• No results found

Levenslang in Nederland: een humane vorm van bestraffing of een levend-doodverklaring? : Toetsing van de praktijk van de levenslange gevangenisstraf in Nederland aan de Europees mensenrechtelijke standaard van het EVRM

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Levenslang in Nederland: een humane vorm van bestraffing of een levend-doodverklaring? : Toetsing van de praktijk van de levenslange gevangenisstraf in Nederland aan de Europees mensenrechtelijke standaard van het EVRM"

Copied!
105
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Levenslang in Nederland 

Een humane vorm van bestraffing of een 

levend‐doodverklaring? 

 

 

 

 

 

       

 

 

 

 

 

 

 

Toetsing van de praktijk van de levenslange gevangenisstraf in 

Nederland aan de Europees mensenrechtelijke standaard van het 

EVRM 

 

 

 

     

 

 

 

UNIVERSITEIT VAN AMSTERDAM 

Faculteit der Rechtsgeleerdheid 

Tim Scheffer 

(2)

1

Masterscriptie

Naam: Tim Scheffer

Studentnummer: 6137717

Master: Publiekrecht, traject Strafrecht Begeleider: dhr. mr. M. Bosch

Tweede corrector: dhr. prof. mr. T. Blom

(3)

2

Inhoudsopgave

Inleiding ... 4  1.1  Aanleiding ... 4  1.2  Probleemstelling ... 7  1.3  Afbakening ... 8  1.4  Onderzoeksmethoden ... 8  1.5  Opbouw ... 8  Levenslang in Nederland ... 10  2.1  Inleiding ... 10  2.2  Wettelijk kader ... 10  2.3  Tenuitvoerlegging ... 11  2.4  Statistieken ... 15  2.5  Totstandkoming ... 16  2.6  Strafdoeleinden ... 19  2.6.1  Vergelding ... 19  2.6.2  Preventie ... 20  2.6.3  Beveiliging... 23 

2.7  Mogelijkheden tot strafverkorting ... 25 

2.7.1  De civiele procedure ... 25  2.7.2  De gratieprocedure ... 26  2.7.2.1  Beleid tot 1986 ... 27  2.7.2.2  Beleid na 1986 ... 30  2.8  Rechtspraak ... 31  2.9  Resumé ... 33 

Levenslang & Europa ... 36 

3.1  Inleiding ... 36 

3.2  Levenslang binnen Europa ... 36 

3.3  Internationale regelgeving ... 37  3.4  Artikel 3 EVRM ... 39  3.5  Artikel 5 EVRM ... 51  3.5.1  Eerste lid ... 52  3.5.2  Vierde lid ... 53  3.6  Resumé ... 55

(4)

3

Levenslang getoetst ... 58 

4.1  Inleiding ... 58 

4.2  Hoge Raad ... 58 

4.2.1  Hoge Raad 16 juni 2009 ... 58 

4.2.2  Hoge Raad 22 februari 2011 ... 59 

4.3  Constitutioneel Hof Sint Maarten 8 november 2013 ... 60 

4.4  Artikel 3 EVRM getoetst ... 63 

4.4.1  The prospect of release: het gratiebeleid ... 64 

4.4.2  The prospect of release: de gratiëringspraktijk ... 69 

4.4.3  The possibility of review ... 75 

4.5  Artikel 5 EVRM getoetst ... 78 

4.5.1  Eerste lid ... 78 

4.5.2  Vierde lid ... 80 

Conclusie... 86 

5.1  Inleiding ... 86 

5.2  Levenslang in Nederland? ... 86 

5.3  Levenslang & Europa? ... 87 

5.4  Nederland & het EVRM? ... 88 

5.4.1  Artikel 3 EVRM: the prospect of release? ... 88 

5.4.2  Artikel 3 EVRM: the possibility of review? ... 90 

5.4.3  Artikel 5 lid 1 EVRM? ... 91 

5.4.4  Artikel 5 lid 4 EVRM? ... 91 

5.5  Slotwoord ... 92 

Bibliografie ... 94 

Handboeken & bundels ... 94 

Artikelen ... 96 

Digitale bronnen ... 99 

Rapporten, Onderzoeken & aanbevelingen ... 99 

Regelgeving & parlementaire stukken ... 101 

(5)

4

1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Maria Swanenburg, door haar grote hulpvaardigheid ook wel goeie Mie genoemd, stond in Leiden te boek als een behulpzaam persoon. In de jaren tachtig van de negentiende eeuw nam zij ouderen en zieken onder haar vleugels en zodoende bouwde zij al gauw een grote kring aan vrienden en kennissen op. Een van de dingen die Mie deed was het afsluiten van

begrafenisverzekeringen op naam van de mensen die zij hielp, al dan niet met wetenschap van de te verzekeren persoon.1 Destijds was het op tijd betalen van de premie voldoende om als

begunstigde na de dood van de verzekerde een som geld uitgekeerd te krijgen.

Op vrijdagmiddag 1883 deed lijkschouwer J.L.A. Desertine aangifte bij het Leidse politiebureau in het stadhuis aan de Breestraat. De vrouw en het kind van Hendrik Frankhuizen, die zelf inmiddels ernstig ziek was geworden en korte tijd later zou komen te overlijden, waren onder verdachte omstandigheden om het leven gekomen. Uit onderzoek bleek dat zij door

arsenicumvergiftiging om het leven waren gekomen. De volgende dag werd de schoonzus van het vrouwelijke slachtoffer, Maria Swanenburg, gearresteerd. Een groot buurtonderzoek volgde. Vanaf dat moment deden in Leiden allerlei geruchten de ronde over de mogelijke betrokkenheid van goeie Mie bij deze sterfgevallen.2

Uit het politieonderzoek kwam naar boven dat Maria regelmatig begrafenisverzekeringen had afgesloten op familieleden en kennissen. Zeker vijftien lichamen – waaronder die van de ouders van Maria en andere familieleden – werden opgegraven en onderzocht. Allen vertoonden sporen van arsenicumvergiftiging. Aanvankelijk ontkende Maria elke betrokkenheid, maar na enkele dagen bekende zij de moord op de familie Frankhuizen. In de rechtszaal toonde zij geen enkel berouw. Toen Maria het laatste woord kreeg sprak zij slechts uit eigenbelang: “als je blieft, eene genadige straf” waren haar laatste woorden.3 Op 1 mei 1885 werd Maria veroordeeld tot de levenslange tuchthuisstraf voor de moord op het gezin Frankhuizen, maar de verdenking was dat

1 Weterings 2013, p. 1055-1056. 2 Ibidem.

(6)

5

zij minstens honderd mensen zou hebben vergiftigd.4 Maria Swanenburg, die inmiddels de bijnaam Goede Mie had ingeruild voor die van de Leidse gifmengster, stierf op 11 april 1915 in de vrouwengevangenis te Gorinchem na een langdurig ziekbed.5

Het opleggen van levenslange vrijheidsstraf was destijds geen onbekend goed. In 1870 werd in Nederland de doodstraf afgeschaft en vervangen door de levenslange tuchthuisstraf.6 De straf werd echter niet altijd tot aan de dood ten uitvoer gelegd. Gratie werd regelmatig verleend aan hen die tot de levenslange vrijheidsstraf veroordeeld waren.7 Ook in de periode na de Tweede Wereldoorlog was het verlenen van gratie aan levenslanggestraften niet ongebruikelijk. In de periode 1945-1970 is – oorlogsmisdadigers buiten beschouwing gelaten – vijftien keer

levenslang opgelegd aan veertien personen.8 Aan dertien van deze gestraften is gratie verleend.9 In de periode 1970-2000 is elf keer levenslang opgelegd.10 In tegenstelling tot in de periode vlak na de Tweede Wereldoorlog, is aan geen van deze levenslanggestraften gratie verleend. In 1986 werd gratie verleend aan Hans van Zon. Sedertdien is er geen gratie meer verleend met oog op de resocialisatie van de gestrafte.11 Ook de drieëntwintig onherroepelijk levenslanggestraften aan wie de straf na 2000 is opgelegd hebben vooralsnog geen succes gehad met het indienen van een gratieverzoek.12

4 Het Leidsch Dagblad 2 mei 1885, p. 3. 5 De Leidsche Courant 13 april 1915, p. 2.

6 Wet van 17 september 1870 (tot afschaffing der doodstraf), Stb. 1870, 162.

7 Aan zes van de negentien personen die in de periode 1870-1886 tot de levenslange vrijheidsstraf zijn veroordeeld is gratie verleend: aan Marcus Dalstra (1904), Auke Dalstra (1906), Elisabeth Ras (1891), Pieter van Tongeren (1893), G. de Vos (1901) en Gradus Arends (1913). Zie de Zierikzeesche Nieuwsbode 8 december 1894, p. 2, de Leeuwarder Courant 9 maart 1906, p. 1, de Zierikzeesche Nieuwsbode 23 maart 1893, p. 1, de Zierikzeesche Nieuwsbode 30 september 1893, p. 1, het Leidsch Dagblad 7 februari 1901, p. 3, het Leidsch Dagblad 2 september 1884, p. 3 en Van Wely 2013, p. 299-304.

8 John Opdam is zowel in 1954 (moord op zijn vrouw) als in 1961 (moord op een medegedetineerde) veroordeeld tot de levenslange gevangenisstraf. Zie Van Wely 2013, p. 324-325.

9 Aan J. Aanstoot (1946), W.A. van der Sluis en P. Rutgers (1947), P. de Jong (1948), Henk Barendsen en G. Maton (1949), Derk Jan Lammers (1952), G. Luyer, J. Vogelenzang en Chris Blanken (1953), John Opdam (1954), Hendrik Prinsen (1955) en Hans van Zon (1969) is gratie verleend. Eén van de veertien gestraften, Arie Lodder, is in 1958 in de gevangenis overleden, nadat hij werd vergiftigd door John Opdam. Zie Van Hattum 2013b, p. 64-84, Van Hattum 2009, p. 325-352, de Leeuwarder Courant 27 september 1969, p. 27, Factsheet Forum Levenslang 2011, p. 7, 15-19 en Van Wely 2013, p. 319-328.

