• No results found

4   Levenslang getoetst 58

4.4   Artikel 3 EVRM getoetst 63

4.4.2   The prospect of release: de gratiëringspraktijk 69

Ook de gratiëringspraktijk speelt een rol bij het beoordelen of aan levenslanggestraften voldoende prospect of release wordt geboden.277 De mogelijkheid tot verkorting van de

levenslange gevangenisstraf mag immers niet alleen op papier bestaan. Deze mogelijkheid dient ook feitelijk (de facto) te bestaan. Sinds 1982 zijn er vierendertig veroordelingen tot levenslang onherroepelijk geworden. Het merendeel van deze veroordelingen is uitgesproken na 2000.278 Het lijkt dan ook onwaarschijnlijk dat deze groep levenslanggestraften binnen afzienbare tijd in aanmerking zal komen voor gratie.279 Dat mogelijk ingediende gratieverzoeken van deze groep levenslanggestraften worden afgewezen kan vooralsnog dan ook niet leiden tot de conclusie dat de mogelijkheid tot gratiëring slechts op papier bestaat. Van de totale groep onherroepelijk levenslanggestraften zitten er vier langer dan twintig jaar vast.280 Volgens Minister van

Veiligheid en Justitie Opstelten toonde het verlenen van gratie in 2009 aan een terminaal zieke levenslanggestrafte aan dat gratie in de praktijk ook daadwerkelijk wordt verleend aan

levenslanggestraften.281 Gelet op de uitspraak in de zaak Vinter e.a. vs. Verenigd Koninkrijk kan inmiddels geconcludeerd worden dat dit voorbeeld geen steun kan bieden aan de opvatting dat gratie in de praktijk wordt verleend aan levenslanggestraften. De Grote Kamer overwoog immers

276 Rechtbank Utrecht 28 april 2010, LJN BM2730.

277 EHRM (GK) 9 juli 2013, nrs. 66060/09, 130/10 & 3896/10, r.o. 126 (Vinter e.a./Verenigd Koninkrijk). 278 Zie §2.4, p. 15-16. Drieëntwintig van de vierendertig onherroepelijke veroordelingen tot levenslang sinds 1982 zijn na 2000 uitgesproken. Eén van deze veroordeelden is tot op heden voortvluchtig (de Libiër Hasen Aksema). 279 Onder het oude gratiebeleid werd de levenslange gevangenisstraf na gemiddeld vijftien tot zeventien jaar in detentie te hebben doorgebracht omgezet in een tijdelijke gevangenisstraf. Gelet op het huidige beleid wijst niets er echter op dat de levenslange gevangenisstraf anno 2014 eveneens na een dergelijke periode in detentie te hebben doorgebracht zal worden omgezet in een tijdelijke gevangenisstraf. Zie §2.7.2.1, p. 29-30 voor enige statistieken over het gratiebeleid dat tot 1986 werd gevoerd en vergelijk ook de volgende overweging van het Gerechtshof ’s- Gravenhage, die aangehaald wordt in Hoge Raad 22 februari 2011, LJN BO6341, r.o. 3.2.3: “Door een gewijzigd strafrechtklimaat dateren de veroordelingen tot een levenslange gevangenisstraf hoofdzakelijk van het afgelopen decennium. De betreffende levenslang gestraften hebben intussen nog niet zo'n aanzienlijk deel van hun straf ondergaan dat het nu reeds te verwachten is dat gratie wordt overwogen.”

280 Koos Hertogs (veroordeeld in 1982) en Cevdet Yilmaz (veroordeeld in 1984) zitten langer dan vijfentwintig jaar vast. Loi Wah Chung (veroordeeld in 1989) zit vijfentwintig jaar vast en Edwin Senff (veroordeeld in 1994) zit twintig jaar vast. Zie Anker en Anker Strafrechtadvocaten 2005 (bijgewerkt tot 22 augustus 2013), p. 3-4. 281 Aanhangsel Handelingen II 2011/12, nr. 3181, p. 2-3.

