• No results found

Waardering deelgebieden

In document Lichtenbeek en Vijverberg (pagina 101-110)

Hoofdstuk 12: Integrale waardebepaling deelgebieden

12.4 Waardering deelgebieden

In principe zijn alle fases waardevol. Iedere fase is voorzien van een absolute waarde, namelijk zeer hoog, hoog, middelhoog of laag (zie tabel 5). Daarnaast wordt de relatieve waarde van de lagen ten opzichte van elkaar bepaald. Voor de relatieve waardering is gekeken naar het aantal criteria waar de desbetreffende fase het hoogst op scoort (zie tabel 5). Op basis hiervan wordt een rankschikking gemaakt, waarbij de laag ‘1932-nu’ het hoogst staat genoteerd. Deze fase scoort bij vier criteria het hoogst, namelijk de herinneringswaarde, de ensemblewaarde, de representativiteit en de gaafheid. De fase wordt gevolgd door de laag ‘Neolithicum/Bronstijd’ die op drie criteria hoog scoort. Ook al scoort deze fase op de criteria gaafheid en conservering laag, de hoge scores de criteria schoonheid, ensemblewaarde en representativiteit maken deze fase de tweede waardevolste laag. Daarnaast

100

zorgt de ouderdom ervoor dat deze fase voor de fase ‘1700-1775’ eindigt. Hierna volgen de fases van de formele parkaanleg (1700-1775) en de landschappelijke aanleg (1775-1932). Op de criteria ensemblewaarde en representativiteit scoren deze fase hoog. De fase ‘1700-1775’ staat wel hoger in rangschikking, omdat de informatiewaarde van deze fase hoger is. Op plaats 5 staat de fase ‘1200- 1580’. Deze fase scoort tevens hoog op twee criteria, maar een groot aantal van de elementen scoort zeer laag op zeldzaamheid en informatiewaarde. De laag ‘1580-1700’ is het minst waardevolst. De hoge score op de criteria ensemblewaarde, zorgt ervoor dat ‘500-1200’ hoger in rangschikking staat. Op criteria als representativiteit verschillen beide lagen niet, maar het ensemble van elementen die gekoppeld zijn aan de ijzerwinning wordt hoger ingeschat dan het ensemble aan wegen.

Op de waardenkaart (zie fig. 72) is deze rankschikking grotendeels terug te zien. De gebieden met de zeer hoge waarde (nr. 2 en 8) hebben een groot aantal elementen uit de waardevolste fases

(Neolithicum/Bronstijd, ‘1700-1775’ en ‘1932-nu’). De gebieden met de hoge (nr. 4, 7 en 10) en de middelhoge waarde (nr. 1, 5, 6 en 9) hebben dit minder. Ten slotte liggen in het gebied met de laagste waarde (nr. 3) geen cultuurhistorische elementen uit de belangrijkste fases. In tabel 6 is een overzicht van de deelgebieden weergeven.

Tabel 6 Overzicht van de deelgebieden in het plangebied met het aantal waardevolle lagen, de waarde van het gebied en een voorbeeld van een waardevol element uit het desbetreffende deelgebied. Bron: R. Koops.

Deelgebied Waarde Aantal waardevolle

lagen

Voorbeeld waardevol element

1 Middelhoog 1 Mogelijke Duitse stellingen 2 Zeer hoog 3 Meelworsterberg

3 Laag 0 n.v.t.

4 Hoog 2 Wal met uitzichtpunt

5 Middelhoog 1 Laan (formele aanleg) 6 Middelhoog 1 Laan (formele aanleg)

7 Hoog 2 Bloedberg

8 Zeer hoog 3 Sterrenbos

9 Hoog 2 Kleine Pol

10 Middelhoog 1 Loopgraven

Tabel 5 Overzicht hoge scores van iedere fase en de rangschikking. Bron: R. Koops.

Fase Scoort hoog op criteria Absolute

waarde

Rangschikking relatieve waarde (1=hoogst, 6=laagst)

Neolithicum/Bronstijd -schoonheid -ensemblewaarde -representativiteit Zeer hoog 2 500-1200 -representativiteit Middelhoog 6 1200-1580 -ensemblewaarde -schoonheid Hoog 5 1580-1700 -representativiteit Middelhoog 7 1700-1775 -ensemblewaarde -representativiteit -informatiewaarde Zeer hoog 3 1775-1932 -ensemblewaarde -representativiteit Hoog 4 1932-nu -herinneringswaarde -gaafheid -ensemblewaarde -representativiteit Zeer hoog 1

101

102

Hoofdstuk 13:

Conclusies

Dit onderzoek geeft antwoord op de vraag: ‘Welke landschapselementen bevinden zich op de landgoederen Lichtenbeek en Vijverberg, wat is de samenhang tussen deze elementen en hoe kunnen deze elementen cultuurhistorisch worden gewaardeerd?’. Hiervoor is een onderzoek uitgevoerd naar de cultuurhistorische elementen van Lichtenbeek en Vijverberg.