10 Aan Koos Hertogs (1982), Cevdet Yilmaz (1984), Loi Wah Chung (1989), Errol Kabak (1993), Edwin Senff (1994), Albert Abbenhuis (1995), Frenky Peeters (1996), Harold Hong Afat, Bennie Sopacua en Juan Nuri (1998) en aan Jan Stoffers (2000). Zie Anker en Anker Strafrechtadvocaten 2005, p. 2-8 (bijgewerkt tot 22 augustus 2013) en Van Wely 2013, p. 328-334.

11 Factsheet Forum Levenslang 2011, p. 26.

(7)

6

Waar voorheen het uitgangspunt in politiek Den Haag was dat óók levenslanggestraften in aanmerking dienden te komen voor resocialisatie, wordt vandaag de dag het standpunt

ingenomen dat levenslang “gewoon” levenslang is en dat levenslanggestraften in principe niet terug zullen keren in de maatschappij.13 Deze omslag in het beleid en de verharding van het strafklimaat maken dat de levenslange gevangenisstraf zoals deze vandaag de dag deel uitmaakt van het sanctiearsenaal dat de strafrechter ten dienste staat, een absoluut karakter heeft

gekregen.14 Eén van de discussies die momenteel over de levenslange gevangenisstraf wordt gevoerd ziet dan ook op de vraag of levenslanggestraften in Nederland wel enige kans op een terugkeer in de maatschappij hebben: is levenslang in Nederland een menselijke vorm van bestraffing? Of is het opleggen van de levenslange gevangenisstraf in feite niets meer dan het uitspreken van een levend-doodverklaring?

Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: het EHRM) heeft zich meerdere keren uitgelaten over de levenslange gevangenisstraf en de eisen waaraan deze moet voldoen, wil strijd met de artikelen 3 en 5 EVRM voorkomen worden. Op 9 juli 2013 heeft de Grote Kamer van het EHRM deze eisen aangescherpt en zich in niet mis te verstane woorden uitgelaten over de voorwaarden waaronder de levenslange gevangenisstraf opgelegd mag worden.15 Eén van die voorwaarden is dat levenslanggestraften een redelijk uitzicht op invrijheidstelling dienen te hebben, in voldoende duidelijke en voorspelbare omstandigheden. Deze uitspraak van de Grote Kamer heeft de discussie over de levenslange gevangenisstraf in Nederland nieuw leven ingeblazen. De verantwoordelijke bewindslieden vinden, vanzelfsprekend, dat de levenslange gevangenisstraf in Nederland voldoet aan de eisen die uit de artikelen 3 en 5 EVRM

voortvloeien. Advocaten van levenslanggestraften en het Forum Levenslang, een stichting bestaande uit juristen, medici, gedragswetenschappers en pastoraal werkers die allen betrokken zijn bij de strafrechtstoepassing in Nederland, zijn echter van mening dat Nederland haar

13 Zie onder meer Kamerstukken II 2003/04, 28 484, nr. 34, p. 30-31. en Kamerstukken II 2011/12, 24 587, nr. 464, p. 4.

14 Als voorbeelden hiervan dienen onder meer de inwerkingtreding van de Wet herijking Strafmaxima, waarmee de maximaal op te leggen tijdelijke gevangenisstraf voor een aantal delict verhoogd is, en het feit dat de meest ernstige delicten niet meer verjaren. In 2006 sprak de Hoge Raad al zijn zorg uit over de verharding van het Nederlandse strafklimaat. Zie Wet van 22 december 2005 (Wet herijking strafmaxima), Stb. 2006, 11 en 23, art. 70 lid 2 Wetboek van Strafrecht en Van Westerloo 2006.

(8)

7

tenuitvoerleggingsbeleid moet wijzigen, om de straf zo in overeenstemming te brengen met de eisen die voortvloeien uit het EVRM.

Voornoemde uitspraak van de Grote Kamer haalde ook het landelijke nieuws. De Volkskrant van 10 juli 2013 opende in duidelijke bewoordingen dat het Nederlandse beleid botst met

mensenrechten.16 Onwetend als ik destijds was over de levenslange gevangenisstraf wekte dit bericht mijn interesse. Dat levenslang in Nederland geen tijdelijke straf voor de duur van twintig of dertig jaar is was mij bekend, maar veel verder reikte mijn kennis over de praktijk van de levenslange gevangenisstraf in ons land niet. Voornoemd krantenbericht deed mij dan ook besluiten om mijzelf in de levenslange gevangenisstraf te verdiepen. Ik heb met grote interesse gelezen over de straf zelf, de veelal gruwelijke en tragische zaken die tot het opleggen van levenslang hebben geleid, de daders en over de impact die de door hen begane misdrijven hebben gehad op de nabestaanden van de slachtoffers. Toen ik een onderwerp voor mijn masterscriptie moest kiezen was de keuze voor mij dan ook snel gemaakt. Ik wilde schrijven over de

levenslange gevangenisstraf en de discussie die in Nederland heerst over of Nederland al dan niet in strijd met het EVRM handelt, deed mij besluiten om zelf te onderzoeken of de praktijk van de levenslange gevangenisstraf in Nederland verenigbaar is met de eisen die voortvloeien uit het EVRM.

1.2 Probleemstelling

De uitspraak van de Grote Kamer van het EHRM in de zaak Vinter e.a. vs. Verenigd Koninkrijk17 heeft de discussie over het Nederlandse beleid en de wetgeving inzake de levenslange

gevangenisstraf nieuw leven ingeblazen. De vraag of de Nederlandse praktijk in strijd is met het EVRM wordt zoals gezegd niet eenduidig beantwoord door iedereen. De bewindslieden vinden het vanzelfsprekend dat Nederland voldoet aan de eisen die uit het EVRM voortvloeien. Dit in tegenstelling tot advocaten die levenslanggestraften bijstaan en het Forum Levenslang. Deze discussie leidt tot de volgende probleemstelling:

Voldoet de praktijk van de levenslange gevangenisstraf in Nederland aan de eisen die uit het EVRM voortvloeien?

16 Volkskrant 10 juli 2013.

(9)

8 1.3 Afbakening

Het onderzoek zal als volgt worden afgebakend. Ten eerste richt dit onderzoek zich alleen op de levenslange gevangenisstraf. De maatregel tbs – met de mogelijk levenslange detentie middels het verblijf op een longstay-afdeling daarbij inbegrepen – zal dan ook onbesproken blijven in dit onderzoek. Ten tweede zal naast nationale regelgeving overwegend Europese regelgeving besproken worden. Dit onderzoek ziet immers op de toetsing van de praktijk van de levenslange gevangenisstraf in Nederland aan de Europees mensenrechtelijke standaard van het EVRM. Derhalve zullen non-Europese bepalingen slechts zijdelings aan bod komen. Tot slot richt dit onderzoek zich alleen op de eisen die voortvloeien uit de artikelen 3 en 5 EVRM. Dit omdat vrijwel alle eisen waaraan de praktijk van de levenslange gevangenisstraf moet voldoen, voortvloeien uit deze artikelen. Eventuele (positieve) verplichtingen die uit andere artikelen voortvloeien zullen derhalve onbesproken blijven.

1.4 Onderzoeksmethoden

Het onderzoek naar de probleemstelling zal plaatsvinden aan de hand van handboeken, tijdschriftartikelen, parlementaire documentatie, wetgeving van nationaal en internationaal niveau en jurisprudentie van nationale rechtscolleges en het EHRM. Ook zullen historische en digitale bronnen worden geraadpleegd.

1.5 Opbouw

Het onderzoek naar de probleemstelling zal opgedeeld worden in vier hoofdstukken. In hoofdstuk twee staan de regeling en de geschiedenis van de levenslange gevangenisstraf in Nederland centraal. Het hoofdstuk vangt aan met een uiteenzetting van het wettelijk kader van de straf en de wijze van tenuitvoerlegging. Hierna zullen enige statistieken over de levenslange gevangenisstraf gepresenteerd worden en komen de strafdoeleinden die een rol spelen bij het opleggen van de levenslange gevangenisstraf aan bod. Dit hoofdstuk sluit af met een bespreking van de mogelijkheden tot verkorting van de levenslange gevangenisstraf en enige nationale rechtspraak over de levenslange gevangenisstraf.

In hoofdstuk drie staat de levenslange gevangenisstraf in Europa en de Europees

mensenrechtelijke standaard van het EVRM centraal. Eerst zal gekeken worden of het opleggen van de levenslange gevangenisstraf in de overige lidstaten van de Raad van Europa mogelijk is,

(10)

9

en zo ja, hoe dit in deze lidstaten geregeld is. Hierna zal enige Europese regelgeving besproken worden die betrekking heeft op de wijze van tenuitvoerlegging van de levenslange

gevangenisstraf. Het hoofdstuk sluit af met een bespreking van de eisen die – wat betreft de levenslange gevangenisstraf - voortvloeien uit de artikelen 3 en 5 EVRM. Dit zal gebeuren aan de hand van de verdragstekst en de bijbehorende jurisprudentie van het EHRM.

In hoofdstuk vier zal de praktijk van de levenslange gevangenisstraf in Nederland die in het eerste hoofdstuk uiteen is gezet, getoetst worden aan de Europees mensenrechtelijke standaard die in het derde hoofdstuk besproken is. In dit hoofdstuk zal eerst aandacht besteed worden aan rechtspraak van de Hoge Raad en het Constitutionele Hof van Sint Maarten. Deze rechtscolleges hebben zich in het verleden uitgelaten over de verenigbaarheid van de praktijk van de

levenslange gevangenisstraf in respectievelijk Nederland en op Sint Maarten met de eisen die uit het EVRM voortvloeien. Vervolgens zal ik de praktijk van de levenslange gevangenisstraf in Nederland toetsen aan de eisen die uit de artikelen 3 en 5 EVRM voortvloeien.

In het vijfde en laatste hoofdstuk zal ik hetgeen in dit onderzoek besproken is samenvatten en de probleemstelling van dit onderzoek beantwoorden.