70

dat invrijheidstelling op grond van compassionate grounds niet aansluit bij het prospect of

release zoals dat begrip in de jurisprudentie van het EHRM is uitgelegd.282

Dat de gratiëring uit 2009 geen steun biedt aan de opvatting dat de gratieprocedure voldoende perspectief biedt aan levenslanggestraften kan echter niet a contrario leiden tot de conclusie dat gratie aan

levenslanggestraften in de praktijk niet wordt verleend. Zoals gezegd zitten er vier

levenslanggestraften op het moment twintig jaar of langer gedetineerd. Het kan zo zijn dat aan geen van hen gratie is verleend, omdat er nog steeds recidivegevaar dreigt of omdat zij in hun rehabilitatie geen significante progressie hebben geboekt. Voortzetting van de detentie leidt in dat geval niet tot schending van artikel 3 EVRM.283 Wat wel vaststaat, is dat in 1986 voor het laatst gratie is verleend met het oog op conditional release van de levenslanggestrafte.284

De vraag of het verlenen van gratie de facto mogelijk is laat zich niet makkelijk beantwoorden. Gratiedossiers zijn niet voor het publiek toegankelijk en derhalve is er weinig informatie bekend over gratieverzoeken die ingediend zijn door levenslanggestraften. Bekend is dat in de afgelopen tien jaar in ieder geval veertien van hen een gratieverzoek hebben ingediend, waarvan er drie op het moment nog in behandeling zijn.285 In één van deze gevallen is gratie verleend: het betreft de eerder in dit onderzoek aangehaalde gratiëring van een terminaal zieke levenslanggestrafte in 2009.286 Wat betreft de overige gratieverzoeken hebben het Openbaar Ministerie en het

rechterlijk college dat destijds de levenslange gevangenisstraf heeft opgelegd een negatief advies uitgebracht. Deze adviezen zijn overgenomen door de Minister in zijn beslissing om de

verzoeken af te wijzen. Vier van deze verzoeken zijn afgewezen omdat de veroordeelde nog altijd een gevaar voor de samenleving vormde, drie verzoeken zijn afgewezen omdat geen van de in artikel 2 Gratiewet genoemde gronden zich voordeden, één verzoek is afgewezen omdat de ernst van de begane feiten het voortzetten van de tenuitvoerlegging van de straf rechtvaardigde en één verzoek is afgewezen omdat er geen sprake was van nieuwe omstandigheden waarmee bij

282 EHRM (GK) 9 juli 2013, nrs. 66060/09, 130/10 & 3896/10, r.o. 127 (Vinter e.a./Verenigd Koninkrijk). 283 Zie EHRM (GK) 12 februari 2008, nr. 21906/04, r.o. 98 (Kafkaris/Cyprus) en EHRM (GK) 9 juli 2013, nrs. 66060/09, 130/10 & 3896/10, r.o. 108 (Vinter e.a./Verenigd Koninkrijk).

284 Zie §2.7.2.2, p. 30. Aan Hans van Zon werd in 1986 gratie verleend vanuit het oogpunt van resocialisatie. Deze gratiëring sluit aan bij “the prospect of release with a view to its commutation, remission, termination or the conditional release of the prisoner” zoals geëist door het EHRM. Zie EHRM (GK) 9 juli 2013, nrs. 66060/09, 130/10 & 3896/10, r.o. 109 (Vinter e.a./Verenigd Koninkrijk).

285 Aanhangsel Handelingen II 2013/14, nr. 1336, p. 2.

71

de beoordeling van een eerder gratieverzoek geen rekening was gehouden en deze gestrafte bovendien niet detentieongeschikt werd geacht.287

Voornoemde cijfers bieden geen steun aan de opvatting dat gratie in de praktijk wordt verleend aan levenslanggestraften. Nu het echter om “maar” negen afgewezen gratieverzoeken gaat over een periode van slechts tien jaar kan op basis van deze gegevens niet geconcludeerd worden dat de mogelijkheid tot verkorting van de levenslange gevangenisstraf slechts op papier bestaat. Een dergelijke conclusie impliceert dat Nederland zich schuldig maakt aan schending van artikel 3 EVRM. Om tot dit verstrekkende oordeel te komen zijn mijns inziens meer afgewezen

gratieverzoeken van levenslanggestraften die langdurig vastzitten nodig, welke ingediend dienen te zijn binnen een ruimer tijdsverloop dan tien jaar. Vooralsnog lijken de cijfers in 2014 te weinig informatie te bieden om te kunnen concluderen dat gratie in de praktijk niet wordt verleend aan levenslanggestraften. De situatie zoals door de Hoge Raad in 2009 en 2011 beschreven lijkt dan ook onveranderd gebleven. Ook toen was de conclusie dat er te weinig gronden aanwezig waren om te kunnen concluderen dat gratie in de praktijk niet werd verleend aan levenslanggestraften.288

