• No results found

4   Levenslang getoetst 58

4.4   Artikel 3 EVRM getoetst 63

4.4.1   The prospect of release: het gratiebeleid 64

In oktober 2009 schreven toenmalig Minister van Justitie Hirsch Ballin en toenmalig

Staatssecretaris Albayrak een brief aan de Tweede Kamer over de gratieprocedure en het beleid dat hen ten aanzien van levenslanggestraften voor ogen stond. De kern van het ingezette beleid werd door de oud-bewindslieden omschreven als “levenslang is in beginsel levenslang”.249 Levenslanggestraften komen volgens hen dan ook niet in aanmerking voor interventies die gericht zijn op het voorbereiden van een succesvolle terugkeer in de samenleving, aangezien daar in principe geen sprake van is. Soms is een misdrijf volgens hen zo ernstig en het risico dat iemand gevaarlijk blijft zo groot, dat blijvende uitsluiting uit de maatschappij noodzakelijk is. Zij waren verder van mening dat de gratieprocedure voldoende perspectief op invrijheidstelling bood, aangezien personen en omstandigheden in de loop der tijd kunnen veranderen. Derhalve komen ook levenslanggestraften in aanmerking voor gratie. Om dit aan te tonen werd de

247 Factsheet Forum Levenslang 2011, p.5.

248 Zie Aanhangsel Handelingen II 2003/04, nr. 1972, p. 41 en Kamerstukken II 2009/10, nr. 24 587, nr. 377, p. 32. 249 Kamerstukken II 2009/10, 32 123 VI nr. 10, p. 1-3.

65

gratiëring van een terminaal zieke levenslanggestrafte uit 2009 aangehaald.250 In de brief werd tevens het voornemen geopperd om een procedure vergelijkbaar met de Volgprocedure

langgestraften in het leven te roepen. Minimaal één keer in de vijf jaar zou aan

levenslanggestraften de gelegenheid worden geboden om onderzoek te laten doen gericht op diagnostiek en risicotaxatie. Het psychiatrisch rapport dat uit dit onderzoek zou voortvloeien zou gebruikt kunnen worden ter onderbouwing van een in te dienen gratieverzoek.251 Van een

periodieke herbeoordeling op een vast moment wilden de oud-bewindslieden niets weten. Een dergelijke procedure zou geen recht doen aan het individuele geval van de levenslanggestrafte.252

Het plan om een volgprocedure in het leven te roepen is uiteindelijk niet doorgezet. De opvolger van Albayrak, huidig Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie Teeven, meent dat het invoeren van een dergelijke procedure niet nodig is.253 Het persoonlijk detentieplan dat voor elke

levenslanggestrafte wordt opgesteld en het periodiek Psycho Medisch Overleg waarin de levenslanggestrafte wordt besproken, waarborgen volgens hem dat de detentiesituatie en het welbevinden van de levenslanggestrafte goed in beeld worden gebracht en bewaakt.254 Ook is hij van mening dat het resocialisatiebeginsel zoals neergelegd in artikel 2, tweede lid PBW niet van toepassing is op levenslanggestraften, aangezien de aard van de levenslange gevangenisstraf zich zou verzetten tegen de voorbereiding van de terugkeer in de samenleving op een wijze zoals die bij tijdelijke gevangenisstraffen mogelijk is.255 Deze opmerking is in lijn met de eerdere

opmerking van Albayrak dat de tenuitvoerlegging van de levenslange gevangenisstraf uiteraard (mijn cursivering, TS) niet gericht is op terugkeer in de samenleving256 en hetgeen Teeven in april 2012 aan de Tweede Kamer schreef: “Van terugkeer in de samenleving is geen sprake,

250 Kamerstukken II 2009/10, 32 123 VI nr. 10, p. 1-3. Deze gedetineerde is twee weken na zijn gratiëring overleden. Gelet op de uitspraak in de zaak Vinter e.a. vs. Verenigd Koninkrijk kan inmiddels geconcludeerd worden dat het verlenen van gratie op compassionate grounds niet valt onder het vereiste prospect of release en dat voornoemde gratiëring niet als voorbeeld kan dienen om aan te tonen dat de gratieprocedure perspectief op invrijheidstelling biedt aan levenslanggestraften.

251 Kamerstukken II 2009/10, 32 123 VI nr. 10, p. 2. 252

Kamerstukken II 2009/10, 32 123 VI nr. 10, p. 4. 253Aanhangsel Handelingen II 2011/12, nr. 832, p. 4.

254 Op 4 maart 2014 heeft Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie Teeven in reactie op Kamervragen gesteld door PvdA-Kamerlid Recourt nogmaals bevestigd dat hij geen aanleiding ziet om een volgprocedure in te stellen voor levenslanggestraften. Tevens herhaalde hij het standpunt dat de aard van de levenslange gevangenisstraf zich verzet tegen de voorbereiding van de terugkeer in de samenleving op een wijze zoals die bij tijdelijke gevangenisstraffen mogelijk is. Zie Aanhangsel Handelingen II 2013/14, nr. 1336, p. 4-5.