(11)

10

2

Levenslang in Nederland

2.1 Inleiding

Om te kunnen beoordelen of de tenuitvoerlegging van de levenslange gevangenisstraf in

Nederland voldoet aan de Europees mensenrechtelijke standaard die het EHRM heeft aangelegd dient eerst de aandacht te worden gevestigd op de wettelijke regeling van de levenslange

gevangenisstraf in Nederland en de tenuitvoerlegging daarvan. Deze zullen in dit hoofdstuk worden besproken. Tevens zullen enige statistieken over het aantal levenslanggestraften in Nederland ter illustratie van de praktijk worden gepresenteerd. Hierna zal de totstandkoming van de levenslange gevangenisstraf worden beschreven en zullen de belangrijkste strafdoeleinden die van toepassing kunnen zijn bij de oplegging van levenslang aan bod komen. Hierna zal uitvoerig worden ingegaan op de mogelijkheden tot strafverkorting waarop levenslanggestraften zich kunnen beroepen. Tenslotte zal aandacht worden besteed aan de rechtspraak inzake oplegging van de levenslange gevangenisstraf om inzicht te krijgen in de redenen die ten grondslag kunnen liggen aan de beslissing van de rechter om al dan niet te kiezen voor oplegging van de

levenslange gevangenisstraf.

2.2 Wettelijk kader

Het eerste lid van artikel 10 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) bepaalt dat de gevangenisstraf tijdelijk of levenslang is. De maximale duur van de op te leggen tijdelijke gevangenisstraf is dertig jaar (artikel 10 lid 3 juncto lid 4 Sr).18 Uit artikel 10 Sr blijkt duidelijk dat, in tegenstelling tot wat velen denken, levenslang in Nederland voor de rest van het leven is. De opvatting die vanaf 2004 ingang vindt, is dat aan dit artikel een letterlijke betekenis moet worden toegekend. Dit blijkt uit de volgende opmerking van toenmalig Minister van Justitie Donner in 2004: “(…) levenslang. Dat is gewoon voor de rest van het leven”.19 Indien een delict wordt bedreigd met zowel tijdelijke gevangenisstraf als met levenslang is het aan de rechter om te kiezen. De Nederlandse strafwet kent geen verplichting tot het opleggen van levenslang.

Levenslang kan worden opgelegd voor circa dertig ernstige misdrijven die ons Wetboek van Strafrecht kent. Het betreft hier onder meer misdrijven gericht tegen het leven zoals

18 Tot 1 februari 2006 was dit twintig jaar. Per 1 februari 2006 is dit gewijzigd in dertig jaar. Zie de Wet van 22 december 2005 (Wet herijking strafmaxima), Stb. 2006, 11 en 23 (Kamerstukken 28 484).

(12)

11

gekwalificeerde doodslag (art. 288 Sr) en moord (art. 289 Sr), enkele misdrijven tegen de

veiligheid van de staat (art. 92 Sr e.v.) en tegen de koninklijke waardigheid (art. 108 Sr e.v.), een aantal misdrijven tegen de algemene veiligheid van personen, zoals het doen verongelukken van een (lucht)vaartuig (art. 168 Sr), en een aantal misdrijven die begaan zijn met een terroristisch oogmerk (art. 282b Sr). Buiten het Wetboek van Strafrecht kan levenslang worden opgelegd voor enkele misdrijven genoemd in de Wet Internationale Misdrijven (art. 3 e.v.).20

Uit artikel 77b Sr volgt dat oplegging van een levenslange gevangenisstraf aan kinderen onder de 18 jaar geheel uitgesloten is. Op internationaal niveau is artikel 37 van het Internationaal

Verdrag tot bescherming van de Rechten van het Kind van belang. Dit artikel bepaalt dat aan kinderen die ten tijde van het plegen van het delict de leeftijd van 18 jaar nog niet hebben bereikt de levenslange gevangenisstraf in absolute vorm (gratieverlening is de enige mogelijkheid tot strafverkorting) niet mag worden opgelegd.

2.3 Tenuitvoerlegging

Toen strafduur nog een plaatsingscriterium was, werden alle levenslanggestraften binnen

dezelfde inrichting geplaatst. Tot levenslang veroordeelde mannen werden in de Blokhuispoort te Leeuwarden geplaatst.21 De vijf vrouwen aan wie tot op heden levenslang is opgelegd hebben hun straf op verschillende plaatsen uitgezeten.22 Sinds de invoering van de Penitentiaire

Beginselenwet in 1999 is strafduur echter geen plaatsingscriterium meer. Dit heeft tot gevolg dat levenslanggestraften verspreid worden over verschillende inrichtingen en dat op hen hetzelfde

20 Factsheet Forum Levenslang 2011, p. 2. 21 Van Bemmelen 1954, p. 54 e.v.

22 Elisabeth Ras werd in 1872 veroordeeld tot de levenslange tuchthuisstraf voor de moord op haar echtgenoot. Ras mocht na eenentwintig jaar de vrouwengevangenis te Gorinchem verlaten, nadat aan haar gratie was verleend. Maria Swanenburg werd in 1885 veroordeeld tot levenslange tuchthuisstraf voor het vergiftigen van het gezin Frankhuizen. Zij werd datzelfde jaar in de vrouwengevangenis te Den Bosch geplaatst. Een jaar later werd zij overgeplaatst naar de vrouwengevangenis te Gorinchem, waar zij in 1915 overleed. Grietje Wobbes Hellinga-Gaaikema kreeg in 1891 levenslang voor het vergiftigen van haar dochter. Zij zat tot aan haar dood gedetineerd in de vrouwengevangenis te Gorinchem. Catherina van Vliegen werd in 1900 veroordeeld tot de levenslange gevangenisstraf voor het vergiftigen van haar man en dochter. Waar de weduwe – die de moorden altijd ontkende – haar straf heeft uitgezeten is niet bekend. Lucia de Berk werd in 2006 door het Gerechtshof Amsterdam veroordeeld tot de levenslange

gevangenisstraf voor zeven moorden en drie pogingen tot moord. Deze delicten zou zij gepleegd hebben in de drie Haagse ziekenhuizen waar zij als verpleegkundige werkzaam was. In 2010 is zij door het Gerechtshof Arnhem vrijgesproken na herziening van haar strafzaak. Zij bracht haar detentietijd door in de PI Utrecht te Nieuwersluis. Zie Van Wely 2013, p. 300, 303, 305, 309, de Zierikzeesche Nieuwsbode 23 maart 1893, p. 1, Weterings 2013, p. 1055-1056, het Leidsch Dagblad 2 februari 1891, p. 5 en 8, Gerechtshof Amsterdam 13 juli 2006, LJN AY3864, Gerechtshof Arnhem 14 april 2010, LJN BM0876 en de Berk 2010.

(13)

12

regime van toepassing is als op tijdelijk gestraften.23 De tenuitvoerlegging van de levenslange gevangenisstraf geschiedt dan ook zoals die van de tijdelijke gevangenisstraf. Dit betekent dat het regime van de Penitentiaire Beginselenwet (hierna: PBW) ook op levenslanggestraften van toepassing is.24 In het tweede lid van artikel 2 PBW is het resocialisatiebeginsel vastgelegd. Dit artikel bepaalt: “Met handhaving van het karakter van de vrijheidsstraf of de vrijheidsbenemende maatregel wordt de tenuitvoerlegging hiervan zoveel mogelijk dienstbaar gemaakt aan de

voorbereiding van de terugkeer van de betrokkene in de maatschappij”.25 In de Nota Werkzame Detentie wordt resocialisatie gedefinieerd als “maatschappelijke integratie”. 26 Het

resocialisatiebeginsel ziet er op toe dat tijdens de detentie gewerkt wordt aan de terugkeer van de gedetineerde in de maatschappij. Artikel 2, tweede lid PBW moet aldus worden opgevat als een positieve verplichting voor de staat. De staat dient er voor te zorgen dat tijdens de

tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf recht wordt gedaan aan het resocialisatiebeginsel. In de praktijk zal het aan het gevangenispersoneel zijn om er voor te zorgen dat aan deze opdracht wordt voldaan.

Dit resocialisatie-ideaal is al jaren onderdeel van het Nederlandse detentiebeleid. Het vormde een belangrijk principe binnen de Code Pénal van 181127 en het kreeg hernieuwde aandacht na het einde van de Tweede Wereldoorlog. Het rapport van de commissie-Fick uit 1947, waarin de lijnen van het nieuwe gevangeniswezen uiteen werden gezet, mondde uit in de Beginselenwet Gevangeniswezen (hierna: BWG) welke in 1953 in werking trad.28 In artikel 26 BWG werd de resocialisatiegedachte als volgt vastgelegd: “Met handhaving van het karakter van de straf of maatregel wordt hun tenuitvoerlegging mede dienstbaar gemaakt aan de voorbereiding van de terugkeer der gedetineerden in het maatschappelijk leven.” Het resocialisatiebeginsel is zoals gezegd gehandhaafd in de opvolger van de Beginselenwet Gevangeniswezen, de Penitentiaire Beginselenwet.29

23 Van Hattum 2006, p. 767. 24 Van Hattum 2010, p. 28. 25 Art. 2 PBW.

26 Kamerstukken ІІ 1993-1994, 22 999 nrs. 10-11 (Nota Kosto) 27 Muller en Vegter 2005, p. 24-25.

28 Wet van 14 december 1951 (Beginselenwet Gevangeniswezen), Stb. 1951, 596 (Kamerstukken 1189). 29 Wet van 18 juni 1998 (Penitentiaire Beginselenwet), Stb. 1998, 430 (Kamerstukken 24 263).

