• No results found

4   Levenslang getoetst 58

4.4   Artikel 3 EVRM getoetst 63

4.4.3   The possibility of review 75

Naast het prospect of release dat aanwezig dient te zijn, eist artikel 3 EVRM dat er een mechanisme bestaat dat herziening van de straf mogelijk maakt. De herziening dient plaats te vinden met het oog op conditional release. Dit herzieningsmechanisme dient te bestaan vanaf het moment dat de tenuitvoerlegging van de straf aanvangt en dient gevolgd te worden door

periodieke herbeoordelingen. Het EHRM is duidelijk wat betreft de aard van de toetsing die plaats dient te vinden. Het gaat om: “a review which allows the domestic authorities to consider whether any changes in the life prisoner are so significant, and such progress towards

rehabilitation has been made in the course of the sentence, as to mean that continued detention can no longer be justified on legitimate penological grounds.”305 De ontwikkeling van de levenslanggestrafte dient aldus afgezet worden tegen de strafdoeleinden die de voortzetting van de detentie rechtvaardigen. Vanaf het moment dat de tenuitvoerlegging van de straf aanvangt dient bekend te zijn binnen welke termijn dit herzieningsmechanisme in werking zal treden en heeft de levenslanggestrafte het recht om te weten wanneer herziening van zijn straf zal

303 Gerechtshof ‘s-Gravenhage 23 november 2010, LJN BO5022, r.o. 3.8.

304 Dit kan van belang zijn in verband met een mogelijke schending van art. 7 EVRM. De Grote Kamer is namelijk van oordeel dat het legaliteitsbeginsel ook van toepassing is op de tenuitvoerlegging van een opgelegde sanctie. Van belang voor het beantwoorden van de vraag of art. 7 EVRM mogelijk geschonden is, is de vraag of de opgelegde sanctie met terugwerkende kracht zodanig is gewijzigd dat de wezenlijk waarde van de straf is aangedaan en of de wijziging op het moment van sanctieoplegging door de veroordeelde kon worden voorzien. Deze uitspraak zou derhalve in theorie gevolgen kunnen hebben voor levenslanggestraften aan wie de straf is opgelegd vóór de wijziging van het gratiebeleid, indien aangetoond zou worden dat de wijziging van het gratiebeleid er toe heeft geleid dat de intrinsieke waarde van de levenslange gevangenisstraf dusdanig is aangedaan dat deze groep levenslanggestraften vandaag de dag niet dezelfde levenslange gevangenisstraf uitzit als die destijds aan hen is opgelegd. Een analyse van een mogelijke schending van art. 7 EVRM treedt, gelet op zijn omvang, echter buiten de reikwijdte van dit onderzoek en zal verder onbesproken blijven. Zie EHRM (GK) 21 oktober 2013, nr. 42750/09, r.o. 89-93 (Del Rio Prada/Spanje).

76

plaatsvinden, dan wel wanneer om herziening verzocht kan worden. Ook heeft hij het recht om te weten wat hij moet doen om in aanmerking te komen voor invrijheidstelling en welke

voorwaarden daaraan verbonden zijn. Lange tijd heeft Nederland een dergelijk

herzieningsmechanisme gekend. Voor de Tweede Wereldoorlog vond na gemiddeld vijftien jaar detentie ambtshalve toetsing van de levenslange gevangenisstraf plaats306 en na de Tweede Wereldoorlog ontstond in 1957 de Samkalden-regeling, welke in 1978 werd vervangen door de Volgprocedure langgestraften.307 In 2000 is deze procedure komen te vervallen. Dit doet de vraag rijzen of de gratieprocedure voldoet aan de eisen die de Grote Kamer stelt aan dit herzieningsmechanisme.

Gratieverzoeken worden conform de procedure die de Gratiewet voorschrijft afgehandeld. Sinds het vervallen van de Volgprocedure langgestraften ligt het initiatief tot het starten van de

gratieprocedure volledig bij de levenslanggestrafte. Het is bij aanvang van de tenuitvoerlegging van de levenslange gevangenisstraf dan ook onduidelijk of er überhaupt op enig moment een

review van de straf zal plaatsvinden, en zo ja, wanneer deze zal plaatsvinden.308

Ook wordt een afgewezen gratieverzoek, anders dan dat de Grote Kamer eist, niet gevolgd door periodic

reviews en komen levenslanggestraften niet in aanmerking voor conditional release. Het

resocialisatiebeginsel is volgens de Minister immers niet op levenslanggestraften van toepassing en derhalve komen zij hiervoor niet in aanmerking. Het Nederlandse systeem is op al deze punten dan ook strijdig met hetgeen de Grote Kamer in de zaak Vinter e.a. vs. Verenigd

Koninkrijk uitdrukkelijk overwoog.309

Een levenslanggestrafte heeft tevens het recht om te weten wat hij moet doen om in aanmerking te komen voor invrijheidstelling en welke voorwaarden daaraan verbonden zijn. Aan

levenslanggestraften wordt echter geen duidelijkheid verschaft over wat zij moeten doen om in

306 Claessen en Meijer, p. 1115. Van Hattum over het verlenen van gratie in deze periode: “Gratieverlening aan levenslanggestraften was overigens vóór de Tweede Wereldoorlog al staand beleid. Toen werd aan

levenslanggestraften namelijk ook steeds gratie verleend, als dat mogelijk was. De beoordelingscriteria waren: goed gedrag, betoond berouw, de mogelijkheid van reclassering, lichamelijke en geestelijke toestand van de veroordeelde, dreigend gevaar van krankzinnigheid en vergelijking met de straf opgelegd aan de mededader.” Zie Van Hattum 2012, p. 312.