255 Aanhangsel Handelingen II 2011/12, nr. 832, p. 2. Indien gratie op enig moment overwogen wordt, zou volgens Teeven mogelijk aan de resocialisatie van de levenslanggestrafte gewerkt kunnen worden.

66

tenzij in een uitzonderlijk (mijn cursivering, TS) geval aan een levenslanggestrafte gratie wordt verleend”.257 In deze brief schrijft Teeven ook dat levenslanggestraften niet in aanmerking komen voor activiteiten die gericht zijn op re-integratie in de maatschappij en ook is hij voornemens om aparte afdelingen te creëren voor levenslanggestraften, waar op geen enkele wijze aan resocialisatie van de levenslanggestrafte zal worden gewerkt.258 In het vervolg van de brief wordt tenslotte benadrukt dat verlof in geen geval onderdeel zal uitmaken van de

tenuitvoerlegging van de levenslange gevangenisstraf en dat levenslanggestraften

vanzelfsprekend (mijn cursiveringen, TS) niet in aanmerking komen voor detentiefasering.259

Voornoemde uitspraken van de bewindslieden illustreren de kern van het Nederlandse

gratiebeleid: levenslang is levenslang en levenslanggestraften keren in principe niet terug in de samenleving. Zij komen dan ook niet in aanmerking voor activiteiten die hen hierop

voorbereiden. Het gratiebeleid is op dit punt niet houdbaar, gelet op de uitspraak in de zaak

Vinter e.a. vs. Verenigd Koninkrijk. Het resocialisatiebeginsel dient immers óók toepassing te

vinden ten aanzien van levenslanggestraften, en wel vanaf het moment dat de tenuitvoerlegging van de straf aanvangt.260 In Nederland is geen sprake meer van een gratiebeleid dat op

resocialisatie gericht is. De met de Samkalden-regeling geïntroduceerde gratiegrond “het voorkomen van de verstoring van de goede reclasseringskansen”261 is inmiddels verdwenen uit het Nederlandse gratiebeleid en met het afschaffen van de Volgprocedure langgestraften is ook de periodieke evaluatie van de levenslanggestrafte verdwenen. Deze periodieke evaluatie en het destijds op maatschappelijke rehabilitatie gerichte gratiebeleid gaven hoop en houvast aan levenslanggestraften. Zij hadden het vertrouwen dat zij op enig moment weer in vrijheid zouden worden gesteld.262 Met het vervallen van de Volgprocedure langgestraften is ook het beleid dat uiteindelijk gericht was op het verlenen van gratie aan levenslanggestraften komen te vervallen.

257 Kamerstukken II 2011/12, 24 587, nr. 464, p. 4. 258

Kamerstukken II 2011/12, 24 587, nr. 464, p. 5. Binnen de PI Krimpen aan den IJssel, de PI Vught en de PI Veenhuizen worden aparte afdelingen ingericht voor levenslanggestraften, waar op geen enkele wijze aan een terugkeer in de maatschappij zal worden gewerkt. Het CPT heeft zich kritisch uitgelaten over dit plan. Zie CPT/Inf (2012) 21, p. 21.

259 Kamerstukken II 2011/12, 24 587, nr. 464, p. 5.

260 EHRM (GK) 9 juli 2013, nrs. 66060/09, 130/10 & 3896/10, r.o. 114 (Vinter e.a./Verenigd Koninkrijk). 261 Handelingen II 1956/57, 4500, p. 2307-2308

262 De levenslange gevangenisstraf werd onder het gratiebeleid dat tot 1986 werd gevoerd na gemiddeld zo’n vijftien tot zeventien jaar in detentie te hebben doorgebracht omgezet in een tijdelijke gevangenisstraf. Zie §2.7.2.1, p. 29-30 voor enige statistieken over het gratiebeleid dat tot 1986 werd gevoerd.

67

Van een beleid gericht op het voorkomen van de verstoring van de goede reclasseringskansen is dan ook geen sprake meer. In tegendeel zelfs: vandaag de dag wordt het resocialisatiebeginsel zo uitgelegd dat het niet van toepassing is op levenslanggestraften en hun (mogelijke) reclassering lijkt dan ook verder weg dan ooit te zijn. “Levenslang is gewoon voor de rest van het leven”263, de tenuitvoerlegging van de straf is uiteraard niet gericht op een mogelijke terugkeer in de samenleving264, er wordt mogelijk pas aan resocialisatie gewerkt zodra gratie daadwerkelijk wordt overwogen265, gratie wordt slechts in uitzonderlijke gevallen verleend266, vanzelfsprekend komen levenslanggestraften niet in aanmerking voor een verlofregeling267, van detentiefasering is geen sprake268 en levenslanggestraften worden in de toekomst op aparte afdelingen

gedetineerd waar niet aan resocialisatie zal worden gewerkt (mijn cursiveringen, TS).269