(14)

13

Zoals hiervoor uiteengezet maakt de Nederlandse detentiewetgeving geen onderscheid tussen levenslanggestraften en tijdelijk gestraften en is het regime van de PBW ook op

levenslanggestraften van toepassing. Ook in de wetsgeschiedenis wordt dit onderscheid niet gemaakt. Sterker nog, tijdens de parlementaire behandeling van de Penitentiaire Beginselenwet is de groep levenslanggestraften niet ter sprake gekomen en in het wetsvoorstel waaruit de PBW is ontstaan komt het woord levenslang niet voor.30 Dit rechtvaardigt mijns inziens de conclusie dat het resocialisatiebeginsel zoals vastgelegd in art. 2, tweede lid PBW ook van toepassing is op levenslanggestraften. Opmerkelijk, en naar mijn mening strijdig met het resocialisatiebeginsel, zijn dan ook de opmerking van toenmalig Staatssecretaris van Justitie Albayrak dat “de

tenuitvoerlegging van de levenslange gevangenisstraf uiteraard (mijn cursivering, TS) niet gericht is op een terugkeer in de samenleving”31 en het standpunt van toenmalig Minister van Justitie Hirsch Ballin dat “levenslang in beginsel levenslang is”.32 Ook de gelijksoortige opvattingen van Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie Teeven dat “uit artikel 2, tweede lid PBW afgeleid moet worden dat de aard van de levenslange gevangenisstraf zich verzet tegen de voorbereiding van de terugkeer in de samenleving op een wijze zoals die bij tijdelijke

gevangenisstraffen mogelijk is” en dat “uitgangspunt bij het opleggen door de rechter van een levenslange gevangenisstraf is dat de veroordeelde niet meer terugkeert in de maatschappij”, lijken mij, gelet op de Nederlandse detentiewetgeving en wetsgeschiedenis, strijdig te zijn met het resocialisatiebeginsel zoals neergelegd in artikel 2, tweede lid PBW.33

De opvatting dat de resocialisatiegedachte ook werking heeft ten aanzien van

levenslanggestraften vindt niet alleen steun in het feit dat binnen de penitentiaire regelgeving de groep levenslanggestraften geen aparte of bijzondere groep van gedetineerden vormt. Ook op internationaal niveau zijn bepalingen te vinden die steun bieden aan een dergelijke opvatting. Een dergelijke bepaling is opgenomen in het derde lid van artikel 10 van het Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten (hierna: IVBPR). Artikel 10, derde lid IVBPR luidt: “The penitentiary system shall comprise treatment of prisoners the essential aim of which shall be their reformation and social rehabilitation (mijn cursivering, TS). Juvenile

30 Kamerstukken II 1994/95, 24 263, nr. 3. 31 RSJ 2008, p. 4.

32 Kamerstukken II 2009/10, 32 123 VI, nr. 10, p. 3. 33 Aanhangsel Handelingen II 2011/12, nr. 832, p. 2.

(15)

14

offenders shall be segregated from adults and be accorded treatment appropriate to their age and legal status.” Artikel 10 IVBPR geeft aldus gedetineerden het recht op behandeling die gericht is op sociale rehabilitatie. Een onderscheid tussen tijdelijk gestraften en levenslanggestraften wordt ook hier niet gemaakt. Een tweede bepaling die steun biedt aan de opvatting dat het

resocialisatiebeginsel ook van toepassing dient te zijn ten aanzien van levenslanggestraften is te vinden in Resolutie (2003) 22 van het Comité van Ministers van de Raad van Europa inzake de voorwaardelijke invrijheidstelling.34 Artikel 4.a van deze Resolutie luidt: “In order to reduce the harmful effects of imprisonment and to promote the resettlement of prisoners under conditions that seek to guarantee safety of the outside community, the law should make conditional release available to all sentenced prisoners, including life-sentence prisoners” (mijn cursiveringen, TS). Artikel 4.a behelst aldus een aanbeveling om het recht op voorwaardelijke invrijheidstelling ook toe te kennen aan levenslanggestraften, omdat dit de schadelijke effecten van de

vrijheidsbeneming vermindert en de herintegratie van de gedetineerde bevordert. Dergelijke aanbevelingen van de Raad van Europa zijn niet bindend voor de lidstaten; desondanks wordt over het algemeen veel waarde gehecht aan deze aanbevelingen. Het niet volgen van

aanbevelingen leidt echter niet per definitie tot gegrondverklaring van een ingediende klacht bij het EHRM.35

Bovengenoemde bepalingen lijken de conclusie te rechtvaardigen dat de herintegratie van de gedetineerde kennelijk een doelstelling is die ook bij de tenuitvoerlegging van de levenslange gevangenisstraf niet uit het oog mag worden verloren. Ik kan dan ook niet anders concluderen dan dat het resocialisatiebeginsel ook toepassing dient te vinden ten aanzien van

levenslanggestraften. Hoewel men in politiek Den Haag erg zeker van zijn zaak lijkt te zijn, vindt een dergelijk standpunt in ieder geval geen steun in de wet.

34 Raad van Europa, Comité van Ministers, Recommendation 2003 (22) on conditional release (parole), 24 September 2003, artikel 4.a.

35 Het EHRM heeft, indien er geen klacht wordt ingediend, niet de bevoegdheid om ambtshalve over te gaan tot toetsing van de Nederlandse praktijk. Op grond van art. 31 en 33 EVRM heeft het EHRM alleen rechtsmacht indien een zaak overeenkomstig art. 33 of 34 EVRM aanhangig wordt gemaakt. Dit betekent dat het EHRM alleen bevoegd is, indien de zaak wordt aangebracht door een verdragspartij of door een individu dat beweert slachtoffer te zijn van een schending van de verdragsrechten door een verdragspartij.

(16)

15 2.4 Statistieken

Per 1 januari 2014 zitten drieëndertig tot een onherroepelijke levenslange gevangenisstraf veroordeelden hun straf uit in Nederland.36 Onder hen bevindt zich geen enkele vrouw. Sinds 1982 zijn er vierendertig in Nederland opgelegde levenslange gevangenisstraffen onherroepelijk geworden.37 Opmerkelijk is het gegeven dat het aantal onherroepelijke veroordelingen tot levenslang in de periode 2001-2014 is verdubbeld ten opzichte van de periode 1980-2000. Daar waar er in de periode 1980-2000 elf onherroepelijke veroordelingen tot levenslang werden uitgesproken38, zijn er in de periode 2001-2014 drieëntwintig gestraften veroordeeld tot een onherroepelijke levenslange gevangenisstraf.39 Strafrechtadvocaat en “stem der uitzichtlozen” Willem Anker stelt dat de verharding van het strafklimaat een belangrijke reden is voor de stijging van het aantal onherroepelijke veroordelingen tot levenslang. De roep vanuit politiek Den Haag en de maatschappij om zwaarder te straffen is volgens Anker medeverantwoordelijk voor deze stijging. Een andere reden die Anker noemt is de groeiende rol van het slachtoffer in het strafproces.40 Hoewel het aantal opgelegde onherroepelijke levenslange gevangenisstraffen sinds de start van het millennium verdubbeld is ten opzichte van de twintig jaar daarvoor, is in de cijfers een duidelijke kentering waar te nemen. Van de drieëntwintig onherroepelijke

veroordelingen tot levenslang die na 2000 zijn uitgesproken, zijn er slechts zes uitgesproken

36 Vijf veroordelingen tot levenslang zijn nog niet onherroepelijk geworden: drie verdachten uit het Amsterdamse liquidatieproces (Jesse Remmers, Siegfried Saez en Mohammed Rasnabe), Faig B. en Patrick Soultana zijn nog in hoger beroep. Drie levenslange gevangenisstraffen zijn door Nederland uit het buitenland overgenomen: in 1994 uit het Verenigd Koninkrijk, in 1998 uit Duitsland en in 2013 uit België. Zie Van Wely 2013, p. 359-372 en

Nieuwsbrief Forum Levenslang april 2014.

37 Twee veroordeelden zijn inmiddels overleden: één veroordeelde (Errol Kabak) is na zijn vlucht in een Turkse gevangenis terechtgekomen, waar hij in 1998 door een medegedetineerde om het leven is gebracht. De andere veroordeelde is, twee weken nadat aan hem gratie was verleend uit medische overwegingen, overleden aan de gevolgen van een terminale ziekte. Van alle veroordeelden is er één tot op heden voortvluchtig (de Libiër Hasen Aksema). Hij werd in 2006 door de Rechtbank Almelo bij verstek veroordeeld tot levenslange gevangenisstraf, voor onder meer het medeplegen van moord op zijn ex-vrouw. Zie Nieuwsbrief Forum Levenslang april 2014, Van Wely 2013, p. 330 en Rechtbank Almelo 14 november 2006, LJN AZ2344.

38 Eén veroordeelde (Errol Kabak) wist voor zijn veroordeling te ontsnappen en is op 1 november 1993 door het Gerechtshof Amsterdam bij verstek veroordeeld tot de levenslange gevangenisstraf. Zie Van Wely 2013, p. 328-333. 39 Zie Van Wely 2013, p. 334-358. Dit overzicht gaat uit van eenentwintig uitgesproken onherroepelijke

veroordelingen in de periode 2001-2013. Anders dan in het statistisch overzicht van het Forum Levenslang zijn in dit overzicht de veroordelingen tot levenslang in de zaken van Lucia de Berk en de Rwandese oorlogsmisdadiger Joseph Mpambara niet meegenomen. Met deze veroordelingen meegenomen in de telling komt het totale aantal aan onherroepelijke veroordelingen tot levenslang in Nederland in de periode 2001-2014 op drieëntwintig. Zie

Gerechtshof Amsterdam 13 juli 2006, LJN AY3864 en Hoge Raad 26 november 2013, ECLI:NL:HR:2013:1420. 40 Van Wely 2013, p. 154.

(17)

16

sinds de inwerkingtreding van de Wet herijking strafmaxima.41 Sinds deze wetswijziging is de maximaal tijdelijk op te leggen gevangenisstraf verhoogd van twintig naar dertig jaar. Het doel van deze wetswijziging was het gat tussen de tijdelijke gevangenisstraf en de levenslange gevangenisstraf te verkleinen.42 Tot op heden is in zeven zaken waarin levenslang werd geëist een tijdelijke gevangenisstraf opgelegd van meer dan twintig jaar.43 Gelet op de relatief korte periode die verstreken is sinds de inwerkingtreding van de Wet herijking strafmaxima kan echter vooralsnog niet geconcludeerd worden dat deze wetswijziging er voor heeft gezorgd dat de rechters in Nederland minder snel overgaan tot het opleggen van levenslang.

