• No results found

4   Levenslang getoetst 58

4.3   Constitutioneel Hof Sint Maarten 8 november 2013 60

Ook het Constitutioneel Hof van Sint Maarten (hierna: het Constitutionele Hof) heeft zich

uitgesproken over de levenslange gevangenisstraf.230 Dit arrest is gewezen ná de uitspraak van de Grote Kamer in de zaak Vinter e.a. vs. Verenigd Koninkrijk. Het Constitutionele Hof toetst de praktijk van de levenslange gevangenisstraf op Sint Maarten dan ook aan de standaard die uit deze uitspraak voortvloeit.

227 Gerechtshof ’s-Gravenhage 17 juli 2009, LJN BJ2880, p. 23 (het betreffende arrest is niet ingedeeld in rechtsoverwegingen).

228 Hoge Raad 22 februari 2011, LJN BO6341, r.o. 3.4.

229 EHRM (GK) 9 juli 2013, nrs. 66060/09, 130/10 & 3896/10 (Vinter e.a./Verenigd Koninkrijk). 230 Constitutioneel Hof Sint Maarten 8 november 2013, nr. 2013/1 (Ombudsman/regering Sint Maarten).

61

Aanleiding tot deze zaak was het schrappen van artikel 28 uit het ontwerp Wetboek van

Strafrecht van Sint Maarten.231 Op grond van dit artikel zou een levenslanggestrafte, na minstens twintig jaar in detentie te hebben doorgebracht, voorwaardelijk in vrijheid moeten (mijn

cursivering, TS) worden gesteld, indien naar het oordeel van het Gemeenschappelijk Hof232 verdere onvoorwaardelijke tenuitvoerlegging van de straf geen redelijk doel meer dient.233 Het schrappen van voornoemd artikel uit het ontwerp leidde volgens de Ombudsman van Sint Maarten tot schending van artikel 3 van de Staatsregeling234 Sint Maarten (hierna: de Staatsregeling).235 Meer in het bijzonder zou het ontbreken van een periodieke rechterlijke toetsing (na verloop van een zekere periode) van de verdere tenuitvoerlegging van de levenslange gevangenisstraf volgens de Ombudsman in strijd zijn met artikel 3 van de

Staatsregeling.236 Dit artikel luidt: “Niemand mag onderworpen worden aan folteringen of aan wrede, onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing”.237

De Ombudsman legde zijn klacht voor aan het Constitutionele Hof en deed onder andere het verzoek om het nieuwe Wetboek van Strafrecht van Sint Maarten op dit punt te toetsen aan de Staatsregeling.238 Het Constitutioneel Hof zocht voor de uitleg van de relevante artikelen uit de Staatsregeling aansluiting bij de uitleg die de Grote Kamer in de zaak Vinter e.a. vs. Verenigd

Koninkrijk gaf aan de gelijkluidende bepalingen uit het EVRM.239

Na enkele overwegingen van de Grote Kamer in de zaak Vinter e.a. vs. Verenigd Koninkrijk240 te hebben geschetst en zich

231 Constitutioneel Hof Sint Maarten 15 augustus 2013 (tussenbeslissing), nr. 2013/1, r.o. 2.3 (Ombudsman/regering

Sint Maarten).

232 Dit betreft het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba. Dit Hof verzorgt de rechtspraak in eerste aanleg en in hoger beroep op deze eilanden.

233 Constitutioneel Hof Sint Maarten 15 augustus 2013 (tussenbeslissing), nr. 2013/1, r.o. 2.2 (Ombudsman/regering

Sint Maarten).

234 Art. 42 lid 1 van het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden luidt: “In het Koninkrijk vindt de staatsinrichting van Nederland regeling in de Grondwet , die van Aruba, Curaçao en Sint Maarten in de

Staatsregelingen van Aruba, van Curaçao en van Sint Maarten.” De Staatsregeling kan aldus gezien worden als de nationale Grondwet van Sint Maarten.

235

Constitutioneel Hof Sint Maarten 15 augustus 2013 (tussenbeslissing), nr. 2013/1, r.o. 2.4 (Ombudsman/regering

Sint Maarten).

236 Constitutioneel Hof Sint Maarten 8 november 2013, nr. 2013/1, r.o. 3.5.1 (Ombudsman/regering Sint Maarten). 237 Aldus is de tekst van dit artikel vrijwel gelijk aan de tekst van art. 3 EVRM. Ook art. 27, derde lid, aanhef en onder a van de Staatsregeling Sint Maarten is afgeleid van het EVRM. Dit artikel is het equivalent van het vierde lid van art. 5 EVRM. Voorts is art. 30 van de Staatsregeling Sint Maarten het equivalent van art. 2 lid 2 PBW.

238 De Ombudsman diende in totaal zeven klachten in. De overige zes klachten zijn voor dit onderzoek echter niet relevant en blijven hier dan ook verder onbesproken.

