scoren de meeste grafheuvels laag. De neolithische grafheuvels (nr. 1 en 2) scoren iets hoger doordat ze schaarser zijn in het

onderzoeksgebied. Op het gebied van informatiewaarde scoren deze grafheuvels ook hoger dan bijvoorbeeld de vier grafheuvels uit het plangebied. Ze kunnen van belangrijke waarde zijn voor nieuwe kennisvorming over het verleden. Alle grafheuvels scoren middelhoog op het criteria ensemblewaarde. In de directe omgeving van de grafheuvels in het plangebied liggen meer

vindplaatsen uit het Neolithicum en de Bronstijd, zodat een samenhangende analyse mogelijk is (zie fig. 13). Op mesoniveau is duidelijk dat de grafheuvels in twee verschillende perioden te dateren zijn, waardoor het mogelijk is om de ontwikkeling te bestuderen. Door de aanleg van het park is de landschappelijke context niet meer goed herkenbaar, waardoor de score uiteindelijk lager wordt. Op de laatste criteria representativiteit scoren alle grafheuvels hoog. De aanleg van grafheuvels is karakteristiek voor het Neolithicum en de Bronstijd.

(32)

30

Fig. 13 Hoogtekaart met alle grafheuvels in het onderzoeksgebied. De kaart is later aangevuld met de begrenzing van het plangebied (rode lijn). Tientallen grafheuvels liggen in het laagste gedeelte van het gebied, namelijk het droog- en beekdal. De diverse kleuren geven de bron aan waarmee het AWN de grafheuvels vond.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Het zeemans-leven, inhoudende hoe men zich aan boord moet gedragen in de storm, de schafting en het gevecht.. Moolenijzer,

Naar aanleiding van het bestuderen van de literatuur werd verwacht dat er een positieve samenhang zou zijn tussen eustress en het emotioneel welbevinden, omdat eustress kan leiden tot

Op basis van de interviews zal wordt geconstateerd dat vermogens niet uit te sluiten zijn voor de relatie tussen fysieke activiteit en de ruimtelijke omgeving.. In hoofdstuk 4

Veel mensen bezoeken namelijk het centrum niet, omdat ze nog een lange reis naar huis moeten maken en er geen tijd voor hebben, omdat ze kleine kinderen bij zich hebben, of

In het vervolg van dit hoofdstuk wordt een onderscheid gemaakt tussen de recreatieve groep pokeraars (maximaal SOGS-score 2), de risicogroep pokeraars die alleen poker spelen

Naam (taak) Omschrijving Meerdere medewerkers Startdatum Einddatum Deadline Verantwoordelijke Stand van zaken Status.. Programmabegroting 2015 (beleidsvoorstel

2) Enkele grondwetsbepalingen staan delegatie niet toe; dan is dus experimenteren bij lager voorschrift niet toegestaan. 3) Is delegatie in concreto mogelijk, dan is, als niet aan

Verleggen we de analyse naar de categorie II en III voor zover er sprake was van een consistent hoge correlatie over de laatste jaren t.a.v. de koersontwik­ keling, dan vinden we