Om te beoordelen of aan levenslanggestraften een reëel perspectief op invrijheidstelling toekomt dient echter ook gekeken te worden naar hetgeen door de verantwoordelijke bewindslieden aan levenslanggestraften wordt meegedeeld.289 Levenslanggestraften dienen immers een redelijk uitzicht op invrijheidstelling te hebben in voldoende voorspelbare en duidelijke omstandigheden. In de voorgaande paragraaf is op beleidsniveau bekeken wat aan levenslanggestraften wordt meegedeeld. In het navolgende zal bekeken worden wat op individueel niveau aan

levenslanggestraften wordt gecommuniceerd, om zo een oordeel te kunnen vellen over het perspectief dat in concreto aan levenslanggestraften wordt geboden. Twee levenslanggestraften die langer dan twintig jaar vastzitten hebben gepoogd om meer duidelijkheid te krijgen over hun kans op invrijheidstelling. Uit de hierover beschikbare informatie kunnen enige conclusies worden getrokken over de vraag of aan hen enig prospect of release toekomt.

287 Aanhangsel Handelingen II 2013/14, nr. 1336, p. 2.

288 Zie Hoge Raad 16 juni 2009, LJN BF3741, r.o. 2.12 en Hoge Raad 22 februari 2011, LJN BO6341, r.o. 3.4-3.6. 289 EHRM (GK) 9 juli 2013, nrs. 66060/09, 130/10 & 3896/10, r.o. 122 (Vinter e.a./Verenigd Koninkrijk). Zie ook Van Hattum 2013, p. 1963.

72

Loi Wah Chung zit sinds 1989 vast. Hij heeft in de periode 1998-2005 vier keer een

gratieverzoek ingediend. Ten tijde van het laatst ingediende gratieverzoek zat hij zestien jaar gedetineerd.290 Onder het oude gratiebeleid werd de levenslange gevangenisstraf na een dergelijke tijd in detentie te hebben doorgebracht veelal omgezet in een tijdelijke

gevangenisstraf.291 Onder meer Chung’s mogelijke delictgevaarlijkheid en de impact van zijn vrijlating op de samenleving stonden aan inwilliging van zijn laatst ingediende gratieverzoek in de weg.292 Als Chung in 2011 vraagt naar zijn perspectief op invrijheidstelling antwoordt

Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie Teeven dat hij een gratieverzoek kan indienen. Het ligt volgens Teeven niet op de weg van de Staat om onderzoek te laten doen naar de

delictgevaarlijkheid van Chung. Ook weigert de Staatssecretaris om onderzoek te laten doen naar de eventuele impact van de invrijheidstelling van Chung op de samenleving. Hij ziet daartoe geen aanleiding.293

Mijns inziens maakte de Staatssecretaris zich er enigszins gemakkelijk vanaf door te overwegen dat hij geen aanleiding zag tot het doen van onderzoek naar de omstandigheden waarop de afwijzing van Chung’s gratieverzoek werd gegrond. Om Chung een reëel perspectief op invrijheidstelling te bieden had de Staat gedegen onderzoek moeten doen naar de

omstandigheden op grond waarvan hij voornemens was het verzoek te weigeren. Dergelijk onderzoek zou meer legitimatie geven aan de afwijzing van het verzoek en aantonen dat gratieverzoeken serieus worden genomen en dat er derhalve een reëel perspectief op invrijheidstelling bestaat voor levenslanggestraften. De houding van de Staat wekt echter geenszins de indruk dat aan levenslanggestraften een dergelijk perspectief toekomt: het was aan Chung zélf om aan te tonen dat hij niet delictgevaarlijk was, maar hoe kan een

levenslanggestrafte zelf aantonen dat hij niet langer delictgevaarlijk is? (Of dat andere omstandigheden op grond waarvan de levenslange gevangenisstraf destijds aan hem werd

opgelegd niet meer aanwezig zijn.) Door bij de afwijzing van Chung’s gratieverzoeken slechts te verwijzen naar algemene noties en geen onderzoek te willen doen naar de gronden die de

290 Van Wely 2013, p. 226.

291 Onder het beleid dat tot 1986 werd gevoerd werd na circa vijftien tot zeventien jaar in detentie te hebben doorgebracht de levenslange gevangenisstraf omgezet in een tijdelijke gevangenisstraf. Zie §2.7.2.1, p. 29-30 voor enige statistieken over het gratiebeleid dat tot 1986 werd gevoerd.