De hoofdvraag wordt ondersteund door dertien deelvragen die in vijftien weken onderzoek zijn beantwoord. Allereerst zijn met behulp van schriftelijke bronnen, deskundigen en onderzoek in het veld een groot aantal cultuurhistorische elementen ontdekt. De ligging van de elementen bleek vaak te relateren aan de aardkundige situatie. De stuwwal en de sandr uit het Saalien hebben namelijk een grote impact op het gebied gehad. De ontwikkeling van beide terreinen is in zes fases te verdelen, namelijk: Neolithicum/Bronstijd, 500-1200 n. Chr., 1200-1580 n. Chr., 1580-1700 n. Chr., 1700-1775 n. Chr., 1775-1932 n. Chr. en ten slotte 1932 tot nu. De ontwikkeling start bij de

grafheuvels uit het Neolithicum en eindigt bij aanleg van een struweelhaag door GLK. Uit het onderzoek is gebleken dat er geen elementen uit de periode van de IJzertijd (800-12 v. Chr.) en de Romeins tijd (12 v. Chr-450 n. Chr.) zijn aangetroffen. De verwachting voor het aantreffen van sporen en structuren uit deze periodes is echter wel hoog.

Dit onderzoek geeft tevens antwoord op vier deelvragen die specifiek op één periode zijn gericht, namelijk de Tweede Wereldoorlog. In deze periode hebben diverse activiteiten op Lichtenbeek en Vijverberg plaatsgevonden. Beide terreinen behoorden namelijk tot het strijdtoneel van de Slag om Arnhem. De geallieerden konden niet goed door deze gebieden trekken, omdat aan de westkant van Lichtenbeek een Duitse linie heeft gezeten. Net zo als de rest van Arnhem verliep de bevrijding van Lichtenbeek en Vijverberg moeizaam. Het gebied was lange tijd in Duitse handen en de Britten stuiten hier op veel weerstand. Diverse sporen in het gebied zijn nog te relateren aan de gevechten tussen de Britten en de Duitsers.

Uit het onderzoek is verder gebleken dat de ontwikkeling van Lichtenbeek, Vijverberg en diverse andere landgoederen op een aantal punten overeenkomt en verschilt. Dit is duidelijk geworden met het beantwoorden van drie deelvragen. Allereerst is gebleken dat de cultuurhistorische ontwikkeling tussen Lichtenbeek en Vijverberg op een aantal vlakken verschilt. In het Neolithicum en Bronstijd is de ontwikkeling nog wel gelijk, maar vanaf de 5e eeuw n. Chr. komt hier verandering in. Om te

beginnen hebben op Lichtenbeek tussen 500 en 1200 n. Chr. diverse activiteiten omtrent de ijzerwinning hebben plaatsgevonden. Op Vijverberg zijn echter geen elementen uit deze periode aangetroffen. Daar tegenover staat de vroeg- en laat-landschappelijke aanleg die vooral op Vijverberg heeft plaatsgevonden en niet zozeer op Lichtenbeek. Over het algemeen passen de ontwikkelingen van Lichtenbeek en Vijverberg goed bij de ontwikkelingen van de Zuidwestelijke Veluwezoom. Daarnaast is de waarde van het landgoed ten opzichte van de andere landgoederen relatief gelijk. Aspecten als de formele parkaanleg en de landschappelijke aanleg vinden op veel meer landgoederen bij de Zuidwestelijke Veluwezoom plaats.

Uit de resultaten van dit onderzoek is gebleken dat de cultuurhistorie een grote periode bestrijkt, namelijk vanaf het Neolithicum tot het einde van de 20ste eeuw. Daarnaast liggen er een groot aantal

waardevolle elementen op het landgoed. Dit zijn grafmonumenten, elementen die te relateren zijn aan de ijzerwinning, formele elementen, landschappelijke elementen en elementen waarmee het landgoed is verbeterd. Op diverse gebieden hebben deze elementen samenhang met elkaar. Binnen

103

het plangebied in de vorm van ijzerwinning, de formele- en de landschappelijke aanleg en ten slotte gezamenlijk ter verbetering van het landgoed. Deze elementen zijn gewaardeerd door zowel in het plangebied als het onderzoeksgebied te kijken en de elementen op basis van een aantal KNA- conforme criteria te waarderen. Uiteindelijk is uit het onderzoek gebleken dat diverse elementen zeer waardevol zijn en dat de fase ‘1932-nu’ de waardevolste fase van dit landgoed is.