Dat het resocialisatiebeginsel geen werking heeft ten aanzien van levenslanggestraften betekent ook dat er geen sprake is van een gratiebeleid dat gericht is op voorwaardelijke invrijheidstelling. Het feit dat een levenslanggestrafte een ernstig misdrijf heeft begaan is voor de bewindsman redengevend om de levenslanggestrafte permanent uit de maatschappij te verwijderen270, terwijl de Grote Kamer dit standpunt juist uitdrukkelijk verwerpt door te verwijzen naar diverse

documenten waaruit volgt dat ook levenslanggestraften, ongeacht hoe gruwelijk de door hen begane misdrijven ook mogen zijn, in aanmerking dienen te komen voor rehabilitatie en dat zij, ter bevordering van hun mogelijke rehabilitatie, the prospect of conditional release dienen te hebben.271 Gelet op de zojuist besproken opvatting die in politiek Den Haag heerst en het intrekken van de Volgprocedure langgestraften kan niet gezegd worden dat van een dergelijk beleid sprake is. Uit geen enkel gegeven blijkt dat levenslanggestraften binnen enige tijd in aanmerking zullen komen voor activiteiten die gericht zijn op resocialisatie of dat zij in aanmerking zullen komen voor voorwaardelijke invrijheidstelling. Integendeel zelfs. Het Nederlandse beleid lijkt meer gericht te zijn op anti-resocialisatie, nu het resocialisatiebeginsel

263 Kamerstukken II 2003/04, 28 484, nr. 34, p. 30-31. 264 RSJ 2008, p. 4. 265 Aanhangsel Handelingen II 2011/12, nr. 832, p. 2. 266 Kamerstukken II 2011/12, 24 587, nr. 464, p. 4. 267 Kamerstukken II 2011/12, 24 587, nr. 464, p. 5. 268 Ibidem. 269 Kamerstukken II 2011/12, 24 587, nr. 464, p. 5 270 Kamerstukken II 2009/10, 32 123 VI nr. 10, p. 4.

68

zo wordt uitgelegd dat het niet van toepassing is op levenslanggestraften en het feit dat

levenslanggestraften in de toekomst bij elkaar zullen worden geplaatst op aparte afdelingen waar op geen enkele wijze aan een terugkeer in de samenleving zal worden gewerkt. Kennelijk is de gedachte dat deze groep gedetineerden niet meer in vrijheid zal worden gesteld en derhalve wordt plaatsing tussen tijdelijk gestraften die wél aan hun rehabilitatie werken onwenselijk geacht.

Het gratiebeleid lijkt er aldus op te wijzen op dat aan levenslanggestraften geen reële kans op invrijheidstelling toekomt. Dit gebrek aan perspectief is ook de strafrechters niet ontgaan en is in enkele gevallen (mede) redengevend geweest om niet over te gaan tot het opleggen van een levenslange gevangenisstraf, daar waar deze wel door het Openbaar Ministerie was gevorderd. In maart 2013 overwoog de Rechtbank Noord-Nederland: “Een dergelijke vrijheidsbeneming (de levenslange gevangenisstraf, mijn toevoeging, TS) biedt, gelet op de aard ervan, geen enkel (mijn cursivering, TS) perspectief ooit nog terug te keren naar de samenleving”.272 De Rechtbank was kennelijk van mening dat gratie feitelijk niet verleend wordt aan levenslanggestraften en dat de gratieprocedure derhalve aan hen geen enkel prospect of release biedt. Dit was redengevend om in plaats van levenslang een tijdelijke gevangenisstraf op te leggen aan de verdachte. Dat levenslang “gewoon voor de rest van het leven is”273 leidde in 2006 bij het Gerechtshof Arnhem al tot de conclusie dat “naar de huidige stand van de regelgeving en het beleid een levenslange gevangenisstraf ook daadwerkelijk volledig (mijn cursivering, TS) tenuitvoergelegd wordt” en dat daarmee afgeweken werd van het in het verleden gevoerde beleid.274 Ook het Hof was aldus van mening dat aan levenslanggestraften onder het huidige gratiebeleid geen enkel prospect of

release toekomt en ging om die reden over tot het opleggen van een tijdelijke gevangenisstraf.

Het Gerechtshof ’s-Gravenhage kwam in 2011 tweemaal tot de overweging dat “het opleggen van de levenslange gevangenisstraf moet worden gezien als een uiterst middel aangezien daarvoor voor de verdachte – in beginsel – geen uitzicht meer bestaat op terugkeer in de

maatschappij (mijn cursivering, TS)”275

en ging om die reden over tot het opleggen van een tijdelijke gevangenisstraf. In 2010 was het ontbreken van een tussentijdse toetsing van de

272 Rechtbank Noord-Nederland 5 maart 2013, LJN BZ3265. 273 Aanhangsel Handelingen II 2003/04, nr. 1972, p. 4170. 274 Gerechtshof Arnhem 12 juli 2006, LJN AX9524.

275 Gerechtshof ’s-Gravenhage 3 maart 2011, LJN BP6640 en Gerechtshof ’s-Gravenhage 23 maart 2011, LJN BP8649.

69

levenslange gevangenisstraf mede redengevend voor de Rechtbank Utrecht om over te gaan tot het opleggen van een tijdelijke gevangenisstraf, aangezien het ontbreken van een dergelijke toetsing “naar de thans van kracht zijnde wettelijke regelingen de verdachte ieder (mijn cursivering, TS) perspectief op invrijheidstelling zou nemen”.276