2.5 Totstandkoming

In 1810 werd het Koninkrijk Nederland ingelijfd bij het Franse Keizerrijk. Een van de zaken die Nederland heeft overgehouden aan de kortstondige periode waarin het deel uitmaakte van het Franse Keizerrijk is een uniform strafstelsel.44 De Franse bezetter voerde zijn Wetboek van Strafrecht, de Code Pénal, in, welke op 1 maart 1811 in het grootste gedeelte van Nederland van toepassing was. Met de Code Pénal werd de levenslange vrijheidsstraf voor het eerst in

Nederland geïntroduceerd. Deze kende twee modaliteiten: levenslange vrijheidsstraf in de vorm van eeuwige dwangarbeid en levenslange vrijheidsstraf in de vorm van eeuwige verbanning.45 Na de overwinning op de Fransen in 1813 zijn deze strafbepalingen weer geschrapt uit het Nederlandse strafrecht.46 In 1847 werd een nieuwe poging ondernomen om de levenslange

41 Te weten de opgelegde levenslange gevangenisstraffen aan: Hasen Aksema (2006), Marcel Teunissen (2008), Fernando Pires, Elmer Pinto e Neto Brito en Zé Carlos Borges de Brito (2011) en Joseph Mpambara (2013). Het jaartal achter de verdachte geeft aan in welk jaar de veroordeling onherroepelijk is geworden. Zie Rechtbank Almelo 14 november 2006, LJN AZ2344, Rechtbank Arnhem 7 maart 2008, LJN BC6028, Hoge Raad 22 februari 2011, LJN BO6341, Hoge Raad 22 februari 2011, LJN BO6364, Hoge Raad 22 februari 2011, LJN BO6150 en Hoge Raad 26 november 2013, ECLI:NL:HR:2013:1420.

42 Wet van 22 december 2005 (Wet herijking strafmaxima), Stb. 2006, 11 en 23 (Kamerstukken 28 484).

43 De auteur heeft vooralsnog zeven uitspraken weten te identificeren waarin hier sprake van was. Het gaat hier om gevangenisstraffen voor de duur van: eenentwintig jaar, negenentwintig jaar, achtentwintig jaar, tweeëntwintig jaar, dertig jaar (hoger beroep loopt nog), achtentwintig jaar (hoger beroep loopt nog) en vijfentwintig jaar. Zie

Gerechtshof ’s-Gravenhage 25 oktober 2012, LJN BY1241, Gerechtshof ’s-Gravenhage 3 maart 2011, LJN BP6640, Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 4 mei 2012, LJN BW4902, Gerechtshof Amsterdam 31 mei 2012, LJN BW7090, Rechtbank Amsterdam 29 januari 2013, ECLI:NL:RBAMS:2013:1294, Rechtbank Noord-Nederland 5 maart 2013, LJN BZ3265 en Rechtbank Amsterdam 11 juli 2013, ECLI:NL:RBAMS:2013:4178.

44 Faber e.a. 1989, p. 13.

45 Art. 7 sub 2 en art. 7 sub 3 jo. art. 17 Code Pénal 1811. Zie voor de Nederlandse vertaling: Bilderdijk 1811, p. 4-5. 46 Art. 7 van het Besluit van 11 december 1813 (houdende bepalingen ten aanzien van de Lijfstraffelijke

(18)

17

vrijheidsstraf weer in te voeren, ditmaal in de vorm van een levenslange tuchthuisstraf. 47 Bij het ontwerpen van een nieuw Wetboek van Strafrecht later dat jaar werd echter besloten om

voornoemd voorstel niet door te zetten.48

De levenslange gevangenisstraf zoals wij deze vandaag de dag kennen is in 1870 ingevoerd. Dit gebeurde gelijktijdig met de afschaffing van de doodstraf.49 De invoering van de levenslange gevangenisstraf ging niet zonder slag of stoot. Tegenstanders betoogden bij de behandeling van het wetsvoorstel onder meer dat de gevolgen niet voor een ieder hetzelfde zouden zijn, wat de straf tot een onrechtvaardige zou maken.50 Ook werd betoogd dat de veroordeelde door het opleggen van de levenslange gevangenisstraf niets meer te verliezen zou hebben, waardoor het opleggen van de sanctie geen gunstig effect op het gedrag van de gestrafte zou sorteren.51 Door tegenstanders werd zelfs geopperd om de doodstraf niet te vervangen door de levenslange

gevangenisstraf, maar door deportatie naar een strafkolonie.52 Uiteindelijk vond dit voorstel geen doorgang, aangezien de kosten die dit met zich mee zou brengen uiteindelijk niet te overzien zouden zijn geweest.53 Het wetsvoorstel werd uiteindelijk aangenomen door beide kamers.54 Toenmalig Minister van Justitie Van Lilaar wenste van de levenslange gevangenisstraf een geduchte straf te maken. Bij de toepassing diende volgens hem orde en tucht gehandhaafd te worden en de straf diende menselijk te worden toegepast.55 Dat de levenslange gevangenisstraf gezien wordt als de zwaarste straf die ons strafrecht kent en dat deze enkel opgelegd dient te worden voor de meest ernstige delicten blijkt ook uit de Memorie van Toelichting bij het

47 Art. 1, titel II uit het eerste boek van het nimmer in werking getreden ontwerpboek Wetboek van Strafregt kende vier modaliteiten van de tuchthuisstraf: de levenslange tuchthuisstraf, de langdurige tuchthuisstraf, de buitengewone tuchthuisstraf en de gewone tuchthuisstraf. Zie Kamerstukken II 1846/47, XII, nr. 40, p. 413.

48 Van Laanen 2003, p. 414.

49 Wet van 17 september 1870 (tot afschaffing der doodstraf), Stb. 1870, 162.

50 Het exacte bezwaar luidde: “Behalve andere bezwaren tegen die straf, bestaat ook dit, dat zij niet voor alle veroordeelden een even sterk karakter heeft. Levenslange tuchthuisstraf beteekent voor den

twintigjarige geheel iets anders dan voor hem, die reeds den ouderdom van 50 of 60 jaren heeft bereikt.” Zie

Kamerstukken II 1869/70, 80, nr. 4, p. 1516.

51

Ten Voorde 2003, p. 272.

52 Kamerstukken II 1869/70, 80, nr. 4, p.1516.

53 Dit werd als volgt verwoord: “Hoogstwaarschijnlijk zouden wij evenzeer, indien wij in Oost- of West-Indië een eene strafkolonie vestigden, na eenigen tijd, ook om andere redenen dan de aangeduide, zoo als benadeling van ons gezag, overgrootte, meerendeels nutteloos besteedde kosten en dergelijke, genoodzaakt zijn daarvan verder af te zien.” Zie Kamerstukken II 1869/70, 80, nr. 4, p.1516.

54 Bertram 2012, p. 71.

55 Van Lilaar: “Ik verlang er van te maken eene geduchte straf; ik wensch dat bij hare toepassing orde en tucht zal gehandhaafd worden, maar ik verlang dat zij menschelijk zal worden toegepast, en pijniging is den mensch onwaardig.” Zie Handelingen II 1869/70, p. 1487.

(19)

18

wetsontwerp tot afschaffing der doodstraf.56 In de wet is destijds daarom bepaald dat levenslang slechts voor een beperkt aantal delicten mocht worden opgelegd.57

Dit was echter niet de laatste keer dat de levenslange gevangenisstraf ter discussie stond. De discussie werd nieuw leven ingeblazen bij de parlementaire behandeling van ons huidige Wetboek van Strafrecht. De eerste versie van ons Wetboek van Strafrecht werd in 1881 vastgesteld. In 1886 is de inhoud gewijzigd en nog datzelfde jaar is het ingevoerd.58 Bij de behandeling in de Tweede Kamer was de levenslange gevangenisstraf onderwerp van debat. Geestelijk vader van ons Wetboek van Strafrecht en toenmalig Minister van Justitie Modderman pleitte voor het behoud van de levenslange gevangenisstraf ten faveure van het herinvoeren van de doodstraf. Dat dit met gemengde gevoelens gepaard ging blijkt wel uit de volgende

opmerking van Modderman: “Ik heb die gehandhaafd – met een bloedend hart, want in beginsel deugt zij niet; maar ik geloof dat niemand onzer hare afschaffing zal beleven, want onze

maatschappij is voor die afschaffing nog niet rijp (…)”.59 Aldus keurde Modderman de

levenslange gevangenisstraf in principe af. Hij was zich er echter ook van bewust dat de straf op dat moment onmisbaar was in de maatschappij en om die reden is de levenslange gevangenisstraf behouden binnen het Wetboek van Strafrecht. Ten Voorde meent dat Modderman redeneerde vanuit de gedachte dat het afschaffen van de levenslange gevangenisstraf de roep om de herinvoering van de doodstraf alleen maar groter zou maken, wat volgens Modderman nóg minder wenselijk zou zijn dan het behouden van de levenslange gevangenisstraf. Hij stelt dan ook dat het vooral pragmatische overwegingen zijn die Modderman tot zijn besluit hebben doen komen.60 De levenslange gevangenisstraf is uiteindelijk behouden gebleven in het nieuwe Wetboek van Strafrecht van 1886 en maakt tot op de dag van vandaag deel uit van het sanctiearsenaal dat de strafrechter ten dienste staat.

56 Dit blijkt uit de volgende passage: “Het lijdt echter geen twijfel, dat hier eene splitsing moet worden gemaakt tusschen het groot aantal, in aard en zwaarte zoo zeer verschillende, misdaden, waartegen het gemeene strafregt thans nog de doodstraf bedreigt. De levenslange afzondering uit de maatschappij mag alleen zijn zwaarste vervangende straf.” Zie Kamerstukken II 1869/70, 80, nr. 3, p.796.

57 Het ging hier onder meer om levensdelicten begaan met voorbedachten rade, delicten die hieraan gelijk werden gesteld en delicten gericht tegen het Koningshuis. Zie Kamerstukken II 1869/70, 80, nr. 3, p.796.

58 Wet van 1 september 1886 (Wetboek van Strafrecht), Stb. 1886, 6. 59 Smidt 1891, p. 31.

(20)

19 2.6 Strafdoeleinden

De vrijheidsstraf wordt binnen het strafrechtelijk sanctiearsenaal gezien als de zwaarst mogelijke sanctie die opgelegd kan worden. Een vraag die bij het opleggen van een vrijheidsstraf kan rijzen is dan ook welk doel met het opleggen van een vrijheidsstraf wordt gediend. Binnen ons

strafrecht zijn de volgende vijf strafdoelen te onderscheiden: vergelding, afschrikking,

onschadelijkmaking (ook wel beveiliging genoemd), resocialisatie en herstel61, maar traditioneel wordt binnen de theorieën die over de zin en rechtvaardiging van straffen gaan onderscheid gemaakt tussen twee stromingen. Binnen de eerste stroming staat de vergelding voorop, waar binnen de tweede stroming het voorkomen van criminaliteit centraal staat; de

preventiegedachte.62 Ik zal mij in het navolgende dan ook vooral richten op deze stromingen. Afsluitend zal aandacht besteed worden aan de beveiligingsgedachte.