104

Hoofdstuk 14:

Discussie

Dit onderzoek was een grote kans om veel verschillende tijdsfasen te onderzoeken en om kennis op te doen over andere disciplines dan de archeologie. Voor dit onderzoek zijn de cultuurhistorische elementen op Lichtenbeek en Vijverberg geïnventariseerd en gewaardeerd. Hoewel de elementen op basis van een aantal KNA-conforme criteria zijn gewaardeerd, moet er toch een kanttekening bij deze waardering geplaatst worden. De waardering blijft namelijk subjectief. Bij een herhaling van dit onderzoek is een grote mogelijkheid dat andere lagen of elementen als waardevol worden gezien. Hetzelfde geldt voor de inventarisatie. Na het veldonderzoek stond vast dat een groot aantal

elementen daadwerkelijk in het plangebied aanwezig zijn, maar de locatie van een aantal elementen en de beschrijving van de kwaliteit blijft ter discussie staan. De hoeve kan bijvoorbeeld op een andere locatie geplaatst worden en de fysieke kwaliteit van een boom kan anders beoordeeld worden.

Wel biedt dit onderzoek de kans om de inventarisatie en de waardering betrouwbaarder te maken. De mogelijkheid was er bijvoorbeeld om diverse deskundigen uit verschillende disciplines te spreken. Hier is wel een kanttekening bij te plaatsen. Verschillende personen worden om een bepaalde reden als specialist gezien, ze hebben bijvoorbeeld onderzoek in het gebied gedaan, werken er al heel lang of ze zijn afgestudeerd op een bepaalde discipline. Echter zal niet iedereen deze personen als een deskundige zien. De eisen om iemand als een ‘deskundige’ aan te merken kunnen volledig anders zijn. Bij dit onderzoek was door de achtergrond in de archeologie de kennis over de formele en de landschappelijke aanleg gering. Het was mogelijk en belangrijk om een deskundige op dit gebied te spreken, zodat de inventarisatie en waardering van de formele elementen betrouwbaarder word en daarnaast de kennis op dit gebied wordt vergroot.

Het microniveau bij dit onderzoek waren alle individuele elementen in het plangebied. Voor het inventariseren van deze elementen was grotendeels voldoende informatie beschikbaar. De wetenschappelijke literatuur, de archiefstukken en kaarten waren belangrijk. Toch waren er een aantal elementen waarvan eerst de betekenis onbekend bleef. Dit probleem werd deels opgelost door een aantal ‘deskundigen’ raad te plegen, die bijvoorbeeld konden vaststellen om wat voor element het gaat. In dit onderzoek werd de beoordeling van deze deskundigen als vrij betrouwbaar gezien, maar toch moet deze beoordeling wel ter discussie gesteld worden. De ‘deskundige’ kan ook fout zitten. Om een betrouwbaarder beeld te verkrijgen zouden daarom diverse deskundigen in een vervolgonderzoek naar een element moeten kijken. Een archeologisch vervolgonderzoek zou de bewering ook kunnen ondersteunen of weerleggen.

Op een groter niveau, het mesoniveau, is hier ook sprake van. De formele en de landschappelijke aanleg is door maar één deskundige beoordeeld. Naast de deskundige is de informatie over de formele aanleg gering, omdat maar weinig literatuur hierover beschikbaar is. De kans is wel aanwezig om het AHN te bekijken en eventueel de AHN-specialist in te schakelen. Dit helpt bij het onderzoek, maar toch is het herkennen van structuren op het AHN puur interpretatie. Pas met een archeologisch onderzoek zou de definitieve ligging vastgesteld kunnen worden. In vergelijking tot het microniveau wordt het vervolgonderzoek veel omvangrijker, omdat er meer elementen worden onderzocht. In het gehele plangebied zijn er geen sporen/elementen uit de periode IJzertijd-Romeinse tijd aangetroffen. Om toch een verwachting op te stellen is uitgeweken naar het onderzoeksgebied, het macroniveau. Met de aangetroffen vindplaatsen kon een vergelijking met het plangebied worden

105

gemaakt. Op basis van deze vindplaatsen en de aardkundige situatie is een verwachting opgesteld. Toch zal het uiteindelijk beter zijn om op basis van meer factoren een verwachting op te stellen. Met een booronderzoek zou de verwachting beter ondersteund kunnen worden. Dit geldt in principe voor alle elementen en structuren in het plangebied.

106

Hoofdstuk 15:

Aanbevelingen

Uit het onderzoek komen een aantal aanbevelingen voor een vervolgonderzoek voort. De

aanbevelingen komen terug op diverse schaalniveaus, namelijk het microniveau, mesoniveau en ten slotte het macroniveau.