292 Van Hattum 2013, p. 1962. 293 Ibidem.

73

afwijzing dragen, werd aan Chung bovendien niet inzichtelijk gemaakt waarom zijn verzoeken werden afgewezen en wat hij eventueel zou moeten doen om wél in aanmerking te komen voor gratie. Daarenboven wekt de Staatssecretaris door geen onderzoek te willen doen naar de gronden die de afwijzing dragen de indruk dat hij gratieverzoeken bij voorbaat geen kans van slagen geeft. Hij weigert immers de houdbaarheid van zijn eigen argumentatie te toetsen. Levenslanggestraften hebben vanaf de start van de tenuitvoerlegging van de straf het recht heeft om te weten wat zij moeten doen om in aanmerking te komen voor gratie en welke voorwaarden daaraan verbonden zijn.294 Levenslanggestraften in Nederland weten dit, net als

levenslanggestraften in Hongarije, echter niet, wat in de zaak Magyar vs. Hongarije al leidde tot het oordeel dat er sprake was van schending van artikel 3 EVRM.295 Aan levenslanggestraften wordt ook niet duidelijk gemaakt hoe zij aan de hand van de penologische gronden op basis waarvan de levenslange gevangenisstraf aan hen werd opgelegd hun vrijlating kunnen bepleiten en evenmin weten zij wanneer van de gratieprocedure gebruik gemaakt zal worden. Het feit dat het initiatief tot het indienen van een gratieverzoek volledig bij de levenslanggestrafte ligt maakt immers dat het überhaupt nog maar de vraag is of van de gratieprocedure gebruik zal worden gemaakt, aangezien niet vaststaat dat iedere levenslanggestrafte daadwerkelijk een gratieverzoek zal indienen.296 Deze criteria, waaraan het Nederlandse gratiebeleid evenals het Britse

gratiebeleid niet voldoet, gebruikte de Grote Kamer in de zaak Vinter e.a. vs. Verenigd

Koninkrijk om de praktijk van de levenslange gevangenisstraf in het Verenigd Koninkrijk te

toetsen aan het EVRM en droegen bij aan het oordeel dat aan de drie gestraften in deze zaak onvoldoende prospect of release toekwam.297 Dat de beoordeling van gratieverzoeken op individuele basis geschiedt zou de bruikbaarheid van het instrument gratie volgens Minister Opstelten ten goede komen298, maar aan levenslanggestraften wordt echter geen enkele duidelijkheid verschaft over hoe van dit instrument gebruik gemaakt zal worden en wat zij moeten doen om in aanmerking te komen voor gratie. In dit verband wordt opgemerkt dat “een gratieverzoek in de praktijk tot toewijzing leidt, indien de omstandigheden van het geval maken

294 EHRM (GK) 9 juli 2013, nrs. 66060/09, 130/10 & 3896/10, r.o. 122 (Vinter e.a./Verenigd Koninkrijk) en EHRM 20 mei 2014, nr. 73593/10, r.o. 58 (Magyar/Hongarije).

295 EHRM 20 mei 2014, nr. 73593/10, r.o. 58 (Magyar/Hongarije). 296 Zie ook Van Hattum 2013, p. 1963.

297 EHRM (GK) 9 juli 2013, nrs. 66060/09, 130/10 & 3896/10, r.o. 128-129 (Vinter e.a./Verenigd Koninkrijk). 298 Kamerstukken II 2009/10, 32 123 VI nr. 10, p. 1-3

74

dat de levenslanggestrafte in vrijheid moet worden gesteld”.299 Het moge duidelijk zijn dat een dergelijke uitspraak geen enkel perspectief biedt aan levenslanggestraften. De vraag aan welke criteria zij moeten voldoen om in aanmerking te komen voor een terugkeer in de samenleving blijft immers onbeantwoord.