2.6.1 Vergelding

Binnen de vergeldingsleer is de centrale gedachte dat het bestraffen van delicten intrinsiek gerechtvaardigd is.63 De behoefte aan vergelding zou menseigen zijn.64 De vergeldingsleer gaat uit van de gedachte dat door het begane misdrijf iemand onrecht wordt aangedaan en dat de rechtvaardigheid eist dat dit gecorrigeerd wordt. Dit wordt ook wel het idee van retributivisme genoemd.65 Wellicht de meest bekende aanhanger van de retributivismegedachte is de Duitse filosoof Kant (1724 – 1804). Hij stelt onder meer dat bestraffing nooit enkel aangedaan kan worden als manier om één of ander goed voor de crimineel zelf of de samenleving te realiseren; de crimineel dient altijd bestraft te worden, omdat hij een misdaad heeft begaan.66 Ook

voormalig Minister van Justitie Hirsch Ballin is van mening dat vergelding één van de

belangrijkste strafdoeleinden is waar recht aan wordt gedaan bij het opleggen van de levenslange gevangenisstraf.67 Ten Voorde merkte in dit verband op dat het vergeldingsdoel ten aanzien van levenslanggestraften zou ontbreken, omdat men niet zou weten hoe lang die vergelding zou duren.68 Van Laanen meent dat dit doel wel degelijk gediend kan worden, ondanks het feit dat

61 Mevis 2009, p. 150.

62 Hoekendijk en Kommer 2011, p. 1. 63 Ibidem.

64 Kwakman 2007, p. 866-868.

65 Binnen het retributivisme wordt nog onderscheid gemaakt tussen positief en negatief retributivisme. Zie Verhaert 2009, p. 4.

66 Kant, “Die metaphysik der sitten”, 1797. Zie voor de Nederlandse vertaling: Mertens 2008. 67 Hirsch Ballin 2010, p. 81.

(21)

20

het onzeker is hoe lang een levenslanggestrafte zal leven. Hij karakteriseert de rechter als spreker der maatschappij, die wenst dat van de gestrafte wordt weggenomen dat wat hij van het

slachtoffer heeft weggenomen: zijn recht op een “wereldlijk leven” in de samenleving.69 Ik sluit mij in deze aan bij Van Laanen. Dat niet vaststaat hoe lang de vergelding zal duren, raakt mijns inziens niet aan de legitimatie van dit strafdoeleinde. Enkel door het opleggen van de

levenslange gevangenisstraf kan van de gestrafte weggenomen worden wat hij van het

slachtoffer heeft weggenomen. Het opleggen van de levenslange gevangenisstraf kan dan gezien worden als een symbolische klap in tegengestelde richting van gelijke kracht, die de verstoorde balans in de rechtsorde herstelt. Handelen op deze manier zou tevens in overeenstemming met de basis van de vergeldingsleer zijn, het oudtestamentische “oog om oog, tand om tand”.70 Een kanttekening die hierbij geplaatst kan worden is dat de behoefte aan vergelding na verloop van tijd kan afnemen, of zelfs “bevredigd” kan zijn. Gelet op de versterking van de positie van het slachtoffer in het strafproces de afgelopen jaren en de toegenomen aandacht voor het slachtoffer zowel binnen het strafproces als in de media, meen ik dat vergelding nog steeds één van de leidende strafdoeleinden is. Ik durf zelfs te stellen dat door de toegenomen aandacht voor het slachtoffer en de ingezette verharding van het strafklimaat71 de rol van vergelding binnen de gediende strafdoeleinden de komende jaren enkel maar zal toenemen.

2.6.2 Preventie

Binnen de tweede stroming die wordt onderscheiden in de theorieën die gaan over het opleggen en rechtvaardigen van straffen staat het voorkomen van verdere criminaliteit voorop. De

algemene rechtvaardiging voor het straffen wordt gezocht in het maatschappelijk nut dat dit met zich meebrengt. Dit wordt ook wel het utilisme genoemd. Binnen het utilisme is strafoplegging slechts gerechtvaardigd indien dit het totale geluk in de samenleving vergroot. De vergroting van het geluk dient in het geval van strafoplegging gezocht te worden in het idee dat bestraffing er voor zorgt dat toekomstige criminaliteit wordt voorkomen, wat de maatschappij als geheel ten goede komt. De Italiaanse filosoof Beccaria (1738 – 1794) beschreef het basisconcept van het utilisme. Hij was van mening dat misdaden enkel beoordeeld dienden te worden op basis van de schade die zij de samenleving hadden berokkend. Het doel van straffen was volgens Beccaria

69 Van Laanen 2003, p. 426.

70 Ook wel de lex talionis genoemd. Zie Hoekendijk en Kommer 2011, p. 1. 71 Van Hattum 2006, p.759.

(22)

21

niets anders dan voorkomen dat de misdadiger de samenleving verder kwaad aandoet, en voorkomen dat anderen over zouden gaan tot het plegen van strafbare feiten.72 Uit voornoemde passages blijkt dat Beccaria strafoplegging niet ziet als gerechtvaardigd doel op zichzelf, maar als middel om toekomstige criminaliteit te voorkomen. Aldus kan Beccaria gezien worden als één van de voorvaders van de hedendaags gehanteerde preventietheorieën.

Binnen de hedendaagse gangbare theorieën die preventie voorop stellen wordt onderscheid gemaakt tussen generaal-preventieve en speciaal-preventieve werking van strafoplegging. De generaal-preventieve werking van strafoplegging dient er voor te zorgen dat derden zich van het plegen van strafbare feiten weerhouden, door de waarschuwende werking die van het strafrecht uitgaat.73 Of de levenslange gevangenisstraf op zichzelf gezien een dergelijk effect heeft is volgens Van Laanen nog maar de vraag. Volgens hem zijn het dader- en delictspecifieke kenmerken, die bepalen of de levenslange gevangenisstraf daadwerkelijk generaal-preventief effect sorteert.74 Ook Van Hattum heeft haar twijfels of er van de levenslange gevangenisstraf noemenswaardige afschrikkende werking uitgaat.75 Zij verwijst ter onderbouwing van haar standpunt naar de voornoemde beschouwingen van Van Laanen. Opvallend aan de

beschouwingen van Van Laanen is dat deze deels strijdig met elkaar lijken te zijn. Hij begint zijn stuk namelijk met de opmerking dat het opleggen van straffen in zijn algemeenheid een zekere generaal-preventieve werking heeft.76 Dit lijkt mij strijdig met zijn voornoemde opmerking dat het nog maar de vraag is of van de levenslange gevangenisstraf generaal-preventieve werking uitgaat. Bovendien is, mijns inziens, het antwoord op de vraag naar de generaal-preventieve werking van strafoplegging óók bij de tijdelijke gevangenisstraf tot op zekere hoogte afhankelijk van dader- en delictspecifieke kenmerken.77 Dit is naar mijn mening niet iets dat inherent is aan alleen de levenslange gevangenisstraf.78 In het vervolg van zijn betoog uit Van Laanen zijn

72 Beccaria, “Dei delitti e delle pene”, 1764. Zie voor de Nederlandse vertaling: Michiels 1982. 73

Kelk 2010, p. 88. 74 Van Laanen 2003, p. 418. 75 Van Hattum 2005, p.234. 76 Van Laanen 2003, p. 418.

77 In zijn algemeenheid kan gezegd worden dat er generaal-preventieve werking uit gaat van de gevangenisstraf (dit komt op de volgende pagina aan bod). Er zal echter altijd een kleine groep personen zijn dat zich niets aantrekt van het feit dat aan hen een gevangenisstraf, hetzij tijdelijk, hetzij voor de rest van het leven, kan worden opgelegd bij normovertreding. Hierbij moet gedacht worden aan huurmoordenaars, psychopaten, plegers van genocide etc. 78 De gevangenisstraf, in welke vorm dan ook, heeft immers geen generaal-preventief effect op voornoemde dadercategorie. Het onderscheid tussen de tijdelijke en de levenslange gevangenisstraf is in dat geval niet relevant

(23)

22

twijfels of met het opleggen van de levenslange gevangenisstraf meer generaal-preventief effect wordt gesorteerd dan met het opleggen van een tijdelijke gevangenisstraf. Dit zijn mijns inziens echter twee verschillende vragen die van elkaar onderscheiden moeten worden. De vraag of er generaal-preventieve werking uit kan gaan van het opleggen van de levenslange gevangenisstraf is een andere vraag dan de vraag of er meer of minder generaal-preventieve werking uit kan gaan van het opleggen van de levenslange gevangenisstraf dan van een tijdelijke gevangenisstraf. Het zou zo kunnen zijn dat het opleggen van de levenslange gevangenisstraf niet meer, of minder, generaal-preventief effect sorteert dan het opleggen van een tijdelijke gevangenisstraf. Indien dit zo is, zou dit echter niets af doen aan het feit dat er in dat geval generaal-preventieve werking uit kan gaan van de levenslange gevangenisstraf. Los van het feit dat onmogelijk vast te stellen is welk effect er daadwerkelijk uitgaat van de levenslange gevangenisstraf, ben ik zelf van mening dat er wel degelijk generaal-preventieve werking uit kan gaan van de levenslange

gevangenisstraf. Als we uitgaan van de generaal-preventieve werking van het opleggen van gevangenisstraf79 betekent dit dat er ook dergelijke werking van de gevangenisstraf uitgaat indien deze voor de rest van het leven wordt opgelegd. Strafoplegging an sich en het bewustzijn dat straf wordt opgelegd bij normovertreding sorteert in mijn optiek over het algemeen generaal-preventief effect. Dit wordt niet anders wanneer de strafoplegging voor de rest van het leven is. Ook indien dit effect, zoals Van Laanen stelt, afhankelijk zou zijn van kenmerken van de dader en het begane delict, neemt dit niet weg dat er op zichzelf generaal-preventieve werking uit kan gaan van de levenslange gevangenisstraf. Dat het bereik van het effect per strafbaar feit

afhankelijk is van kenmerken van het delict en de dader neemt niet weg dat het opleggen van de levenslange gevangenisstraf op zichzelf een dergelijk effect kan hebben. Zoals hiervoor

aangehaald hebben Suurmond en Van Velthoven onderzoek gedaan naar de effecten van

gevangenisstraf op criminaliteit. Zij concludeerden dat gevangenisstraf een negatief effect heeft op criminaliteit. Binnen dit onderzoek en de daarin besproken literatuur wordt geen onderscheid gemaakt tussen de tijdelijke en de levenslange gevangenisstraf. Als we uitgaan van de juistheid

meer, aangezien geen enkele vorm van gevangenisstraf generaal-preventief effect sorteert op het gedrag van deze personen.