239 Constitutioneel Hof Sint Maarten 8 november 2013, nr. 2013/1, r.o. 3.5.3 (Ombudsman/regering Sint Maarten). 240 EHRM (GK) 9 juli 2013, nrs. 66060/09, 130/10 & 3896/10 (Vinter e.a./Verenigd Koninkrijk).

62

daar bij aan te hebben gesloten, kwam het Constitutioneel Hof terug op de vraag die het op 15 augustus 2013 aan de regering heeft voorgelegd: “Kan de regering bevestigen dat gratie zal worden verleend indien aannemelijk is geworden dat met de tenuitvoerlegging van de

rechterlijke beslissing of de voortzetting daarvan geen met de strafrechtstoepassing na te streven doelen in redelijkheid worden gediend?”241 Deze vraag werd door de regering niet bevestigend beantwoord. De regering antwoordde dat gratie kan worden verleend indien voornoemde situatie zich voor zou doen.242 Dit antwoord leidde bij het Constitutioneel Hof tot de conclusie dat aan een levenslanggestrafte onvoldoende prospect of release met the possibility of review werd geboden. Indien er geen legitiem penologische doeleinden gediend worden met de verdere tenuitvoerlegging van de sanctie moet de levenslanggestrafte in vrijheid worden gesteld. Het is onvoldoende dat hij in vrijheid kan worden gesteld.243 Dat de rechter mogelijk alsnog de invrijheidstelling van de levenslanggestrafte gelast, nadat een gratieverzoek is afgewezen of indien legitieme penologische doeleinden zijn komen te ontbreken, was naar het oordeel van het Constitutioneel Hof onvoldoende om te kunnen oordelen dat op het moment dat levenslang

wordt opgelegd voldaan is aan het vereiste prospect of release met the possibility of review. Dit

alles leidde tot de conclusie dat artikel 1:13 van het Wetboek van Strafrecht van Sint Maarten244 in strijd was met artikel 3 Staatsregeling Sint Maarten, aangezien uit de reactie van de regering niet de intentie, dan wel een concrete toezegging kon worden afgeleid dat deze

onverenigbaarheid op korte termijn zou worden opgeheven. Het Constitutioneel Hof restte dan ook niets anders dan alle bepalingen in het Wetboek van Strafrecht van Sint Maarten voor zover deze betrekking hadden op de levenslange gevangenisstraf te vernietigen.245 Dientengevolge kan sinds deze uitspraak op Sint Maarten geen levenslang meer worden opgelegd.

241 Het Constitutioneel Hof stelde deze vraag omdat art. 118 van de Staatsregeling, op grond waarvan aan levenslanggestraften op Sint Maarten gratie kan worden verleend, geen voor gratieverlening te hanteren gronden bevat. Dit artikel stelt op geen enkele wijze beperkingen aan de mogelijkheid gratie te verzoeken. Er waren dan ook geen redenen om aan te nemen dat gratieverlening aan levenslanggestraften niet onder voorwaarden zou kunnen of dat er voor levenslanggestraften geen proeftijd zou kunnen worden bepaald. In beginsel zou het instrument gratie op Sint Maarten dan ook voldoende prospect of release met de bijbehorende possibility of review kunnen bieden. Omdat er echter geen voor gratieverlening te hanteren gronden zijn opgenomen in de Staatsregeling of in enige andere regeling, achtte het Constitutioneel Hof het noodzakelijk om aan de regering van Sint Maarten duidelijkheid te vragen over het perspectief op invrijheidstelling dat aan levenslanggestraften op Sint Maarten toekwam.

242 Constitutioneel Hof Sint Maarten 8 november 2013, nr. 2013/1, r.o. 3.5.8 (Ombudsman/regering Sint Maarten). 243 Constitutioneel Hof Sint Maarten 8 november 2013, nr. 2013/1, r.o. 3.5.9 (Ombudsman/regering Sint Maarten). 244 Dit artikel is het equivalent van art. 10 lid 1 Sr. Dit artikel luidt: “De gevangenisstraf is levenslang of tijdelijk”. 245 Het Constitutioneel Hof heeft op grond van art. 127 lid 5 van de Staatsregeling en art. 35 Landsverordening Constitutioneel Hof de bevoegdheid om wettelijke regelingen die onverenigbaar zijn met de Staatsregeling te vernietigen.

63

Deze uitspraak van het Constitutionele Hof van Sint Maarten doet de vraag rijzen of de

Nederlandse praktijk van de levenslange gevangenisstraf wel in overeenstemming is met de eisen die voortvloeien uit de zaak Vinter e.a. vs. Verenigd Koninkrijk.246 Sint Maarten is immers onderdeel van het Koninkrijk der Nederlanden en het Nederlandse Wetboek van Strafrecht bevat evenmin een bepaling op grond waarvan op het moment dat er geen penologische

strafdoeleinden meer gediend worden met de voortzetting van de straf de levenslanggestrafte in vrijheid moet worden gesteld. In het vervolg van dit hoofdstuk zal ik dan ook de praktijk van de levenslange gevangenisstraf in Nederland toetsen aan de Europees mensenrechtelijke standaard die de Grote Kamer in deze zaak heeft aangescherpt.