307 Zie §2.7.2.1, p. 28-29 over de Samkalden-regeling en de Volgprocedure langgestraften. 308 Het staat immers niet vast dat iedere levenslanggestrafte een gratieverzoek zal indienen.

77

aanmerking te komen voor gratie en de voorwaarden waaronder gratie wordt toegekend zijn evenmin bekend. De Gratiewet kent geen verplichting tot het beoordelen of voortzetting van de straf van een levenslanggestrafte die om gratie heeft verzocht zijn rechtvaardiging vindt in legitieme penologische gronden.310 Bij de beslissing over een gratieverzoek wordt slechts advies ingewonnen bij het Openbaar Ministerie en het gerecht dat de levenslange gevangenisstraf heeft opgelegd.311 De Gratiewet bevat geen criteria of voorwaarden waaraan getoetst moet worden bij de beslissing over een gratieverzoek. Dit maakt dat levenslanggestraften niet weten wat zij moeten doen om in aanmerking te komen voor invrijheidstelling en wat de daaraan verbonden voorwaarden zijn. Ook in Hongarije weten levenslanggestraften dit niet en het gebrek aan duidelijkheid hierover leidde recentelijk bij EHRM tot de conclusie dat Hongarije in strijd met artikel 3 EVRM handelde.312 Ook de casus Chung toont aan dat er te veel onduidelijkheid bestaat over de gratieprocedure op deze punten en dat de aard van de toetsing van een gratieverzoek niet overeenkomt met de wijze van toetsing die de Grote Kamer voorstaat. Chung weet na

vijfentwintig jaar nog steeds niet wat hij moet doen om in aanmerking te komen voor gratie en wat de daaraan verbonden voorwaarden zijn. Uit de afwijzing van zijn laatst ingediende

gratieverzoek blijkt ook dat het verzoek niet beoordeeld werd aan de hand van zijn doorgemaakte ontwikkeling, welke afgezet dient te worden tegen de strafdoeleinden die de voortzetting van de detentie legitimeren.313 De Staat weigerde immers überhaupt enig onderzoek te doen naar zowel de ontwikkeling van Chung als naar de omstandigheden op grond waarvan zijn gratieverzoek werd afgewezen. Van een evaluatie van de verhouding tussen de ontwikkeling van Chung en de strafdoeleinden die zijn detentie rechtvaardigden was dan ook geen sprake en derhalve was er geen sprake van een review zoals de Grote Kamer voorstaat. Dat de Volgprocedure

310 De in art. 2 genoemde Gratiegronden zien immers enkel op situaties waarin gratie kan worden verleend en dit artikel behelst derhalve geen verplichting voor de Staat om te beoordelen of de voortzetting van de straf zijn rechtvaardiging vindt in legitieme penologische gronden. Bovendien is het aan de verzoeker om aan te tonen dat één van de in dit artikel genoemde gratiegronden zich voordoet. Derhalve is de Minister niet verplicht om aan te tonen dat de doelmatigheidsgrond uit art. 2 sub Gratiewet zich niet voordoet en dat voortzetting van de detentie zijn rechtvaardiging vindt in legitieme penologische gronden. Het ontbreken van een dergelijke verplichting in de Hongaarse wetgeving en de onduidelijkheid die in Hongarije heerste over wat levenslanggestraften moeten doen om in aanmerking te komen voor invrijheidstelling en wat de daaraan verbonden voorwaarden zijn, leidde in de zaak

Magyar vs. Hongarije uiteindelijk tot het oordeel dat er sprake was van schending van art. 3 EVRM. Zie EHRM 20

mei 2014, nr. 73593/10, r.o. 57 (Magyar/Hongarije). 311 Zie §2.7.2, p. 26-27 over de gratieprocedure.

312 EHRM 20 mei 2014, nr. 73593/10, r.o. 57-58 (Magyar/Hongarije). De redenen waarom een gratieverzoek wordt afgewezen worden, in tegenstelling tot in Hongarije, wél bekend gemaakt aan de verzoeker. Zie art. 18 lid 2 Gratiewet.

78

langgestraften is ingetrokken en het feit dat het resocialisatiebeginsel zo wordt uitgelegd dat het geen werking heeft ten aanzien van levenslanggestraften draagt ook bij aan dit oordeel. De detentie van een levenslanggestrafte is immers niet gericht op resocialisatie en derhalve kan er geen sprake zijn van “progress towards rehabilitation”. Dit terwijl het herzieningsmechanisme gericht dient te zijn op het beoordelen van deze progressie.