79 Zie Suurmond en Van Velthoven, 2008, p. 27-45. Zij bespreken zowel enkele nationale als internationale studies op dit gebied en stellen onder meer het volgende: “In tegenstelling tot wat De Ruiter (2007) stelt, leidt alle wetenschappelijke kennis (zowel nationaal als internationaal) wel degelijk tot de conclusie dat gevangenisstraf een negatief effect heeft op de criminaliteit” en “het wordt tijd om de hypothese dat gevangenisstraf werkt, te

accepteren”. Ook Van Laanen gaat uit van de generaal-preventieve werking van de gevangenisstraf. Zie Van Laanen 2003, p. 418.

(24)

23

van voornoemde conclusie, dan kan gesteld worden dat óók van de levenslange gevangenisstraf generaal-preventieve werking uit kan gaan. Bovendien beperkt het onderzoek ten aanzien van de effectiviteit van strafrechtelijke sanctionering – met betrekking tot de generale-preventie – zich voornamelijk tot de vraag waarom burgers zich niet laten leiden door de afschrikkende werking van de strafrechtelijke sanctionering. Daaruit kunnen niet a contrario conclusies worden getrokken betreffende de vraag in welke mate de afschrikkende werking van strafrechtelijke sanctionering wel invloed heeft op het handelen van burgers.80

De speciaal-preventieve werking van strafoplegging dient te bewerkstelligen dat door middel van de strafoplegging het gedrag van de dader op dusdanige wijze wordt beïnvloed, dat hij zich er van weerhoudt om in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen, waardoor de maatschappij wordt beschermd tegen nieuwe strafbare feiten van deze dader.81 Nu de levenslange

gevangenisstraf in beginsel ook volledig ten uitvoer wordt gelegd is deze hét middel bij uitstek om de maatschappij te beschermen tegen het plegen van nieuwe strafbare feiten door de gestrafte, aangezien de gestrafte tot het intreden van de dood niet meer in de positie zal komen om de maatschappij onrecht aan te doen.

2.6.3 Beveiliging

Bij het invoeren van de levenslange gevangenisstraf werd uitdrukkelijk gesteld dat de beveiliging van de maatschappij het belangrijkste strafdoeleinde was.82 Dit is door de regering nog eens benadrukt bij de invoering van ons huidige Wetboek van Strafrecht.83 Indien het standpunt zou worden ingenomen dat beveiliging van de maatschappij inderdaad het hoofddoel van

strafoplegging is, ben ik van mening dat de levenslange gevangenisstraf dé op te leggen sanctie is om voornoemd doel te bereiken. Ook de tbs-maatregel is uiteraard dienstig aan dit doel. Uit onderzoek blijkt echter dat circa zeventien procent van de ex-terbeschikkinggestelden binnen twee jaar na beëindiging van de maatregel opnieuw vervolgd wordt voor een delict met een

80 Kwakman 2007, p. 866. 81 Mevis 2009, p.794.

82 Dit blijkt uit de volgende passage: “Er zijn misdaden zoo afschuwelijk en voor de algemeene rust en veiligheid zoo gevaarlijk, dat de openbare orde vordert hen, die zich daaraan schuldig maken, voortdurend uit de burgerlijke samenleving te verwijderen, zonder dat deze straf, hoe verschrikkelijk ook, als eene te zware en daardoor onregtvaardige kastijding kan worden aangemerkt.” Zie Kamerstukken II 1869/70, 80, nr. 3, p. 796. 83 Smidt 1891, p. 208.

(25)

24

maximale strafbedreiging van vier jaar of meer.84 Bovendien dient de gestrafte (gedeeltelijk) ontoerekeningsvatbaar te zijn om deze maatregel op te kunnen leggen. De levenslange

gevangenisstraf lijkt mij, vanuit het beveiligingsperspectief, dan ook de meest geschikte sanctie om op te leggen, aangezien de gestrafte in beginsel niet meer in vrijheid zal worden gesteld. Een kanttekening die hierbij uiteraard geplaatst dient te worden is dat oplegging van de levenslange gevangenisstraf van een totaal andere orde is dan oplegging van de maatregel tbs. Uitgangspunt in het Nederlandse strafrecht is dat de straf zijn rechtvaardiging dient te vinden in de voorgaande normovertreding.85 De vraag die in het verlengde hiervan dan ook gesteld kan worden is of de beveiliging van de maatschappij, als zelfstandige reden voor het opleggen van de levenslange gevangenisstraf, wel in overeenstemming kan zijn met het uitgangspunt van evenredige vergelding. Ik meen van wel, ondanks het feit dat het merendeel van de strafmotiveringen in zaken waarin levenslang is opgelegd zowel een vergeldend element als een beveiligend element bevat.86 Van Laanen wijst er in dit verband op dat vanuit het beveiligingsperspectief oplegging van de levenslange gevangenisstraf niet noodzakelijk is, aangezien plegers van levensdelicten zelden recidiveren.87 Hij verwijst vervolgens naar Duits empirisch onderzoek van Röhl (1969), Haffke (1993) en naar onderzoek van Van Dijk, Sagel-Grande en Toornvliet (2002) waaruit dit zou blijken. Zelf ben ik van mening dat het mogelijk moet zijn om het zekere voor het onzekere te nemen en levenslang op te leggen, indien de redelijke verwachting bestaat dat iemand voor zeer geruime tijd een risico voor de maatschappij zal vormen, en het opleggen van een tijdelijke gevangenisstraf niet wenselijk wordt geacht, gelet op de bijzondere omstandigheden van het geval. Dit risico dient getaxeerd te worden op het moment van berechting. Beveiliging van de maatschappij dient in mijn optiek bij “grensgevallen” zwaarder te wegen dan de belangen van de gestrafte. Een kanttekening die ik hierbij plaats is dat ik voorstander ben van een tussentijdse toetsing vergelijkbaar met de Volgprocedure langgestraften, welke in 2000 is afgeschaft.88 Gedurende de Volgprocedure werden langgestraften enige weken in het Penitentiair Selectie Centrum geplaatst en klinisch geobserveerd. Ook werd met hen overlegd over de verdere invulling van de detentie.89 De procedure had mede tot doel te bekijken of met verdere

84 Factsheet WODC 2011, p. 7. 85 Knigge 1988, p. 10.

86 Van Hattum 2005, p. 243. 87 Van Laanen 2003, p. 422.

88 Zie §2.7.2.1, p. 29 over de Volgprocedure langgestraften. 89 Uygul e.a. 2010, p. 29.

(26)

25

tenuitvoerlegging van de levenslange gevangenisstraf nog enig penologisch doeleinde werd gediend. Dit kon eventueel resulteren in het ambtshalve verlenen van gratie op grond van artikel 19 Gratiewet, waarmee de levenslange gevangenisstraf kon worden omgezet in een tijdelijke gevangenisstraf. Indien uit multidisciplinair gedragsonderzoek blijkt dat een levenslanggestrafte zeer waarschijnlijk geen risico meer vormt voor de maatschappij en er geen penologische

doeleinden meer gediend worden met voortzetting van de detentie, zou hij mijns inziens middels een vergelijkbare procedure een eerste stap richting zijn mogelijke terugkeer in de maatschappij moeten kunnen zetten.

2.7 Mogelijkheden tot strafverkorting

De levenslange gevangenisstraf wordt zoals gezegd in beginsel volledig ten uitvoer gelegd. In het voorgaande is hier uitgebreid op ingegaan.90 De levenslanggestrafte kan echter twee procedures starten, met als inzet strafverkorting. De eerste procedure is de procedure voor de burgerlijke rechter; de tweede is het indienen van een gratieverzoek.

2.7.1 De civiele procedure

De eerste procedure waarmee de levenslanggestrafte kan pogen de levenslange gevangenisstraf te verkorten is de civiele aansprakelijkheidsprocedure tegen de staat. De gedetineerde doet in een dergelijke procedure een beroep op artikel 6:162 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW): de onrechtmatige daad. De gedetineerde zal zich op het standpunt stellen dat de staat onrechtmatig jegens hem handelt door het voortzetten van de vrijheidsbeneming. Slechts indien vaststaat dat verdere tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming zal leiden tot schending van fundamentele rechtsbeginselen wordt een vordering ex. art. 6:162 BW toegewezen.91

Hoewel deze procedure door de Hoge Raad erkend wordt92, lijkt deze slechts op papier te bestaan. Tot op heden is er namelijk geen enkel verzoek tot strafverkorting ex. art. 6:162 BW door de rechter gehonoreerd.93 Toenmalig Minister van Justitie Donner erkende in 2004 al dat de mogelijkheid tot strafverkorting via de procedure bij de burgerlijke rechter een theoretische was

90 Zie §2.3, p. 11-14 over de tenuitvoerlegging van de levenslange gevangenisstraf.

91 Bijvoorbeeld een aanzienlijke schending van het EVRM. Zie Aanhangsel Handelingen II 2003/04, nr. 1972, p. 4170.

92 Hoge Raad 16 juni 2009, LJN BF3741. 93 Factsheet Forum Levenslang 2011, p.5.

(27)

26

gebleken94 en in 2010 werd door toenmalig Staatssecretaris van Justitie Albayrak opgemerkt dat gratie de enige weg tot vrijlating is.95 Hoewel de civiele procedure dus door de Hoge Raad erkend wordt lijkt deze, gezien het ontbreken van ook maar een enkel geslaagd voorbeeld in de jurisprudentie, voor de praktijk van gering belang te zijn. Dit rechtvaardigt mijns inziens dan ook de conclusie dat de civiele procedure nauwelijks uitzicht op strafverkorting biedt.