Individuele elementen (microniveau)

Uit dit onderzoek is naar voren gekomen dat bij een aantal individuele elementen een

vervolgonderzoek belangrijk is. Ten eerste is het aan te bevelen om de potentiële grafheuvels verder te onderzoeken. Bij deze grafheuvels is het belangrijk, dat op het moment dat een heuvel

daadwerkelijk een grafheuvel blijkt te zijn, de locaties van deze heuvels goed onderhouden worden. Momenteel zijn de locaties van deze grafheuvels redelijk begroeid.

Daarnaast is het belangrijk om de vier ‘onafgemaakte stellingen’ op de Vijverberg te onderzoeken. De kuilen zouden mogelijk ook iets anders kunnen zijn. Het is belangrijk om deze elementen in stand te houden, alleen al om de herinnering aan de Tweede Wereldoorlog levend te houden. Door middel van een metaaldetectie zou duidelijker kunnen worden of het hier om een stelling gaat.

Verder is het van belang dat de boomboeketten op Lichtenbeek beter beschermd worden. De oud- beheerder, Willem Lammertink, verbaasde zich erover dat een groot aantal boomboeketten gekapt is. In dit onderzoek bleek dat dit waardevolle elementen zijn, die zoveel mogelijk in stand moeten worden gehouden.

Tevens is het belangrijk om een aantal waardevolle elementen zichtbaarder te maken aan het publiek. Bij het sterrenbos kan bijvoorbeeld een informatiebordje worden geplaatst of de paden uit dit sterrenbos kunnen weer zichtbaar worden gemaakt. Wanneer de zichtbaarheid van de elementen wordt vergroot, komen waarschijnlijk meer mensen naar het gebied en zullen meer mensen van de cultuurhistorie/natuur genieten.

De mogelijkheid om een geofysisch onderzoek uit te voeren zou ook bekeken moeten worden. In de weilanden rondom het koetshuis en het boswachtershuis zou met een weerstandsmeter de

fundering van de hoeve gevonden kunnen worden. De precieze locatie van de hoeve uit de 17e/18e

eeuw is nu nog onbekend. Dit is een waardevol element uit de beginperiode van landgoed Lichtenbeek en zou alleen daarom al verder onderzocht moeten worden.

Algemeen plangebied (mesoniveau)

Als wordt gekeken naar het gehele plangebied is het aan te bevelen om de formele en

landschappelijke aanleg verder door een deskundige te laten onderzoeken. De waarde van de

parkaanleg wordt daardoor duidelijk en waarschijnlijk kan dan eerder een subsidie worden verkregen om de parkaanleg in ere te herstellen. Het is belangrijk om bij het herstellen van de formele

parkaanleg, een aantal oude lanen te herstellen. De laan achter de moestuin kan bijvoorbeeld deels worden hersteld. Momenteel is dit geen laan meer en dit was toch wel één van de oudste lanen op het landgoed en een waardevol element.

Bij de landschappelijke aanleg zou het mooi zijn om de paden van de landschappelijke aanleg te herstellen, de beschoeiing langs de vijvers en de sprengenbeek goed te maken en ten slotte de diverse elementen uit de landschappelijke wandeling (eind 18e eeuw) weer zichtbaar te maken. Een

107

groot informatiebord bij de zuidelijke ingang van Vijverberg zou al een optie kunnen zijn. Hierop kan bijvoorbeeld een kaart van de landschappelijke wandeling (kadastrale kaart 1832) worden getoond. Verder zou een mooie manier zijn om een houten exemplaar van de obelisk en van de hermitage door bijvoorbeeld Klaas Gubbels te laten maken. Dit is namelijk een kunstenaar die op de eerste verdieping van het koetshuis op Lichtenbeek zijn atelier heeft. Verder zou de goudvisvijver weer aangelegd moeten worden en zou het belangrijk zijn om het ‘Eiland’ te herstellen. Dit kan door de gracht te vullen met water, de toegangsbrug opnieuw te maken en de kluizenaarshut erop te plaatsen. Uit dit onderzoek is gebleken dat dit zeer waardevolle elementen zijn en als de landschappelijke aanleg al deels wordt hersteld is het gebied aantrekkelijker om te bezoeken. Algemeen onderzoeksgebied (macroniveau)

Ten slotte is het belangrijk om te kijken naar houtskoolmeilers in het onderzoeksgebied. Op het AHN kunnen potentiële meilers worden aangetroffen en vervolgens kan door archeologisch onderzoek bevestigd worden of het daadwerkelijk om een meiler gaat. De houtskoolmeilers staan in verband met de leemkuil, ijzerwinkuilen en slakkenhopen in het plangebied. Uiteindelijk kan met de kennis een beter beeld van de ijzerwinning in de regio verkregen worden.

108

Bronnen

In document Lichtenbeek en Vijverberg (pagina 101-110)