Dit ontbreken van enig prospect of release voor levenslanggestraften lijkt te worden bevestigd door de casus Yilmaz. In deze zaak werd geprocedeerd over het intrekken van de

verlofmachtiging van Cevdet Yilmaz.300 De reden om de verlofmachtiging van Yilmaz in te trekken luidde: “Voor levenslanggestraften wordt in principe geen gratie overwogen (mijn cursivering, TS)”.301 Het uitgangspunt van de Staat is kennelijk dat een gratieverzoek van levenslanggestraften in beginsel niet overwogen wordt. De Staat meent dat er geen

standaardbeleid kan worden voorgeschreven voor gratieverzoeken, omdat het van belang is dat elk gratieverzoek individueel bekeken wordt302, maar uit voornoemde overweging blijkt mijns inziens dat de Staat wel degelijk een standaardbeleid voert: het uitgangspunt is dat gratie voor levenslanggestraften in principe niet wordt overwogen en dat zij slechts bij hoge uitzondering hiervoor in aanmerking komen. Ook biedt de casus Yilmaz steun aan de opvatting dat het gratiebeleid niet op resocialisatie gericht is. Yilmaz werd behandeld in een tbs-kliniek en ter bevordering van zijn resocialisatie mocht hij sinds 2002 met begeleid verlof en uiteindelijk kwam hij in aanmerking voor onbegeleid verlof. In plaats van de ingezette resocialisatie voort te

299 Aanhangsel Handelingen II 2011/12, nr. 3181, p.2.

300 Yilmaz kreeg in 1984 levenslang opgelegd en verbleef sinds 2001 ter behandeling in een tbs-kliniek. Sinds 2002 mocht hij met begeleid verlof en sinds 2006 kwam hij vanuit behandeloogpunt in aanmerking voor onbegeleid verlof. De Minister ging hiermee niet akkoord. Yilmaz werd op grond van een multidisciplinair onderzoek dat na zijn behandeling plaatsvond weer detentiegeschikt geacht en derhalve was de Minister voornemens om Yilmaz terug te plaatsen in het gevangeniswezen. Yilmaz spande vervolgens een kort geding aan bij de Rechtbank ’s-Gravenhage, waarin hij onder meer eiste dat de Minister zich zou onthouden van handelingen die gericht waren op zijn

terugplaatsing en dat hij toestemming zou krijgen om met onbegeleid verlof te gaan. Yilmaz werd uiteindelijk niet- ontvankelijk verklaard in zijn vordering. Zie Rechtbank ’s-Gravenhage 2 oktober 2007, LJN BB4626, r.o. 3.1-3.12. 301 En derhalve zou Yilmaz niet in aanmerking komen voor resocialisatie, wat maakte dat hij niet voor verlof in aanmerking kwam. Zie het standpunt van de Minister in het hoger beroep dat Yilmaz aantekende tegen de uitspraak in voornoemd kort geding, dat diende bij het Gerechtshof ’s-Gravenhage op 23 november 2010. Ook in hoger beroep werd Yilmaz zijn vordering niet toegewezen. Hierop besloot hij cassatieberoep in te stellen. Dit werd door de Hoge Raad verworpen. In 2014 spande Yilmaz nogmaals een kort geding aan, waarin hij eiste dat de Minister onbegeleid verlof aan hem moest toestaan. Op 28 april 2014 besloot de Rechtbank ’s-Gravenhage dat het niet aan de rechter, maar aan de Staat is om een dergelijk besluit te nemen. De Rechtbank droeg de Staat op om op uiterlijk 20 mei 2014 een beslissing te nemen. Op 20 mei 2014 besloot de Staat middels Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie Teeven dat Yilmaz niet met onbegeleid verlof mag. Zie Gerechtshof ’s-Gravenhage 23 november 2010, LJN BO5022, r.o. 3.8, Hoge Raad 14 november 2011, ECLI:NL:HR:2011:BR3058, Rechtbank ’s-Gravenhage 28 april 2014, ECLI:NL:RBDHA:2014:5216 en Nederlands Dagblad 20 mei 2014.

75

zetten werd de verlofmachtiging ingetrokken en werd er gewezen op de Verlofregeling TBS. Op grond van dit beleid, dat in 2007 is aangescherpt, kwam Yilmaz niet in aanmerking voor

onbegeleid verlof omdat in het geval van Yilmaz gratie niet werd overwogen en er om die reden dan ook geen reden was om verlof te verlenen, nu resocialisatie in het geval van Yilmaz niet van toepassing zou zijn.303 Het resocialisatietraject dat voor Yilmaz in gang was gezet werd aldus abrupt afgebroken door de Staat. Dit terwijl de levenslange gevangenisstraf aan hem, evenals aan Chung, opgelegd is onder het oude gratiebeleid, wat op maatschappelijke re-integratie van de levenslanggestrafte gericht was.304