2.7.2 De gratieprocedure

De tweede procedure die tot strafverkorting kan leiden is de gratieprocedure. De gratieprocedure is geregeld in de Gratiewet, welke in 1988 in werking is getreden.96

Gratie kan enkel verleend worden bij Koninklijk Besluit en is gedefinieerd als “de vermindering of opheffing van de gevolgen van een rechterlijk vonnis voor wat betreft de straf”.97 De

Gratiewet kent twee gronden op basis waarvan gratie kan worden verleend: 1) op grond van een omstandigheid, waarmee de rechter op het tijdstip van zijn beslissing geen of onvoldoende rekening heeft gehouden of kunnen houden en die, ware zij op dat tijdstip wel of voldoende bekend geweest, hem aanleiding zou hebben gegeven tot het opleggen van een andere straf of maatregel, of tot het afzien daarvan, en 2) indien aannemelijk is geworden dat met de

tenuitvoerlegging van de rechterlijke beslissing of de voortzetting daarvan geen met de strafrechtstoepassing na te streven doel in redelijkheid wordt gediend.98 Ten aanzien van de tweede grond, ook wel de doelmatigheidsgrond genoemd99, merkt de Memorie van Toelichting op dat een dergelijke situatie zich met name bij langere vrijheidsstraffen zou kunnen

ontwikkelen.100 Recentelijk is deze passage nog eens herhaald door de Hoge Raad.101

De gratieprocedure verloopt als volgt: na indiening van het gratieverzoek wordt advies ingewonnen bij het Openbaar Ministerie en in ieder geval bij het gerecht dat de levenslange gevangenisstraf aan de verzoeker heeft opgelegd.102 De beslissing over het verzoek wordt door

94 Aanhangsel Handelingen II 2003/04, nr. 1972, p. 41. 95 Kamerstukken II 2009/10, 24 587, nr. 377, p. 32.

96 Wet van 23 december 1987 (Gratiewet), Stb. 1987, 598 (Kamerstukken 19 075). 97 Kamerstukken II 1979/80, 16 126, nr. 3, p. 23-24.

98 Art. 2 Gratiewet.

99 Factsheet Forum Levenslang 2011, p. 6. 100 Kamerstukken II 1984/85, 19 075, nr. 3, p. 15. 101 Hoge Raad 16 juni 2009, LJN BF3741. 102 Art. 4 Gratiewet.

(28)

27

de Minister van Veiligheid en Justitie genomen aan de hand van voornoemde adviezen. Feiten en omstandigheden die betrokken kunnen worden bij de beslissing over het gratieverzoek zijn onder meer de hoge leeftijd die de levenslanggestrafte inmiddels heeft bereikt en zijn verslechterende medische en/of psychische gesteldheid. Dergelijke feiten en omstandigheden dienen afgewogen te worden ten opzichte van de doeleinden die met de voortzetting van de levenslange

gevangenisstraf worden gediend.103 Ook het recidivegevaar en de commotie die de gratiëring in de samenleving teweeg kan brengen spelen een rol bij de beslissing over het verzoek.104 Veelal geven het Openbaar Ministerie en de rechter een negatief advies over het verzoek. Hirsch Ballin verklaart dit aan de hand van de strafdoeleinden die volgens hem voorop staan bij het opleggen van de levenslange gevangenisstraf, namelijk vergelding en onschadelijkmaking (beveiliging). Hij meent dat het element van vergelding jaren na dato nog steeds aanwezig blijft en dat de overheid zich een verkeerde inschatting van de risico’s die de gestrafte voor de maatschappij vormt, niet kan veroorloven. Dit zou er toe leiden dat overwegend negatief wordt geadviseerd op ingediende gratieverzoeken.105 Indien gratie wordt verleend, al dan niet onder voorwaarden106, wordt de straf technisch-juridisch gezien op jaren gesteld en wordt de gestrafte dan wel direct, dan wel op termijn in vrijheid gesteld.107

Hoewel de gratieprocedure sinds 1988 een wettelijke grondslag heeft, werd ook voor 1988 gratie verleend. Dit gebeurde op grond van de Gatieregeling 1976. In de gratiëringspraktijk is een duidelijke kentering te zien in het aantal keren dat gratie is verleend. Waar in de periode tot 1986 gratieverlening de regel lijkt te zijn, lijkt dit in de periode ná 1986 de uitzondering te zijn

geworden. In het volgende zal zowel ingegaan worden op de periode voor 1986 als na 1986.

2.7.2.1 Beleid tot 1986

Onder het tot 1986 heersende gratiebeleid werd vroeg of laat gratie verleend aan

levenslanggestraften. Dit was ook het hoofd van de Hoofdafdeling Gratie van het Ministerie van Justitie Schravendijk niet ontgaan. Op verzoek van Minister van Justitie Samkalden rapporteerde hij in 1957 over het gratiebeleid dat destijds werd gevoerd en hij kwam tot de conclusie dat de

103 Hirsch Ballin 2010, p. 81. 104 Van Hattum 2006, p. 766-767. 105 Hirsch Ballin 2010, p. 81. 106 Art. 13 Gratiewet e.v.

(29)

28

levenslange gevangenisstraf nimmer volledig ten uitvoer werd gelegd.108 Datzelfde jaar trad op initiatief van deze Samkalden de zogenaamde Samkalden-regeling109 in werking, welke het mogelijk maakte dat gestraften die een vrijheidsstraf van zes jaar of meer opgelegd hadden gekregen in aanmerking kwamen voor gratie indien zij een derde van hun straf hadden

uitgezeten. Ten aanzien van levenslanggestraften werd bepaald dat zij een gratieverzoek konden doen indien zij tien jaar in detentie hadden doorgebracht.110 Met de Samkalden-regeling werd ook een nieuwe grond voor gratieverlening in het gratiebeleid geïntroduceerd: het in stand houden van de goede reclasseringskansen.111 Deze grond kwam te bestaan naast de gronden die al gehanteerd werden na afloop van de Tweede Wereldoorlog.112

Dat de levenslange gevangenisstraf onder het oude gratiebeleid niet volledig ten uitvoer werd gelegd werd nog eens bevestigd door toenmalig Staatssecretaris van Justitie Glastra van Loon bij de gratiëring van John Opdam 1975. Hij stelde in een brief gericht aan landelijke media dat er ooit een moment aan zou breken dat aan de hand van een behandelplan de terugkeer in de samenleving moest worden voorbereid.113 Uit deze brief blijkt onmiskenbaar dat de destijds heersende opvatting over het resocialisatiebeginsel was, dat dit ook werking had ten aanzien van levenslanggestraften. Dit toont nog maar eens aan dat een kritische blik op de momenteel

108 Schravendijk was gevraagd “na te gaan of op grond van de gratiepraktijk sinds de inwerkingtreding van ons Wetboek van Strafrecht in 1886 wel eens de stelling geponeerd is, dat een “levenslange” straf in de praktijk nimmer consequent is toegepast, m.a.w. dat deze straf neerkomt op een tijdelijke van zeer lange duur.” Schravendijk stelde naar aanleiding van zijn onderzoek een nota op, waarin hij met kapitale letters concludeerde “dat een levenslange gevangenisstraf NOG NIMMER tot einde toe is uitgeboet”. Aan de hand van deze nota schreef hij een artikel dat in 1957 verscheen in het Maandschrift voor het Gevangeniswezen. Zie Van Hattum 2009, p. 329-330 en Schravendijk 1957, p. 194-200.

109 Handelingen II 1956/57, 4500, p. 2308. 110 Van Hattum 2009, p. 331.

111 Handelingen II 1956/57, 4500, p. 2307-2308. 112

Deze gronden zagen vooral toe op het voorkomen van onherstelbare schade die de levenslange gevangenisstraf zou kunnen veroorzaken bij de gestrafte. Zie Van Hattum 2009, p. 328.

113 Glastra van Loon: “In het Nederlandse strafstelsel wordt een levenslange gevangenisstraf opgelegd aan commune delinquenten in het algemeen niet tot het einde toe ten uitvoer gelegd. Naar onze opvatting behoort een dergelijke tot vrijheidsstraf veroordeelde uitzicht te houden op terugkeer in de samenleving, zo dit mogelijk is. Tijdens de detentie van iemand die tot levenslange vrijheidsstraf is veroordeeld komt ooit een moment waarop er zich een zodanige ontwikkeling heeft voorgedaan dat aan de hand van een behandelingsplan de terugkeer in de samenleving moet worden voorbereid. Wanneer die voorbereiding is voltooid zal er een beslissing moeten worden genomen.” Zie Van Hattum 2009, p. 333-334, waar zij de brief van Staatssecretaris van Justitie Glastra van Loon “aan de

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De gesprekstechniek is natuurlijk enkel een leidraad. De vrijwilliger mag hieraan zijn eigen draai geven. Wanneer de vrijwilliger bijvoorbeeld verschillende huisbezoeken wil

In deze zaak heeft de toetsingscommissie zich niet uitgelaten over de informatie- en overlegplicht van de arts en het toestemmingsvereiste op grond van artikel 7:448 en artikel

behoedmiddel voor de gezondheid der boeren aan te zien, wettiglijk was ingerigt, en dus overal, behalve bij hen, Professoren in de regten, behoorde ingevoerd te worden: -

Het bevat een brede waaier aan rechten die vaak al in andere mensenrechtenverdra- gen voorkwamen, maar die nu voor het eerst met een specifi eke focus op personen met een

Het bezwaarschrift moet gemotiveerd zijn en te worden gericht aan het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrechtse Heuvelrug, Postbus 200, 3940 AE Doorn. Het

Voor sommige instrumenten zijn voldoende alternatieven – zo hoeft een beperkt aantal mondelinge vragen in de meeste gevallen niet te betekenen dat raadsleden niet aan hun

Copyright and moral rights for the publications made accessible in the public portal are retained by the authors and/or other copyright owners and it is a condition of

rostriformis bugensis (dashed line) depending on lake morphometry, based on data that zebra mussels reach their maximum density in 2.5 ± 0.2 years and quagga mussels reach their